Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 30 maart 1999
gepubliceerd op 22 mei 1999

Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 24 juni 1997 houdende erkennings- en subsidiëringsvoorwaarden van initiatieven voor buitenschoolse opvang

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
1999035615
pub.
22/05/1999
prom.
30/03/1999
ELI
eli/besluit/1999/03/30/1999035615/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

30 MAART 1999. - Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 24 juni 1997 houdende erkennings- en subsidiëringsvoorwaarden van initiatieven voor buitenschoolse opvang


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 29 mei 1984 houdende oprichting van de instelling Kind en Gezin, gewijzigd bij de decreten van 3 mei 1989, 23 februari 1994, 24 juni 1997 en 7 juli 1998;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 24 juni 1997 houdende erkennings- en subsidiëringsvoorwaarden van initiatieven voor buitenschoolse opvang;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat de initiatieven voor buitenschoolse opvang hun werking dringend moeten afstemmen op de nieuwe ouderbijdrageregeling, met inbegrip van het op tijd informeren van de ouders;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.Artikel 9 van het besluit van de Vlaamse regering van 24 juni 1997 houdende erkennings- en subsidiëringsvoorwaarden van initiatieven voor buitenschoolse opvang wordt opgeheven vanaf 1 juli 1997 en vervangen door wat volgt : «

Art. 9.§ 1. Met betrekking tot de ouderbijdrageregeling gelden de bepalingen van dit artikel. § 2. Een initiatief vraagt aan de ouders als vergoeding voor de opvang een financiële bijdrage, die gekoppeld is aan de verblijfsduur van het kind. § 3. Bij voor- en naschoolse opvang bedraagt de ouderbijdrage minstens 25 frank per begonnen halfuur. § 4. Op schoolvrije dagen en vakantiedagen geldt een bijdrage van minstens 275 frank en maximaal 450 frank voor een verblijf van een volledige dag (langer dan 6 uur), van minstens 138 frank en maximaal 225 frank voor een verblijf van een halve dag (tussen 3 en 6 uur) en van minstens 92 frank en maximaal 150 frank voor een verblijf van minder dan 3 uur. § 5. Op woensdagnamiddag hanteert het initiatief, zoals het dat zelf verkiest, het systeem vermeld onder § 3 of het systeem vermeld onder § 4. § 6. Als de financiële situatie van de ouder(s) daartoe aanleiding geeft kan een sociaal tarief gehanteerd worden. Dit sociaal tarief bedraagt 50 % van de ouderbijdrage die overeenkomstig de bepalingen in de paragrafen 2, 3, 4 en 5 werd vastgelegd.

In zeer uitzonderlijke gevallen, wanneer de (kans)armoedesituatie van het gezin daartoe aanleiding geeft, kan het organiserend bestuur een gratis opvang toestaan. Het organiserend bestuur beslist over het al dan niet toekennen van het sociale tarief of de gratis opvang op basis van een individueel administratief dossier dat alle relevante aspecten voor een gemotiveerde beslissing bevat. Een toegekend sociaal tarief wordt door het organiserend bestuur jaarlijks geëvalueerd en, indien noodzakelijk, bevestigd. De dossiers in kwestie moeten kunnen worden ingekeken en beoordeeld door Kind en Gezin. § 7. Bij de opvang van meer gelijktijdig ingeschreven kinderen uit hetzelfde gezin in het initiatief op eenzelfde dag, wordt 25 % korting verleend op de totale ouderbijdrage. Deze vermindering is cumuleerbaar met het sociale tarief. § 8. De vermelde kostprijs is de vergoeding van de werkingskosten.

Wanneer een warme maaltijd wordt verstrekt dient supplementair een bijdrage per kind te worden betaald. § 9. De hierboven vermelde bedragen worden jaarlijks op 1 september verhoogd met de procentuele stijging van het indexcijfer, dat berekend en benoemd wordt door de toepassing van artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari1989 tot vrijwaring van het concurrentievermogen, tussen 1 augustus van het lopende kalenderjaar en 1 augustus van het vorige kalenderjaar, van zodra de gecumuleerde stijging resulteert in een verhoging van minstens 5 frank op het minimale basisbedrag voor een hele dag.

Art. 2.Dit besluit treedt in werking op 1 september 1999.

Art. 3.De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 30 maart 1999.

De minister-President van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, L. MARTENS

^