Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering
gepubliceerd op 21 maart 2017

Besluit van de Waalse Regering tot aanwijzing van de Natura 2000 locatie BE32018 - « Bois de Colfontaine »

bron
waalse overheidsdienst
numac
2017070028
pub.
21/03/2017
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

1 DECEMBER 2016. - Besluit van de Waalse Regering tot aanwijzing van de Natura 2000 locatie BE32018 - « Bois de Colfontaine »


De Waalse Regering, Gelet op de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, zoals voor het laatst gewijzigd bij het decreet van 22 december 2010 tot wijziging van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud wat betreft de tenuitvoerlegging van het Natura 2000-stelsel, hierna `de wet van 12 juli 1973';

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 17 maart 2005 betreffende Boek I van het Milieuwetboek, artikelen D.29-1 en volgende;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 23 oktober 2008 tot vaststelling van sommige modaliteiten van de preventieve regeling die van toepassing is op de Natura 2000-locaties;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 24 maart 2011 houdende de algemene preventieve maatregelen die toepasselijk zijn op de Natura 2000-locaties, alsook op de locaties die in aanmerking komen voor het Natura 2000-netwerk;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 19 mei 2011 tot bepaling van de beheerseenheidstypes die binnen een Natura 2000-locatie afgebakend zouden kunnen worden, alsook tot bepaling van de verbodsmaatregelen en van de bijzondere preventieve maatregelen die erop toepasselijk zijn;

Gelet op het openbare onderzoek georganiseerd in de gemeenten Boussu, van 17 december 2012 tot 8 februari 2013, Colfontaine, van 17 december 2012 tot 8 februari 2013, Dour, van 10 december 2012 tot 1 februari 2013 en Frameries, van 10 december 2012 tot 1 februari 2013, overeenkomstig de bepalingen van het Milieuwetboek betreffende de organisatie van openbare onderzoeken, artikelen 29-1 en volgende;

Gelet op het advies van de « Commission de conservation » (Instandhoudingscommissie) van Bergen, gegeven op 11 maart 2016;

Gelet op het Verdrag inzake het behoud van wilde dieren en planten en hun natuurlijk leefmilieu van de Raad van Europa, gedaan te Bern op 19 september 1979 en goedgekeurd bij de wet van 20 april 1989;

Gelet op richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna;

Gelet op de beslissing van de Waalse Regering van 26 september 2002, aangevuld met de beslissingen van 4 februari 2004 en 24 maart 2005, tot goedkeuring van de lijst van de locaties voorgedragen aan de Europese Commissie als locaties met een communautair belang;

Gelet op de beslissingen 2004/798/EG en 2004/813/EG van de Commissie van 7 december 2004 tot vaststelling, overeenkomstig Richtlijn 92/43/EEG van de Raad, van de lijst van gebieden met een communautair belang respectievelijk voor de continentale biogeografische regio en voor de Atlantische biogeografische regio;

Gelet op richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand;

Gelet op de beslissingen 2011/63/EG en 2011/64/EG van de Commissie van 10 januari 2011 tot vaststelling, overeenkomstig Richtlijn 92/43/EEG van de Raad, van de lijst van gebieden met een communautair belang respectievelijk voor de continentale biogeografische regio en voor de Atlantische biogeografische regio;

Gelet op het beginsel van preventieve actie, het beginsel van integratie en het voorzorgsbeginsel, zoals bedoeld in de artikelen D.1, D.2, derde lid, en D.3, 1°, van Boek I van het Milieuwetboek;

Gelet op de sociaal-economische bemiddeling verricht overeenkomstig de beslissingen genomen door de Waalse Regering op 30 september 2010 en 7 april 2011;

Overwegende dat het aanwijzingsbesluit rekening houdt met de bezwaren en opmerkingen uitgebracht door de bezwaarindieners tijdens voornoemde openbare onderzoeken;

Overwegende dat enkel de bezwaren die geformuleerd worden binnen de termijnen van het openbaar onderzoek en volgens de voorschriften van Boek I van het Milieuwetboek in aanmerking genomen moeten worden;

Gelet op de bezwaren betreffende de vermeende niet-naleving door de Waalse Regering van de regels inzake toegang tot de informatie, deelname van het publiek en rechtstoegang alsook die betreffende de teruggang die zou zijn verricht inzake deelname t.o.v. de openbare onderzoeken van 2008 betreffende de aanwijzingsbesluiten aangenomen op 30 april 2009;

Overwegende allereerst dat in alle gemeenten die het voorwerp waren van een aanwijzingsbesluit openbare onderzoeken werden georganiseerd volgens de modaliteiten waarin Boek I van het Milieuwetboek voorziet; dat elke persoon de mogelijkheid had om een bezwaar in te dienen in het kader van die openbare onderzoeken;

Overwegende dat, behalve de door Boek I van het Milieuwetboek voorgeschreven formaliteiten voor de aankondiging van het openbaar onderzoek, de administratie vrijwillig andere acties heeft gevoerd om de belanghebbende personen zo goed mogelijk in te lichten;

Overwegende aldus dat voor en tijdens het onderzoek op verschillende manieren informatie over het Natura 2000-netwerk aan het publiek werd verstrekt: verspreiding van handleidingen over beheerswijzen, artikelen in de gespecialiseerde pers, colloquia, nieuwsbrieven, spreekuren, tentoonstellingen, radio- en televisiespots op de « Radio Télévision Belge Francophone (RTBF) » over de verschillende soorten natuurlijke milieus, over de dwingende elementen vereist in de beheers- en beschermingswijze, informatie via internet (ontwerpen van aanwijzingsbesluiten, wetteksten, kaartdocumenten, typeformulieren voor bezwaarschriften, contacten); dat de voornaamste documenten, wetteksten en reglementaire teksten in het Duits beschikbaar werden gesteld; dat er tweetalige (Frans-Duitse) infovergaderingen werden gehouden; dat die zeer pertinente informatie het publiek heeft kunnen sensibiliseren voor het belang om aan het onderzoek deel te nemen;

Overwegende dat de Administratie aan de eigenaars en beheerders van in Natura 2000-locatie gelegen percelen, op basis van kadastrale informatie en van het geïntegreerde beheers- en controlesysteem (GBCS), een gepersonaliseerd schrijven heeft gestuurd waarin de organisatie van een onderzoek meegedeeld werd alsook, informatiehalve, de lijst van hun in Natura 2000-locatie gelegen percelen, van de betrokken oppervlaktes en de overeenstemmende beheerseenheden; dat, voorafgaand aan die verzending, speciaal voor dat publiek een informatiecampagne werd gevoerd;

Overwegende dat het feit dat de preventieve maatregelen en de instandhoudingsdoelstellingen niet meer opgenomen worden in het aanwijzingsbesluit, maar in besluiten met een algemene strekking, voor samenhang in de maatregelen en doelstellingen over het gehele Waalse Gewest zorgt met inachtneming van het gelijkheidsbeginsel tussen de betrokken burgers en voorkomt dat locaties ongelijk behandeld worden zonder dat dit toe te schrijven is aan specifieke lokale kenmerken, dat de mogelijkheden om te reageren in het kader van de openbare onderzoeken ten opzichte van de onderzoeken uit 2008 voor de acht aangewezen locaties er niet minder op werden; dat de bezwaarindieners immers de mogelijkheid hebben om hun mening te uiten over de dwingende elementen die de preventieve regeling voor hun percelen inhoudt in functie van de beheerseenheid zoals afgebakend in het ontwerp-besluit;

Overwegende dat wat betreft de mogelijkheid voor de bezwaarindieners om een standpunt te geven over de overwogen instandhoudingsdoelstellingen op schaal van de locatie, op het volgende gewezen dient te worden; dat de instandhoudingsdoelstellingen eigen aan elk type natuurlijk habitat en elke soort met een communautair belang door de Regering nauwkeurig moeten worden vastgesteld in een algemeen besluit krachtens artikel 25bis, § 2, van de wet; dat deze gewestelijke afstemming van de instandhoudingsdoelstellingen die toepasselijk zijn per type natuurlijk habitat en per soort met een communautair belang ook tot doel heeft de inachtneming van het gelijkheidsbeginsel tussen de betrokken burgers na te streven en voorkomt dat locaties ongelijk behandeld worden zonder dat dit toe te schrijven is aan specifieke lokale kenmerken; dat een ontwerp van reglementair besluit tot vaststelling van deze doelstellingen is opgesteld overeenkomstig artikel 25bis, § 2, van de wet, en opgenomen in het dossier dat aan een openbaar onderzoek onderworpen wordt om de bezwaarindieners de mogelijkheid te bieden hun mening te uiten over de overwogen instandhoudingsgoelstellingen op de betrokken locatie;

Overwegende dat de instandhoudingsdoelstellingen, die toepasselijk zijn op de locatie, worden vastgesteld door te verwijzen naar de doelstellingen, vastgesteld bij dit ontwerp van besluit, voor elk type natuurlijk habitat en elke soort opgenomen in de lijst bedoeld in bijlage 3 van het aanwijzingsbesluit waarbij, voor de betrokken locatie, de habitatoppervlaktes en de populatieniveaus van de soorten die concreet op de locatie moeten worden behouden, worden bepaald (kwantitatieve doelstellingen); dat de samenhang van de doelstellingen opgenomen in het ontwerp van besluit met de gegevens bedoeld in bijlage 3, de bezwaarindieners de mogelijkheid hebben gegeven hun opmerkingen met kennis van zaken te uiten daar ze over informatie beschikken betreffende de toekomstige overwogen instandhoudingsdoelstellingen op de betrokken locatie - namelijk om minstens voor de instandhouding te zorgen van de bestaande oppervlaktes en kwaliteit van de types natuurlijk habitats waarvoor de locaties worden aangewezen, opgenomen in bijlage 3 van dit besluit, alsook voor het behoud van de populatieniveaus van de soorten waarvoor de locatie wordt aangewezen, opgenomen in bijlage 3 van dit besluit, alsook van de bestaande oppervlaktes en kwaliteit van hun habitats -; dat de lijst van habitats opgenomen in bijlage 3 en het kaartdocument van de beheerseenheden de concrete vaststelling van de instandhoudingsdoelstellingen die toegepast zullen worden in de betrokken locaties mogelijk maken, voor zover de natuurlijke habitats en de soorten met een gemeenschappelijk belang die binnen deze beheerseenheden aangetroffen kunnen worden, bij het besluit van de Waalse Regering van 19 mei 2011 tot bepaling van de beheerseenheidstypes die binnen een Natura 2000-locatie zouden kunnen worden afgebakend, worden bepaald;

Overwegende dat de algemene instandhoudingsdoelstellingen van de locatie, die door de Regering krachtens artikel 25bis, § 2, van de wet worden vastgesteld, kunnen (maar niet moeten) worden aangevuld met de specifieke instandhoudingsdoelstellingen die rechtstreeks in het aanwijzingsbesluit worden vastgesteld; dat hetbijgevolg het niet noodzakelijk geacht werd te voorzien in dergelijke specifieke doelstellingen, voor zover de instandhoudingsdoelstellingen vastgesteld in het ontwerp van besluit gevoegd bij het openbare onderzoek voldoende nauwkeurig en wetenschappelijk geschikt zijn, t.a.v. de kenmerken van de locatie, die in dit opzicht geen andere nadere inlichtingen behoeven;

Overwegende dat niet kan aangevoerd worden dat de overwogen instandhoudingsdoelstellingen voor de betrokken locatie niet konden worden vastgesteld en niet raadpleegbaar waren tijdens het openbare onderzoek; dat het, integendeel, net is om de eigenaars en gebruikers de mogelijkheid te geven om zich met kennis van zaken uit te laten spreken over deze doelstellingen dat beslist is het ontwerp van besluit genomen ter uitvoering van artikel 25bis, § 2, van de wet, tegelijk met het ontwerp van aanwijzingsbesluit aan het openbare onderzoek te onderwerpen;

Overwegende dat dit openbaar onderzoek duidelijk niet betrekking had op de beslissingen van de Waalse Regering van 26 september 2002 en 4 februari 2004, aangevuld met de beslissing van 24 maart 2005 met betrekking tot de selectie van de locaties, maar op de aanwijzingsbesluiten van de locaties voorgesteld door het Waalse Gewest en in aanmerking genomen door de Commissie als locaties met een communautair belang (LCB); dat de kritieken op de zogezegde niet-naleving van de procedurewaarborgen bepaald in het Verdrag van Aarhus van 25 juni 1998 betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, in België in werking getreden op 21 april 2003, in het kader van de selectieprocedure van de locaties, dus niet onder dit onderzoek vallen; dat, mocht dit toch het geval zijn, deze kritieken, zoals vastgesteld moet worden, inhoudloos zijn;

Overwegende immers dat het Waalse Gewest, wat de toegang tot informatie betreft, de eisen van het Verdrag van Aarhus en het Europese recht terzake in Boek I van het Milieuwetboek heeft omgezet en die bepalingen bij de selectie van de locaties in acht heeft genomen, met name door de lijst van de als locatie van communautair belang voorgedragen locaties ingevolge de beslissingen van 26 september 2002, 4 februari 2004 en 24 maart 2005, alsook de standaardbestanden van aan elke locatie eigen gegevens op internet bekend te maken;

Overwegende dat de wetgever, wat de inspraak van het publiek bij die besluitvorming betreft, niet geacht heeft te moeten voorzien in een dergelijke inspraakmodaliteit in deze fase des te meer omdat ze niet opgelegd is bij de Habitatrichtlijn; dat het Grondwettelijk Hof geacht heeft dat « de decreetgever moet oordelen of een openbaar onderzoek gevoerd moeten worden voor de definitieve aanwijzing van de gebieden die tot bijzondere instandhoudingsgebieden verklaard zouden kunnen worden » (Arbitragehof, nr. 31/2004, 3 maart 2004, punt B.3.4);

Overwegende dat de gezamenlijke organisatie van een openbaar onderzoek voor het ontwerp-aanwijzingbesluit en het ontwerp-besluit van de Waalse Regering hoe dan ook de eigenaars en gebruikers de gelegenheid biedt om hun opmerkingen te laten gelden zowel over de omtrek van de locatie als over die van de beheerseenheden - en over de redenen die deze omtrekken rechtvaardigen - alsook over de instandhoudingsdoelstellingen voor de locatie daar deze doelstellingen zoals gezegd voortvloeien uit de combinatie van de bepalingen van het ontwerp-regeringsbesluit en de gegevens van bijlage 3 bij het aanwijzingsbesluit; dat het dus onjuist is te beweren dat dit onderzoek te laat komt in het besluitvormingsproces;

Overwegende dat geen enkele bezwaarindiener, wat de toegang tot de rechter betreft, een beroep heeft ingediend tegen de beslissingen van de Regering betreffende de selectie van de voornoemde locaties die in het Belgisch Staatsblad zijn bekendgemaakt op 30 juli 2004 (ed.2), op 24 maart 2005 en op 23 februari 2011, wat suggereert dat ze van mening waren dat de selectie op zich hen niet benadeelde; dat er daarentegen geen twijfel is dat de aanwijzingsbesluiten voor beroep vatbare handelingen voor de Raad van State zullen vormen als ze nadeel kunnen opleveren door de beperkingen die ze aan de particulieren opleggen; dat de toegang tot de rechter van de eventuele bezwaarindieners die achten dat ze niet voldoende gehoord worden, dus gewaarborgd wordt, zoals de artikelen 9.2 en 9.3 van het Verdrag van Aarhus vereisen;

Overwegende dat de artikelen D.29-7 en D.29-8 van Boek I van het Milieuwetboek die de aankondiging van openbare onderzoeken bepalen voor plannen van categorie A.2 waarvan de aanwijzingsbesluiten deel uitmaken, niet eisen dat een verwijzing naar eventuele beroepsmiddelen tegen de aanwijzingsbesluiten vermeld wordt in het bericht of in de kennisgevingen; dat dergelijke informatie slechts in de administratieve beslissingen van categorieën B en C moet vermeld worden, overeenkomstig artikel D.29-22 van hetzelfde Boek; bovendien dat het schrijven gericht aan eigenaars en beheerders dat de verrichting van openbare onderzoeken aankondigt bovendien geen wettelijke of reglementaire eis is;

Overwegende, tot slot, dat geen enkele wetgeving de raadpleging van eenderwelke raadsman oplegt in het kader van de aanneming van de besluiten tot aanwijzing van de Natura 2000-locaties;

Overwegende desalniettemin dat de Regering, op grond van artikel 30, § 2, derde lid, van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, besloten heeft de Instandhoudingscommisssies te raadplegen omtrent de bezwaren en opmerkingen uitgebracht tijdens het openbaar onderzoek i.v.m. de ontwerpbesluiten tot aanwijzing van de Natura 2000-locaties; dat de Instandhoudingscommissies als opdracht hebben toe te zien op de staat van behoud van de Natura 2000-locaties met het oog op de instandhouding ervan of op het herstel ervan in een gunstige staat van instandhouding, rekening houdend met de types prioritaire natuurlijke habitats en de prioritaire soorten en met inachneming van de economische, sociale en culturele eisen alsmede met de plaatselijke bijzonderheden;

Overwegende dat de Instandhoudingscommissies samengesteld zijn uit leden die de verschillende belangen van de burgerlijke maatschappij vertegenwoordigen, meer bepaald een voorzitter aangewezen door de Regering, vier agenten van de gewestelijke administratie, waarbij één agent ressorteert onder de dienst bevoegd voor natuurbehoud, één onder de dienst bevoegd voor ruimtelijke ordening, één onder de dienst bevoegd voor landbouw en één onder de dienst bevoegd voor water; een lid voorgedragen door de « Conseil supérieur wallon de la conservation de la nature » (Waalse hoge raad voor natuurbehoud); een lid voorgedragen door de « Conseil supérieur des villes, communes et provinces de la Région wallonne » (Hoge raad van de steden, gemeenten en provincies van het Waalse Gewest); twee vertegenwoordigers voorgedragen door de verenigingen met natuurbehoud als maatschappelijk doel; twee vertegenwoordigers voorgedragen door de representatieve verenigingen van de eigenaars en de gebruikers van de betrokken locatie(s); twee vertegenwoordigers voorgedragen door de vakverenigingen met als maatschappelijk doel de bescherming van landbouw-, jacht-, visserij- of bosbouwactiviteiten uitgeoefend in de betrokken locatie(s); dat de in deze commissies vertegenwoordigde belangengroepen via hun vertegenwoordigers rechtstreeks kunnen deelnemen aan het uitwerken van de adviezen van de Instandhoudingscommissies en, zodoende, aan het toezicht op de staat van behoud van de locaties;

Overwegende derhalve dat de regelgevingen inzake toegang tot informatie, inspraak en toegang tot de rechter wel degelijk in acht zijn genomen en voldoen aan het standstill-beginsel;

Overwegende dat de diversiteit van de habitats en van de habitats van soorten binnen de Natura 2000-locatie BE32018- « Bois de Colfontaine » haar aanwijzing volledig rechtvaardigt;

Overwegende dat deze locatie de kenmerken eigen aan een gebied met een communautair belang vertoont in de zin van artikel 1 bis, 13°, van de wet van 12 juli 1973, en dat de site als dusdanig door de Europese Commissie is gekozen in haar beslissing van 7 december 2004, bijgewerkt middels haar beslissing van 10 januari 2011;

Overwegende dat de locatie een groot geheel van verschillende types natuurlijke habitats met een communautair belang, bedoeld in bijlage VIII bij de wet van 12 juli 1973, bevat, geïdentificeerd op basis van de in bijlage 3 bij dit besluit samengevatte wetenschappelijke criteria en gegevens;

Overwegende dat de locatie populaties van verschillende soorten met een communautair belang, bedoeld in bijlage IX bij de wet van 12 juli 1973, bevat, geïdentificeerd op basis van de in bijlage 3 bij dit besluit samengevatte wetenschappelijke criteria en gegevens;

Overwegende dat de locatie aan de in artikel 25, § 1, en in bijlage X bij de wet van 12 juli 1973 bedoelde selectiecriteria voldoet, zoals blijkt uit bijlage 3 bij dit besluit, dat ze dienovereenkomstig moet worden aangewezen als Natura 2000-locatie onder de noemer "bijzondere instandhoudingszone";

Overwegende dat de locatie gekenmerkt is door een grote ornithologische rijkdom en dat verschillende soorten vogels bedoeld in bijlage XI bij de wet van 12 juli 1973 op de locatie zijn ondergebracht, zoals blijkt uit bijlage 3 bij dit besluit; dat ze gebieden bevat die naar aantal en oppervlakte tegemoetkomen aan de behoeften inzake de instandhouding van deze soorten, die moeten worden aangewezen als Natura 2000-locatie onder de noemer "bijzonder beschermingsgebied";

Overwegende dat artikel 26, § 1, tweede lid, 4°, van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud bepaalt dat elk aanwijzingsbesluit « de wetenschappelijke criteria op grond waarvan de locatie werd uitgekozen » vermeldt; overwegende, in het bijzonder, dat de locatie BE32018 geselecteerd werd om de volgende redenen: "De locatie concentreert zich rond een gemengd bosbestand gelegen ten zuiden van Paturages tussen de gemeenten Dour, Blaugies en Sars-la-Bruyère. Aan het gelijktijdig voorkomen van kalkgesteenten van het Viséaan, van schist en puddingsteen van het Westfaliaan en psammieten van het Gediniaan onttrekt deze locatie zijn hoge geologische waarde. Op deze locatie wordt één van de mooiste Waalse wouden waargenomen, representatief voor het Endymio-Carpinetum, en dat bekendstaat als de enige standplaats in ons land voor de « Asarum europaeum » (het mansoor). Deze locatie is eveneens de plaats waar zeer waardevolle vochtige bosopstanden aangetroffen worden, evenals bospoelen met salamanders en vroedmeesterpadden. Net als de meeste bosgebieden die in dit deel van Henegouwen aangetroffen worden, vertoont deze locatie een niet te verwaarlozen belang voor de vaststelling van een samenhangend ecologisch net in de regio. Deze vormt met name een uiterst belangrijk bosgebied voor vogelsoorten zoals de zwarte specht en de bonte specht, vooral in de regionale context. In de beken aan de rand van het boscomplex wordt eveneens de ijsvogel waargenomen." Gelet op de tabellen die als bijlage 3 gaan bij dit besluit en die de lijst van de soorten en habitats bevatten waarvoor de locatie wordt aangewezen, de oppervlakte van deze habitats of de populatie van deze soorten geschatte op de locatie alsook de evaluatie volgens een schaal van A tot C, de instandhouding ervan;

Overwegende dat de selectie van de locatie op basis van de beste wetenschappelijke kennis en de beste beschikbare gegevens is verricht, die voortvloeien uit verschillende inventariswerkzaamheden, verschillende fotografische en cartografische documenten, wetenschappelijke literatuur en biologische databanken;

Overwegende dat de gegevens over de types natuurlijke habitats (lijst, oppervlakte en instandhouding) en over de soorten (lijst, populatie en instandhouding) waarvoor de locatie wordt aangewezen van de standaard gegevensformulieren komen die tussen 2002 en 2005 werden bepaald; dat deze gegevens die op de schaal van de locatie werden geschat wanneer ze geselecteerd werd benaderingen bevatten; dat ze voor een deel geactualiseerd werden op grond van de beste beschikbare kennis en dat de actualisering van deze gegevens verder ingevoerd moet worden;

Overwegende dat de gegevens betreffende de in bijlage bij dit besluit opgenomen oppervlakten van de habitats met een gemeenschappelijk belang voortkomen uit de standaardformulieren opgemaakt tussen 2002 en 2005 en bijgewerkt in 2015;

Overwegende dat de gegevens van de populaties van soorten opgenomen in dit besluit voortvloeien uit de standaard gegevensformulieren die tussen 2002 en 2005 werden opgesteld en in 2015 nader bepaald;

Overwegende dat de gegevens betreffende de instandhouding van de habitats en de soorten met een gemeenschappelijk belang uit standaard gegevensformulieren voortvloeien die tussen 2002 en 2005 opgesteld werden en in 2015 nader bepaald; dat deze gegevens die op de schaal van de locatie werden geschat benaderingen bevatten die later gepreciseerd moeten worden;

Overwegende dat het besluit van de Waalse Regering van 19 mei 2011 tot bepaling van de beheerseenheidstypes die binnen een Natura 2000-locatie afgebakend zouden kunnen worden, alsook tot bepaling van de verbodsmaatregelen en van de bijzondere preventieve maatregelen die erop toepasselijk zijn, de beheerseenheidstypes bevat die binnen een Natura 2000-locatie afgebakend zouden kunnen worden, in voorkomend geval, in overdruk op andere types beheerseenheden, alsook de bijzondere verbodsbepalingen en andere daaraan gekoppelde bijzondere preventieve maatregelen;

Overwegende dat de beheerseenheden « UG 1 - Aquatische milieus, UG 2 - Prioritaire open milieus, UG 5 - Verbindingsweiden, UG 7 - Prioritaire alluviale bossen, UG 8 - Inheemse bossen met een hoge biologische waarde, UG 10 - Niet-inheemse verbindingsbossen, UG 11 - Teeltgronden en antropogene elementen, UG temp 2 - Gebieden met openbaar beheer » afgebakend moeten worden, met het oog op de overwogen instandhoudingsdoelstellingen voor de locatie;

Overwegende dat de verplichting de localisatie van de « voornaamste natuurlijke habitats » in kaart te brengen bedoeld in artikel 26, § 1, tweede lid, 6°, van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud niet inhoudt dat elk type natuurlijk habitat en elke populatie van soorten binnen de locatie nauwkeurig gelokaliseerd moet worden; dat de termen « natuurlijke habitats » bedoeld in deze bepaling verwijzen naar de bepaling van artikel 1bis, 2°, die betrekking heeft op « de land- en wateroppervlakten waarvan de geografische en abiotische kenmerken en de mogelijkheden van natuurlijke kolonisatie de aanwezigheid of de voortplanting van de populaties van soorten van de wilde fauna en flora mogelijk maken. De habitats worden natuurlijk geacht als hun bestaan te wijten of niet te wijten is aan een menselijk ingreep"; dat de term "voornaamste" aangeeft dat het slechts erom gaat, de grote categorieën van natuurlijke habitats van de locatie - zoals loof- of naaldbossen, halfnatuurlijk open milieus, weiden, watervlakken en waterlopen, stedelijke milieus, teelten, enz. - en niet om elk exact type van natuurlijke habitat met een gemeenschappelijk belang te lokaliseren in de zin van artikel 1 bis, 3°, van de wet van 12 juli 1973 over het natuurbehoud; bijgevolg dat deze cartografie overgenomen uit het aanwijzingsbesluit met de cartografie van de beheerseenheden overeenstemt voor zover die worden bepaald, in het besluit van de Waalse Regering van 19 mei 2011, per groot/grote type(s) van milieu(s) die globaal homogene beheersmaatregelen rechtvaardigen; dat de verplichtingen die op elk perceel toepasselijk zijn gemakkelijk gekend kunnen worden; dat het inderdaad enerzijds om verplichtingen gaat die op de hele locatie toepasselijk zijn, namelijk de verplichtingen bedoeld in het besluit van de Waalse Regering van 24 maart 2011 betreffende de algemene verbodsbepalingen, en anderzijds om uitvoeringsmaatregelen in de betrokken beheerseenheid in de zin van het besluit van de Waalse Regering van 19 mei 2011; dat de gegevens opgenomen in bijlage 3 de aanvulling van deze cartografie en de identificatie van de habitats aanwezig binnen de betrokken locatie bovendien mogelijk maken;

Overwegende dat de beschermingsregeling van de Natura 2000-locaties de vergunningsverplichting oplegt aan een reeks handelingen en werken die niet, krachtens andere wetgevingen, aan een vergunning, afwijking, toestemming of kennisgeving van de bevoegdheid van het Departement Natuur en Bossen (DNF) onderworpen zijn; dat het om beperkte verbodsbepalingen gaat aangezien ze opgeheven kunnen worden voor zover de handelingen die ze beogen geen afbreuk doen aan de integriteit van de locatie overeenkomstig artikel 29, § 2, van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud; dat hetzelfde geldt voor de handelingen onderworpen aan vergunning krachtens een andere wetgeving; dat werken hoe dan ook toegelaten zouden kunnen worden om dwingende redenen van een hoger openbaar belang, met inbegrip van sociale en economische aard, als de afwijkingsvoorwaarden bedoeld in artikel 29, § 2, vierde en vijfde lid, van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud in acht worden genomen, namelijk het gebrek aan alternatieve oplossingen en de aanneming van compenserende maatregelen die noozakelijk zijn om de globale samenhang van het Natura 2000-netwerk te waarborgen;

Gelet op artikel 28 van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud die het verbod voorziet om de natuurlijke habitats te vernietigen en de soorten te verstoren waarvoor de locaties worden aangewezen, voor zover deze verstoringen een significant effect zouden kunnen hebben op de Natura 2000-doelstellingen; overwegende dat dit artikel potentieel toepasselijk is op de handelingen die buiten de Natura 2000-locaties worden verricht; dat artikel 29, § 2, van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, betreffende de geschikte beoordeling van de effecten op het milieu, ook van toepassing is op de projecten en plannen die buiten de Natura 2000-locaties gelegen zijn en die geschikt zijn om een relevant effect op een Natura 2000-locatie te hebben t.a.v de doelstellingen inzake de instandhouding van de locatie;

Overwegende dat de Regering, wat de evenredigheid van de maatregelen betreft, een preventieve regeling heeft ingevoerd die berust op geleidelijke beperkingen naar gelang van de gevoeligheid voor storingen van de habitats en soorten met een gemeenschappelijk belang, in de vorm respectievelijk van verbodsbepalingen, toestemmingen en kennisgevingen; dat eerstgenoemden de activiteiten beogen die in de meeste gevallen geschikt zijn om een significant effect te hebben op de beschermde ecosystemen terwijl laatstgenoemden de activiteiten beogen die slechts in bepaalde omstandigheden een dergelijk effect kunnen hebben;

Overwegende dat de keuze van de maatregelen die van toepassing zijn door de Regering in haar besluiten van 24 maart 2011 en 19 mei 2011 wordt gemaakt op grond van wetenschappelijke overwegingen, rekening houdend met de sociaal-economische eisen, in overeenstemming met het Europees recht, om zo weinig mogelijk effecten op de economische activiteiten of de activiteiten van openbaar nut te hebben;

Overwegende dat de mogelijkheid, voor de bevoegde overheid, om de machtiging te weigeren of laatstgenoemde eenvoudig aan voorwaarden te verbinden, evenals de mogelijkheid voor haar om afwijkingen op verbodsbepalingen enkel geval per geval toe te kennen de wil van de Regering aantonen om slechts de strikt noodzakelijke verplichtingen op te leggen voor de verwezenlijking van de instandhoudingsdoelstellingen in het Natura 2000-netwerk;

Overwegende dat de preventieve regeling die van toepassing is op de Natura 2000-locaties de uitbreiding niet verbiedt van infrastructuren zoals landbouwbedrijven, waterzuiveringsstations, hoogspanningslijnen, spoorlijnen, wegen, gasleidingen enz. voor zover die infrastructuur aan de vereiste vergunning(en) voldoet en indien nodig op de geschikte wijze een voorafgaande milieubeoordeling heeft gekregen in overeenstemming met de modaliteiten en de voorwaarden bedoeld in artikel 29, § 2, van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud;

Gelet op de bezwaarschriften van sommige personen in verband met de onmogelijkheid om bepaalde noodtoestanden te beheersen in het kader van de preventieve regeling ingevoerd op de locaties als die locaties eenmaal zijn aangewezen; dat noch de vogelrichtlijn noch de Habitatrichtlijn, noch de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud uitdrukkelijk op die noodtoestanden ingaan; dat de algemene verbodsbepaling bedoeld in artikel 28, § 1, van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud enkel de interventies van de burgemeester in het kader van zijn algemene ordehandhavingsbevoegdheden uit zijn toepassingsgebied uitsluit; dat de interventies van de gewestelijke en plaatselijke besturen die niet onder dat kader vallen, al zouden ze verantwoord zijn door noodtoestanden, onder dat verbod blijven vallen, behoudens indien de afwijkingsvoorwaarden bedoeld in artikel 29, § 2, leden 4 en 5, van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud nageleefd worden zoals blijkt uit recente rechtspraak van het Hof van Justitie over artikel 6, § 2, van de Habitatrichtlijn (arrest Alto Sil);

Overwegende dat de besluiten van de Waalse Regering van 24 maart 2011 en 19 mei 2011 verschillende hypotheses voorzien waarin sommige preventieve maatregelen geen toepassing behoeven wegens redenen van openbare veiligheid (kappen van bomen die de openbare veiligheid langs de wegen, paden, spoorlijnen, hoogspanningslijnen en gasleidingen bedreigen in UG 6 "prioritair bos" bijv.); dat, wat de interventies in de waterlopen betreft, meer bepaald bij overstromingsrisico's, geen enkele preventieve maatregel een verbodsbepaling oplegt of een machtiging of kennisgeving verplicht maakt om ijsbanken weg te halen of bomen te kappen die een gevaar geworden zijn voor de openbare veiligheid; dat de dode bomen die de veiligheid bedreigen en niet langs banen, wegen, paden in de zin van het Boswetboek, spoorlijnen, hoogspanningslijnen en gasleidingen gelegen zijn in de bossen buiten de bosregeling omgehakt mogen worden voor zover ze op de grond blijven liggen (artikel 3, 2°, van het besluit van de Waalse Regering van 24 maart 2011); dat er in de UG1 geen enkele maatregel dwingende voorwaarden in dat opzicht oplegt, behalve als de noodmaatregel een wijziging van het bodemreliëf oplegt;

Overwegende dat er hoe dan ook een versnelde afwijkings- en machtigingsprocedure « Natura 2000 » is voorzien in artikel 4, § 1, tweede lid, van het besluit van de Waalse Regering van 23 oktober 2008 tot vaststelling van sommige modaliteiten van de preventieve regeling die van toepassing is op de Natura 2000-locaties; dat een andere mogelijkheid erin bestaat de noodinterventies wegens redenen van openbare veiligheid door te laten voeren in een « beheersplan » in de zin van artikel 1, 9°, van het besluit van de Waalse Regering van 24 maart 2011;

Overwegende dat overigens opgemerkt dient te worden dat noch het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Erfgoed en Energie noch het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning de handelingen, werken of installaties vrijstelt van de toepasbare formaliteiten wegens redenen in verband met dringende noodzakelijkheid of openbare veiligheid; dat het voorzien van dergelijke uitzonderingen in de Natura 2000-regeling noch buiten proportie noch discriminerend is;

Overwegende dat wat betreft de beperkte toegang tot de banen, wegen of paden in de Natura 2000-locaties of nog tot de onbevaarbare waterlopen of sommige damen geen enkele bijzondere vorm van toegang aan een controle onderworpen wordt bij de besluiten van de Waalse Regering van 24 maart 2011 en 19 mei 2011;

Overwegende, daarentegen, dat de regels betreffende het verkeer in bossen en waterlopen daarentegen krachtens het beginsel van samenvoeging van de administratieve ordehandhavingsregels geheel van toepassing blijven in de Natura 2000-locaties;

Overwegende vervolgens dat, wat het evenredig karakter van de maatregelen betreft, het feit dat sommige preventieve maatregelen soms "positieve" acties inhouden vanwege de eigenaars en de bezetters, eerder dan enkel zich afzijdig houden, nog niet betekent dat die maatregelen verplicht als actieve beheersmaatregelen uitgelegd moeten worden;

Overwegende dat talrijke administratieve ordehandhavingsmaatregelen die in voorkomend geval strafrechtelijk bestraft worden, immers in het algemeen belang tot tussenkomsten nopen, zonder enigerlei vergoeding, zoals bijvoorbeeld het losrukken van distels uit weilanden, het beheer van ongeklasseerde waterlopen, het snoeien van boomtakken die boven de openbare weg hangen, het rein houden van bermen en voetpaden of nog het herstel van buurtwegen;

Overwegende dat de dwingende verplichtingen die voortvloeien uit de preventieve maatregelen, met inbegrip van de maatregelen die sommige positieve verplichtingen zouden kunnen opleggen aan betrokkenen, in het kader van de Natura 2000-regeling via vergoedingen en fiscale vrijstellingen financieel gecompenseerd worden;

Overwegende dat de verbodsmaatregelen van de toegang van vee tot de waterlopen niet specifiek zijn voor Natura 2000; dat die maatregelen reeds zonder financiële compensatie van toepassing waren op bijna de helft van het Waals grondgebied krachtens de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen, evenals krachtens het koninklijk besluit van 5 augustus 1970 houdende algemeen politiereglement van de onbevaarbare waterlopen; dat de verplichtingen uit die wetgeving onlangs gewijzigd en verstrengd werden bij het decreet van 10 juli 2013 tot vaststelling van een kader ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden en tot wijziging van Boek I van het Milieuwetboek, Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen en het decreet van 12 juli 2001 betreffende de beroepsopleiding in de landbouw en bij het besluit van de Waalse Regering van 17 oktober 2013 houdende verplichting om de weidegronden gelegen langs de waterlopen te omheinen en houdende wijziging van verscheidene bepalingen; dat het besluit van de Waalse Regering van 17 oktober 2013 ter invoering van een subsidieregeling ten gunste van veehouders voor het uitrusten van weiden gelegen langs waterlopen en het besluit van 14 juli 2016 m.b.t. de vergoedingen en toelagen toegekend in de Natura 2000-sites en in de sites die in aanmerking komen voor het Natura-net en in de ecologische hoofdstructuur en tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 24 maart 2011 houdende de algemene preventieve maatregelen die toepasselijk zijn op de Natura 2000-locaties, alsook op de locaties die in aanmerking komen voor het Natura 2000-netwerk en tot opheffing van het besluit van de Waalse Regering van 8 november 2012 betreffende de vergoedingen en subsidies toegekend in de Natura 2000-locaties en in de locaties die in aanmerking komen voor het Natura 2000-netwerk en in de ecologische hoofdstructuur financieringsmogelijkheden voorzien voor de omheiningen;

Overwegende dat artikel 26, § 1, tweede lid, 11°, van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud bepaalt dat de aanwijzingsbesluiten de middelen moeten bevatten « om de instandhoudingsdoeleinden te bereiken, rekening houdend met de economische, sociale en culturele eisen alsook met de plaatselijke bijzonderheden », met inbegrip van de bijzonderheden vermeld in die bepaling, waaronder het actieve beheerscontract; dat dit besluit de lijst opneemt voorgesteld bij de wet, zonder in te gaan op de middelen die gebruikt zullen worden per perceel of per beheerseenheid; dat een dergelijke precisering niet vereist wordt bij de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud;

Overwegende dat het, om een zo ruim mogelijke onderhandeling met de eigenaars en de bezetters mogelijk te maken in het kader van het overleg bedoeld in artikel 26, § 3, eerste lid, van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, of nog het sluiten van elke andere overeenkomst overeenkomstig artikel 26, § 3, lid 4, van dezelfde wet, beter is elke optie in het aanwijzingsbesluit open te laten; dat dit de bevoegde overheid de mogelijkheid zal geven om geval per geval, in functie van de plaatselijke behoeften inzake instandhouding, van de sociaal-economische vereisten en de wensen van de betrokken eigenaars en bezetters, de meest geschikte middelen te beoordelen ten dienste van het actieve perceelbeheer in de verschillende beheerseenheden;

Overwegende dat men door die graad van nauwkeurigheid te willen bekomen in het aanwijzingsbesluit, de aanneming ervan vertraagd zou hebben, terwijl het juist die aanneming ervoor zorgt dat de preventieve regeling in haar geheel van toepassing wordt;

Overwegende dat de eigenaars en bezetters de kans hebben gekregen om in het kader van het openbaar onderzoek bezwaren in te dienen over de afbakening van de beheerseenheden en de beoordeelde instandhoudingsdoelstellingen voor de locatie - namelijk, ter herinnering, om voor het behoud te zorgen, op de betrokken locaties, van de bestaande oppervlaktes en kwaliteit van de types natuurlijk habitats waarvoor de locaties worden aangewezen, opgenomen in bijlage 3 van dit besluit, alsook voor het behoud van de populatieniveaus van de soorten waarvoor de locaties worden aangewezen, opgenomen in bijlage 3 van dit besluit, alsook van de bestaande oppervlaktes en kwaliteit van hun habitats-, daar het ontwerp van besluit waarbij deze algemene doelstellingen worden vastgesteld, in het dossier onderworpen aan openbaar onderzoek werd opgenomen;

Overwegende dat deze elementen de vaststelling van de na te streven doelstellingen in het kader van het actieve beheer mogelijk zouden maken; dat hun vertrouwen dus geenszins is geschaad voor zover de lijst der voorgestelde middelen geheel open blijft en niet perceel per perceel nader is opgegeven; dat het nuttig effect van het onderzoek er niet door is aangetast daar de eigenaars en bezetters reeds hun bemerkingen kunnen laten geworden in verband met de vorm van de beheerseenheden, die ruim bepalend is voor het soort dwingende voorwaarden die de daar gelegen percelen erdoor zullen krijgen;

Overwegende dat de term "beheersplan" in de zin van het besluit van de Waalse Regering van 24 maart 2011 houdende de algemene preventieve maatregelen die toepasselijk zijn op de Natura 2000-locaties, alsook op de locaties die in aanmerking komen voor het Natura 2000-netwerk en in de zin van het besluit van de Waalse Regering van 19 mei 2011 tot bepaling van de beheerseenheidstypes die binnen een Natura 2000-locatie afgebakend zouden kunnen worden, alsook tot bepaling van de verbodsmaatregelen en van de bijzondere preventieve maatregelen die erop toepasselijk zijn ofwel het bijzonder beheersplan van een domaniaal natuurreservaat beoogt, ofwel het beheersplan van een erkend natuurreservaat ofwel het beheersplan van een bosreservaat, ofwel de bosinrichting aangenomen na 13 september 2009, ofwel de bosinrichting die vóór die datum bestond maar die herzien is overeenkomstig artikel 64, eerste lid, van het Boswetboek, ofwel het eensluidend advies van DG03 voor een biologisch hoogwaardig weiland overeenkomstig artikel 3 van het besluit van de Waalse Regering van 24 april 2008 betreffende de toekenning van toelagen voor een milieuvriendelijke landbouw; dat de beheersplannen geen onderdeel vormen van de verplichte inhoud van de aanwijzingsbesluiten zoals vastgelegd door de wetgever;

Overwegende dat de primaire beschermingsregeling en de preventieve regeling, van toepassing op, respectievelijk, de kandidaat-locaties en de locaties aangewezen als Natura 2000-locaties krachtens de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud noch een onteigening, noch een maatregel zijn die daarmee gelijk te stellen is in de zin van de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof, maar wel degelijk maatregelen zijn die strekken tot de reglementering van het gebruik van goederen die geenszins, al was het in onrechtstreekse zin, eigendomsrechtsberoving zijn; dat die regelingen rechtstreeks passen in het kader van lid 3 van artikel 1 van het Eerste Protocol dat de Staten ertoe machtigt het gebruik van de goederen te regelen met het oog op het algemeen belang;

Overwegende dat, in het bijzonder, de dwingende maatregelen, opgelegd voor de bewerking van de landbouwgronden vallend onder UG2 en UG3 geenszins het definitieve verbod opleggen om die gronden uit te baten - meer bepaald, het weiden van dieren of het oogsten van gras, dat ze enkel de verplichting inhouden om bepaalde landbouwpraktijken te wijzigen om ze in overeenstemming te brengen met de ecologische vereisten van de betrokken soorten en habitats, die per definitie verband houden met de landbouwmilieus en niet met ongerepte milieus; dat het vergoedingsmechanisme bepaald in de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud en de fiscale vrijstellingen voor de eigenaars hoe dan ook bijdragen tot de compensatie van de meerkost en de inkomensderving die sommige landbouwbedrijven zouden kunnen ondervinden, waarbij het "juiste evenwicht" wordt gewaarborgd tussen de inachtneming van de noden van het algemeen belang en het recht op respect voor de goederen, vastgelegd in de Europese Conventie van de Rechten van de Mens;

Overwegende dat er financiële voordelen toegekend worden aan de eigenaars en beheerders van gronden gelegen in Natura 2000-gebieden om de bijkomende dwingende wettelijke of reglementaire bepalingen die van toepassing zijn wegens de ligging van die gronden, te compenseren;

Overwegende dat de vergoeding van de landbouwers, bepaald in het besluit van de Waalse Regering van 14 juli 2016 ter uitvoering van artikel 31 van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, berekend werd op grond van een objectieve economische beoordeling; dat die vergoeding de compensatie mogelijk maakt van de meerkost en de eventuele inkomensderving uit de reglementering van het gebruik van de goederen met waarborg van het evenredig karakter van de maatregel; dat de vergoeding, overeenkomstig de evenredigheidsvereiste, hoger is in het kader van de preventieve regeling, daar laatstgenoemde strenger is dan de primaire regeling in UG2 en UG3;

Overwegende dat 5% van de oppervlakte van Waalse weidegronden voor een aanzienlijk mindere vergoeding heden deel uitmaken van de milieuvriendelijke landbouwmethode MAE2 "natuurlijke weidegrond"; dat de vergoedingsniveaus, met de bekommernis om voldoende compensaties aan te bieden, duidelijk hoger zijn en afwijken van de maximumbedragen waarvan sprake in de Europese verordeningen, vastgelegd op 200 euro per hectare en per jaar;

Overwegende dat er bij die vergoedingen voor de eigenaars een vrijstelling van onroerende voorheffing, van de successierechten en, sinds 2011, van de schenkingsrechten gevoegd wordt;

Overwegende dat er bijgevolg geenszins sprake zou kunnen zijn van een de facto onteigening, die buiten proportie zou zijn met de instandhoudingsdoelstellingen die overeenkomstig het Europees recht nagestreefd worden, namelijk om voor het behoud te zorgen, op de betrokken locaties, van de bestaande oppervlaktes en kwaliteit van de types natuurlijk habitats waarvoor de locaties worden aangewezen, opgenomen in bijlage 3 van dit besluit, alsook voor het behoud van de populatieniveaus van de soorten waarvoor de locaties worden aangewezen, opgenomen in bijlage 3 van dit besluit, alsook van de bestaande oppervlaktes en kwaliteit van hun habitats;

Gelet op de bezwaren die in het openbaar onderzoek werden geuit in verband met de zogezegde schending van het "standstill"-principe;

Overwegende dat de Regering in het bijzonder verweten wordt het beschermingsniveau van de acht reeds door de Regering op 30 april 2009 aangewezen locaties gevoelig verminderd te hebben zonder evenwel redenen van algemeen belang te hebben opgegeven die een dergelijke gevoelige terugzetting zouden kunnen verantwoorden;

Overwegende dat « een globale aanpak van de hervorming nodig is om te oordelen in welke mate de hervorming op het vlak van kosten-baten-analyse al dan niet "een stap achteruit" is » (EG, nr. 187.998, 17 november 2008, Coomans en csrt; zie eveneens EG, nr. 191.272, 11 maart 2009, VZW "Inter-Environnement Wallonie");

Overwegende dat er ten gevolge van de aanneming van eerste acht aanwijzingsbesluiten op 30 april 2009 beslist werd het systeem te hervormen om er de leesbaarheid van en bijgevolg de uitvoering ervan op het terrein te verhogen; dat er aldus een nieuw aanwijzings- en beschermingsbeleid werd ingevoerd voor de gezamenlijke Natura 2000-locaties, en dat er in dat verband beslist werd de aanwijzing van de locaties (omtrekken, benaming, opsplitsing in beheerseenheden, kadastraal bekende percelen) van de dienovereenkomstige beheers- en beschermingsmaatregelen los te koppelen; dat dit tot een kortere inhoud van de aanwijzingsbesluiten leidt door de invoering van een gemeenschappelijke sokkel met verhoogde leesbaarheid;

Overwegende dat de maatregelen herzien werden om ze op het terrin controleerbaarder te maken met als doel een doeltreffende en doelgerichte uitvoering ervan; dat het territoriale toepassingsgebied van sommige maatregelen uitgebreid werd;

Overwegende dat de acht op 30 april 2009 aangewezen locaties er heden niet minder om beschermd zullen aangezien de dienovereenkomstige aanwijzingsbesluiten opgeheven en vervangen werden met zorg voor een gelijke behandeling van de betrokken eigenaars en bezetters, met oog voor eenmaking, samenhang en doeltreffendheid maar zonder gevoelige vermindering van het beschermingsniveau;

Overwegende dat de analyse van het stelsel dat op de locaties, aangewezen op 30 april 2009, van toepassing is en op de huidige regeling niet tot de conclusie leidt dat er een minder globaal beschermingsniveau voorhanden zou zijn met dien verstande dat sommige bepalingen in de aanwijzingsbesluiten van 30 april 2009 als een herhaling worden beschouwd van de bepalingen getroffen krachtens andere vigerende wetgevingen zoals de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, de wet van 1 juli 1954 op de riviervisvangst en het Boswetboek;

Overwegende dat het minder "specifiek" karakter van de preventieve maatregelen en de instandhoudingsdoelstellingen (indertijd "actieve beheersdoelstellingen" genoemd) geen enkele daling in het beschermingsniveau betekent; dat de instandhoudingsdoelstellingen voortaan immers op eengemaakte gewestelijke schaal staan (soort per soort/habitat per habitat) zonder evenwel een gekorte inhoud of juridische waarde gekregen te hebben; dat die eenmaking een betere inachtneming mogelijk maakt van de gelijke behandeling van eigenaars en bezetters en een aanzienlijke verbetering vormt ten opzichte van de zware aanwijzingsbesluiten aangenomen op 30 april 2009;

Overwegende dat de mindere nauwkeurigheid van de kaartdocumenten voor de habitats van gemeenschappelijk belang evenwel geen vermindering van het beschermingsniveau voor de betrokken soorten en habitats betekent, die beschermd blijven in de preventieve regeling bedoeld in artikel 28 van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud en de uitvoeringsbesluiten ervan;

Overwegende dat inhoud van de overwogen instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied - namelijk om voor het behoud te zorgen, op de betrokken gebieden, van de bestaande oppervlaktes en kwaliteit van de types natuurlijke habitats waarvoor de gebieden worden aangewezen, opgenomen in bijlage 3 van dit besluit, alsook voor het behoud van de populatieniveaus van de soorten waarvoor de gebieden worden aangewezen, opgenomen in bijlage 3 van dit besluit, alsook van de bestaande oppervlaktes en kwaliteit van hun habitats- en van de preventieve maatregelen - opgenomen in de besluiten van de Waalse Regering van 24 maart 2011 en 19 mei 2011 - welsiwaar is veranderd ten opzichte van de inhoud van de aanwijzingsbesluiten van 30 april 2009, maar niet in de zin van een minder noch van een, a fortiori, gevoelig verminderd beschermingsniveau;

Overwegende dat wat betreft de criteria op grond waarvan de aanwijzingsbesluiten vastgesteld zijn, laatstgenoemden beperkt werden tot de vereisten oplegd bij de vogel- en de habitatrichtlijnen, evenals bij de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, dat het doel nagestreefd in de teksten ertoe strekt de instandhouding of het herstel van de natuurlijke habitats en de soorten van communautair belang in een gunstige staat van instandhouding te garanderen; dat de selectie en de afbakening van de locaties enkel op grond van wetenschappelijke criteria, en niet van overwegingen van sociaal-economische aard getroffen kunnen worden;

Overwegende dat de beheerseenheden bestaan uit omtrekken al dan niet uit één enkel stuk, gelegen binnen een Natura 2000-locatie die globaal homogene instandhoudingsmaatregelen vereisen die afgebakend worden in functie van ecologische, technische en/of sociaal-economische criteria;

Overwegende dat het Waals Gewest verantwoordelijkheden heeft in termen van behoud in een gunstige staat van instandhouding van habitats en soorten van gemeenschappelijk belang; dat van sommige van die habitats en soorten kan blijken dat ze goed vertegenwoordigd zijn in het Waals Gewest, maar een strikte bescchermingsregeling verantwoorden daar ze zeldzaam zijn op Europees niveau;

Overwegende dat er tot nu geen aanleiding toe bestaat percelen toe te voegen ten opzichte van de omtrek van de locatie die aan een openbaar onderzoek onderworpen is, daar laatstgenoemde voldoet aan de selectiecriteria vastgesteld in de vogel- en de habitatrichtlijn, evenals in de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud;

Overwegende dat sommige percelen, hoewel ze opgenomen zijn in de kaarten gevoegd bij het aanwijzingsbesluit, van de locatie zijn uitgesloten middels een lijst gevoegd bij het aanwijzingsbesluit (zie bijlage 2.2); dat die werkwijze toegelaten is bij artikel 26, § 1, tweede lid, 7°, van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud waarin bepaald is dat, in geval van tegenstrijdigheid, de letterlijke voorschriften met betrekking tot de afbakening van de locatie en de beheerseenheden de grafische voorschriften overrulen; dat de omvang van de bebouwde percelen op praktisch vlak soms wel heel klein zijn; dat er, om te voorkomen dat de kaarten versnipperd zouden geraken door de afbakening van vernoemde percelen, voor de optie gekozen werd van de lijst van de uitgesloten percelen in de locatie, zonder dat ze eigenlijk op de kaart vermeld staan;

Overwegende dat het kaartdocument Natura 2000 om redenen van stabiliteit in de tijd gegrond is op de vectoriële standaardkaart van het NGI op 1/10 000e; dat dit, zoals het bij elke standaardkaart het geval is, enkel een afbeelding betreft van wat werkelijk op het terrein te vinden is; dat er onduidelijkheden eruit kunnen voortvloeien in vergelijking met de afgebeelde werkelijkheid of wijzigingen op het terrein die niet in overweging zijn genomen op het kaartdocument;

Overwegende dat de officiële referentie voor de kadastrale perceelsindeling de kadastrale legger is en dat de verschillende lagen op de kaart (CADMap) niet op één of ander referentiedocument gegrond zijn, maar een digitalisering zijn van de perceelplannen;

Overwegende dat het GBCS het resultaat is van de digitalisering van de gezamenlijke landbouwpercelen, aangegeven in het Waalse Gewest, op grond van georthorectificeerde luchtfoto's;

Overwegende dat de kadasterpercelen en de elementen van de Natura 2000-laag niet nauwkeurig samenvallen; dat de GBCS-percelen en de elementen van de Natura 2000-laag ook niet nauwkeurig samenvallen; dat daar dus lichte verschillen uit voortvloeien; dat er bijgevolg een cartografische en op het terrein uit te voeren interpretatie nodig is om de werkelijke perceels- en beheerseenheidsgrenzen te kennen, waarvan de verschillende lagen op de kaart enkel afbeeldingen zijn;

Overwegende dat wat het gewestplan betreft, de lagen op de kaart gebruiksbeperkingen vertonen, omschreven en in te kijken op de website http://dgo4.spw.wallonie.be/DGATLP/DGATLP/Pages/DAU/Dwnld/PDS/ Note_Diffusion.pdf; dat het gewestplan en het NGI, dat het standaarddocument vormde voor het in kaart brengen van Natura 2000, lichte verschillen vertonen;

Overwegende dat de materiële bevoegheden in onze federale staatsstructuur exclusief zijn, onder voorbehoud van de inachtneming van het evenredigheidsbeginsel en van de federale loyauteit; dat een deelgebied het de federale overheid niet onmogelijk of overdreven moeilijk mag maken in het uitoefenen van diens bevoegdheden; dat het Waalse Gewest in deze niet rechtstreeks in de federale bevoegdheden treedt;

Overwegende dat, wat meer bepaald de spoorwegen betreft, de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud enkel een instandhoudingsdoelstelling van de natuur nastreeft en niet het beheer en het onderhoud van de spoorinfrastructuur op zich regelt; dat een samenvoeging mogelijk is tussen beide administratieve ordehandhavingen; dat, hoewel de preventieve regeling a priori bepaalde dwingende maatregelen oplegt, de instandhouding en het onderhoud van de infrastructuren er daarom niet "onmogelijk" of "overdreven moeilijk" op gemaakt worden; dat er bij bedreiging van aantasting van de integriteit van de locatie, bijvoorbeeld door werfmachines, steeds een afwijking mogelijk is om redenen van hoog openbaar belang krachtens artikel 29, § 2, leden 4 en 5, van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud;

Overwegende dat sommige bezwaarindieners op eventuele onverenigbaarheden wijzen tussen sommige bepalingen van de aanwijzingsbesluiten en die van de speciale administratieve ordehandhaving waarmee ze belast zijn (bijv. de wet van 25 juli 1891 tot herziening van de wet van 15 april 1843 op de politie der spoorwegen of de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen); dat die onverenigbaarheden tegen de hiërarchie van de normen zouden indruisen daar die bepalingen wetgevende waarde hebben terwijl de aanwijzingsbesluiten enkel een reglementaire waarde zouden hebben;

Overwegende dat die beweringen ongefundeerd zijn daar er geen enkele concrete onverenigbaarheid wordt aangetoond; dat de wettelijke erfdienstbaarheden, voorzien in de ordehandhavingswetgevingen voor infrastructuren van openbaar nut beperkingen opleggen in het eigendomsrecht van de omwonenden van die infrastructuren die, overeenkomstig het samenvoegingsbeginsel van de administratieve ordehandhavingen, samengevoegd worden met de bepalingen van de primaire beschermingsregeling die van toepassing is op de kandidaat-locaties en op de preventieve regeling die van toepassing is op de Natura 2000-locaties;

Overwegende dat de eigenaars en bezetters, de beheerders van de gronden alle wettelijke erfdienstbaarheden moeten naleven die op hun eigendom van toepassing zijn zonder dat dit ook maar een probleem van onverenigbaarheid vormt tussen het aanwijzingsbesluit en de bepalingen van die ordehandhavingswetgevingen;

Overwegende dat de samenvoeging daadwerkelijk de verplichting voor de beheerder van de infrastructuur inhoudt om de regels na te leven die voortvloeien uit de preventieve regeling die van toepassing is op de Natura 2000-locaties, met inbegrip van de verplichting om, in voorkomend geval, de afwijking aan te vragen bedoeld in artikel 29, § 2, leden 4 en 5, van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud wanneer het project een aantasting van de integriteit van de locatie inhoudt; dat dit daarom nog niet betekent dat het aanwijzingsbesluit de betrokken wetgevingen inzake administratieve ordehandhaving zou schenden; dat de mogelijkheid om een afwijking aan te vragen om dwingende redenen van hoger openbaar belang, met inbegrip van sociaal-economische aard of in verband met de openbare veiligheid en de volksgezondheid, overigens de beheerders van de infrastructuren van openbaar nut de mogelijkheid verlenen om projecten in goede banen te leiden die verantwoord zijn door dergelijke redenen wegens het uitblijven van alternatieve oplossingen en mits compensatie;

Overwegende dat de preventieve maatregelen die voortvloeien uit de preventieve regeling die van toepassing is op de locaties ten gevolge van hun aanwijzing als Natura 2000-locatie overigens niet betekent dat de openbare dienstopdrachten, toevertrouwd aan die openbare instellingen en in het bijzonder aan de autonome overheidsbedrijven zoals Infrabel, bedoeld in de organieke wetgevingen zoals de wet van 21 maart 1991 tot hervorming van sommige economische overheidsbedrijven (artikel 156), ter discussie worden gesteld;

Overwegende dat de preventieve regeling die van toepassing is op de Natura 2000-locaties slechts een zeer beperkt aantal activiteiten verbied, over het algemeen van landbouw- of bosbouwaard en enkel in sommige uitermate broze beheerseenheden;

Overwegende dat de voornaamste dwingende maatregel voor het overige uit de bij artikel 28, § 1 van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud bepaalde verplichting voor de beherende overheid voortvloeit om, respectievelijk, de soorten en de habitats van communautair belang waarvoor de locatie is aangewezen niet significant te verstoren of aan te tasten en om de integriteit van de site niet te schaden via plannen of vergunningen die significante effecten zouden kunnen hebben op de locatie overeenkomstig artikel 29, § 2, van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud;

Overwegende dat die dwingende maatregelen opgeheven kunnen worden via de afwijking bepaald in artikel 29, § 2, leden 4 en 5, van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, om dwingende redenen van hoger openbaar belang, met inbegrip van de openbare veiligheid en de volksgezondheid of van sociaal-economische aard en na advies van de Commissie als de locaties prioritaire habitats of soorten bevat; dat dit kader vastgesteld is bij richtlijn 92/43 van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, en niet gewijzigd mag worden op straffe van schending van het Europees recht;

Overwegende dat, mocht er tegenspraak worden vastgesteld tussen reglementaire bepalingen van een aanwijzingsbesluit en een bepaling van een ordehandhavingswetgeving of een organieke wetgeving van openbare diensten die infrastructuren gebruiken in of in de nabijheid van een Natura 2000-locatie, die tegenstelling niet zou voortvloeien uit het aanwijzingsbesluit maar rechtstreeks uit de bepalingen van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud (art. 28 en 28bis) waarbij de preventieve regeling in de Natura 2000-locaties werd vastgelegd; dat het aanwijzingsbesluit enkel een akte van erkenning is met een voornamelijk reglementaire waarde, waarvan de aanneming hoofdzakelijk de inwerkingtreding tot gevolg heeft, in de bij die akte afgebakende omtrek, van een reeks preventieve maatregelen met een wetgevend karakter, zoals bijvoorbeeld een klasseringsakte die ondanks zijn individuele waarde de beschermde loactie onder de toepassing van een beschermingsregeling laat vallen, bepaald bij de wetgeving op de bescherming van het erfgoed;

Overwegende dat wat betreft de mogelijkheid om in het stadium van de afbakening van de locatie het bestaan of de projecten van infrastructuren van openbaar nut of van uitrustingen van openbaar nut in overweging te nemen, zoals bestaande of te bouwen zuiveringsstations, spoorlijnen, wegennetten, leidingen enz. er vooral op gewezen dient te worden dat de Waalse Regering zijn aanwijzingen van locaties enkel kan baseren op zuiver wetenschappelijke criteria bepaald bij de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, dat het dus niet mogelijk is bepaalde delen van de omtrek van een locatie uit te sluiten die voldoen aan de bescherming als Natura 2000-locatie, enkel en alleen om te voorkomen dat percelen voor de aanleg of de uibating van infrastructuren, al zijn ze van openbaar belang, in de omtrek van een locatie zouden worden opgenomen;

Overwegende dat de mogelijkheden om af te wijken van de preventieve regeling om dwingende redenen van hoger openbaar belang bepaald in artikel 29, § 2, leden 4 en 5, van de wet van 12 juli 1973 de beheerders daarentegen de mogelijkheid biedt om activiteiten te voeren ondanks hun impact op de locaties, mits inachtneming van bepaalde voorwaarden;

Overwegende dat de Regering, wat betreft het verzoek van Operationeel Directoraat-Generaal Wegen en Gebouwen (DGO1) van de Waalse Overheidsdienst, van VZW GRACQ en VZW « Chemins du rail » in verband met de wens om de bedding van afgedankte spoorlijnen te behouden voor de aanleg van het RAVeL-trage-wegennet of van nieuwe spoorlijnen, en hun suggestie om systematisch de spoorlijnen in de anthropische beheerseenheid UG11 over minstens 12 meter te behouden, evenals het verzoek van Infrabel om geen rekening te houden met het domein van de spoorinfrastructuur en geheel of gedeeltelijk met de percelen die zich in een zone van twintig meter bevinden gemeten vanaf vrije spoorranden de locaties niet anders mag selecteren of afbakenen dan op grond van wetenschappelijke criteria, en niet wegens sociaal-economische overwegingen; dat er geen sprake van zou kunnen zijn om een wegennet of een spoornet van een locatie uit te sluiten zonder wetenschappelijke verantwoording;

Overwegende dat er geen principiële onverenigbaarheid bestaat tussen de preventieve regeling voortvloeiend uit de aanneming van het aanwijzingsbesluit en de politie der spoorwegen, wat elke onregelmatigheid in verband met de zogezegde niet-naleving van de politie der spoorwegen uitsluit; dat het twee afzonderlijke administratieve ordehandhavingen betreft met samengevoegde effecten; dat, al mocht er een tegenstelling opduiken, wat niet het geval is geweest in de openbare onderzoeken, het aanwijzingsbesluit, ten minste wanneer daar geen specifieke instandhoudingsdoelstellingen of preventieve maatregelen of specifieke verbodsbepalingen in vervat zijn, namelijk locatie-eigen maatregelen en verbodsbepalingen, de aard van een akte van erkenning vertoont waarvan de inwerkingtreding verbonden is aan de toepassing van een preventieve regeling van decreetgevende oorsprong afkomstig van artikel 28 van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud; dat beide ordehandhavingsregels met éénzelfde hiërarchisch niveau samengevoegd worden ten bate van de strengste van beide;

Op de voordracht van de Minister van Natuur;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.Het geheel van de kadastrale percelen en gedeelten van percelen bedoeld in bijlage 1 bij dit besluit en gelegen op het gebied van de gemeenten Boussu, Colfontaine, Dour en Frameries wordt aangewezen als Natura 2000-locatie BE32018 - « Bois de Colfontaine ».

De omtrek van de locatie, zoals begrensd op een kaart op schaal 1/10.000e, alsook de schriftelijke voorschriften tot nadere bepaling ervan deze omtrek, worden vastgesteld bij bijlage 2 van dit besluit.

De Natura 2000-locatie BE32018 - « Bois de Colfontaine » beslaat een oppervlakte van 836,67 ha.

Art. 2.Worden nader bepaald in bijlage 3.A., rekening houdend met de op dit moment beschikbare gegevens: 1° de types natuurlijke habitats met een gemeenschappelijk belang die in de locatie voorkomen en waarvoor de locatie wordt aangewezen, met vermelding, in voorkomend geval, van de prioritaire natuurlijke habitats in de locatie;2° de oppervlakte en de staat van instandhouding ervan, zoals beoordeeld op de schaal van de locatie wanneer het geselecteerd wordt alsook, in voorkomend geval, de beheerseenheid/-eenheden die de prioritaire natuurlijke habitats in de locatie herbergen.

Art. 3.Worden nader bepaald in bijlage 3.B., rekening houdend met de op dit moment beschikbare gegevens: 1° de soorten met een gemeenschappelijk belang en de soorten volgens waarvoor de locatie aangewezen wordt met vermelding, in voorkomend geval, van de prioritaire soorten die aanwezig zijn in de locatie;2° hun populatie en de staat van instandhouding ervan, zoals beoordeeld op de schaal van de locatie wanneer het geselecteerd wordt alsook, in voorkomend geval, de beheerseenheid/-eenheden die de prioritaire soorten in de locatie herbergen.

Art. 4.Wat betreft de als bijzonder instandhoudingsgebied voorgestelde gedeelten van de locatie, zijn de wetenschappelijke criteria op grond waarvan de locatie is gekozen, degene die zijn bedoeld in bijlage X bij de wet van 12 juli 1973 alsook de relevante wetenschappelijke gegevens.

Wat betreft de als bijzonder instandhoudingsgebied voorgestelde gedeelten van de locatie, zijn de wetenschappelijke criteria op grond waarvan de locatie is gekozen, degene die zijn bedoeld in artikel 25, § 2, bij de wet van 12 juli 1973 alsook de relevante wetenschappelijke gegevens.

De resultaten betreffende de toepassing van deze critera binnen de locatie worden samengevat in de bijlagen 3.A en 3.B bij dit besluit.

Art. 5.De beheerseenheden van de locatie en de kaart waarop de omtrek ervan wordt afgebakend, worden vastgesteld in bijlage 4 van dit besluit.

De buitenlijnen van de beheerseenheden stemmen overeen met die van de voornaamste typen natuurlijke habitats die in het gebied voorkomen.

Art. 6.Rekening houdend met de economische, sociale en culturele eisen alsook met de plaatselijke bijzonderheden, kunnen de voorgestelde middelen om de doelstellingen van het stelsel van actief beheer te bereiken, de volgende zijn: - het afsluiten van een actieve beheersovereenkomst of van elke andere vorm van overeenkomst gesloten door het Waalse Gewest met betrokken eigenaars of gebruikers; - de oprichting van een domaniaal natuurreservaat of een erkend reservaat of van een bosreservaat; - de wijziging van de bosinrichting die eventueel geldt; - de aanneming van een afschotplan voor de soorten grof wild die dienen te worden gecontroleerd (in het ambtsgebied van de betrokken jachtraad of -raden); - de wijziging van het beheersplan van de waterbeheersing van de landbouwgronden opgesteld door de Watering overeenkomstig de vigerende wetgeving; - de terbeschikkingstelling van gronden aan het Waalse Gewest of aan een natuurvereniging erkend overeenkomstig artikel 17, 1°, van het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 17 juli 1986; - de wijziging, in voorkomend geval, van het in de locatie geldend saneringsplan per onderstroomgebied en/of de aanpassing van het programma van waterbeschermingsmaatregelen aangenomen in voorkomend geval krachtens het Waterwetboek; - de wijziging van de programma's van de werken inzake ruiming en onderhoud van de waterloop; - de aanneming van agromilieumaatregelen; - elk ander relevant actief beheersmiddel voorgesteld tijdens het overleg.

Art. 7.De Natura 2000-locatie BE32018 - « Bois de Colfontaine » ressorteert onder de "Commission de la Conservation" (Instandhoudingscommissie) van Bergen.

Art. 8.Dit besluit treedt in werking op 31 december 2017.

Art. 9.De Minister van Natuur is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 1 december 2016.

De Minister-President, P. MAGNETTE De Minister van Landbouw, Natuur, Landelijke Aangelegenheden, Toerisme en Luchthavens, afgevaardigde voor de Vertegenwoordiging bij de Grote Regio, R. COLLIN

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^