Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 10 november 2010
gepubliceerd op 29 november 2010

Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de integrale voorwaarden voor vaste frituren

bron
waalse overheidsdienst
numac
2010027235
pub.
29/11/2010
prom.
10/11/2010
ELI
eli/besluit/2010/11/10/2010027235/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

10 NOVEMBER 2010. - Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de integrale voorwaarden voor vaste frituren


De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, inzonderheid op de artikelen 4, 5, 7, 8 en 9;

Gelet op het koninklijk besluit van 3 augustus 1976 houdende algemeen reglement voor het lozen van afvalwater in de gewone oppervlaktewateren, in de openbare riolen en in de kunstmatige afvoerwegen voor regenwater;

Overwegende dat de voorschriften van het koninklijk besluit van 3 augustus 1976 houdende algemeen reglement voor het lozen van afvalwater in de gewone oppervlaktewateren, in de openbare riolen en in de kunstmatige afvoerwegen voor regenwater, die aanvankelijk zijn genomen ter uitvoering van artikel 3, § 1, van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, nu opgeheven, voortaan hun wettelijke grondslag vinden in de bepalingen van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning op grond waarvan de Regering bevoegd is om algemene voorwaarden in de zin van hoofdstuk I, afdeling III, van dat decreet vast te leggen;

Overwegende dat de Regering, wanneer ze sectorale voorwaarden vastlegt, krachtens artikel 5, § 2, derde lid, van het decreet van 11 maart 1999 slechts van de algemene voorwaarden mag afwijken voor zover ze die afwijking motiveert;;

Overwegende thans dat het koninklijk besluit van 3 augustus 1976 gedeeltelijk verouderd is; dat sommige van die bepalingen immers opgenomen zijn in Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, (hoofdstuk VI - Algemeen reglement inzake de sanering van het stedelijk afvalwater), wat het huishoudelijk afvalwater betreft, en in het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de algemene voorwaarden voor de exploitatie van de inrichtingen bedoeld in het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;

Overwegende dat sommige parameters bedoeld in het koninklijk besluit van 3 augustus 1976 tegenwoordig niet meer relevant zijn, niet toepasselijk zijn op het geheel van de activiteitensectoren of verwijzen naar analysemethodes die nu verboden zijn, met name : - de ontbindingstest met methyleenblauw, een parameter die niet meer wordt gebruikt; - de met tetrachloorkoolstof afscheidbare koolwaterstoffen, waarvan de analyse nu verboden is en waarvoor een andere methode wordt gebruikt;

Overwegende tenslotte dat de niet-toepassing van het koninklijk besluit van 3 augustus 1976 als gevolg heeft dat het aantal reglementaire teksten die op een inrichting toepasselijk zijn beperkt kan worden en zodoende beantwoordt aan de wil van de Waalse Regering om een programma voor administratieve rationalisering en vereenvoudiging aan te nemen;

Gelet op het advies 46.459/4 van de Raad van State, gegeven op 6 mei 2009, overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en begripsomschrijving

Artikel 1.Deze integrale voorwaarden zijn van toepassing op de vaste frituren bedoeld in rubriek 55.30.02 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten.

Art. 2.Voor de toepassing van deze voorschriften wordt verstaan onder bestaande inrichting elke inrichting die behoorlijk aangegeven is voor de inwerkingtreding van dit besluit. HOOFDSTUK II. - Uitbating

Art. 3.De uitbater stelt voldoende afvalbakken of geschikte containers ter beschikking van zijn klanten om het sorteren van recycleerbare en valoriseerbare afval te bevorderen.

Er wordt op zijn minst gezorgd voor de gescheiden inzameling van de verpakkingen, met name kunststofflessen, metalen verpakkingen en drankkartons. De onderstaande pictogrammen, op blauwe achtergrond, worden gebruikt voor de identificatie van de afvalbakken of de containers die voor de gescheiden inzameling van verpakkingsafval bestemd zijn.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Art. 4.De uitbater plakt op een voor alle klanten zichtbare plaats een affiche (minimum A4) aan waarvan het model in de bijlage opgenomen is, om erop te wijzen dat het verboden is alle soorten afval elders te werpen dan in de daartoe voorziene afvalbakken of containers.

Art. 5.De afgewerkte frituuroliën en -vetten worden opgeslagen op een plek waartoe alleen de uitbater of zijn afgevaardigde en de geregistreerde afvalophaler toegang hebben.

De afgewerkte frituuroliën en -vetten mogen niet op de openbare weg opgeslagen worden. HOOFDSTUK III. - Water Afdeling 1. - Voorwaarden voor het lozen van afvalwater in de gewone

oppervlaktewateren en in de kunstmatige afvoerwegen.

Art. 6.De inrichtingen die minder dan 700 kg aardappelen per dag verwerken en hun huishoudelijk afvalwater in gewoon oppervlaktewater en in kunstmatige afvoerwegen lozen voldoen aan de volgende voorwaarden : - de pH van het geloosde water ligt tussen 6.5 en 9. Als het geloosde water voortkomt uit het gebruik van gewoon oppervlaktewater of van grondwater, kan de natuurlijke pH van dat water, indien hij hoger is dan 9 of lager is dan 6.5, aanvaard worden als grenswaarde van de pH van het geloosde water; - de temperatuur bedraagt hoogstens 30° C; - het gehalte aan BZV5 over 5 dagen mag niet hoger zijn dan 50 mg zuurstof per liter; - de zuurstofbehoefte is niet hoger dan 360 mg/l; - het gehalte aan zwevende stoffen is niet hoger dan 60 mg per liter; - het gehalte aan bezinkbare stoffen bedraagt hoogstens 1.25 ml per liter (tijdens een statische bezinking van 2 uren); - het gehalte aan niet-polaire koolwaterstoffen is niet hoger dan 5 mg per liter; - het gehalte aan anionactieve, kationactieve en niet-ionogene wasmiddelen is niet hoger dan 3 mg per liter; - het geloosde water is vrij van oliën, vetten of andere zwevende stoffen waarvan duidelijk kan worden vastgesteld dat ze een zwevende laag vormen; - het geloosde water bevat geen gevaarlijke stoffen zoals bedoeld in de artikelen R.131 tot R.141 van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt. Afdeling 2. - Voorwaarden voor het lozen van afvalwater in openbare

rioleringen

Art. 7.Het huishoudelijk afvalwater vloeit door een ontvetter alvorens in de riolering te worden geloosd.

Deze bepaling is niet van toepassing op frituren die voedingsmiddelen en dranken enkel in wegwerpverpakkingen verkopen.

Art. 8.De inrichtingen die minder dan 700 kg aardappelen per dag verwerken en hun huishoudelijk afvalwater in openbare rioleringen lozen voldoen aan de volgende voorwaarden : - de pH ligt tussen 6 en 9.5. Als het geloosde water voortkomt uit het gebruik van gewoon oppervlaktewater of van grondwater, kan de natuurlijke pH van dat water, indien hij hoger is dan 9 of lager is dan 6.5, aanvaard worden als grenswaarde van de pH van het geloosde water; - het gehalte aan zwevende stoffenis is niet hoger dan 1 000 mg per liter; - de diameter van de zwevende stoffen bedraagt niet meer dan 10 mm; - het gehalte aan bezinkbare stoffen bedraagt hoogstens 200 ml (tijdens een statische bezinking van 2 uren); - het gehalte aan met petroleumether extraheerbare stoffen is niet hoger dan 500 mg per liter; het geloosde water bevat geen opgelost ontvlambaar of ontplofbaar gas, noch producten die het vrijmaken van dergelijke gassen kunnen veroorzaken; - het geloosde water is vrij van de gevaarlijke stoffen bedoeld in de artikelen R.131 tot R.141 van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt; - het afvalwater bevat geen stoffen die : a) gevaar kunnen inhouden voor het personeel dat de rioleringen en installaties onderhoudt;b) de leidingen zouden kunnen beschadigen of verstoppen;c) de vlotte werking van de stuwings- en zuiveringsinstallaties zouden kunnen hinderen. HOOFDSTUK IV. - Ongevallen- en brandpreventie

Art. 9.Vóór de tenuitvoerlegging van het project en vóór elke wijziging van de plaats of de exploitatieomstandigheden die de risico's voor brand of voor de verspreiding ervan zouden kunnen wijzigen, raadpleegt de exploitant de territoriaal bevoegde brandweerdienst over de te treffen maatregelen en de aan te wenden uitrustingen inzake de preventie en de bestrijding van brand en ontploffingen, met inachtneming van de bescherming van de bevolking en het leefmilieu.

Art. 10.Elke inrichting beschikt over een blusinstallatie met automatische of handbediening.

Elke vaste frituurapparatuur is uitgerust met een voorziening voor de onderbreking van de energiebevoorrading. HOOFDSTUK V. - Lucht

Art. 11.De opening voor de afvoer van de damp en de wasem die tijdens het bakken ontstaan is niet voorzien van een kap en is uitgerust met een statische voorziening om de snelheid van de verticale uitstoot van de gassen (type venturi) te verhogen met het oog op een vlotte verticale verspreiding van de residuele vervuilende stoffen. De lucht wordt langs de schoorsteen uitgestoten tegen een snelheid van 7m/s of meer.

Art. 12.De inrichting beschikt over een zuigkap die uitgerust is met een filtersysteem dat de damp en de wasem opvangt. HOOFDSTUK VI. - Controle

Art. 13.De uitbater ziet toe op de vlotte werking van de installaties bedoeld in de artikelen 11 en 12 en onderhoudt ze regelmatig overeenkomstig de voorschriften van de fabricant.

De uitbater legt de facturen m.b.t. het onderhoud en de vervanging van de filters ter inzage van de toezichthoudende ambtenaar. HOOFDSTUK VII. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen

Art. 14.De bepalingen van het koninklijk besluit van 3 augustus 1976 houdende algemeen reglement voor het lozen van afvalwater in de gewone oppervlaktewateren, in de openbare riolen en in de kunstmatige afvoerwegen voor regenwater zijn niet meer toepasselijk op de inrichtingen bedoeld in dit besluit.

Art. 15.Dit besluit is uiterlijk zes maanden na de datum van inwerkingtreding van dit besluit van toepassing op de bestaande inrichtingen.

In afwijking van het eerste lid : 1° is artikel 7 uiterlijk twee jaar na de datum van inwerkingtreding van dit besluit van toepassing op de bestaande inrichtingen;2° is artikel 12 niet van toepassing op de bestaande inrichtingen zolang de aangifte ervan niet hernieuwd wordt.

Art. 16.De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 10 november 2010.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit, Ph. HENRY Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^