Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 03 april 2003
gepubliceerd op 14 mei 2003

Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende de werkplaatsen voor houtbewerking en vervaardiging van houtartikelen

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
2003027327
pub.
14/05/2003
prom.
03/04/2003
ELI
eli/besluit/2003/04/03/2003027327/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

3 APRIL 2003. - Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende de werkplaatsen voor houtbewerking en vervaardiging van houtartikelen


De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, inzonderheid op de artikelen 4, 5, 7, 8 en 9;

Gelet de beraadslaging van de Regering over het verzoek om adviesverlening door de Raad van State binnen hoogstens een maand;

Gelet op het advies van de Raad van State nr. 34.294/4, uitgebracht op 4 februari 2003, overeenkomstig artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van de Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijving en toepassingsgebied

Artikel 1.Deze voorwaarden zijn van toepassing op de werkplaatsen voor houtbewerking en vervaardiging van houtproducten bedoeld in de rubriek 20 van bijlage I bij het besluit van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten, met uitzondering van rubriek 20.10.02 betreffende houtimpregnatie.

Art. 2.Voor de toepassing van deze voorwaarden wordt verstaan onder bestaande inrichting : elke inrichting die vóór de inwerkingtreding van dit besluit behoorlijk vergund is of voor de exploitatie waarvan een vergunning is afgeleverd na indiening van een aanvraag vóór de inwerkingtreding van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning en na indiening van een vergunningsaanvraag tussen de inwerkingtreding van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning en de inwerkingtreding van dit besluit. HOOFDSTUK II. - Vestiging en bouw

Art. 3.§ 1. Elke werkplaats die ingericht wordt in een gesloten lokaal naast een ruimte die als woning dient, wordt ervan gescheiden door muren, plafonds, wanden die minstens één uur brandbestendig zijn. § 2. De deuren tussen de bewoonde lokalen en de werkplaats of de houtopslagplaats gaan automatisch dicht en zijn minstens een half uur brandbestendig. § 3. De bewoonde lokalen hebben een onafhankelijke toegang tot de werkplaats.

Art. 4.De ontstoffingsinstallaties en de rechtstreekse omgeving ervan zijn toegankelijk. Ze worden in staat van werking gehouden. HOOFDSTUK III. - Exploitatie Afdeling 1. - Werkplaats

Art. 5.§ 1. Om de aanwonenden niet te hinderen worden het zaagsel, de schaafkrullen en de stofdeeltjes : 1° hetzij opgezogen op de plaats waar ze voortgebracht worden, verzameld in zakken of in andere recipiënten en opgeslagen in een gesloten lokaal of rechtstreeks afgevoerd naar een hermetische silo;2° hetzij in vochtige staat naar opslagplaatsen gebracht. Deze paragraaf is niet van toepassing op werkplaatsen in de openlucht. § 2. Brandbare afval en poetsdoeken worden opgeslagen in een daartoe bestemde recipiënt en regelmatig afgevoerd zonder verspreiding in de buurt.

Art. 6.De onmiddellijke omgeving van de plaats waar zaagsel, schaafkrullen of stofdeeltjes worden opgeslagen, alsook de wegen, laad- en losruimten worden regelmatig gereinigd. Afdeling 2. - Houtopslagplaats

Art. 7.De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op elke houtopslagplaats die niet opgenomen is in rubriek 63.12.01 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten.

Art. 8.De houtopslagplaatsen in de openlucht bevinden zich op twee meter van elke aangrenzende eigendom. De afstand wordt horizontaal gemeten. Als die afstand niet in acht kan worden genomen, legt de milieuvergunning een veiligheidsvoorziening op.

De buiten gelegen houtstapels worden stevig aangelegd.

Art. 9.Het hout mag niet opgeslagen worden onder of in een gebouw of een lokaal waar zich ontvlambare brandstoffen bevinden.

De afstand tussen het lokaal waar hout opgeslagen wordt en elk gebouw dat niet deel uitmaakt van de exploitatie, is eventueel het voorwerp van bijzondere voorwaarden. Die afstand kan verkleind worden d.m.v. een veiligheidsscherm.

Het veiligheidsscherm bestaat uit materialen die minstens één uur brandbestendig zijn en brandverspreiding afremmen in geval van brand in de houtopslag.

Het veiligheidsscherm is minstens twee meter hoog en steekt minstens 50 centimeter boven de houtstapels uit.

Art. 10.Alle maatregelen worden genomen om de woekering van insecten en de proliferatie van knaagdieren te voorkomen. HOOFDSTUK IV. - Preventie van ongevallen en brand

Art. 11.Vóór de uitvoering van het project en bij elke wijziging van de plaats en/of de exploitatieomstandigheden die gevaar voor brand en brandverspreiding inhoudt, pleegt de uitbater via de burgemeester overleg met de territoriaal bevoegde brandweerdienst over de te treffen maatregelen inzake brand- en explosiepreventie en -bestrijding en over de uitrustingen waarin voorzien moet worden met het oog op de bescherming van de bevolking en het leefmilieu.

Art. 12.Het materiaal voor brandbestrijding is in goede staat van werking, tegen vorst beschermd, toegankelijk en over de inrichting verspreid.

Dat materiaal wordt jaarlijks gecontroleerd en de exploitant ziet toe op de kwaliteit van de brandblusproducten.

Art. 13.§ 1. In de werkplaats worden de ontvlambare vloeistoffen verwijderd van haarden of warmtebronnen. § 2. Het is verboden ontvlambare vloeistoffen op te slaan in de houtopslagplaats.

Art. 14.Het openvuurverbod en het rookverbod worden d.m.v. reglementaire pictogrammen aangegeven in de lokalen van de inrichting. HOOFDSTUK V. - Water Afdeling 1. - Toepassingsgebied

Art. 15.De bepalingen van het koninklijk besluit van 3 augustus 1976 houdende algemeen reglement voor het lozen van afvalwater in de gewone oppervlaktewateren, in de openbare riolen en in de kunstmatige afvoerwegen voor regenwater zijn niet van toepassing op dit hoofdstuk.

Art. 16.Dit hoofdstuk is van toepassing op de installaties of activiteiten opgenomen in de rubrieken : 1° nr.20.20.01 : Vervaardiging van houtpanelen als het geïnstalleerd vermogen van de machines 20 kW overschrijdt; 2° nr.20.20.02 : Vervaardiging van houtpanelen als de productiecapaciteit 1 000 t/dag overschrijdt, en betreft slechts de nijverheid van vezelpanelen.

Art. 17.Bij de monsterneming van regenwater stroomafwaarts van de zones waar de grondstoffen van het bedrijf opgeslagen worden, wordt rekening gehouden met de buitengewone weersomstandigheden die het KMI bepaalt. Die weersomstandigheden worden geacht jaarlijks terug te komen.

In dat geval mogen de volgende parameters minder dan 24 uren met 50 % overschreden worden : DBO5, DCO, MeS, MS. Afdeling 2. - Lozingsvoorwaarden

Onderafdeling 1. - Voorwaarden voor lozingen in gewoon oppervlaktewater

Art. 18.Industrieel afvalwater dat in gewoon oppervlaktewater wordt geloosd, voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° de pH-waarde ligt tussen 5,5 en 8.Als het voortkomt uit het gebruik van gewoon oppervlaktewater en/of van grondwater, kan de natuurlijke pH-waarde als grenswaarde van de pH aangenomen worden als ze hoger is dan 8 of lager dan 5,5; 2° de biochemische zuurstofbehoefte over vijf dagen bij 20 °C en bij aanwezigheid van allyl thio-ureum is niet hoger dan 50 mg per liter;3° de chemische zuurstofbehoefte mag niet hoger zijn dan 400 mg per liter.4° het gehalte aan zwevende stoffen is niet hoger dan 120 mg per liter;5° het gehalte aan bezinkbare stoffen is niet hoger dan 0,5 ml per liter (statische bezinking gedurende 2 uur);6° het gehalte aan niet-polaire koolwaterstoffen, extraheerbaar in CCl4 of met een andere perhalogeen oplosmiddel verenigbaar met de analyse per IR, is niet hoger dan 5 mg per liter;7° het gehalte aan totale detergenten is niet hoger dan 3 mg per liter;8° de temperatuur is niet hoger dan 30 °C;9° representatieve monsters bevatten geen oliën, vetten of andere zwevende stoffen waarvan duidelijk kan worden vastgesteld dat ze een drijflaag vormen.In geval van twijfel kan dat vastgesteld worden door het monster in een buikflesje te laten bezinken en door vervolgens na te gaan of beide fasen in aanmerking genomen kunnen worden; 10° het is, behoudens uitdrukkelijke toestemming, vrij van de stoffen bedoeld in richtlijn 76/464/EEG en in de dochterrichtlijnen genomen overeenkomstig voormelde richtlijn, alsook in het besluit van 12 september 2002 tot aanpassing van de lijst van de relevante stoffen bedoeld in het besluit van de Waalse Regering van 29 juni 2000 tot bescherming van het oppervlaktewater tegen verontreiniging door bepaalde gevaarlijke stoffen.11° het wordt ontsmet als de aanwezigheid van pathogene organismen besmettingsgevaar voor het ontvangende water oplevert. Onderafdeling 2. - Voorwaarden voor lozingen in openbare rioleringen

Art. 19.Industrieel afvalwater dat in openbare rioleringen geloosd wordt, voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° de pH-waarde ligt tussen 6 en 9,5.Als het voortkomt uit het gebruik van gewoon oppervlaktewater en/of van grondwater, kan de natuurlijke pH-waarde als grenswaarde van de pH aangenomen worden als ze hoger is dan 9,5 of lager dan 6; 2° het gehalte aan zwevende stoffen is niet hoger dan 1 000 mg per liter;3° het gehalte aan met petroleumether extraheerbare stoffen is niet hoger dan 500 mg per liter;4° de temperatuur is niet hoger dan 45 °C;5° de zwevende stoffen zijn niet groter dan 10 mm;6° representatieve monsters bevatten geen oliën, vetten of andere zwevende stoffen waarvan duidelijk kan worden vastgesteld dat ze een drijflaag vormen.In geval van twijfel kan dat vastgesteld worden door het monster in een buikflesje te laten bezinken en door vervolgens na te gaan of beide fasen in aanmerking genomen kunnen worden; 7° het bevat geen ontvlambaar of ontplofbaar opgelost gas, noch producten die het vrijmaken van dergelijke gassen kunnen veroorzaken;8° het is, behoudens uitdrukkelijke toestemming, vrij van de stoffen bedoeld in richtlijn 76/464/EEG en in de dochterrichtlijnen genomen overeenkomstig voormelde richtlijn, alsook in het besluit van 12 september 2002 tot aanpassing van de lijst van de relevante stoffen bedoeld in het besluit van de Waalse Regering van 29 juni 2000 tot bescherming van het oppervlaktewater tegen verontreiniging door bepaalde gevaarlijke stoffen. Onderafdeling 3. - Referentievolumes

Art. 20.Het referentievolume is : 1° 18 m3 per ton vervaardigd product (in open circuit);2° 0,1 m3 per ton vervaardigd product (in gesloten circuit). HOOFDSTUK VI. - Lucht Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 21.Afval van onbehandeld hout, d.w.z. stukken natuurlijk hout - schors inbegrepen - of samengeperste blokken van schaafkrullen en zaagsel, met uitsluiting van alle geverfd, gevernist, geperst of verbeterd hout, of van hout dat bewaarproducten bevat (ook brandwerende), mag uitsluitend in het kader van de energetische valorisatie als brandstof gebruikt worden.

Het vorige lid ontneemt de exploitant de mogelijkheid niet om over een installatie te beschikken voor de verbranding van bepaalde andere soorten afval dan die bedoeld in het vorige lid, voorzover hij in het bezit is van de vergunning die vereist wordt voor dat type installatie.

Het is verboden zaagsel en schaafkrullen te verbranden in vaten en houtkachels.

Art. 22.Uitstoten in de lucht vinden plaats op minstens één meter boven het niveau van de top van het dak van het gebouw waar de werkplaats zich bevindt, en op één meter boven het niveau van de hoogste top van de daken van de gebouwen gelegen op 15 meter van de schoorsteen. Afdeling 2. - Specifieke bepalingen voor de vervaardiging van

houtpanelen

Art. 23.De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op de inrichtingen bedoeld in de rubrieken 20.20.01 en 20.20.02 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten.

Art. 24.Vooraleer naar buiten te worden afgevoerd, wordt de opgezogen lucht van zaagsel, schaafkrullen of stofdeeltjes langs een ontstoffingsvoorziening die ontworpen is zodat de concentratie van totale stoffen in de gaseffluenten die in de lucht worden uitgestoten, niet hoger is dan 50 mg/Nm3.

Voor effluenten van schuurmachines wordt die waarde tot 10 mg/Nm3 teruggebracht.

Die grenswaarden - teruggebracht tot de normale voorwaarden bedoeld in artikel 16 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot vastlegging van de algemene exploitatievoorwaarden voor de inrichtingen bedoeld in het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning - worden in acht genomen zonder andere dilutie dan die nodig is voor de vlotte werking van de installaties. HOOFDSTUK VII. - Lawaai

Art. 25.Als de inrichting gelegen is in een woongebied of in een woongebied met een landelijk karakter, is het verboden de machines te gebruiken, te hameren of te spijkeren tussen 19 en 7 uur, op zaterdag namiddag, zondag en feestdagen. HOOFDSTUK VIII. - Controle en zelftoezicht

Art. 26.De rapporten van de instellingen of de diensten die de krachtens de artikelen 11 en 12 van dit besluit voorgeschreven controles hebben uitgevoerd, worden door de exploitanten ter inzage gelegd van de toezichthoudende ambtenaar. HOOFDSTUK IX. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 27.Het koninklijk besluit van 4 september 1985 tot bepaling van de sectorale voorwaarden voor de lozing in gewoon oppervlaktewater van afvalwater uit de industriesector van de vezelpanelen wordt opgeheven.

Art. 28.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het bekendgemaakt wordt in het Belgisch Staatsblad .

In afwijking van het vorige lid zijn de artikelen 3 en 4 van toepassing op de inrichtingen die vóór 1 januari 2007 bestaan.

In afwijking van het eerste lid kan de bevoegde overheid de inrichting onderwerpen aan voorwaarden die niet zo streng zijn als deze voorwaarden voorzover de doelstelling bedoeld in artikel 2 van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning gehaald wordt.

Art. 29.De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 3 april 2003.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu, M. FORET

^