Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 06 mei 2004
gepubliceerd op 24 juni 2004

Besluit van de Waalse Regering tot uitvoering van het decreet van 11 maart 2004 betreffende de gewestelijke incentives ten gunste van kleine en middelgrote ondernemingen

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
2004201954
pub.
24/06/2004
prom.
06/05/2004
ELI
eli/besluit/2004/05/06/2004201954/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

6 MEI 2004. - Besluit van de Waalse Regering tot uitvoering van het decreet van 11 maart 2004 betreffende de gewestelijke incentives ten gunste van kleine en middelgrote ondernemingen


De Waalse Regering, Gelet op de wet van 4 augustus 1978 tot economische heroriëntatie;

Gelet op het decreet van 11 maart 2004 betreffende de gewestelijke incentives ten gunste van de grote ondernemingen, inzonderheid op artikel 21, tweede lid;

Gelet op het decreet van 11 maart 2004 betreffende de gewestelijke incentives ten gunste van kleine en middelgrote ondernemingen, inzonderheid op de artikelen 3, § 9, 4, 5, § 3, 6, 7, 8, 9, § 1, 11, 16, 19, 21 en 23;

Gelet op het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 9 juli 1992 tot uitvoering van artikel 32.10 van de wet van 4 augustus 1978 tot economische heroriëntatie zoals gewijzigd bij het decreet van 25 juni 1992, gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 10 januari 2002;

Gelet op het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 9 juli 1992 tot uitvoering van artikel 32.11 van de wet van 4 augustus 1978 tot economische heroriëntatie zoals gewijzigd bij het decreet van 25 juni 1992, gewijzigd bij de besluiten van de Waalse Regering van 14 juli 1994 en 21 mei 1999;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 21 mei 1999 tot uitvoering van de artikelen 32.2, 32.4, 32.7 en 32.14 van de de wet van 4 augustus 1978 tot economische heroriëntatie, gewijzigd bij de besluiten van de Waalse Regering van 10 februari 2000, 21 september 2000, 15 februari 2001 en 10 januari 2002;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 6 mei 2004 tot uitvoering van het decreet van 11 maart 2004 betreffende de gewestelijke incentives ten gunste van de grote ondernemingen, inzonderheid op artikel 32, tweede lid;

Overwegende dat de regering, rekening houdend met de beginselen en de doelstellingen van de duurzame ontwikkeling, op nauwgezette wijze de uitgesloten sectoren of sectordelen bedoeld in artikel 4 van het decreet van 11 maart 2004 betreffende de gewestelijke incentives ten gunste van kleine en middelgrote ondernemingen nader bepaalt om de belangen van ondernemingen uit bepaalde deelsectoren die de regering als van wezenlijk belang beschouwt voor de gewestelijke ontwikkeling, niet te schenden;

Overwegende dat de regering, door op algemene wijze de regelgevende voorwaarden bedoeld in artikel 5, 2° en 3°, te bepalen, doelstellingen nastreeft die verband houden met de effecten die de investeringsprogramma's sorteren op elk onderdeel van de duurzame ontwikkeling;

Overwegende dat de verplichting die de ondernemingen hebben om in een minimumfinanciering van de programma's te voorzien, immers in verband met de drie onderdelen van de duurzame ontwikkeling verklaard kan worden door het streven om de ondernemingen te responsabiliseren in de implementering van hun projecten en door de algemene beginselen verbonden aan het samenvoegen van overheidssubsidies;

Overwegende dat de verplichting die de ondernemingen hebben om in een gezonde financiële toestand te verkeren immers in verband met de drie onderdelen van de duurzame ontwikkeling verklaard kan worden doordat de regering de doelstellingen nastreeft verbonden aan het hoger beginsel van het doelmatig gebruik van overheidsgeld;

Overwegende dat de regering bepaalde investeringen die niet beantwoorden aan de doelstellingen van het evenwichtig in overweging nemen van de onderdelen van de duurzame ontwikkeling uit kan sluiten uit de ter zake geldende Europese regels, namelijk de verbondenheid aan grondgebieden die als ontwikkelingsgebieden en gebieden voor het behoud ervan beschouwd worden met het oog op de consolidering en het scheppen van werkgelegenheid;

Overwegende, meer in het bijzonder, dat de bepaling van de uitgesloten investeringen eveneens verklaard wordt door de moeilijkheid om hun intrinsieke waarde en zelfs hun speculatief karakter te beoordelen, evenals door de wil om de innoverende investeringen of, minstens, de investeringen die in een duurzaam perspectief plaatsvinden te bevorderen, alsmede door hun bijkomende rol in de bijdrage tot de uitbating van de onderneming, de wil om te voorkomen dat een incentive aan zijn doel onttrokken wordt, evenals rekening houdend met het feit dat het bedrag van bepaalde incentives feitelijk rechtstreeks geïntegreerd wordt in de prijs waartegen een product ter beschikking van de consument gesteld wordt of door de onderneming terugverdiend wordt;

Gelet op de beslissing van de Europese Commissie N/79/1999 van 25 oktober 2000 waarbij de regionale steunkaart voor België (2000-2006) goedgekeurd wordt;

Gelet op het advies van de "Conseil wallon de l'Environnement pour le Développement durable" (Waalse Raad voor het Leefmilieu voor Duurzame Ontwikkeling) nr. AV.1110, gegeven op 15 oktober 2002;

Gelet op het advies nr. A.686 van de "Conseil économique et social de la Région wallonne" (Sociaal-Economische Raad van het Waalse Gewest), aangenomen op 21 oktober 2002;

Gelet op de beslissing van de Europese Commissie van 11 juli 2003 waarbij de steunregeling N/16a/2003 goedgekeurd wordt;

Gelet op de beslissing van de Europese Commissie van 3 september 2003 waarbij de steunregeling N/16b/2003 goedgekeurd wordt;

Gelet op de adviezen van de Inspectie van Financiën, gegeven op 26 augustus 2002 en 9 maart 2004;

Gelet op de instemmingen van de Minister van Begroting, gegeven op 24 juli 2003 en 11 maart 2004;

Gelet op het advies van de Raad van State nr. 36.778/2, gegeven op 14 april 2004, overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van de Minister van Economie, K.M.O.'s, Onderzoek en Nieuwe Technologieën;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijvingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder : 1° het "decreet" : het decreet van 11 maart 2004 betreffende de gewestelijke incentives ten gunste van kleine en middelgrote ondernemingen; 2° de "Minister" : de Minister bevoegd voor Economie en K.M.O.'s; 3° de "onderneming" : de zeer kleine, kleine of middelgrote onderneming bedoeld in artikel 3 van het decreet;4° de "middelgrote onderneming" : de onderneming bedoeld in artikel 3, § 3, van het decreet;5° de "kleine onderneming" : de onderneming bedoeld in artikel 3, § 4, van het decreet;6° de "zeer kleine onderneming" : de onderneming bedoeld in artikel 3, § 5, van het decreet;7° de "spin-off" : de kleine of middelgrote onderneming bedoeld in artikel 3, § 6, van het decreet;8° de "cluster" : de onderneming bedoeld in artikel 13 van het decreet, voortkomend uit een clusteringstap zoals omschreven in artikel 12 van het decreet;9° de "investeringspremie" : de incentive bedoeld in artikel 6 van het decreet;10° de "werkgelegenheidspremie" : de incentive bedoeld in artikel 7 van het decreet;11° de "kwaliteitsbewakingspremie" : de incentive bedoeld in artikel 8 van het decreet;12° de "premie voor adviesverlening" : de incentive bedoeld in artikel 9 van het decreet;13° de "vrijstelling van de onroerende voorheffing" : de incentive bedoeld in artikel 11 van het decreet;14° het "bestuur" : het Directoraat-generaal Economie en Tewerkstelling van het Ministerie van het Waalse Gewest;15° de "gemachtigd ambtenaar" : één van de ambtenaren bedoeld in artikel 1 van het besluit van de Waalse Regering van 22 april 1999 betreffende de opdracht van bevoegdheden eigen aan het Ministerie van het Waalse Gewest, namelijk de directeur-generaal, de inspecteur-generaal, de directeur, de eerste attaché of de attaché van het bestuur waarbij met de afwezigheids- of verhinderingsregels bedoeld in de artikelen 2 en 3 van dat besluit rekening wordt gehouden;16° de "ontwikkelingsgebieden" : de gebieden omschreven krachtens artikel 3, § 1, tweede lid, van het decreet van 11 maart 2004 betreffende de gewestelijke incentives ten gunste van de grote ondernemingen en bij artikel 1, 10°, van het besluit van de Waalse Regering van 6 mei 2004 tot uitvoering van het decreet van 11 maart 2004 betreffende de gewestelijke incentives ten gunste van de grote ondernemingen;17° de "NACE-BEL-code" : de activiteitennomenclatuur uitgewerkt door het Nationaal Instituut voor de Statistiek (tweede uitgave 1998) in ééngemaakt Europees verband, opgelegd bij verordening (EEG) nr. 3037/90 van 9 oktober 1990 van de Raad betreffende de statistieke nomenclatuur van de economische activiteiten in de Europese Gemeenschap, gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 761/93 van de Commissie van 24 maart 1993 en bij Verordening (EG) nr. 29/2002 van 19 december 2001; 18° de "afgedankte bedrijfsruimte" : een verzameling goeden, hoofdzakelijk bebouwde of onbebouwde onroerende goeden, die de zetel zijn geweest van een bedrijfsactiviteit, waarvan het behoud in de huidige staat strijdig is met de zorgvuldige inrichting van de ruimte zoals omschreven in artikel 167, 1, derde en vierde lid, van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium;19° de "oprichting van een onderneming" : de eerste vestiging van een onderneming of een bedrijfszetel in het Waalse Gewest of elke oprichting van een nieuwe rechtspersoon;20° de "ontwikkeling van de onderneming" : de uitbreiding van één of meerdere bestaande bedrijfszetels of de oprichting van een nieuwe bedrijfszetel door een onderneming die reeds minstens één bedrijfszetel in het Waalse Gewest bezit;21° het "aanvankelijke personeelsbestand" : het jaargemiddelde van het aantal werknemers met een arbeidsovereenkomst in de bedrijfszetel waarop de aanvraag betrekking heeft, overeenstemmend met het aantal werkeenheden, berekend op grond van de multifunctionele aangiften bij de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid over de vier kwartalen die aan de indiening van de aanvraag voorafgaan. Mocht het de oprichting van een onderneming betreffen waarvan de rekeningen nog niet afgesloten zijn op datum van indiening van de aanvraag, worden de gegevens bedoeld in artikel 3, 3° en 4°, te goeder trouw begroot in de loop van het werkingsjaar. HOOFDSTUK II. - Incentives Afdeling 1. - De investeringspremie

Art. 2.De Minister kan een investeringspremie toekennen aan de onderneming : 1° die de voorwaarden bedoeld in artikel 3, §§ 1 en 2, van het decreet zoals nader bepaald in artikel 3 vervult;2° waarvan de activiteiten niet ressorteren onder uitgesloten sectoren of sectordelen bedoeld in artikel 4 van het decreet, zoals nader bepaald in artikel 4;3° die de voorwaarden bedoeld in artikel 5 vervult;4° die een investeringsprogramma bedoeld in artikel 5, § 1, van het decreet voorstelt : a) die niet uitgesloten is overeenkomstig artikel 6;b) die één van de doelstellingen bedoeld in artikel 5, § 1, 1°, van het decreet nastreeft;c) die leidt tot de oprichting of de ontwikkeling van een onderneming zoals nader bepaald in artikel 1, 19° en 30°, tot de verhoging van de toegevoegde productiewaarde zoals nader bepaald in artikel 5 of tot de milieubescherming;d) met het oog op het behoud of het scheppen van werkgelegenheid.

Art. 3.In de zin van het decreet wordt verstaan onder : 1° de "bedrijfszetel" : de technische bedrijfseenheid bedoeld in artikel 14, § 1, tweede lid, 1°, van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven, gewijzigd bij artikel 2 van de wet van 3 mei 2003 en in artikel 49, tweede lid, 1°, van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij het uitvoeren van hun werk, gewijzigd bij artikel 6 van de wet van 3 mei 2003;2° het "personeelsbestand" : het jaargemiddelde van het aantal werknemers met een arbeidsovereenkomst in de bedrijfszetel waarop de aanvraag betrekking heeft, overeenstemmend met het aantal werkeenheden, berekend op grond van de multifunctionele aangiften bij de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid over de vier kwartalen die aan de indiening van de aanvraag voorafgaan;3° de "jaaromzet" : de omzet betreffende het laatst afgesloten werkingsjaar over twaalf maanden, dat aan de indiening van de aanvraag voorafgaat;4° het "jaarbalanstotaal" : het totaal opgenomen in de balans betreffende het laatst afgesloten werkingsjaar over twaalf maanden, dat aan de indiening van de aanvraag voorafgaat;5° de "publiekrechtelijke rechtspersoon" : de door de overheid opgerichte en gecontroleerde rechtspersoon die eigen bevoegdheden geniet met het oog op het vervullen van een openbaar belang of van specifieke openbare belangen;6° de "vereniging zonder winstoogmerk" : de vereniging bedoeld bij de wet van 27 juni 1921 over de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen;7° de "publieke participatiemaatschappijen" : de openbare investeringsmaatschappijen, namelijk de Federale Investeringsmaatschappij, de Gewestelijke Investeringsmaatschappijen en hun dochtermaatschappijen;8° de "risicokapitaalmaatschappijen" : de investeringsmaatschappijen, natuurlijke personen of groepen natuurlijke personen met een regelmatige activiteit betreffende de investering in risicokapitaal die middelen, geïnvesteerd in de vorm van eigen middelen of semi-eigen middelen en meer bepaald in de vorm van ondergeschikte participaties of leningen, ongeacht het bedrag, ter beschikking van ondernemingen stellen;9° de "institutionele beleggers" : de banken, verzekeringsmaatschappijen, de beleggingsfondsen en de gewestelijke ontwikkelingsfondsen, en op voorwaarde dat die noch individueel noch samen een controle uitoefenen op de onderneming;10° de "universitaire instellingen" : de instellingen bedoeld bij het decreet van 31 maart 2004, tot omschrijving van het hoger onderwijs, waarbij de integratie ervan in de Europese ruimte voor hoger onderwijs bevorderd wordt en de universiteiten, met inbegrip van hun onderzoekscentra, geherfinancierd worden.

Art. 4.De onderneming en het investeringsprogramma met betrekking tot de activiteitengebieden die uitgesloten zijn van het voordeel van de premie krachtens artikel 4 van het decreet zijn nader bepaald ten opzichte van de sectoren of sectordelen opgenomen in volgende afdelingen, klassen en onderklassen : 1° 10.10 tot en met 10.30, 11, 12, 23.30, 40.10 en 41 van de NACE-BEL-code; 2° 50.10 tot en met 50.50 van de NACE-BEL-code, met uitzondering van de investeringen die die ondernemingen gebruiken voor productie- en verwerkingsactiviteiten; 3° 51.11 tot en met 51.19 van de NACE-BEL-code; 4° 52.11 tot en met 52.74 van de NACE-BEL-code, met uitzondering van de investeringen die die ondernemingen gebruiken voor productie- en verwerkingsactiviteiten; 5° 55.21 tot en met 55.52 van de NACE-BEL-code, met uitzondering van onderklasse 55.231 van de NACE-BEL-code; 6° 60.10 tot en met 60.23 van de NACE-BEL-code; 7° 63.30 van de NACE-BEL-code; 8° 65 tot en met 70.32 van de NACE-BEL-code; 9° 71.10 tot en met 71.40 van de NACE-BEL-code; 10° 80.10 tot en met 80.42 van de NACE-BEL-code, evenals de activiteiten bestaande uit het verstrekken van opleidingscursussen; 11° 85.11 tot en met 85.32 van de NACE-BEL-code; 12° 92 van de NACE-BEL-code, met uitzondering van de klassen 92.11, 92.53 en onderklasse 92.332 van de NACE-BEL-code, evenals de uitbatingen van toeristische bezienswaardigheden; 13° 93 van de NACE-BEL-code, met uitzondering van onderklasse 93.011 van de NACE-BEL-code; 14° 95 van de NACE-BEL-code;15° de vrije beroepen of de verenigingen gevormd door die personen;16° de ondernemingen die parkeergelegenheden uitbaten;17° de dierenpensions en alles wat verband houdt met gezelschapsdieren;18° de landbouwbedrijven en de coöperatieve verwerkings- en commercialiseringsvennootschappen die toegang hebben tot landbouwsteun. De Minister kan de inhoud van de uitgesloten afdelingen, klassen en onderklassen nader bepalen, evenals de begrippen bedoeld onder de punten 2°, 4°, 10°, 12°, 15° tot en met 18° van het eerste lid.

De verwijzing naar de NACE-BEL-code maakt het vermoeden uit dat de onderneming of diens investeringsprogramma onder dat activiteitengebied ressorteert. De onderneming kan vaststellen dat de NACE-BEL-code die haar wordt toegeschreven niet aan haar activiteitengebied of aan het door haar in het vooruitzicht gestelde investeringsprogramma beantwoordt en dat ze bij de Kruispuntbank Ondernemingen stappen heeft ondernomen om één of verschillende andere codes te krijgen.

Art. 5.De onderneming die de investeringspremie aanvraagt, vervult volgende voorwaarden : 1° de voorwaarde bedoeld in artikel 15 van het decreet naleven;2° minimum 25 % van de financiering van het investeringsprogramma op zich nemen zonder het voorwerp uit te maken van een overheidstegemoetkoming die het karakter van steun heeft in de zin van artikel 87, § 1, van het verdrag tot instelling van de Europese Gemeenschap;3° met uitzondering van de onderneming die niet drie afgesloten boekjaren heeft op het tijdstip waarop de aanvraag wordt ingediend en van de zeer kleine onderneming, het volgende niet vertonen : a) een bedrijfsverlies hoger dan de afschrijvingen en waardeverminderingen op vestigingskosten, materiële en immateriële vaste activa, tijdens de laatste twee boekjaren die afgesloten zijn voor de indiening van de aanvraag;b) ten gevolge van verliezen op datum van afsluiting van het boekjaar dat is afgesloten voor de indiening van de aanvraag, nettoactiva die verminderd zijn tot een bedrag dat lager is dan twee derde van het maatschappelijk kapitaal. Met uitzondering van de middelgrote onderneming die niet drie afgesloten boekjaren heeft op het tijdstip dat de aanvraag wordt ingediend, dient de middelgrote onderneming daarnaast een toegevoegde waarde voort te brengen die minstens gelijk is aan 20 % van haar omzet.

De toegevoegde waarde wordt berekend op grond van het afgesloten boekjaar dat voorafgaat aan het in overweging nemen van het investeringsprogramma bedoeld in artikel 11, eerste lid.

Art. 6.§ 1. De investeringen worden toegelaten : 1° die betrekking hebben op : a) gronden en gebouwen, met uitzondering van de operationele leasing voor onroerende goeden uit hun natuur die opgenomen zijn in de balansactiva onder de rubriek "vaste activa";b) van het nieuw aangekochte materieel en de desbetreffende bijkomende kosten;c) uitgaven die verband houden met de technologietransfer in de vorm van een octrooiverwerving, een octrooi-indiening of een octrooibehoud, een exploitatievergunning of een vergunning voor gepatenteerde dan wel niet-gepatenteerde technische kennis waarvan de waarde bevestigd wordt door een bedrijfsrevisor;2° die minstens een als volgt berekend bedrag belopen : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 3° die, wat betreft de onderneming waarvan de activiteit bedoeld is in artikel 4, 18°, en voor de investeringen bedoeld onder littera c) van punt 1°, 12 % van het totaalbedrag van het investeringsprogramma bedragen, daarin niet inbegrepen het bedrag van de uitgaven bedoeld onder littera c) van punt 1°;4° die, met uitzondering van de onderneming die drie boekjaren niet afgesloten heeft op het tijdstip waarop de aanvraag wordt ingediend en van de zeer kleine onderneming, 125 % van het gemiddelde van de eventueel op lineaire wijze tegen het normale percentage herberekende afschrijvingen van de drie afgesloten boekjaren die aan de indiening van de aanvraag voorafgaan, bedragen;5° die betrekking hebben op octrooien en vergunningen die tegen de afstandswaarde verrekend zijn zonder de boekwaarde te mogen overschrijden, wat betreft de onderneming die alle immateriële activa van een onderneming verwerft waarvan het personeelsbestand lager ligt dan tien personen. De investeringen bedoeld in het eerste lid, 1°, c), dienen tegen de marktvoorwaarden bij een derde bij de onderneming verworven te worden en in voorkomend geval het voorwerp uit te maken van contractuele waarborgen met een duur die overeenkomt met de afschrijvingsperiode van betrokken investering.

De berekening van het gemiddelde van de afschrijvingen bedoeld in het eerste lid, 4°, kan, in voorkomend geval, berekend worden op grond van de afschrijvingen die door een bedrijfszetel die bij het investeringsprogramma betrokken is, worden doorgevoerd.

In het geval bedoeld in het eerste lid, 5°, mag de overdrager na afstand nog slechts 25 % van de deelbewijzen of aandelen in de onderneming in handen hebben. § 2. De investeringen zijn uitgesloten : 1° die investeringen in onroerende goeden inhouden die door de onderneming niet worden gebruikt voor beroepsdoeleinden binnen de zes maanden volgend op de aankoop of voltooiing ervan;2° die betrekking hebben tot : a) het merk, de stock, de goodwill, het klantenbestand, de merknaam, het sleutelgeld, de overname van de huurovereenkomst, de verwerving van participaties;b) het tweedehands materieel of meubilair behalve indien opnieuw functioneel gemaakt en verwezenlijkt door een zeer kleine onderneming die zich voor het eerst vestigt of indien aangekocht door een onderneming bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 5°;c) het opnieuw functioneel gemaakt materieel;d) het werfmaterieel voor de ondernemingen waarvan de activiteiten opgenomen zijn onder afdeling 45 van de NCAE-BEL-code, met uitzondering van de zeer kleine onderneming voorzover dat materieel hoofdzakelijk in het Waalse Gewest gebruikt wordt;e) materieel of meubilair voor tentoonstellingen en demonstraties;f) rollend materieel waarvan het laadvermogen gelijk is aan of lager is dan 3,5 ton en het materieel voor personenvervoer; g) het vervoermaterieel in de sectoren bedoeld in de klassen 60.10 tot en met 60.30 van de NACE-BEL-code; h) de luchtschepen;i) de gronden en gebouwen die door de ondernemingen zijn aangekocht van één van haar bestuurders, aandeelhouders of een rechtspersoon die deel uitmaakt van dezelfde groep als de onderneming;j) de verpakkingen met statiegeld;k) de wisselstukken;l) de portierswoningen;m) de kijkvilla's of -appartementen en hun meubilair;n) het materieel, het meubilair of de onroerende goeden die voor verhuur bestemd zijn;o) het vervangingsmaterieel, -meubilair of de voor vervanging gebruikte onroerende goeden. De Minister kan de investeringen bedoeld in de paragrafen 1 en 2 op gedetailleerde wijze nader bepalen.

Art. 7.§ 1. Het bedrag van de investeringspremie wordt berekend rekening houdend met volgende bestanddelen, gewogen overeenkomstig de artikelen 8 tot en met 10 in percentages van het investeringsprogramma : 1° de basistegemoetkoming;2° de doelstelling werkgelegenheidscreatie;3° de kwaliteit van de werkgelegenheid;4° het belang van de activiteit;5° de verwezenlijking van een investering in een afgedankte bedrijfsruimte. § 2. De doelstelling werkgelegenheidscreatie wordt beoordeeld in functie van het aanvankelijke personeelsbestand zonder rekening te houden met : 1° in de gevallen van fusie-, splitsings- en filialiseringsverrichtingen, met de personeelsleden die overgeheveld worden van de onderneming die op het tijdstip waarop de nieuwe rechtspersoon tot stand komt, reeds bestond;2° met de personeelsleden die tewerkgesteld zijn in een onderneming die minstens 25 % van het kapitaal in handen heeft of een controlemacht uitoefent in de onderneming die de investeringspremie aanvraagt, evenals met de personeelsleden die van een onderneming overgeheveld worden die deel uitmaakt van dezelfde groep. De doelstelling werkgelegenheidscreatie wordt : 1° beperkt tot 300.000 euro investeringen per tot stand gebrachte betrekking; 2° uiterlijk twee jaar na beëindiging van het investeringsprogramma bereikt gedurende een door de onderneming vastgesteld referentiekwartaal;3° gemiddeld gedurende zestien kwartalen in stand gehouden, met inbegrip van het referentiekwartaal. § 3. De kwaliteit van de werkgelegenheid wordt meer bepaald in functie van volgende criteria beoordeeld : 1° de vorming van de werknemers;2° de gezondheid, de veiligheid en de werkomgeving;3° de flexibiliteit van het werk, met inbegrip van het evenwicht tussen beroeps- en privé-leven;4° de sociale dialoog en de werknemersparticipatie;5° de gendergelijkheid. § 4. Het belang van de activiteit wordt beoordeeld in functie van volgende criteria : 1° de innoverende aanpak van de investering, namelijk : a) de verwezenlijking van een spin-off;b) het actief instappen in een clusteraanpak;c) de totstandkoming van een innoverend project;d) het maken van bijzondere inspanningen op het gebied van onderzoek en ontwikkeling;2° de eerste vestiging in het Waalse Gewest of de diversificatie van de activiteit van de onderneming;3° het gebruik van de bestmogelijke beschikbare technieken in de zin van Richtlijn 96/91/EG van 24 september 1996 Richtlijn 96/61/EG van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging omgezet bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten;4° de activiteit van de onderneming valt onder één van volgende specifieke activiteitengebieden : a) dienstverlening aan ondernemingen;b) biotechnologie;c) farmaceutica;d) productie en toepassing van nieuwe materialen;e) de nieuwe informatie- en communicatietechnologieën zoals intelligente informatica, multimedia, telecommunicatie, ontvangst en transmissie;f) lucht- en ruimtevaartnijverheid;g) scheikunde;h) fabricatie van medisch materiaal, wetenschappelijke instrumentatie, optica en procedurecontroles;i) de valorisering van natuurlijke hulpbronnen;j) plastic;k) leefmilieu;l) rationeel energiegebruik;m) agrovoeding;n) vervoer voor de investeringen in ondersteunende logistiek;o) onderzoek en ontwikkeling. De Minister kan de beoordelingscriteria bedoeld in het eerste lid nader bepalen, meer bepaald door wat de specifieke activiteitengebieden betreft gebruik te maken van de NACE-BEL-code die een vermoeden uitmaakt van de sector of het activiteitengebied waaronder de onderneming valt. De onderneming kan vaststellen dat de NACE-BEL-code die haar wordt toegeschreven niet aan haar activiteitengebied of aan het door haar in het vooruitzicht gestelde investeringsprogramma beantwoordt en dat ze bij de Kruispuntbank Ondernemingen stappen heeft ondernomen om één of verschillende andere codes te krijgen. § 5. De Minister beperkt het bedrag van de investeringspremie : 1° in functie van de kapitaalintensiteit van het investeringsprogramma; 2° wat betreft de onderneming die onder de sector vervoer valt, bedoeld in de klassen 60.10 tot en met 60.23 van de NCAE-BEL-code, tot 6,5 % of 15 % van het toegelaten investeringsprogramma al naar gelang het een middelgrote of een kleine onderneming betreft; 3° wat betreft de middelgrote onderneming, tot 18 % in een ontwikkelingsgebied en tot 6,5 % buiten het ontwikkelingsgebied;het maximumpercentage van 18 % kan daarbij overschreden worden met maximum 2 % als de middelgrote onderneming een investering verwezenlijkt in een afgedankte bedrijfsruimte; 4° wat betreft de kleine of zeer kleine onderneming, tot 18 % in het ontwikkelingsgebied en tot 13 % buiten het ontwikkelingsgebied;het maximumpercentage van 18 % kan daarbij overschreden worden met maximum 2 % als de kleine of zeer kleine onderneming een investering verwezenlijkt in een afgedankte bedrijfsruimte.

Art. 8.§ 1. Behoudens de toepassing van artikel 7, § 5, kent de Minister of de gemachtigd ambtenaar de investeringspremie toe aan de middelgrote onderneming die in een ontwikkelingsgebied gelegen is waarbij het bedrag berekend wordt rekening houdend als volgt met de samengevoegde percentages van het toegelaten investeringsprogramma : 1° basistegemoetkoming : 6 %;2° doelstelling werkgelegenheidscreatie waarbij rekening gehouden wordt met : a) werkgelegenheidsverhoging met 5 tot 10 % ten opzichte van het aanvankelijke personeelsbestand : 2 %;b) werkgelegenheidsverhoging met meer dan 10 tot 20 % ten opzichte van het aanvankelijke personeelsbestand : 4 %;c) werkgelegenheidsverhoging met meer dan 20 % ten opzichte van het aanvankelijke personeelsbestand : 6 %;3° kwaliteit van de werkgelegenheid : van 0 tot 3 %;4° belang van de activiteit : van 0 tot 4 % in functie van volgende criteria : a) innoverende aanpak : maximum 4 %;b) eerste vestiging in het Waalse Gewest of diversificatie van de activiteit van de onderneming : maximum 2 %;c) gebruik van de bestmogelijke beschikbare technieken : maximum 4 %;d) het vallen onder een specifiek activiteitengebied : maximum 2 %;5° de verwezenlijking van een investering in een afgedankte bedrijfsruimte : 2 %. § 2. Behoudens de toepassing van artikel 7, § 5, kent de Minister of de gemachtigd ambtenaar de investeringspremie toe aan de middelgrote onderneming die buiten het ontwikkelingsgebied gelegen is waarbij het bedrag berekend wordt rekening houdend als volgt met de samengevoegde percentages van het toegelaten investeringsprogramma : 1° basistegemoetkoming : 3,5 %;2° doelstelling werkgelegenheid waarbij rekening gehouden wordt met : a) werkgelegenheidsverhoging met 5 tot 10 % ten opzichte van het aanvankelijke personeelsbestand : 0,5 %;b) werkgelegenheidsverhoging met meer dan 10 % ten opzichte van het aanvankelijke personeelsbestand : 1 %;3° kwaliteit van de werkgelegenheid : van 0 tot 1 %;4° belang van de activiteit : van 0 tot 2 % waarbij rekening gehouden wordt met volgende criteria : a) innoverende aanak : maximum 4 %;b) eerste vestiging in het Waalse Gewest of diversificatie van de activiteit van de onderneming : maximum 2 %;c) gebruik van de bestmogelijke beschikbare technieken : maximum 4 %;d) het vallen onder een specifiek activiteitengebied : maximum 2 %.

Art. 9.§ 1. Behoudens de toepassing van artikel 7, § 5, kent de Minister of de gemachtigd ambtenaar de investeringspremie toe aan de kleine onderneming die in een ontwikkelingsgebied gelegen is waarbij het bedrag berekend wordt rekening houdend als volgt met de samengevoegde percentages van het toegelaten investeringsprogramma : 1° basistegemoetkoming : 6 %;2° doelstelling werkgelegenheidscreatie waarbij rekening gehouden wordt met : a) werkgelegenheidsverhoging met 5 tot 10 % ten opzichte van het aanvankelijke personeelsbestand : 2 %;b) werkgelegenheidsverhoging met meer dan 10 tot 20 % ten opzichte van het aanvankelijke personeelsbestand : 4 %;c) werkgelegenheidsverhoging met meer dan 20 % ten opzichte van het aanvankelijke personeelsbestand : 6 %;3° kwaliteit van de werkgelegenheid : van 0 tot 3 %;4° belang van de activiteit : van 0 tot 4 % in functie van volgende criteria : a) innoverende aanpak : maximum 4 %;b) eerste vestiging in het Waalse Gewest of diversificatie van de activiteit van de onderneming : maximum 2 %;c) gebruik van de bestmogelijke beschikbare technieken : maximum 4 %;d) het vallen onder een specifiek activiteitengebied : maximum 2 %;5° de verwezenlijking van een investering in een afgedankte bedrijfsruimte : 2 %. § 2. Behoudens de toepassing van artikel 7, § 5, kent de Minister of de gemachtigd ambtenaar de investeringspremie toe aan de kleine onderneming die buiten het ontwikkelingsgebied gelegen is waarbij het bedrag berekend wordt rekening houdend als volgt met de samengevoegde percentages van het toegelaten investeringsprogramma : 1° basistegemoetkoming : 4 %;2° doelstelling werkgelegenheid waarbij rekening gehouden wordt met : a) werkgelegenheidsverhoging met 5 tot 10 % ten opzichte van het aanvankelijke personeelsbestand : 1 %;b) werkgelegenheidsverhoging met meer dan 10 tot 20 % ten opzichte van het aanvankelijke personeelsbestand : 2 %;c) werkgelegenheidsverhoging met meer dan 20 tot 30 % ten opzichte van het aanvankelijke personeelsbestand : 3 %;d) werkgelegenheidsverhoging met meer dan 30 % ten opzichte van het aanvankelijke personeelsbestand : 4 %;3° kwaliteit van de werkgelegenheid : 0 tot 2 %;4° belang van de activiteit : van 0 tot 4 % waarbij rekening gehouden wordt met volgende criteria : a) innoverende aanpak : maximum 4 %;b) eerste vestiging in het Waalse Gewest of diversificatie van de activiteit van de onderneming : maximum 2 %;c) gebruik van de bestmogelijke beschikbare technieken : maximum 4 %;d) het vallen onder een specifiek activiteitengebied : maximum 2 %.

Art. 10.§ 1. Behoudens de toepassing van artikel 7, § 5, kent de Minister of de gemachtigd ambtenaar de investeringspremie toe aan de zeer kleine onderneming die in een ontwikkelingsgebied gelegen is waarbij het bedrag berekend wordt rekening houdend als volgt met de samengevoegde percentages van het toegelaten investeringsprogramma : 1° basistegemoetkoming : 13 %;2° eerste vestiging : 3 %;3° belang van de activiteit : van 0 tot 3 % waarbij rekening gehouden wordt met volgende criteria : a) innoverende aanpak : maximum 4 %;b) eerste vestiging in het Waalse Gewest of diversificatie van de activiteit van de onderneming : maximum 2 %;c) gebruik van de bestmogelijke beschikbare technieken : maximum 4 %;d) het vallen onder een specifiek activiteitengebied : maximum 2 %;4° de verwezenlijking van een investering in een afgedankte bedrijfsruimte : 2 %. § 2. Behoudens de toepassing van artikel 7, § 5, kent de Minister of de gemachtigd ambtenaar de investeringspremie toe aan de zeer kleine onderneming die buiten het ontwikkelingsgebied gelegen is waarbij het bedrag berekend wordt rekening houdend als volgt met de samengevoegde percentages van het toegelaten investeringsprogramma : 1° basistegemoetkoming : 10 %;2° eerste vestiging : 2 %;3° belang van de activiteit : van 0 tot 2 % waarbij rekening gehouden wordt met volgende criteria : a) innoverende aanpak : maximum 4 %;b) eerste vestiging in het Waalse Gewest of diversificatie van de activiteit van de onderneming : maximum 2 %;c) gebruik van de beschikbare bestmogelijke technieken : maximum 4 %;d) het vallen onder een specifiek activiteitengebied : maximum 2 %. § 3. De eerste vestiging bedoeld in de §§ 1 en 2 beantwoordt aan de toestand van een onderneming waarvan de toewijzing van het enig nummer bij de Kruispuntbank van Ondernemingen bedoeld bij de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen tot niet verder teruggaat dan vierentwintig maanden ten opzichte van de indiening van de aanvraag.

Er wordt evenwel geen rekening gehouden voor de berekening van de termijn van vierentwintig maanden met de periodes die de onderneming doorgebracht heeft in de infrastructuren omschreven in artikelen 1, 7 tot en met 9 van het decreet van 11 maart 2004 betreffende de ontsluitingsinfrastructuur voor economische bedrijvigheid.

Art. 11.De onderneming dient een aanvraag voor een investeringspremie in bij het bestuur voor het haar investeringsprogramma aanvangt. Het bestuur bericht er ontvangst van binnen de vijftien dagen na ontvangst van de aanvraag en stelt de datum voor het in overweging nemen van het investeringsprogramma vast die overeenstemt met de datum van ontvangst van de aanvraag.

Binnen een termijn van zes maanden te rekenen van de datum van het bericht van ontvangst bedoeld in het eerste lid dient de onderneming bij het bestuur een dossier in op basis van een modelformulier.

De Minister of de gemachtigd ambtenaar kan op een behoordelijk verantwoord verzoek van de onderneming de termijn bedoeld in het tweede lid verlengen.

Art. 12.Het bestuur kan binnen de drie maanden te rekenen van de datum van ontvangst van het dossier een verzoek aan de onderneming richten betreffende de ontbrekende inlichtingen en haar daarbij een termijn van één maand gunnen om het dossier volledig te maken.

Indien de onderneming de door het bestuur verzochte inlichtingen niet binnen één maand heeft overgemaakt, wordt haar een aangetekend schrijven gericht waarbij haar een nieuwe termijn van één maand toegekend wordt. Als die termijn eenmaal verstreken is, treft de Minister of de gemachtigd ambtenaar een beslissing tot weigering van de investeringspremie, waarvan door het bestuur aan de onderneming kennis wordt gegeven bij aangetekend schrijven.

Indien de onderneming de voorwaarde bedoeld in artikel 5, 3°, a), niet naleeft, treft de Minister of de gemachtigd ambtenaar een beslissing tot opschorting van de investeringspremieaanvraag, waarvan door het bestuur aan de onderneming kennis wordt gegeven bij aangetekend schrijven. Die beslissing gaat in te rekenen van de ontvangst ervan door de onderneming en wordt beëindigd te rekenen van de ontvangst door het bestuur van een nieuwe financiële toestand betreffende één van de twee navolgende boekjaren dat een positieve brutto-autofinancieringsmarge vertoont.

Indien de onderneming de voorwaarde bedoeld in artikel 5, 3°, a), niet naleeft, treft de Minister of de gemachtigd ambtenaar een beslissing tot opschorting van de investeringspremieaanvraag, waarvan door het bestuur aan de onderneming kennis wordt gegeven bij aangetekend schrijven. Die beslissing gaat in te rekenen van de ontvangst ervan door de onderneming en wordt beëindigd te rekenen van de ontvangst door het bestuur van een nieuwe financiële toestand betreffende één van de twee navolgende boekjaren dat nettoactiva vertoont die hoger zijn dan twee derde van het maatschappelijk kapitaal.

Indien de onderneming niet binnen een termijn van vierentwintig maanden te rekenen van de beslissing tot opschorting bedoeld in het derde of het vierde lid een nieuwe financiële of balanstoestand voorlegt die beantwoordt aan de kenmerken omschreven in het derde en vierde lid, treft de Minister of de gemachtigd ambtenaar een beslissing tot weigering van de investeringspremie waarvan door het bestuur aan de onderneming kennis wordt gegeven bij aangetekend schrijven.

Art. 13.Voor elke beslissing tot toekenning van de investeringspremie en na een behoorlijk verantwoorde aanvraag van de onderneming kan de Minister of de gemachtigd ambtenaar investeringen aanvaarden die het investeringsprogramma verder aanvullen of toelaten dat het toegelaten investeringsprogramma gewijzigd wordt.

Art. 14.Het investeringsprogramma vangt aan binnen een termijn van zes maanden ingaand te rekenen van de datum bedoeld in artikel 11, eerste lid, waarop het in overweging wordt genomen en wordt verwezenlijkt binnen een termijn van vier jaar die op diezelfde datum ingaat.

De Minister of de gemachtigd ambtenaar kan na een behoorlijk verantwoord verzoek van de onderneming de termijnen bedoeld in het eerste lid verlengen.

Art. 15.Binnen de vier maanden die al naar gelang het geval volgen op de ontvangst van het dossier bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de ontbrekende inlichtingen bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de nieuwe financiële toestand bedoeld in artikel 12, derde lid, of van de nieuwe balanstoestand bedoeld in artikel 12, vierde lid, treft de Minister of de gemachtigd ambtenaar een beslissing tot toekenning of weigering van de investeringspremie. Daarvan wordt aan de onderneming door het bestuur kennis gegeven bij ter post aangetekend schrijven.

Art. 16.Indien het toegelaten investeringsprogramma lager is dan of gelijk is aan 250.000 euro of indien de duur van de verwezenlijking lager is dan twaalf maanden, dient de onderneming uiterlijk vijf jaar te rekenen van de ontvangst van de toekenningsbeslissing een aanvraag in voor de vereffening van de investeringspremie waarin het bewijs begrepen is dat het investeringsprogramma volledig verwezenlijkt en betaald is en dat het volgende nageleefd is : 1° de fiscale en sociale wet- en regelgeving;2° de leefmilieuwet- en -regelgeving;3° de voorwaarden bedoeld in artikel 5, 3°, tijdens het afgesloten boekjaar voorafgaand aan de aanvraag tot vereffening van de investeringspremie.Om te onderzoeken of de onderneming de voorwaarde bedoeld in artikel 5, 3°, b), naleeft, wordt de investeringspremie in overweging genomen in de berekening, in verhouding tot het totaal van het reeds vereffend bedrag, in voorkomend geval, voor de vorige schijven en van het bedrag dat te vereffenen valt voor de betrokken schijf; 4° de doelstelling werkgelegenheidscreatie vastgesteld in de toekenningsbeslissing;5° de regel bedoeld in artikel 5, 2°. Indien de bewijzen dat wet- en regelgeving nageleefd zijn, en de voorwaarden bedoeld in het eerste lid, 1° tot en met 3° en 5° niet verstrekt zijn, treft de Minister of de gemachtigd ambtenaar een beslissing tot opschorting van de vereffening van de investeringspremie tijdens een duur van twaalf maanden ingaand te rekenen van de indiening van de aanvraag tot vereffening en het bestuur geeft kennis van die beslissing aan de onderneming waarbij het haar gelast zich op de wijze en in de termijn die met het bevoegde bestuur overeengekomen is, te schikken naar de wet- en regelgeving bedoeld in het eerste lid, 1° en 2°, evenals naar de voorwaarden bedoeld in het eerste lid, 3° en 5°.

Als die termijn eenmaal verstreken is, en indien de onderneming het bewijs niet geleverd heeft dat zij de wet- en regelgeving bedoeld in het eerste lid, 1° en 2°, evenals de voorwaarden bedoeld in het eerste lid, 3° en 5° naleeft, trekt de Minister of de gemachtigd ambtenaar de beslissing tot toekenning van de investeringspremie waarvan het bestuur kennis heeft gegeven, in. Behoudens de toepassing van artikel 18, vordert het bestuur de premie overeenkomstig de bepalingen van artikel 19 terug.

Art. 17.§ 1. Indien het toegelaten investeringsprogramma meer dan 250.000 euro bedraagt en indien de duur van de verwezenlijking ervan meer bedraagt dan één jaar, dient de onderneming uiterlijk vijf jaar te rekenen van de ontvangst van de toekenningsbeslissing, een aanvraag in tot vereffening van een eerste schijf van 50 % van de investeringspremie, en tegelijk toont zij aan : 1° dat 40 % van het investeringsprogramma verwezenlijkt en betaald is, of zij dient een modelattest, beschikbaar bij het bestuur, in, oprecht en waar verklaard door een bedrijfsrevisor, een accountant of een erkend boekhouder om aan te tonen dat 40 % van het investeringsprogramma verwezenlijkt en betaald is;2° dat de fiscale en sociale wet- en regelgeving nageleefd wordt;3° dat de voorwaarden bedoeld in artikel 5, 3°, tijdens het afgesloten boekjaar voorafgaand aan de aanvraag tot vereffening van de investeringspremie nageleefd zijn.Om te onderzoeken of de onderneming de voorwaarde bedoeld in artikel 5, 3°, b), naleeft, worden de 50 % van de investeringspremie in de berekening in overweging genomen; 4° dat in voorkomend geval de doelstelling werkgelegenheidscreatie vastgesteld in de toekenningsbeslissing vervuld is. Indien niet aangetoond wordt dat wet- en regelgeving worden nageleefd, noch de voorwaarden bedoeld in het eerste lid, 1° tot en met 3°, treft de Minister of de gemachtigd ambtenaar een beslissing tot opschorting van de vereffening van de investeringspremie tijdens een maximumduur van twaalf maanden ingaand te rekenen van de indiening van de aanvraag tot vereffening tijdens een maximumduur van twaalf maanden ingaand te rekenen van de indiening van de vereffeningsaanvraag en het bestuur geeft bij aangetekend schrijven kennis van die beslissing aan de onderneming waarbij het haar gelast om zich op de wijze en binnen de termijn die met het bevoegde bestuur overeengekomen zijn, wet- en regelgeving bedoeld in het eerste lid, 2°, evenals de voorwaarden bedoeld in het eerste lid, 3°, na te leven.

Als de termijn bedoeld in het tweede lid eenmaal verstreken is, en indien de onderneming niet aangetoond heeft dat zij wet- en regelgeving bedoeld in het eerste lid, 1° en 2°, evenals de voorwaarden bedoeld in het eerste lid, 3°, naleeft, trekt de Minister of de gemachtigd ambtenaar de beslissing tot toekenning van de premie waarvan het bestuur de onderneming kennis heeft gegeven, in. Behoudens de toepassing van artikel 18, verhaalt het bestuur de premie overeenkomstig de bepalingen van artikel 19. § 2. Als het toegelaten investeringsprogramma meer bedraagt dan 250.000 euro en indien de duur van de verwezenlijking ervan meer bedraagt dan één jaar, dient de onderneming uiterlijk vijf jaar te rekenen van de ontvangst van de toekenningsbeslissing, een aanvraag in tot vereffening van het saldo van de investeringspremie, waarbij zij aantoont : 1° dat het investeringsprogramma volledig is verwezenlijkt en betaald;2° dat de fiscale en sociale wet- en regelgeving is nageleefd;dat de leefmilieuwet- en -regelgeving is nageleefd; 3° dat de voorwaarden bedoeld in artikel 5, 3°, tijdens het afgesloten boekjaar voorafgaand aan de aanvraag tot vereffening van de investeringspremie zijn nageleefd.Om te onderzoeken of de onderneming de voorwaarden bedoeld in artikel 5, 3°, b), naleeft, worden de 50 % van de investeringspremie in de berekening in overweging genomen; 4° dat in voorkomend geval de doelstelling werkgelegenheidscreatie vastgesteld in de toekenningsbeslissing is verwezenlijkt;5° dat de regel bedoeld in artikel 5, 2°, is nageleefd. Indien de bewijzen bedoeld in het eerste lid niet worden verstrekt, treft de Minister of de gemachtigd ambtenaar een beslissing tot opschorting van de uitbetaling van het saldo van de investeringspremie tijdens een maximumduur van twaalf maanden ingaand te rekenen van de indiening van de aanvraag tot vereffening en het bestuur geeft kennis van die beslissing bij ter post aangetekend schrijven aan de onderneming en gelast haar om zich te schikken naar de voorwaarden bedoeld in het eerste lid.

Als die termijn eenmaal verstreken is, en indien de onderneming niet heeft aangetoond dat zij de voorwaarden bedoeld in het eerste lid naleeft, trekt de Minister of de gemachtigd ambtenaar de beslissing tot toekenning van de premie, waarvan het bestuur aan de onderneming kennis gegeven heeft bij aangetekend schrijven, in. Behoudens de toepassing van artikel 18, vordert het bestuur de premie overeenkomstig de bepalingen van artikel 19 terug.

Het bestuur houdt in voorkomend geval om te controleren of de doelstelling werkgelegenheidscreatie ter hoogte van maximum 10 % van die doelstelling gehaald is, rekening met het personeel dat in dienst genomen is met een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7 van de wet van 24 juli 1987 op het de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers.

Na vereffening van de gehele premie maakt de onderneming elk kwartaal de multifunctionele aangiften bij de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid van de zestien kwartalen volgend op het beëindigen van de verwezenlijking van het investeringsprogramma of volgend op de datum waarop de doelstelling werkgelegenheidscreatie gehaald moet worden, aan het bestuur over. De Minister kan de onderneming ervan vrijstellen om die gegevens over te maken indien het bestuur toegang tot die gegevens heeft.

Art. 18.De Minister of de gemachtigd ambtenaar kan de beslissing tot toekenning van de investeringspremie in stand houden : 1° in geval van niet-naleving die toe te schrijven is aan een geval van overmacht omschreven in artikel 21, eerste lid, 1°, van het decreet, van de voorwaarden bedoeld in artikel 16 van het decreet en 2 van dit besluit of omschreven in de beslissing tot toekenning van de investeringspremie;2° in de gevallen bedoeld in artikel 21, eerste lid, 2°, van het decreet op voorwaarde : a) dat de economische bedrijvigheid van de onderneming in het Waalse Gewest voortgezet wordt;b) dat de investeringspremie en de daarop betrekking hebbende investeringen naar de nieuwe rechtspersoon overgedragen worden en in stand gehouden worden in de bestemming waarvoor ze zijn toegekend;c) dat, bij ontslagen, begeleidingsmaatregelen bepaald worden;3° in geval van een voorafgaandelijke aanvraag van de onderneming met betrekking tot het overdragen of de wijziging van bestemming of van de voorwaarden voor het gebruik van de investeringen.

Art. 19.In geval van intrekking van de beslissing tot toekenning van de investeringspremie wordt die premie op initiatief van het bestuur door alle rechtsmiddelen teruggevorderd.

In geval van gedeeltelijke intrekking van de beslissing tot toekenning van de investeringspremie die plaatsvindt voor de vereffening van de gehele premie, wordt het onverschuldigde gedeelte van de investeringspremie, voor zover zij niet meer bedraagt dan het nog te vereffenen saldo, van de vereffening van één of meerdere nog te betalen schijven afgetrokken.

De Minister of de gemachtigd ambtenaar kan in de gevallen waarin de feiten die tot de terugvordering van de premie aanleiding geven hun oorsprong niet vinden in een fout of een vrijwillige daad van de onderneming of de aandeelhouders ervan, de terugvordering van de investeringspremie beperken tot de verhouding tussen het aantal jaar waarin het goed waarvoor de premie is toegekend daadwerkelijk is gebruikt en het aantal jaar bepaald in artikel 17 van het decreet, evenwel zonder dat er minder dan twee jaar verstreken mogen zijn sinds het einde van de verwezenlijking van het investeringsprogramma tot en met de dag waarop de gebeurtenis, die de opheffing van de investeringspremie plaatsvond, verantwoordde.

De Minister of de gemachtigd ambtenaar kan geheel of gedeeltelijk van de terugvordering van de investeringspremie afzien indien de kosten die daaraan verbonden zijn hoger dreigen te zijn dan het bedrag dat teruggevorderd dient te worden. Afdeling 2. - Werkgelegenheidspremie

Art. 20.De Minister of de gemachtigde ambtenaar kan, rekening houdend met de Verordening (EG) nr. 69/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag over de de minimis-steun, de werkgelegenheidspremie toekennen aan de zeer kleine onderneming : 1° die de voorwaarden bedoeld in artikel 3, §§ 1 en 2, van het decreet, zoals nader bepaald in artikel 3, naleeft;2° waarvan de activiteiten niet onder uitgesloten sectoren of sectordelen zoals nader bepaald in artikel 4, 1°, 8°, 10° tot en met 12°, vallen;3° die aantoont dat zij de fiscale en sociale wet- en regelgeving naleeft;4° die zelfs zonder investeringen uit te voeren, een netto-jobcreatie doorvoert. Onder netto-jobcreatie wordt het bijkomend personeel verstaan bepaald door de vergelijking tussen het gemiddelde van de werknemers die door de zeer kleine onderneming te werk gesteld worden in de loop van de vier daarop volgende kwartalen en de vier kwartalen die voorafgaan aan het referentiekwartaal bedoeld in artikel 22.

Voor de bepaling van het bijkomend personnel wordt geen rekening gehouden met de personeelsleden die door ondernemingen te werk gesteld zijn die minstens 25 % van het kapitaal in handen hebben of een controlemacht uitoefenen in de zeer kleine onderneming die de werkgelegenheidspremie aanvraagt.

Art. 21.Het bedrag van de werkgelegenheidspremie wordt vastgesteld op 3.250 euro per tot stand gekomen betrekking of op 5.000 euro voor de eerste werknemer, namelijk de persoon die in dienst is genomen met een arbeidsovereenkomst die hem aan de zeer kleine onderneming verbindt, berekend als werkeenheid.

Het aantal werkgelegenheidspremies wordt beperkt tot het bijkomend personeel dat het personeelsbestand met minder dan tien betrekkingen verhoogt.

Art. 22.De zeer kleine onderneming dient per kwartaal een aanvraag tot een werkgelegenheidspremie bij het bestuur in middels het bij het bestuur beschikbare modelformulier, uiterlijk de achttiende maand volgend op het kwartaal waarin de betrekking(en) tot stand is (zijn) gekomen, hierna "referentiekwartaal" genoemd.

Het bestuur bericht ontvangst van de aanvraag tot een werkgelegenheidspremie binnen de vijftien dagen te rekenen van de ontvangst van de aanvraag.

Art. 23.In de vier maanden na afgifte van het bericht van ontvangst treft de Minister of de gemachtigd ambtenaar een beslissing tot toekenning of weigering van de werkgelegenheidspremie. Daarvan wordt door het bestuur aan de onderneming per aangetekend schrijven kennis gegeven.

Art. 24.De werkgelegenheidspremie wordt in een schijf vereffend nadat de zeer kleine onderneming aangetoond heeft dat zij het bijkomend personeel in stand houdt in de loop van de vier kwartalen volgend op het referentiekwartaal door de multifunctionele aangiften bij de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid of een attest opgesteld door een sociaal secretariaat, erkend door het Ministerie van Sociale Zaken, voor te leggen. De Minister kan de onderneming ervan vrijstellen om die gegevens over te maken indien het bestuur toegang tot die gegevens heeft.

Art. 25.Het bestuur gaat op grond van de multifunctionele aangiften bij de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid of een attest opgesteld door een sociaal secretariaat, erkend door het Ministerie van Sociale Zaken, na of het bijkomend personeel in stand is gehouden tijdens de acht kwartalen volgend op het referentiekwartaal. De Minister kan de onderneming ervan vrijstellen om die gegevens over te maken indien het bestuur toegang tot die gegevens heeft.

Bij ontstentenis trekt de Minister of de gemachtigd ambtenaar de beslissing tot toekenning van de werkgelegenheidspremie waarvan het bestuur aan de onderneming kennis gegeven heeft, in. Behoudens de toepassing van het derde lid, vordert het bestuur de werkgelegenheidspremie overeenkomstig artikel 26 terug.

De Minister of de gemachtigd ambtenaar kan de beslissing tot toekenning van de werkgelegenheidspremie in stand houden : 1° in geval van niet-naleving, die toe te schrijven is aan een geval van overmacht omschreven in artikel 21, eerste lid, 1°, van het decreet, van de voorwaarden bedoeld in artikel 20;2° in de gevallen bedoeld in artikel 21, eerste lid, 2°, van het decreet op voorwaarde : a) dat de economische bedrijvigheid van de onderneming in het Waalse Gewest voortgezet wordt;b) dat de werkgelegenheidspremie overgeheveld wordt naar de nieuwe rechtspersoon.

Art. 26.In geval van intrekking van de beslissing tot toekenning van de werkgelegenheidspremie vindt de terugvordering ervan op initiatief van het bestuur plaats via alle rechtsmiddelen.

De Minister of de gemachtigd ambtenaar kan geheel of gedeeltelijk afzien van de terugvordering van de werkgelegenheidspremie indien de kosten die aan die terugvordering verbonden zijn, hoger dreigen te zijn dan het terug te vorderen bedrag. Afdeling 3. - Kwaliteitsbewakingspremie

Art. 27.De Minister of de gemachtigd ambtenaar kan een kwaliteitsbewakingspremie toekennen aan de onderneming : 1° die de voorwaarden bedoeld in artikel 3, §§ 1 en 2, van het decreet zoals nader bepaald in artikel 3 naleeft;2° waarvan de activiteiten niet onder uitgesloten sectoren of sectordelen zoals nader bepaald in artikel 4, 1°, 8°, 10° tot en met 12° en 15°, vallen;3° die aantoont dat de fiscale en sociale wet- en regelgeving nageleefd wordt;4° die, zonder zelf investeringen te verrichten, acties uitvoert die gunstig zijn voor het tot stand brengen van een kwaliteitsbeheerssysteem zoals stappen inzake kwaliteitscertificering en kwaliteitsmanagement.

Art. 28.De kwaliteitsbewakingspremie wordt beperkt tot 5.000 euro.

Zij dekt geheel of gedeeltelijk, met uitzondering van de activiteiten bedoeld in Afdeling IV, de kosten : 1° verbonden aan de aankoop van studies;2° verbonden aan certificeringsstappen, met inbegrip van het opstellen van aangepaste handboeken;3° verbonden aan de immobilisering van het personeel dat aan de actie deelneemt tot en met het totaal van de kosten bedoeld onder de punten 1° en 2°.

Art. 29.De onderneming dient een aanvraag voor een kwaliteitsbewakingspremie bij het bestuur in middels een modelformulier dat bij het bestuur beschikbaar is. Het bestuur bericht er ontvangst van binnen de vijftien dagen volgend op de ontvangst van de aanvraag.

Art. 30.Binnen de vier maanden na afgifte van het ontvangstbericht treft de Minister of de gemachtigd bestuurder een beslissing tot toekenning of weigering van de investeringspremie.

Daarvan wordt door het bestuur aan de onderneming kennis gegeven bij aangetekend schrijven.

Art. 31.De kwaliteitsbewakingspremie wordt door het bestuur aan de onderneming vereffend in één schijf, op grond van facturen of kostenramingen zoals bedoeld in artikel 28, tweede lid, 2° en 3°.

Art. 32.De Minister of de gemachtigd ambtenaar trekt wegens de gronden bedoeld in artikel 20 van het decreet of in geval van niet-naleving van de voorwaarden bedoeld in artikel 27 de beslissing in tot toekenning van de kwaliteitsbewakingspremie waarvan het bestuur aan de onderneming kennis heeft gegeven en die behoudens de toepassing van artikel 33 door het bestuur via alle rechtsmiddelen teruggevorderd is.

De Minister of de gemachtigd ambtenaar kan geheel of gedeeltelijk van de terugvordering van de kwaliteitsbewakingspremie afzien indien de kosten die aan die terugvordering verbonden zijn, hoger dreigen te zijn dan het terug te vorderen bedrag.

Art. 33.De Minister of de gemachtigd ambtenaar kan de beslissing tot toekenning van de kwaliteitsbewakingspremie in stand houden : 1° in geval van niet-naleving, die toe te schrijven is aan een geval van overmacht bedoeld in artikel 21, eerste lid, 1°, van het decreet, van de voorwaarden bedoeld in artikel 20 van het decreet;2° in de gevallen bedoeld in artikel 21, eerste lid, 2°, van het decreet op voorwaarde : a) dat de economische bedrijvigheid van de onderneming in het Waalse Gewest voortgezet wordt;b) dat de kwaliteitsbewakingspremie naar de nieuwe rechtspersoon overgeheveld wordt en in stand gehouden wordt in de bestemming waarvoor ze is toegekend. Afdeling 4. - Premie voor adviesverlening

Art. 34.De Minister of de gemachtigde ambtenaar kan de premie voor adviesverlening toekennen aan de onderneming waarvan het personeelsbestand de 100 werknemers niet overschrijdt en : 1° die de voorwaarden bedoeld in artikel 3, §§ 1 en 2, van het decreet zoals nader bepaald in artikel 3 naleeft;2° waarvan de activiteiten niet onder uitgesloten sectoren of sectordelen zoals nader bepaald in artikel 4, 1°, 8°, 10° tot en met 12° en 15° vallen;3° die aantoont dat zij de fiscale en sociale wet- en regelgeving naleeft;4° die zonder zelf de investeringen te verwezenlijken een beroep doet op adviesverlening op één van de volgende gebieden : a) financieel beheer, met inbegrip, meer bepaald, van de volgende aspecten : rendabiliteit, financieel evenwicht, kostprijs, prijs, vooruitzichten, het opstellen van situatieoverzichten, evenals de betrekkingen met de leveranciers en het voorraadbeheer;b) commercieel beheer, met inbegrip, meer bepaald, van productbeleid, distributiebeleid, commerciële omgeving en verkooporganisatie;c) industriebeleid, met inbegrip, meer bepaald, van investerings- en productiebeleid;d) productkwaliteitsbeheer;e) milieubeheer en beheer inzake duurzame ontwikkelingsstrategie, met uitzondering van de milieu-effectenstudies;f) organisatie en management, met inbegrip, meer bepaald, van de optimalisering van de interne organisatie, samenhangend managementbeheer en beheer van de menselijke middelen;g) informatica, met inbegrip, meer bepaald, van de totstandkoming of de verbetering van de informatica-infrastructuur;h) overdracht van ondernemingen.

Art. 35.De premie voor adviesverlening wordt beperkt tot 50 % van het bedrag van het ereloon van de erkende adviseur zonder de 12.500 euro te mogen overschrijden.

Het maximumbedrag van het in overweging genomen ereloon bedraagt 620 euro per dag, belasting over de toegevoegde waarde niet meegerekend.

De belasting over de toegevoegde waarde en de eventuele verplaatsingskosten van de adviseur zijn ten laste van de onderneming.

De onderneming kiest de adviseur op wie zij een beroep wenst te doen uit een lijst waarop voor elk gebied bedoeld in artikel 34 de door de commissie bedoeld in artikel 9, § 2, van het decreet erkende adviseurs opgenomen zijn.

Art. 36.De onderneming dient een aanvraag tot een premie voor adviesverlening bij het bestuur in aan de hand van een bij het bestuur beschikbaar modelformulier. Het bestuur bericht ontvangst van de aanvraag binnen de vijftien dagen na ontvangst ervan.

Binnen de vier maanden na afgifte van het bericht van ontvangst treft de Minister of een gemachtigd ambtenaar een beslissing tot toekenning van de premie voor adviesverlening met het oog op de verwezenlijking door een adviseur van een voorstudie met een maximumduur van drie dagen.

Die studie heeft tot doel een globale diagnose op te stellen van de onderneming en onder de gebieden bedoeld in artikel 34, 4°, de gebieden aan te geven waarin de adviseur zijn diensten zou moeten aanbieden.

Art. 37.Binnen de vier maanden volgend op de ontvangst van de studie bedoeld in artikel 36 treft de Minister of een gemachtigd ambtenaar een beslissing tot toekenning van de premie voor adviesverlening, waarbij een overeenkomst gevoegd wordt waarin de gebieden worden aangegeven waarin de adviseur zijn diensten aanbiedt en de maximumduur van die diensten.

Het bestuur geeft kennis van de beslissing bij aangetekend schrijven aan de onderneming gericht.

Bij beëindiging van de werkzaamheden van de adviseur maakt de onderneming een verslag aan het bestuur over waarin de aanbevelingen van de adviseur opgenomen zijn, als mede de vooruitzichten voor de toepassing ervan.

Art. 38.De premie voor adviesverlening wordt vereffend aan de onderneming na overmaking van de studie bedoeld in artikel 36 of van het verslag bedoeld in artikel 37, evenals van de facturen waarin de prestaties van de adviseur(s) gedetailleerd vermeld worden.

Art. 39.De Minister of de gemachtigd ambtenaar kan om redenen bedoeld in artikel 20 van het decreet de beslissing tot toekenning van de premie voor adviesverlening waarvan door het bestuur aan de onderneming kennis gegeven is, intrekken. Behoudens de toepassing van het derde lid wordt de premie via alle rechtsmiddelen teruggevorderd.

De Minister of de gemachtigd ambtenaar kan geheel of gedeeltelijk afzien van de terugvordering van de premie voor adviesverlening indien de kostprijs verbonden aan die terugvordering hoger dreigt te zijn dan het terug te vorderen bedrag.

De Minister of de gemachtigd ambtenaar kan de beslissing tot toekenning van de premie voor adviesverlening in stand houden : 1° in geval van niet-naleving, die toe te schrijven is aan een geval van overmacht omschreven in artikel 21, eerste lid, 1°, van het decreet, van de voorwaarden bedoeld in artikel 20 van het decreet;2° in de gevallen bedoeld in artikel 21, eerste lid, 2°, van het decreet op voorwaarde : a) dat de economische bedrijvigheid van de onderneming in het Waalse Gewest voortgezet wordt;b) dat de premie voor adviesverlening overgeheveld wordt naar de nieuwe rechtspersoon en dat ze in stand gehouden wordt in de bestemming waarvoor ze is toegekend. Afdeling 5. - Vrijstelling van de onroerende voorheffing

Art. 40.De Minister of de gemachtigd ambtenaar kan de vrijstelling van de onroerende voorheffing toekennen aan de onderneming die de voorwaarden bedoeld in artikel 2 vervult.

De zeer kleine onderneming kan in aanmerking komen voor een vrijstelling van de onroerende voorheffing voor een duur van vijf jaar.

De kleine en de middelgrote onderneming kunnen in aanmerking komen voor een vrijstelling van de onroerende voorheffing : 1° voor een duur van drie jaar in het geval dat de onderneming een investeringsprogramma verwezenlijkt dat het aanvankelijke personeelsbestand in stand houdt;2° voor een duur van vier jaar in het geval dat de onderneming een investeringsprogramma verwezenlijkt dat het aanvankelijke personeelsbestand dat een verhoging van het aanvankelijke personeelsbestand met 10 tot 20 % met zich brengt;3° voor een duur van vijf jaar in het geval dat de onderneming een investeringsprogramma verwezenlijkt dat verbonden is aan haar oprichting of indien dat programma een verhoging van het aanvankelijke personeelsbestand met meer dan 20 % met zich brengt;4° voor een maximumduur van zeven jaar voor materieel en werktuigen in geval van oprichting van een kleine of middelgrote onderneming. De vrijstelling van de onroerende voorheffing wordt toegekend voorzover het minimumbedrag van de toelaatbare investeringen bedoeld in artikel 6, eerste lid, 2°, gehaald wordt.

Art. 41.De onderneming vraagt het voordeel van de vrijstelling van de onroerende voorheffing aan volgens de procedure bedoeld in de artikelen 11 tot en met 15. Van elke beslissing tot vrijstelling van de onroerende voorheffing wordt kennis gegeven aan het bevoegde bestuur dat er de uitvoering van op zich neemt.

Art. 42.Bij niet-naleving van de voorwaarden voor de toekenning van de vrijstelling treft de Minister een beslissing tot vernietiging van de beslissing tot toekenning van de vrijstelling van de onroerende voorheffing waarvan het bestuur aan de onderneming en aan het bevoegde bestuur dat er de uitvoering van op zich neemt kennis heeft gegeven. HOOFDSTUK III. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen

Art. 43.Opgeheven worden : 1° het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 9 juli 1992 tot uitvoering van artikel 32.10 van de wet van 4 augustus 1978 tot economische heroriëntatie zoals gewijzigd bij het decreet van 25 juni 1992, gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 10 januari 2002; 2° het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 9 juli 1992 tot uitvoering van artikel 32.11 van de wet van 4 augustus 1978 tot economische heroriëntatie zoals gewijzigd bij het decreet van 25 juni 1992, gewijzigd bij de besluiten van de Waalse Regering van 14 juli 1994 en 21 mei 1999; 3° het besluit van de Waalse regering van 21 mei 1999 tot uitvoering van de artikelen 32.2, 32.4, 32.7 en 32.14 van de wet van 4 augustus 1978 tot economische heroriëntering, gewijzigd bij de besluiten van de Waalse Regering van 10 februari 2000, 21 september 2000, 15 februari 2001 en 10 januari 2002.

Art. 44.Het executievebesluit bedoeld in artikel 43, 1°, blijft evenwel geldig voor de aanvragen voor tewerkstellingspremies betreffende de indienstnemingen van werknemers die vóór 30 juni 2004 plaatsvinden.

Art. 45.Het decreet van 11 maart 2004 betreffende de gewestelijke incentives ten gunste van kleine en middelgrote ondernemingen en dit besluit treden in werking op 1 juli 2004.

Art. 46.De Minister van Economie en K.M.O.'s is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 6 mei 2004.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Economie, K.M.O.'s, Onderzoek en Nieuwe Technologieën, S. KUBLA

^