Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 30 april 2009
gepubliceerd op 09 juni 2009

Besluit van de Vlaamse Regering houdende regeling van inkomensgerelateerde opvang bij zelfstandige opvangvoorzieningen

bron
vlaamse overheid
numac
2009202344
pub.
09/06/2009
prom.
30/04/2009
ELI
eli/besluit/2009/04/30/2009202344/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

30 APRIL 2009. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende regeling van inkomensgerelateerde opvang bij zelfstandige opvangvoorzieningen


De Vlaamse Regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20;

Gelet op het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin, artikel 8, § 2, 9, 10, vijfde en zesde lid, 12, en 14, tweede en derde lid;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 13 februari 2009 houdende regeling van inkomensgerelateerde opvang bij zelfstandige opvangvoorzieningen;

Gelet op het advies van Inspectie van Financiën, gegeven op 20 februari 2009;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 6 maart 2009;

Gelet op advies 46.218/3 van de Raad van State, gegeven op 31 maart 2009, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° Kind en Gezin : het intern verzelfstandigd agentschap Kind en Gezin, opgericht bij het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin;2° voorziening : zelfstandige onthaalouder of zelfstandig kinderdagverblijf;3° zelfstandige onthaalouder : onthaalouder met attest van toezicht als vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 13 februari 2009 houdende de regeling van het attest van toezicht voor zelfstandige opvangvoorzieningen, die minstens voorschoolse opvang aanbiedt;4° zelfstandig kinderdagverblijf : kinderdagverblijf met attest van toezicht als vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 13 februari 2009 houdende de regeling van het attest van toezicht voor zelfstandige opvangvoorzieningen;5° inkomensgerelateerde opvang : opvang waarvoor betaald wordt volgens de hoogte van het beroepsinkomen van het gezin;6° gezin : de persoon die het kind dat opgevangen wordt door de voorziening, ten laste heeft, en de persoon die er in voorkomend geval mee gehuwd is of, zo niet gehuwd, ermee samenwoont, en het opvangcontract tekent.Samenwonende verwanten tot en met de vierde graad worden evenwel niet in aanmerking genomen. Onder samenwonen wordt verstaan : domicilie hebben op hetzelfde adres. Onder ten laste hebben wordt verstaan : financiële verantwoordelijkheid dragen voor; 7° gezondheidsindexcijfer : het prijsindexcijfer dat berekend wordt voor de toepassing van artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen, bekrachtigd bij de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen;8° ministerieel besluit van 17 maart 2008 : het ministerieel besluit van 17 maart 2008 tot bepaling van de financiële bijdrage van de gezinnen voor de opvang van kinderen in kinderdagverblijven en diensten voor onthaalouders;9° minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen.

Art. 2.Voorzieningen die inkomensgerelateerde opvang aanbieden aan alle gezinnen waarvoor ze voorschoolse opvang doen, en daarbij voldoen aan een aantal voorwaarden, kunnen daarvoor een vergoeding krijgen van Kind en Gezin, volgens de bepalingen van dit besluit.

De toepassing van inkomensgerelateerde opvang en van het systeem, vermeld in dit besluit, is evenwel niet mogelijk voor zelfstandige onthaalouders, wat de opvang van eigen kinderen betreft. HOOFDSTUK II. - Voorwaarden voor de voorzieningen

Art. 3.De gezinnen betalen, als deelname in de opvangkosten, een financiële bijdrage op basis van het inkomen van het gezin conform de bepalingen, vermeld in artikel 1 en artikel 3 tot en met 15 van het ministerieel besluit van 17 maart 2008.

De voorziening informeert de gezinnen tijdig en nauwgezet over de belangrijkste principes op basis waarvan die bijdrage berekend wordt en neemt daarover de nodige bepalingen op in het contract met de gezinnen of in het huishoudelijk reglement.

Art. 4.De voorziening kan boven op de bijdrage, vermeld in artikel 3, een financiële bijdrage vragen aan de gezinnen als deelname in specifieke opvangkosten die niet gerelateerd zijn aan het inkomen van het gezin, conform de bepaling van artikel 17 van het ministerieel besluit van 17 maart 2008.

De voorziening communiceert daar tijdig en nauwgezet over met de gezinnen en neemt daarover de nodige bepalingen op in het contract met de gezinnen of in het huishoudelijk reglement.

Art. 5.De voorziening kan geen andere financiële bijdrage vragen aan de gezinnen dan de financiële bijdrage, vermeld in artikel 3 en 4.

De voorziening kan wel een sanctionerende vergoeding vragen aan de gezinnen, beperkt tot en conform de bepaling van artikel 18 van het ministerieel besluit van 17 maart 2008.

De voorziening communiceert daar tijdig en nauwgezet over met de gezinnen en neemt daarover de nodige bepalingen op in het contract met de gezinnen of in het huishoudelijk reglement.

Art. 6.De voorziening stelt haar dienstverlening open voor alle kinderen, maar geeft voorrang aan kinderen : 1° van alleenstaande ouders die door werkomstandigheden of het volgen van een opleiding hun kinderen tijdens de dag niet zelf kunnen opvangen;2° van wie de ouders een arbeidsinkomen hebben dat lager ligt dan een inkomensgrens die elk jaar op 1 juli wordt berekend door de Vlaamse Regering, op de wijze, vermeld in het vierde lid, en die door werkomstandigheden of door het volgen van een opleiding hun kinderen tijdens de dag niet zelf kunnen opvangen;3° van wie de ouders een inkomen hebben dat lager ligt dan een inkomensgrens die elk jaar op 1 juli berekend wordt door de Vlaamse Regering, op de wijze, vermeld in het vierde lid, en voor wie kinderopvang een belangrijke factor is met het oog op hun economische en maatschappelijke participatie;4° voor wie het vanwege sociale of pedagogische motieven wenselijk is dat zij gedurende de dag opvang en begeleiding krijgen buiten het eigen gezin;5° van wie een broertje of zusje in de voorziening opgevangen wordt. De voorrangsregels voor de categorieën, vermeld in het eerste lid, 1°, 2°, 3° en 4°, gelden voor ten minste 20 % van de opvangcapaciteit van de voorziening.

De voorzieningen hebben een opnamebeleid waarbij ze actief beschrijven hoe ze die voorrang realiseren. Het opnamebeleid verschaft eveneens duidelijkheid aan de gezinnen over de andere opnamecriteria. Het opnamebeleid wordt actief aan de ouders gecommuniceerd. Kind en Gezin ziet in het bijzonder toe op de naleving van de voorrangsregeling.

Voor de berekening van de inkomensgrens wordt het gewaarborgde minimale brutomaandinkomen omgerekend naar een belastbaar jaarbedrag, door de gegevens te vermenigvuldigen met een coëfficiënt, die elk jaar op 1 juli door de Vlaamse Regering volgens de volgende formule wordt berekend : gemiddeld gezondheidsindexcijfer van twee jaar voordien x 12/gezondheidsindexcijfer van 1 juni van het jaar in kwestie Onder gemiddeld gezondheidsindexcijfer van twee jaar voordien als vermeld in het vierde lid, wordt verstaan : de som van de gezondheidsindexcijfers die gelden in elk van de twaalf maanden van het betreffende jaar, gedeeld door twaalf.

Art. 7.Het zelfstandig kinderdagverblijf voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 9, 10, 11 en 12 van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 februari 2009 houdende de voorwaarden inzake financiële ondersteuning van zelfstandige opvangvoorzieningen.

Art. 8.De zelfstandige onthaalouder heeft kennis van het Nederlands.

Die kennis blijkt uit een kwalificatiebewijs of kan worden bewezen door een taalexamen of een taaltest, vastgelegd door de minister.

De zelfstandige onthaalouder volgt in elk kalenderjaar vorming of bijscholing van minstens 12 uur die rechtstreeks verband houdt met de opvangactiviteiten.

De zelfstandige onthaalouder werkt met Ziko-Vo en toont aan dat de werking van de opvang wordt bijgestuurd op basis van de resultaten ervan. Onder Ziko-Vo wordt verstaan : zelfevaluatie-instrument om het welbevinden en de betrokkenheid van de kinderen in de opvang bij onthaalouders te meten, opgesteld door Kind en Gezin.

Art. 9.Als er in de regio van de voorziening een coördinatiepunt voor vrije opvangplaatsen is, maakt de voorziening vrije opvangplaatsen bekend aan dat coördinatiepunt. HOOFDSTUK III. - Aanvraag en beslissing

Art. 10.De voorziening die in aanmerking wil komen voor de vergoedingen, vermeld in hoofdstuk V, dient op zijn vroegst negen maanden voor de door de voorziening beoogde startdatum van de inkomensgerelateerde opvang volgens de bepalingen van dit besluit, een aanvraag op papier in bij Kind en Gezin, met het aanvraagformulier dat opgesteld is door Kind en Gezin. Het aanvraagformulier bevat : 1° de gegevens die rechtstreeks voortvloeien uit de toepassing van het besluit;2° de vermelding of het gezin, voor het in het systeem is gestapt, al dan niet een financiële bijdrage volgens het ministerieel besluit van 17 maart 2008 heeft betaald;3° de contactgegevens, meer bepaald de naam van de voorziening, de naam van de verantwoordelijke, het adres van de voorziening en het telefoonnummer van de voorziening;4° het rekeningnummer van de voorziening.

Art. 11.Kind en Gezin neemt, binnen de perken van de begroting, een voorlopige beslissing over de aanvraag binnen dertig kalenderdagen na de ontvangst van een ontvankelijke aanvraag, en brengt de voorziening daarvan schriftelijk op de hoogte.

Een voorlopige positieve beslissing is mogelijk als de voorziening beschikt over een geldig attest van toezicht of daartoe een ontvankelijke aanvraag heeft ingediend als vermeld in artikel 5 van het ministerieel besluit van 24 april 2009 houdende de regeling van het attest van toezicht voor zelfstandige opvangvoorzieningen en voorschoolse kinderopvang aanbiedt, als de verantwoordelijke van de voorziening kennis heeft van het Nederlands en, bij zelfstandige kinderdagverblijven, als de voorziening beschikt over een door de minister bepaald kwalificatiebewijs of aantoont dat ze dat kwalificatiebewijs binnen zes maanden kan behalen.

Een voorlopige positieve beslissing impliceert dat de voorziening kan werken volgens de bepalingen en het systeem, vermeld in dit besluit, op zijn vroegst vanaf de eerste dag van de maand na de dag van die beslissing. De vergoeding van Kind en Gezin start altijd op de eerste dag van een maand.

Uiterlijk zes maanden na de voorlopige positieve beslissing neemt Kind en Gezin een definitieve beslissing over de aanvraag. Een definitieve positieve beslissing is mogelijk als de voorziening voldoet aan alle bepalingen van dit besluit. HOOFDSTUK IV. - Systeem

Art. 12.Voor de voorziening die een voorlopige of definitieve positieve beslissing heeft gekregen van Kind en Gezin, wordt gewerkt volgens het systeem, vermeld in dit hoofdstuk.

Art. 13.De gezinnen berekenen, op basis van gegevens over hun inkomen en hun gezin, conform de bepalingen van artikel 3 tot en met 15 van het ministerieel besluit van 17 maart 2008, de bijdrage op basis van hun inkomen met het berekeningsinstrument van Kind en Gezin.

Op zijn vroegst vanaf de eerste opvangdag in hun voorziening vragen de gezinnen aan Kind en Gezin een attest aan dat de gegevens van het gezin vermeldt, dat aan het kind een kindcode toekent en dat vermeldt of het kind behoort tot een bepaalde voorrangsgroep als vermeld in artikel 6. De aanvraag bevat de gegevens en het resultaat van de berekening en de administratieve gegevens van het gezin.

Als de aanvraag volledig is en conform de bepalingen in dit artikel, bezorgt Kind en Gezin het attest aan het gezin. Het gezin bezorgt het attest aan zijn voorziening.

Art. 14.De voorziening kan voor de gezinnen, en op de wijze, vermeld in artikel 13, zelf de bijdrage op basis van het inkomen berekenen en het attest aanvragen. De voorziening informeert Kind en Gezin daarover in de aanvraag, vermeld in artikel 10. De voorziening informeert de gezinnen daarover zo snel mogelijk, en zeker voor de eerste opvangdag, vermeld in artikel 13. De gezinnen bezorgen daartoe, conform de bepalingen van artikel 3 tot en met 15 van het ministerieel besluit van 17 maart 2008, de nodige gegevens aan hun voorziening. Ook in dat geval bezorgt Kind en Gezin het attest aan het gezin.

Art. 15.De voorziening registreert nauwgezet het begin- en einduur van de aanwezigheid van elk kind in de opvang en laat die gegevens minstens maandelijks bevestigen door het gezin van het kind. De voorziening bewaart het origineel en bezorgt het gezin een kopie ervan.

De voorziening bezorgt Kind en Gezin maandelijks een overzicht met het totaal aantal geregistreerde aanwezigheden in de voorbije maand van elk kind waarvoor het gezin een inkomensgerelateerde bijdrage betaalt, volgens de administratieve richtlijnen van Kind en Gezin. De voorziening houdt een kopie bij van de naar Kind en Gezin doorgestuurde registratietotalen.

Art. 16.Op basis van de bijdrage, vermeld in artikel 13 of 14, en op basis van de aan Kind en Gezin doorgegeven maandregistratie, vermeld in artikel 15, tweede lid, berekent Kind en Gezin maandelijks het bedrag aan financiële bijdragen op basis van het inkomen van het gezin. Kind en Gezin factureert dat bedrag maandelijks aan de gezinnen en int de betaling bij de gezinnen.

Kind en Gezin kan de facturatie en de inning volledig of gedeeltelijk uitbesteden aan een debiteurenbeheerder.

De voorziening kan, al dan niet via samenwerking met een andere organisatie of instantie, zelf zorgen voor de berekening, de facturatie en de inning van het bedrag aan financiële bijdragen op basis van het inkomen van het gezin. De voorziening informeert Kind en Gezin daarover in de aanvraag vermeld in artikel 10. De voorziening informeert de gezinnen daarover zo snel mogelijk, en zeker voor de eerste opvangdag, vermeld in artikel 13.

Art. 17.Op basis van de registratie, vermeld in artikel 15, tweede lid, vergoedt Kind en Gezin de voorziening per kwartaal, volgens de bepalingen van artikel 19 en 20.

Als de voorziening zelf de bijdrage berekent, factureert en int als vermeld in artikel 16, derde lid, vergoedt Kind en Gezin het verschil tussen het bedrag dat de voorziening aan de gezinnen gefactureerd heeft, en de vergoeding waarop de voorziening recht heeft conform artikel 19, eerste en derde lid, en artikel 20, eerste en derde lid.

Kind en Gezin betaalt per kwartaal een voorschot op de vergoeding, vermeld in het eerste en het tweede lid. Dat voorschot bedraagt minstens 90 % van de geraamde totale vergoeding. Het eerste voorschot wordt betaald in de maand waarin gestart wordt met de inkomensgerelateerde opvang volgens dit besluit. De volgende voorschotten worden betaald in de eerste maand van het kwartaal. De raming van de totale vergoeding in een kwartaal gebeurt volgens de richtlijnen, bepaald door Kind en Gezin.

Kind en Gezin berekent na afloop van het kwartaal het saldo voor het afgelopen kwartaal. De voorziening bezorgt Kind en Gezin daartoe tijdig de nodige gegevens. Kind en Gezin betaalt of verrekent dat saldo in de loop van het kwartaal na het kwartaal waarop het saldo betrekking heeft.

Art. 18.De voorziening zorgt zelf voor de berekening, de facturatie en de inning van eventuele financiële bijdragen als deelname in specifieke opvangkosten als vermeld in artikel 4, en van eventuele sanctionerende vergoedingen als vermeld in artikel 5. HOOFDSTUK V. - Vergoeding door Kind en Gezin

Art. 19.Het zelfstandig kinderdagverblijf krijgt van Kind en Gezin een vaste vergoeding van 25,18 euro per dag per kind voor een opvang van minstens 5 uur en minder dan 12 uur overdag, en voor een opvang van minstens 5 uur en minder dan 13 uur 's nachts. De vaste vergoeding wordt op basis van de verblijfsduur aangepast en bedraagt : 1° 40 % voor een opvang van minder dan 3 uur per dag per kind;2° 60 % voor een opvang van 3 tot minder dan 5 uur per dag per kind;3° 160 % voor aansluitende dag- en nachtopvang van minder dan 24 uur, waarbij een nachtopvang van 13 uur of meer ook als dusdanig wordt beschouwd. Het zelfstandig kinderdagverblijf krijgt van Kind en Gezin 5 % van het bedrag van de vaste vergoeding, vermeld in het eerste lid, als forfaitaire compensatie voor eventuele ziektedagen van het op te vangen kind.

Boven op het bedrag van de vaste vergoeding, vermeld in het eerste lid, krijgt het zelfstandig kinderdagverblijf van Kind en Gezin een extra vaste vergoeding van 2,5 euro per kind dat wordt opgevangen gedurende 10 tot minder dan 11 uur per dag, en een extra vaste vergoeding van 5 euro per kind dat wordt opgevangen gedurende 11 tot minder dan 12 uur als het om dagopvang gaat, en gedurende 11 tot minder dan 13 uur als het om nachtopvang gaat.

Art. 20.De zelfstandige onthaalouder krijgt van Kind en Gezin een vaste vergoeding van 17 euro per dag per kind voor een opvang van minstens 5 uur en minder dan 12 uur overdag, en voor een opvang van minstens 5 uur en minder dan 13 uur 's nachts. De vaste vergoeding wordt op basis van de verblijfsduur aangepast en bedraagt : 1° 40 % voor een opvang van minder dan 3 uur per dag per kind;2° 60 % voor een opvang van 3 tot minder dan 5 uur per dag per kind;3° 160 % voor aansluitende dag- en nachtopvang van minder dan 24 uur, waarbij een nachtopvang van 13 uur of meer ook als dusdanig wordt beschouwd. De zelfstandige onthaalouder krijgt van Kind en Gezin 5 % van het bedrag van de vaste vergoeding, vermeld in het eerste lid, als forfaitaire compensatie voor eventuele ziektedagen van het op te vangen kind.

Boven op het bedrag van de vaste vergoeding, vermeld in het eerste lid, krijgt de zelfstandige onthaalouder van Kind en Gezin een extra vaste vergoeding van 2,5 euro per kind dat langer dat 11 uur per dag wordt opgevangen, en gedurende minder dan 12 uur als het om dagopvang gaat, en gedurende minder dan 13 uur als het om nachtopvang gaat.

Art. 21.De voorziening die voor 16 augustus 2009 een aanvraag indient als vermeld in artikel 10, kan, met het akkoord van de voorziening, van Kind en Gezin een eenmalige lanceringspremie krijgen, op voorwaarde dat de voorziening uiterlijk op 1 oktober 2009 start volgens de bepalingen en het systeem, vermeld in dit besluit.

De premie bedraagt 1.000 euro voor zelfstandige opvang met een attest van toezicht voor maximaal 10 plaatsen, 2.000 euro voor zelfstandige opvang met een attest van toezicht voor 11 tot 20 plaatsen en 3.000 euro voor voorzieningen met een attest van toezicht voor 21 of meer plaatsen.

Kind en Gezin betaalt 50 % van de lanceringspremie uit aan de voorziening met minstens een voorlopige positieve beslissing als vermeld in artikel 11, tweede lid, zodra die begint te werken volgens de bepalingen en het systeem, vermeld in dit besluit, en 50 % nadat de voorziening minstens zes achtereenvolgende maanden werkt volgens het systeem. Als de voorziening niet meer werkt volgens deze bepalingen en het systeem binnen twaalf maanden nadat ze ermee gestart is, wordt de lanceringspremie integraal teruggevorderd. HOOFDSTUK VI. - Regeling in geval van stopzetting, fraude of laattijdige betaling

Art. 22.Als een voorziening niet of niet meer voldoet aan de voorwaarden, vermeld in hoofdstuk II, brengt Kind en Gezin de voorziening daarvan schriftelijk op de hoogte. Kind en Gezin stelt een voor de gezinnen redelijke termijn vast waarin de voorziening nog kan werken volgens de bepalingen en het systeem, vermeld in dit besluit.

De voorziening krijgt de vergoeding, vermeld in artikel 19 en 20, tot het einde van die termijn. Als het attest van toezicht van de voorziening wordt ingetrokken, eindigt die termijn hoe dan ook op de dag van de intrekking.

De voorziening neemt daarover de nodige bepalingen op in het contract met de gezinnen of in het huishoudelijk reglement.

Art. 23.Voorzieningen die niet meer willen werken volgens de bepalingen en het systeem, vermeld in dit besluit, melden dat minstens één maand op voorhand schriftelijk aan Kind en Gezin, en voorzien in een redelijke overgangsperiode voor de gezinnen. Bij gebrek daaraan kan Kind en Gezin beslissen om hun vergoeding, vermeld in artikel 17, derde lid, terug te vorderen.

De voorziening neemt daarover de nodige bepalingen op in het contract met de gezinnen of in het huishoudelijk reglement.

Art. 24.Als gezinnen valse verklaringen afleggen over de berekening van de financiële bijdrage of niet tijdig de gevraagde bewijsstukken voorleggen, wordt aan hen de maximale bijdrage op basis van het inkomen van het gezin aangerekend, vermeld in artikel 9, derde lid, van het ministerieel besluit van 17 maart 2008, eventueel met terugwerkende kracht.

Als gezinnen de aan Kind en Gezin verschuldigde bijdragen voor de opvang herhaaldelijk niet tijdig betalen of geen gevolg geven aan aanmaningen tot betaling, kan Kind en Gezin de vergoedingen, vermeld in artikel 19 en 20, voor de opvang van het kind van dat gezin stopzetten.

In de gevallen, vermeld in het eerste en tweede lid, brengt Kind en Gezin het gezin en de voorziening daarvan onverwijld schriftelijk op de hoogte.

De voorziening neemt daarover de nodige bepalingen op in het contract met de gezinnen of in het huishoudelijk reglement. HOOFDSTUK VII. - Klachtendienst

Art. 25.De voorziening kan of de gezinnen kunnen een klacht indienen over de toepassing van de bepalingen en het systeem, vermeld in dit besluit, bij de klachtendienst van Kind en Gezin.

De voorziening brengt de gezinnen op de hoogte van die mogelijkheid en neemt ze op in het contract met de gezinnen of in het huishoudelijk reglement. HOOFDSTUK VIII. - Beroep

Art. 26.Als Kind en Gezin een negatieve beslissing neemt over de aanvraag van een voorziening of als Kind en Gezin beslist dat de voorziening niet langer inkomensgerelateerde opvang mag aanbieden, kan de voorziening daartegen beroep aantekenen bij Kind en Gezin binnen dertig kalenderdagen nadat de beslissing ter kennis gebracht is van de voorziening. Kind en Gezin neemt een beslissing over het beroep binnen zestig kalenderdagen nadat het beroep ingesteld is, en brengt de voorziening daarvan schriftelijk op de hoogte. HOOFDSTUK IX. - Slotbepalingen

Art. 27.Het besluit van de Vlaamse Regering van 13 februari 2009 houdende regeling van inkomensgerelateerde opvang bij zelfstandige opvangvoorzieningen wordt opgeheven.

Art. 28.Gezinnen die een opvangcontract hebben gesloten met de voorziening die in het systeem stapt, vermeld in dit besluit, op het ogenblik dat de voorziening daartoe een voorlopige positieve beslissing krijgt als vermeld in artikel 11, tweede lid, hebben de keuze tussen een van de volgende systemen : 1° de financiële bijdrage betalen volgens het voor hen bestaande systeem tot uiterlijk het einde van de opvang van het kind;2° de financiële bijdrage betalen volgens het systeem en de bepalingen van dit besluit. Als gekozen wordt voor het bestaande systeem als vermeld in het eerste lid, 1°, heeft de voorziening voor dat kind geen recht op de vergoedingen die verbonden zijn aan de bepalingen en het systeem, vermeld in dit besluit.

Art. 29.De bedragen, vermeld in artikel 19 en 20, worden elk jaar op 1 juli verhoogd met de procentuele stijging van het gezondheidsindexcijfer tussen 1 juni van het vorige jaar en 1 juni van het jaar in kwestie.

Art. 30.De vergoedingen en lanceringspremies, vermeld in dit besluit, kunnen alleen worden toegekend binnen de perken van de begroting.

Art. 31.Dit besluit en de toepassing ervan zullen uiterlijk in 2010 geëvalueerd worden. Daarbij zullen onder meer het effect op de kinderopvang en het effect op de gezinnen aan bod komen.

Art. 32.Kind en Gezin ziet toe op de naleving van de bepalingen van dit besluit. Het toezicht op de naleving van de regelgeving wordt op stukken of ter plaatse uitgeoefend.

De voorziening verstrekt daartoe de door Kind en Gezin gevraagde inlichtingen of stukken over de werking. Het toezicht ter plaatse wordt uitgeoefend door de personeelsleden van het intern verzelfstandigd agentschap Inspectie Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering van 26 maart 2004. De voorziening verstrekt de door personeelsleden van dat agentschap gevraagde inlichtingen of stukken over de werking.De personeelsleden van dat agentschap krijgen ook toegang tot de lokalen van de voorziening, hebben het recht alle administratieve stukken die verband houden met de opvang binnen het systeem, vermeld in dit besluit, te raadplegen, en krijgen op hun verzoek inzage in de individuele dossiers van de gezinnen.

De gezinnen verstrekken de door Kind en Gezin of door de personeelsleden van het vermelde agentschap gevraagde gegevens.

Art. 33.Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.

Art. 34.De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 30 april 2009.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, Mevr. V. HEEREN

^