Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 12 februari 2009
gepubliceerd op 27 april 2009

Besluit van de Waalse Regering tot wijziging van Boek II van het Milieuwetboek dat het Waterwetboek inhoudt, wat betreft de grondwaterwinningen, de waterwinnings-, de voorkomings- en de toezichtsgebieden

bron
waalse overheidsdienst
numac
2009027081
pub.
27/04/2009
prom.
12/02/2009
ELI
eli/besluit/2009/02/12/2009027081/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

12 FEBRUARI 2009. - Besluit van de Waalse Regering tot wijziging van Boek II van het Milieuwetboek dat het Waterwetboek inhoudt, wat betreft de grondwaterwinningen, de waterwinnings-, de voorkomings- en de toezichtsgebieden


De Waalse Regering, Gelet op Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, inzonderheid op de artikelen D.169, D.171 tot D.174 en D.435;

Gelet op het advies van de « Commission consultative de l'Eau » (Wateradviescommissie), gegeven op 13 juni 2007;

Gelet op het advies 43.797/4 van de Raad van State, gegeven op 14 januari 2008, overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van de Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.§ 1. In artikel R. 90 van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, worden de punten 14° en 15° vervangen als volgt : 14° « lens » : grondwaterlaag gelegen in een waterdoorlatend milieu dat zich onder een minderdoorlatende of ondoorlatende geologische laag bevindt;de hydraulische belasting van het water dat zij bevat, overschrijdt het dak van de waterlaag; 15° « vrije waterlaag » : grondwaterlaag gelegen in een waterdoorlatend milieu verzadigd op een gewoonlijk veranderlijke hoogte en gelegen onder een droog of onverzadigd doorlatend milieu;de waterlaag is over het algemeen naar beneden afgebakend door een ondoorlatende onderlaag; § 2. In artikel R. 90., 18° van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, wordt het woord « zekere » toegevoegd vóór het woord « filtratie » en vervallen de woorden « en de bescherming ervan tegen besmettingsrisico's waarborgen ». § 3. In artikel R. 90 van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, wordt punt nr. 22 vervangen als volgt : 22° « toevoerzone » : gebied waarin het geheel van de stromingswegen naar de waterwininstallatie convergeren. § 4. In artikel R. 90 van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, wordt punt nr. 27 opgeheven.

Art. 2.Afdeling 2 van Hoofdstuk III van Titel VII van het regelgevend deel 2 van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, wordt vervangen door volgende afdeling 2 : « Afdeling 2 - Grondwaterwinningen, waterwinnings-, voorkomings- en toezichtsgebieden.

Onderafdeling 1. - Begripsomschrijvingen Art. R. 153. Voor de toepassing van deze afdeling dient te worden verstaan onder : 1° toegelaten maximale concentratie : de concentratie voor pesticiden : a) 0,1 µg/l per afzonderlijke stof, behalve voor aldrin, dieldrin, heptachloor en heptachloorepoxide waarvoor de toegelaten maximale concentratie 0,03 µg/l bedraagt;b) 0,5 µg/l in totaal;2° bovengrondse installatie : gedeelte van de aan het oppervlak gelegen waterwininstallatie, alsmede het gebouw dat ze beschermt, met inbegrip van de ventilatiesystemen en de kijkopeningen;3° pesticiden : a) - organische insecticiden;b) - organische herbiciden;c) - organische fungiciden;d) - organische nematociden;e) - organische acariciden;f) - organische algiciden;g) - organische rodenticiden;h) - organische slimiciden;i) - soortgelijke producten (onder meer groeiregulators);j) hun respectieve metabolieten en afbraak- en reactieproducten;4° proefbemaling : een proefbemaling die niet langer dan twaalf maanden duurt om de kenmerken van de belaste watervoerende laag te bepalen;5° tijdelijke bemaling : een bemaling uitgevoerd tijdens openbare of particuliere civieltechnische werken;6° waterwinning : handeling die erin bestaat grondwater op te vangen;7° bovengrondse tank : tank die in de openlucht, in een al dan niet ondergronds lokaal of in een niet opgehoogde kuil geplaatst kan worden;8° ontoegankelijke bovengrondse tank : tank met minstens één onzichtbare wand;9° ingegraven tank : tank die zich geheel of gedeeltelijk onder de grond bevindt en waarvan de wanden in rechtstreeks contact zijn met de omliggende aarde of met het ophogingsmateriaal;10° lozing : het lozen van stoffen en materies in het grondwater, met of zonder sijpeling in de grond of de ondergrond;11° stoffen vermeld op lijst I of II : alle stoffen die op lijst I of II van bijlage XX voorkomen;12° Minister : de Minister van Leefmilieu;13° Administratie : het « Département de l'Environnement et de l'Eau » (Departement Leefmilieu en Water) van het « Direction générale opérationnelle Agriculture, Ressources naturelles et Environnement » (Operationeel Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu). Onderafdeling 2. - Waterwinnings-, voorkomings- en toezichtsgebieden Art. R. 154. § 1. Rond elke grondwaterwinning wordt een waterwingebied voorzien.

Het waterwingebied wordt afgebakend door een lijn gelegen op 10 meter van de buitengrenzen van de voor de waterwinning strikt noodzakelijke bovengrondse installaties.

Het aldus opgericht gebied wordt "gebied I" genoemd. § 2. In afwijking van § 1, voor proefbemalingen, tijdelijke bemalingen en waterwinningen gelegen in een in bedrijf zijnde steengroeve, verduidelijkt de milieuvergunning de grenzen van het waterwingebied.

Art. R. 155. § 1. Een voorkomingsgebied wordt in een vrije waterlaag bepaald voor elke winning van tot drinkwater verwerkbaar water bestemd voor de openbare watervoorziening of voor de verpakking van mineraalwater of frisdrank, bier, cider, vruchtenwijnen en andere gegiste dranken. § 2. Een voorkomingsgebied moet bepaald worden voor elke waterwinning bedoeld in § 1 gelegen in een lens, alsook voor elke waterwinning bestemd voor andere doeleinden.

In dat geval kan de aanvraag tot afbakening van het voorkomingsgebied uitgaan van de exploitant, of door de Minister worden opgelegd. § 3. De beschermingsomtrek opgericht overeenkomstig artikel 2 van de wet van 1 augustus 1924 omtrent de bescherming der minerale of thermale wateren is gelijkgesteld met de afgelegen voorkomingsgebieden voor de toepassing van deze afdeling.

Art. R. 156. § 1. In het geval van een vrije waterlaag wordt het voorkomingsgebied verdeeld in twee ondergebieden die respectievelijk dichtbijgelegen voorkomingsgebied of gebied IIa en afgelegen voorkomingsgebied of gebied IIb genoemd worden.

Het gebied IIa is begrepen tussen de omtrek van gebied I en een lijn gelegen op een afstand van de waterwinning die overeenstemt met een verplaatsingstijd van het grondwater tot aan de waterwinning gelijk aan 24 uur in verzadigde grond. Bij gebrek aan voldoende gegevens waarbij gebied IIa overeenkomstig voornoemd beginsel afgebakend kan worden, wordt dit gebied afgebakend door een lijn gelegen op een horizontale afstand van 35 meter vanaf de bovengrondse installaties wanneer het om putten gaat, en door twee lijnen gelegen op 25 meter aan weerszijden van de bovengrondse projectie van de lengteas wanneer het om galerijen of afwateringsbuizen gaat.

Het gebied IIb is begrepen tussen de buitenomtrek van gebied IIa en een lijn gelegen op een afstand van de waterwinning die overeenstemt met een verplaatsingstijd van het grondwater tot aan de waterwinning gelijk aan 50 dagen in verzadigde grond.

Bij gebrek aan voldoende gegevens waarbij gebied IIb overeenkomstig voornoemd beginsel afgebakend kan worden, bedraagt de afstand tussen de omtrek van dit gebied en de buitenomtrek van gebied IIa : 100 meter voor de waterhoudende zandformaties; 500 meter voor de waterhoudende grintformaties; 1 000 meter voor de waterhoudende gescheurde of karstische formaties.

Gebied IIb overschrijdt evenwel niet de buitenomtrek van de toevoerzone.

Wanneer het grondwater de waterwinning langs voorkeursafwateringsassen bevoorraadt, wordt gebied IIb langs die assen uitgebreid over een maximale afstand van 1 000 meter en over een breedte die minstens gelijk is aan die van gebied IIa.

Die afstanden zijn vatbaar voor herziening indien later verkregen gegevens toelaten gebied IIb vast te stellen naargelang van de verplaatsingstijden of de grenzen van de toevoerzone. § 2. Wanneer er een verontreinigingsgevaar bestaat, is het voorkomingsgebied in een lens het gebied waarin de verplaatsingstijd kleiner is dan vijftig dagen in verzadigde grond. Dit gebied heeft de kenmerken van een afgelegen voorkomingsgebied.

Art. R. 157. In afwijking van de artikelen 154 en 156 kan de afbakening van de waterwin- en voorkomingsgebieden overeenstemmen met natuurlijke of kunstmatige topografische vaste punten en grenzen, zoals verkeerswegen, waterlopen, afsluitingen, bouwlijnen of met administratieve grenzen, zoals kadastrale secties.

Art. R. 158. Voor elke waterwinning kan een toezichtsgebied worden bepaald.

Met uitzondering van de waterwinningen bestemd voor de productie van bronwater, natuurlijk mineraalwater of thermaalwater, waarvoor de vastlegging van het gebied door de exploitant kan worden aangevraagd, valt het ontwerp van gebied onder het initiatief van de Minister.

Onderafdeling 3. - Afbakeningsprocedure van de voorkomings- en toezichtsgebieden Art. R. 159. § 1. Als de aanvraag tot afbakening van het voorkomings- of het toezichtsgebied van de exploitant uitgaat overeenkomstig de artikelen R. 155. § 2. en R. 158, beslist de Minister over de opportuniteit om dit voorkomings- of toezichtsgebied af te bakenen. § 2. Vóór de exploitant een aanvraag tot milieuvergunning indient of een aangifte voor de waterwinning stuurt, wordt het ontwerp voor de afbakening van een voorkomings- of toezichtsgebied in drievoud door de exploitant aan de Administratie overgemaakt, hetzij op eigen initiatief, hetzij op aanvraag van de Minister. Het bevat de volgende documenten : 1° een toelichtend dossier of een toelichtende nota die het voorstel tot afbakening rechtvaardigt en, desgevallend, een omschrijving van de middelen die gebruikt werden voor de afbakening van het voorkomings- of toezichtsgebied;2° een plan, opgemaakt op een schaal van maximum 1/1 000, waarop de toestand van de waterwinningen en de grenzen van de geplande waterwinnings-, voorkomings- of toezichtsgebieden worden vermeld;3° een exemplaar van een geologische kaart op een schaal van minimum 1/40 000 waarop de toestand en de grenzen van het geplande voorkomings- of toezichtsgebied worden vermeld;4° een uittreksel uit het kadastraal plan waarop de percelen gelegen in de geplande waterwinnings-, voorkomings- of toezichtsgebieden worden vermeld;5° een actieprogramma die een raming bevat van de door de exploitant te voeren acties om het gebied te beschermen alsook een evaluatie van de vergoeding van de rechtstreekse en materiële schaden die voortvloeien uit de verplichting voor derden om hun werken, bouwwerken of installaties die op de datum van inwerkingtreding van het besluit tot afbakening van het voorkomings- of toezichtsgebied bestaan, in overeenstemming te brengen met de artikelen R.165. tot R. 168. Het programma legt een omschrijving van de aard van de acties, een kostenraming en een uitvoeringsplanning voor. Als het actieprogramma niet bij het project gevoegd is wegens een te groot gebied of wegens technische moeilijkheden, voegt de exploitant een kostenraming bij van de vastlegging van het voorkomings- of toezichtsgebied en van de acties overwogen door de exploitant om het gebied te beschermen alsook een evaluatie van de vergoeding van de rechtstreekse en materiële schaden die voortvloeien uit de verplichting voor derden om hun bestaande werken, bouwwerken of installaties in overeenstemming te brengen met de artikelen R. 165. tot R. 168.

Na onderzoek van het dossier en het eventueel bekomen van aanvullende stukken verklaart de administratie dat het dossier volledig is en legt ze het ter goedkeuring voor aan de Minister.

Art. R. 160. Zodra de Minister het project heeft goedgekeurd, wordt de exploitant verzocht om de volgende documenten aan de Administratie te verstrekken : 1. het geheel van de meest recente originele kadastrale kaarten en leggers zoals verstrekt door de administratie van het kadaster;2. een afschrijft van de uittreksels van de kadastrale legger met vermelding van de namen en adressen van de eigenaars van de percelen of perceeldelen die zich in het voorkomings- of toezichtsgebied bevinden, in evenveel exemplaren als er dossiers zijn;3. de bijwerking, indien nodig, van de oorspronkelijke plannen van het project;4. als het openbaar onderzoek meer dan één gemeente betreft, de reproductie van het volledige dossier in evenveel bijkomende exemplaren als nodig. Na ontvangst van de documenten bedoeld in het eerste lid, stuurt de Administratie naar de exploitant een bij ter post aangetekend schrijven waarin wordt verklaard dat het dossier betreffende de afbakening van het voorkomings- of toezichtsgebied volledig is.

Onderafdeling 4. - Het openbaar onderzoek Art. R. 161. § 1. De Minister stuurt de ontwerpen van voorkomings- en toezichtsgebieden, alsook de actieprogramma's samen met hun bijlagen naar de gemeenten op het grondgebied waarvan voornoemde gebieden zich geheel of gedeeltelijk uitstrekken.

Binnen vijftien dagen na ontvangst van het dossier stelt het gemeentecollege een openbaar onderzoek in overeenkomstig de bepalingen van titel III, deel III, van Boek I van het Milieuwetboek. § 2. Na het openbaar onderzoek neemt de Minister een besluit tot bepaling van het voorkomingsgebied bedoeld in artikel R. 156 alsook het actieprogramma bedoeld in artikel R. 159, § 2, en tot regeling van de activiteiten in dit gebied. Hij brengt de volgende personen en instanties daarvan op de hoogte : de exploitant, de betrokken gemeenten, de buitendirectie van het operationele directoraat-generaal ruimtelijke ordening, huisvesting, erfgoed en energie van de Waalse Overheidsdienst en elke persoon die tijdens het openbaar onderzoek opmerkingen heeft gemaakt, alsook de « Société publique de Gestion de l'Eau » (Openbare Maatschappij voor Waterbeheer) als ze door een dienstencontract voor de bescherming van tot drinkwater verwerkbaar water met de exploitant verbonden is.

Bij gebrek aan een actieprogramma legt de Minister een vervaldatum vast voor het indienen van het actieprogramma in het besluit tot afbakening van het gebied. Vóór het actieprogramma door de Minister aangenomen wordt, wordt het aan een openbaar onderzoek onderworpen overeenkomstig de bepalingen van titel III, deel III, van Boek I van het Milieuwetboek. § 3. Na het openbaar onderzoek neemt de Minister een besluit tot bepaling van het toezichtsgebied bedoeld in artikel R. 158, alsook het actieprogramma bedoeld in artikel R. 159, § 2, en tot regeling van de activiteiten in dit gebied; hij brengt de volgende personen en instanties daarvan op de hoogte : de betrokken gemeenten, de buitendirectie van het operationele directoraat-generaal ruimtelijke ordening, huisvesting, erfgoed en energie van de Waalse Overheidsdienst en elke persoon die tijdens het openbaar onderzoek opmerkingen heeft gemaakt.

Onderafdeling 5. - Beschermingsmaatregelen Art. R. 162.Voor de werken, bouwwerken of installaties die op de datum van inwerkingtreding van het besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied bestaan, neemt de Minister het actieprogramma aan en, onverminderd de termijnen bedoeld in de artikelen R. 165, § 2, 1°, lid 4 en 5, 2°, derde lid, § 4 en R. 166 § 3, 1° en § 4, bepaalt hij de toepassingstermijnen van de bepalingen van de artikelen R. 165. tot R. 167. op basis van een project van actieprogramma opgesteld door de exploitant en goedgekeurd door de « Société publique de Gestion de l'Eau » als ze door een dienstencontract voor de bescherming van tot drinkwater verwerkbaar water met de exploitant verbonden is. Na de aanneming van het actieprogramma door de Minister geeft de exploitant kennis daarvan aan de personen betrokken bij de aanpassingswerken. De termijnen worden vastgelegd met inachtneming van artikel D. 22. § 2.

Met uitzondering van de noodsituaties gemotiveerd door directe risico's, mogen de termijnen vastgelegd door de Minister en tegenwerpbaar aan derden niet lager zijn dan de referentietermijnen opgenomen in bijlage LV. Art. R. 163. De uitbreidingen van de inrichtingen die op de datum van inwerkingtreding van het besluit tot afbakening van een voorkomingsgebied bestaan, worden als nieuwe inrichtingen beschouwd als ze een verhoging van meer dans 25 % van de bestaande installatiecapaciteit tot gevolg hebben op de datum van inwerkingtreding van het besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied.

Art. R. 164. § 1. De beschermingsmaatregelen bedoeld in de artikelen R. 165 tot R. 168 zijn van toepassing in de door de Minister aangewezen gebieden.

De Minister kan alternatieve maatregelen of beschermingsmaatregelen opleggen die de maatregelen bedoeld in de artikelen R. 165 tot R. 168 aanvullen.

In dit geval is het verwachte resultaat voor de bescherming van de mens of het milieu ten minste gelijk aan het resultaat dat behaald zou worden als er geen afwijking was. § 2. Onverminderd § 1, kan de Minister in precieze gevallen een vrijstelling verlenen van de verplichting tot naleving van bepaalde beschermingsmaatregelen bedoeld in de artikelen R. 165 tot R. 168 als ten minste één van de volgende voorwaarden wordt ingewilligd : 1° als het risico van verslechtering van de grondwaterkwaliteit gekoppeld aan een dergelijke vrijstelling verwaarloosbaar is, net zoals het milieuvoordeel dat uit de uitvoering van de beschermingsmaatregelen bedoeld in de artikelen R.165 tot R. 168 zou gehaald worden; 2° als de technische en/of financiële gevolgen van de lasten niet in verhouding staan tot de milieuvoordelen die daarmee zouden worden verkregen; 3° als andere maatregelen een gelijkwaardig beschermingsniveau bieden t.o.v. de waterlaag.

Art. R. 165. § 1. In de afgelegen en de dichtbijgelegen voorkomingsgebieden zijn verboden : 1° de permanent en occasioneel gebruikte circuits of terreinen voor "motorsporten" bedoeld in de rubriek 92.61.10 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten; 2° de verliesputten, met inbegrip van de putten die uitsluitend regenwater afvoeren. § 2. In de afgelegen en de dichtbijgelegen voorkomingsgebieden : 1° de spreiding van meststoffen wordt enkel toegelaten voor het dekken van de fysiologische stikstofbehoeften van de planten, waarbij erover gewaakt wordt dat het verlies van nutriënten beperkt wordt. Als de Minister echter vaststelt dat de waterwinning een gemiddeld jaarlijks gehalte van meer dan 35 mg NO3-/l, of van meer dan 20 mg NO3-/l met een stijgende tendens vertoont, neemt hij de gepaste maatregelen die tot de wijziging van bepaalde landbouw-, huishoudelijke en andere praktijken moeten leiden om het lozen van nitraten in de grondwateren te beperken. Deze maatregelen blijven van toepassing tot de gehalten opnieuw onder de 20 mg NO3-/l zijn gedaald en gedurende minstens vijf jaar op dat niveau blijven. Hij kan o.a. de verspreidingen van dierlijke meststoffen, van producten die voor landbouwdoeleinden verspreid mogen worden, en van stikstofhoudende meststoffen beperken tot de in hoofdstuk IV van deze titel bedoelde maximumdosissen toegelaten in de kwetsbare gebieden.

Bovendien kan de Minister maatregelen nemen onder de drempels bepaald in het vorig lid als de betrokken waterwinningen natuurlijk mineraalwater produceren waarvan het nitraatgehalte laag is en dat een aangepaste bescherming vereist om dit gehalte stabiel te houden.

De bepalingen van het eerste lid zijn onmiddellijk van toepassing vanaf de datum van inwerkingtreding van het besluit tot afbakening van de voorkomingsgebieden.

Bij gebrek aan bijzondere precisering zijn de maatregelen bedoeld in het tweede en het derde lid van toepassing binnen een termijn van één jaar na de kennisgeving van de beslissing van de Minister;

Als de Minister vaststelt dat de concentratie pesticiden, in het ontvangende water hoger is dan : - 75 % van de voor het drinkwater toegelaten maximale concentratie, m.b.t. de waarde die per afzonderlijke stof is vastgesteld, of dan - 75 % van de voor het drinkwater toegelaten maximale concentratie, m.b.t. de waarde die voor het geheel van de stoffen is vastgesteld, neemt hij de gepaste maatregelen om sommige landbouw-, huishoudelijke en andere praktijken te wijzigen en zelfs de verspreiding van pesticiden te verbieden om het lozen van pesticiden te beperken in de grondwateren tot de gehalten opnieuw onder de 75 % toegelaten maximale concentratie zijn gedaald die voor het drinkwater is vastgelegd en gedurende minstens vijf jaar op dat niveau blijven.

Bij gebrek aan bijzondere precisering zijn de maatregelen bedoeld in het eerste lid van toepassing binnen een termijn van één jaar na de kennisgeving van de beslissing van de Minister; 3° de opslag van 100 liter tot 3 000 liter koolwaterstoffen voldoet aan dezelfde eisen als die bedoeld in het besluit van de Waalse Regering van 17 juli 2003 tot bepaling van de integrale voorwaarden voor de opslag van brandbare vloeistoffen in vaste houders, met uitzondering van installaties voor bulkopslag van olieproducten en gevaarlijke stoffen alsook de opslag in benzinestations. De opslag van meer dan 3 000 liter koolwaterstoffen of van meer dan 100 liter vloeibare producten die stoffen van lijst I of II bevatten, voldoen aan de eisen van de vigerende wetgeving betreffende deze opslaginstallaties.

Naast deze bepalingen moeten de volgende maatregelen ook genomen worden : - de bovengrondse opslag van vloeibare meststoffen en pesticiden is opgenomen in waterdichte ontvangers, geplaatst op ondoorlaatbare oppervlakten die voorzien zijn van een opvangsysteem dat elke vloeibare lozing uitsluit in geval van lekkage; - de waterdichte opslagoppervlakten, kuipen, retentiebakken en kuilen worden vrijgehouden. Ze worden beschermd tegen de toevloed van regenwater of waterinsijpeling. De voorzieningen om het water via de basis te verwijderen zijn streng verboden; - de peiling en de inhoudsmeting gebeuren via de top van de tank. De peiling d.m.v. zwaartekracht, zelfs met een sluitingssysteem op de leiding is streng verboden; - een plaatje wordt vastgemaakt op de tank met aanduiding van het voorkomingsgebied en vermelding van de telefoonnummers van de exploitant van de waterwinning, van de gemeente en van « SOS POLLUTIONS »; 4° de opslag van vaste producten die stoffen van lijst I of II bevatten wordt onder een dak geplaatst op ondoorlaatbare oppervlakten die voorzien zijn van een opvangsysteem dat elke vloeibare lozing uitsluit;5° de leidingen voor koolwaterstoffen, producten of materies die stoffen van lijst I of II bevatten, moeten waterdicht zijn.Het gevaar voor een toevallige breuk ervan moet tot een minimum herleid worden; 6° de hantering van koolwaterstoffen of producten die stoffen van lijst I of II bevatten, met inbegrip van meststoffen en pesticiden, alsmede de onderhouds- en bevoorradingshandelingen van motorvoertuigen worden uitgevoerd op ondoorlaatbare oppervlakten die voorzien zijn van een opvangsysteem van de vloeistoffen;7. de overdekte omheinde dierenruimten, met inbegrip van stallen en kennels, beschikken over een ondoorlatende bodem en over een systeem dat elke lozing uitsluit;8° de opslagplaatsen en de installaties voor de verzameling, de verwijdering of valorisatie van afvalstoffen bedoeld in het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen worden aan de volgende regels onderworpen : a) zij worden opgericht op ondoorlatende gronden;b) zij worden voorzien van een opvangsysteem dat elke vloeibare lozing voorkomt;9° wanneer putten, boringen, uithollingen of grondwerken die op meer dan 3 meter onder de grondoppervlakte worden uitgevoerd, het voorwerp uitmaken van een aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning of eenmalige vergunning die onderworpen is aan het advies van het Operationele Directoraat-generaal Ruimtelijke Ordening, huisvesting, erfgoed en energie, wint dit laatste tijdens het onderzoek van de aanvraag het advies van de exploitant van de waterwinning en van de Administratie in.Deze formaliteit wordt geëist wanneer voornoemde werken, in het dichtbijgelegen voorkomingsgebied van de winningen van mineraal, thermaal en koolzuurhoudend water, op een diepte van meer dan 2 meter worden uitgevoerd. 10° de volgende bepalingen worden in acht genomen voor de uitvoering van werven, werken en bouwwerken : - de werktuigen mogen geen koolwaterstoflekken vertonen.Ze zijn in goede staat van werking, worden regelmatig gecontroleerd en, indien er zich problemen voordoen, worden zij onmiddellijk buiten de voorkomingsgebieden voor herstelling weggebracht; - de onderhouds- en bevoorradingshandelingen van de motorvoertuigen worden uitgevoerd om elke toevallige verspreiding van vloeistof en de infiltratie ervan in de bodem te voorkomen; - mogen zich enkel op de werf bevinden de producten die nodig zijn voor de uitvoering van de werf. De producten die de kwaliteit van de grondwaterlaag kunnen aantasten (brandstoffen, smeeroliën,...) worden, hetzij opgeslagen in waterdichte retentiekommen met een omvang die minstens gelijk is aan de gehele omvang van de in elke kom bewaarde tanks, hetzij opgeborgen in vatten of ontvangers die zelf opgeslagen zijn op een ondoorlatende oppervlakte voorzien van een systeem dat elke vloeibare lozing uitsluit in geval van lekkage; - in geval van incident worden onmiddellijk maatregelen genomen om de uitbreiding van de verontreiniging te voorkomen en om de besmette gronden af te voeren. Hiervoor worden kits tegen verontreiniging in gepaste hoeveelheid ter beschikking gesteld. Deze kits bevatten o.a. materialen die de koolwaterstoffen adsorberen en dekzeilen. De ondernemer verwittigt de bevoegde dienst van de administratie, « SOS POLLUTIONS ». § 3. De bepalingen voor het in overeenstemming brengen in de afgelegen en de dichtbijgelegen voorkomingsgebieden zijn de volgende : 1° de opslagplaatsen van vloeibare koolwaterstoffen of vloeibare producten die stoffen van lijst I of II bevatten die op de datum van inwerkingtreding van het besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied bestaan, worden in overeenstemming gebracht met de bepalingen van dit artikel;2° de in onbruik geraakte tanks met koolwaterstoffen of producten die stoffen van lijst I of II bevatten, bovengronds of ondergronds, worden geledigd, gereinigd, in voorkomend geval ontgast, en weggehaald.De leidingen worden geledigd en uit elkaar gehaald;

Als een ingegraven tank niet tegen redelijke technische en financiële voorwaarden kan worden weggehaald, kan hij ter plaatse blijven nadat hij met een inert materiaal gevuld werd. Als het gaat om een ingegraven tank wordt er eerst een dichtheidstest uitgevoerd door een technicus die erkend wordt overeenkomstig artikel 634ter /4 van titel III van het Algemeen Reglement op de arbeidsbescherming. Wanneer tijdens de test een gebrekkige dichtheid wordt vastgesteld, wordt een saneringsprocedure uitgevoerd overeenkomstig de vigerende bepalingen; 3° In geval van een aangetoonde verontreiniging van de winning en van de betrokken plaatsen kan de Minister alle nuttige maatregelen nemen om dit risico te verminderen, met inbegrip van de oplegging, niettegenstaande de artikelen R.279 § 2 en R. 282, van een individuele of gegroepeerd zuiveringssysteem zoals omschreven in artikel R. 233, 24° voor de zuivering van het afvalwater uit de woningen die op de datum van inwerkingtreding van het besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied bestaan en waarvoor het autonoom en tijdelijk saneringsstelsel van toepassing is. § 4. Voor de nieuwe werken, bouwwerken of installaties zijn de bepalingen van dit artikel onmiddellijk van toepassing te rekenen van de datum van inwerkingtreding van het besluit tot afbakening van de het voorkomingsgebied.

In het bijzonder geval van ingegraven tanks met koolwaterstoffen of producten die stoffen van lijst I of II bevatten die op de datum van inwerkingtreding van het besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied bestaan, en die niet overeenstemmen met de bepalingen van § 2., 3° en van § 3., 1°, wordt binnen twee jaar na de aanwijzing van het afgelegen voorkomingsgebied een dichtheidstest uitgevoerd door een technicus die erkend wordt overeenkomstig artikel 634ter /4 van titel III van het Algemeen Reglement op de arbeidsbescherming, vergezeld van een diagnose van de resterende nuttige levensduur. Als er bij een uitgeteste ingegraven tank geen gebrekkige dichtheid wordt vastgesteld en dat zijn gediagnosticeerde levensduur meer dan vier jaar bedraagt, worden nieuwe tests uitgevoerd halverwege de gediagnosticeerde levensduur, en zo verder, tot de termijn vastgelegd door de Minister voor het weghalen ervan.

De ingegraven tanks die in overeenstemming zouden zijn gebracht met de bepalingen die van toepassing zijn in de voorkomingsgebieden vóór de inwerkingtreding van deze voorwaarden zullen pas na een specifieke levensduur van twintig jaar aan deze voorwaarden moeten voldoen.

Als de tests een gebrekkige dichtheid of een levensduur van minder dan vier jaar aantonen, wordt de ontvanger onmiddellijk weggehaald.

De dichtheidstests worden ten laste genomen overeenkomstig de wetgeving betreffende de opslaginstallaties, bij gebrek aan een geldig dichtheidscertificaat. Als geen enkele wetgeving van toepassing is, worden de dichtheidstests ten laste genomen door de exploitant van de waterwinning.

Art. R. 166. § 1. In het dichtbijgelegen voorkomingsgebied zijn verboden : 1° de centra voor technische ondergraving bedoeld in het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen;2° de ingegraven opslag van koolwaterstoffen of producten die stoffen van lijst I of II bevatten, met inbegrip van meststoffen en pesticiden;3° de ondergrondse verspreiding van huishoudelijke effluenten, zelfs na zuivering;4° de opslag, buiten hun productiesite, van organische stoffen die vloeibare lozingen kunnen vrijmaken; 5° de plaatsen met een permanente dierenconcentratie (drinkbak, voerbak, het voeden, het melken,...) en die zich buiten de gebouwen van de exploitatie bevinden.

De plaatsen met een permanente concentratie die op de datum van inwerkingtreding van het besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied bestaan, met een verontreinigingsrisico van de grondwateren, worden afgeschaft en verhuisd buiten het dichtbijgelegen voorkomingsgebied; 6° opslaginstallaties voor producten waarvan de natuurlijke afbraak het grondwater dreigt te verontreinigen.Deze bepaling is niet van toepassing op de opslagplaatsen gereglementeerd in § 3, 1°; 7° vergaarkommen die niet waterdicht zijn;8° kampeerterreinen;9° de installatie van nieuwe bovengrondse opslagplaatsen van meer dan 100 liter koolwaterstoffen of producten die stoffen van lijst I of II bevatten, met inbegrip van meststoffen en pesticiden, behalve : ? als ze bestaande ingegraven of bovengrondse opslagplaatsen vervangen, met éénzelfde capaciteit en die dezelfde producten bevatten, ? de nieuwe bovengrondse tanks voor huishoudelijk gebruik, met vloeibare koolwaterstoffen, oliën en smeeroliën, of producten die stoffen van lijst I of II bevatten;10° de aanleg van nieuwe parkeerruimten van meer dan twintig motorvoertuigen;11° de aanleg van nieuwe overdekte omheinde dierenruimten, met name stallen en kennels;12° de aanleg van nieuwe opslagplaatsen van organische stoffen die vloeibare lozingen kunnen veroorzaken, zoals dierlijke meststoffen (mest, aalt of gier) en inkuilingsproducten. Deze bepaling is niet van toepassing op de wijziging van een bestaande installatie om ze in overeenstemming te brengen met de capaciteitsnormen bedoeld in artikel R. 460; 13° de aanleg van nieuwe opslagplaatsen of van nieuwe installaties voor de verzameling, de verwijdering of valorisatie van afvalstoffen bedoeld in het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen;14° de aanleg van nieuwe sport- en ontspanningsterreinen met uitzondering van de terreinen waarvan het onderhoud het gebruik van producten die de kwaliteit van de grondwateren kan beschadigen, niet vereist;15° de aanleg van nieuwe kerkhoven of elke uitbreiding van bestaande kerkhoven op de datum van inwerkingtreding van het besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied, ongeacht de grootte van deze gebieden. § 2. In het dichtbijgelegen voorkomingsgebied : 1° de bestaande weggedeelten op de datum van inwerkingtreding van het besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied die het doorkruisen, met een verontreinigingsrisico van de grondwateren, worden aangelegd om het risico te voorkomen of om het zoveel mogelijk te beperken. De nieuwe weggedeelten die het gebied doorkruisen worden voorzien van waterdichte opvangsystemen voor de opvang van alle vloeistoffen of stoffen die er toevallig in geloosd kunnen worden; 2° de parkeerruimten van meer dan vijf motorvoertuigen worden waterdicht gemaakt en voorzien van een opvangsysteem voor de afvoer van de vloeistoffen naar een koolwaterstoffenafscheider. De overdekte landbouwloodsen die op de datum van inwerkingtreding van het besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied bestaan, zijn niet verplicht om de bodem waterdicht te maken, op voorwaarde dat de onderhouds- en bevoorradingshandelingen van de motorvoertuigen in de loodsen streng worden verboden; 3° de lozingen en de afvoer van afvalwater of gezuiverd water mogen slechts in waterdichte riolen, afvoerleidingen of geulen plaatshebben;4° de plaatsen met een dierenconcentratie zoals de drinkbak, de voerbak, het mobiel melken, het voeden, mogen gedurende twee opeenvolgende jaren niet op dezelfde plaats worden opgericht, twee opeenvolgende installaties moeten een afstand van minstens 20 meter bewaren.Ze worden op de grootst mogelijke afstand van de waterwinning uitgevoerd en buiten de preferentiële infiltratiegebieden naar de grondwateren (dolines, karstische verliezen,...) die in het besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied worden opgenomen en bepaald; 5° de nieuwe transformatoren worden op een plaat van gewapend beton geplaatst die als retentiebak dient. De bestaande transformatoren op het ogenblik van de inwerkingtreding van het besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied zijn voorzien van een systeem voor de opvang van de vloeistoffen in geval van lekkage. § 3. De bepalingen voor het in overeenstemming brengen in het dichtbijgelegen voorkomingsgebied zijn de volgende : De opslag van organische stoffen die vloeibare lozingen kunnen vrijmaken, en die op de site van hun productie aanwezig zijn op de datum van inwerkingtreding van het besluit tot afbakening van een dichtbijgelegen voorkomingsgebied, worden in waterdichte kuipen of ontvangers gezet of geplaatst op ondoorlaatbare oppervlakten die elke vloeibare lozing uitsluit.

Meer bepaald, de opslagplaatsen van dierlijke meststoffen op de hoeve die op de datum van inwerkingtreding van het besluit tot bepaling van een dichtbijgelegen voorkomingsgebied bestaan, worden gevormd met inachtneming van de voorwaarden bepaald in hoofdstuk IV van deze titel. Deze bepaling is van toepassing binnen de termijnen bedoeld in artikel R. 460.

De opslagplaatsen van inkuilingsproducten die vloeibare lozingen kunnen vrijmaken, en die op de datum van inwerkingtreding van het besluit tot afbakening van een dichtbijgelegen voorkomingsgebied bestaan, worden in waterdichte ontvangers gezet of geplaatst op ondoorlaatbare oppervlakten die elke vloeibare lozing uitsluit; § 4. Voor de nieuwe werken, bouwwerken of installaties zijn de bepalingen van dit artikel onmiddellijk van toepassing te rekenen van de datum van inwerkingtreding van het besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied.

In het bijzonder geval van ingegraven tanks met koolwaterstoffen of producten die stoffen van lijst I of II bevatten die op de datum van inwerkingtreding van het besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied bedoeld in § 1, 2°, bestaan, wordt binnen twee jaar na de aanwijzing van het afgelegen voorkomingsgebied een dichtheidstest uitgevoerd door een technicus die erkend wordt overeenkomstig artikel 634ter /4 van titel III van het Algemeen reglement op de arbeidsbescherming, vergezeld van een diagnose van de resterende nuttige levensduur. Als er bij een uitgeteste ingegraven tank geen gebrekkige dichtheid wordt vastgesteld en dat zijn gediagnosticeerde levensduur meer dan vier jaar bedraagt, worden nieuwe tests uitgevoerd halverwege de gediagnosticeerde levensduur, en zo verder, tot de termijn vastgelegd door de Minister voor het weghalen ervan.

De ingegraven tanks die in overeenstemming zouden zijn gebracht met de bepalingen die van toepassing zijn in de voorkomingsgebieden vóór de inwerkingtreding van deze voorwaarden moeten pas na een specifieke levensduur van twintig jaar aan deze voorwaarden voldoen.

Als de tests een gebrekkige dichtheid of een levensduur van minder dan vier jaar aantonen, wordt de ontvanger onmiddellijk weggehaald.

De dichtheidstests worden ten laste genomen overeenkomstig de wetgeving betreffende de opslaginstallaties, bij gebrek aan een geldig dichtheidscertificaat. Als geen enkele wetgeving van toepassing is, worden de dichtheidstests ten laste genomen door de exploitant van de waterwinning.

Art. R. 167. § 1. In de afgelegen voorkomingsgebieden zijn verboden : 1° de centra voor technische ondergraving bedoeld in het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen, met uitzondering van de centra van klasse 3 bedoeld in rubriek 90.25.03, de centra van klasse 4.A bedoeld in rubriek 90.25.04.01 en de centra van klasse 5.3 bedoeld in rubriek 90.25.05.03 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten en die op de datum van inwerkingtreding van het besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied bestaan; 2° de aanleg van nieuwe kampeerterreinen;3° de aanleg van nieuwe kerkhoven;4° de aanleg van nieuwe CTO's van klasse 3, met uitzondering van de centra die op het plan van de centra voor ondergraving vermeld zijn. § 2. In het afgelegen voorkomingsgebied : 1° de nieuwe parkeerruimten van meer dan twintig motorvoertuigen worden waterdicht gemaakt en voorzien van een opvangsysteem voor de afvoer van de vloeistoffen naar een koolwaterstoffenafscheider;2° de opslag van organische stoffen die vloeibare lozingen kunnen vrijmaken, wordt gevormd om de infiltratie van afvloeisel in de bodem en in het grondwater te voorkomen; De opslag wordt altijd opgericht buiten de preferentiële infiltratiegebieden naar de grondwateren (dolines, karstische verliezen,...) die in het besluit van het voorkomingsgebied worden opgenomen en bepaald;

Op de site van hun productie wordt de opslag opgenomen in waterdichte kuipen of ontvangers, of geplaatst op ondoorlaatbare oppervlakten die elke vloeibare lozing uitsluit.

De opslag van dierlijke meststoffen wordt gevormd met inachtneming van de voorwaarden omschreven in hoofdstuk IV van deze titel. In afwijking van § 5, is de bepaling in de eerste zin van dit lid van toepassing volgens de termijnen bedoeld in artikel R. 460. als de opslag op de hoeve wordt gevormd.

De opslagplaatsen van inkuilingsproducten die vloeibare lozingen kunnen vrijmaken worden opgenomen in waterdichte kuipen of ontvangers, of geplaatst op ondoorlaatbare oppervlakten die elke vloeibare lozing uitsluit; 3° de nieuwe transformatoren worden op een plaat van gewapend beton geplaatst die als retentiebak dient. De bestaande transformatoren op de datum van inwerkingtreding van het besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied zijn voorzien van een beschermingsvoorziening tegen de overbelasting om het gevaar voor een hulselbreuk tot een minimum te herleiden; 4° De tanks met dubbele wand zijn ingegraven of geplaatst in een opgehoogde kuil.Ze zijn uitgerust met een systeem voor permanente dichtheidscontrole voorzien van een visueel en akoestisch alarmsysteem indien één van de wanden aan dichtheid verliest. § 3. De bepaling voor het in overeenstemming brengen in het afgelegen voorkomingsgebied is de volgende : In het afgelegen preventiegebied worden langs alle hoofdverkeerswegen, aan hun ingang en uitgang, door de exploitant borden aangebracht die conform zijn aan het model in bijlage LVI en een voorkomingsgebied aangeven. § 4. Voor de nieuwe werken, bouwwerken of installaties zijn de bepalingen van dit artikel onmiddellijk van toepassing te rekenen van de datum van inwerkingtreding van het besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied.

Art. R. 168. In het toezichtsgebied : 1° als de Minister vaststelt dat de overeenkomstig artikel 165 § 2, 1°, getroffen restrictieve maatregelen in het (de) voorkomingsgebied(en) gelegen binnen het toezichtsgebied onvoldoende zijn, kan hij, voor het gehele toezichtsgebied of een gedeelte ervan, maatregelen van dezelfde aard nemen.In dit gebied kan hij o.a. de verspreidingen van dierlijke meststoffen, van producten die voor landbouwdoeleinden verspreid mogen worden, en van stikstofhoudende meststoffen beperken tot de in hoofdstuk IV van deze titel bedoelde maximumdosissen toegelaten in de kwetsbare gebieden.

Hij kan ook maatregelen van dezelfde aard en volgens dezelfde criteria bepalen in de toezichtsgebieden die niet met een waterwinning verenigd zijn. De gehalten aan nitraten worden dan geëvalueerd op een representatief controlepunt van de grondwateren; 2° als de Minister vaststelt dat de overeenkomstig artikel 165, § 2, 2°, getroffen restrictieve maatregelen in het (de) voorkomingsgebied(en) gelegen binnen het toezichtsgebied onvoldoende zijn, kan hij, voor het gehele toezichtsgebied of een gedeelte ervan, maatregelen van dezelfde aard nemen. Art. R. 169. Voor de aanpassingswerken van de werken, bouwwerken of installaties die op de datum van inwerkingtreding van het besluit tot afbakening van het voorkomingsgebied bestaan en die nog niet zijn uitgevoerd op de datum van bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad, worden de termijnen bepaald door de besluiten tot afbakening van de gebieden, genomen vóór de inwerkingtreding van dit besluit, herzien. Hiertoe introduceren uiterlijk 1 april 2011 de bij het voorkomingsgebied betrokken exploitanten een geactualiseerd programma dat de nog te voeren acties, een kostenraming, het bedrag van de nog te betalen vergoedingen en een uitvoeringsplanning bevat, goedgekeurd door de "Société publique de Gestion de l'Eau" als ze door een dienstencontract voor de bescherming van tot drinkwater verwerkbaar water met de exploitant verbonden is.

Onderafdeling 6. - Maatregelen met betrekking tot bepaalde steengroeven Art. R. 170. § 1. Onderafdeling 5 van deze afdeling is niet van toepassing op steengroeven die in bedrijf zijn.

Wanneer een grondwaterwingebied zich in een steengroeve in bedrijf bevindt of wanneer een steengroeve in bedrijf zich in een voorkomingsgebied bevindt : 1° mogen de werktuigen die in de steengroeve gebruikt worden, geen koolwaterstoflekken vertonen;in voorkomend geval worden zij onmiddellijk voor herstelling weggebracht; 2° mogen enkel de voor de exploitatie van de steengroeve gebruikte producten zich in de groeve bevinden;3° moeten de producten die de kwaliteit van de grondwaterlaag kunnen aantasten, hetzij opgeslagen worden in waterdichte retentiekommen met een omvang die minstens gelijk is aan de gehele omvang van de in elke kom bewaarde tanks, hetzij opgeborgen worden in vatten of ontvangers die zelf opgeslagen zijn op een ondoorlatende oppervlakte voorzien van een opvangsysteem dat elke vloeibare lozing uitsluit;4° zijn verliesputten verboden in het voorkomingsgebied. Huishoudelijk en sanitair afvalwater wordt hetzij uit de steengroeve en het voorkomingsgebied via waterdichte leidingen afgevoerd, hetzij ter plaatse in waterdichte vatten of ontvangers opgeslagen, en door erkende putjesscheppers afgevoerd. § 2. De bepalingen van § 1, tweede lid, zijn niet van toepassing op : - proefbemalingen; - tijdelijke bemalingen; - de tot drinkwater verwerkbare winplaatsen of bestemd voor menselijke consumptie met een waterwinningscapaciteit gelijk aan 10 m3/dag of minder of die minder dan vijftig personen bevoorraden als de levering niet plaatsvindt in het kader van een commerciële, toeristische of openbare activiteit; - de winplaatsen van water dat niet tot drinkwater verwerkbaar is en dat niet voor menselijke consumptie bestemd is met een waterwinningscapaciteit gelijk aan 10 m3/dag en 3 000 m3/jaar ».

Art. 3.Artikel R. 458 van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, wordt opgeheven.

Art. 4.In het regelgevend deel van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, worden de bijlagen LV en LVI ingevoegd.

Bijlage LV Tabel van de referentietermijnen voor het in overeenstemming brengen

Doel

Gebied IIa

Gebied IIb

Referentie van het artikel

Termijnen

Referentie van het artikel

Termijnen

circuits of terreinen voor motorsporten

R. 165. § 1, 1°

2 jaar

R. 165. § 1, 1°

4 jaar

verliesputten, met de afvoer van het regenwater inbegrepen

R. 165. § 1, 2°

2 jaar

R. 165. § 1, 2°

4 jaar

Bovengrondse opslag van koolwaterstoffen en stoffen van lijst I of II

R. 165. § 2, 3°

3 jaar

R. 165. § 2, 3°

4 jaar

Bovengrondse opslag van vaste stoffen van lijst I of II

R. 165. § 2, 4°

3 jaar

R. 165. § 2, 4°

4 jaar

Leiding voor koolwaterstoffen en producten lijst I of II

R. 165. § 2, 5°

3 jaar

R. 165. § 2, 5°

4 jaar

overdekte omheinde dierenruimten

R. 165. § 2, 7°

2 jaar

R. 165. § 2, 7°

2 jaar

installatie voor de wegwerking of de valorisatie van afval

R. 165. § 2, 8°

2 jaar

R. 165. § 2, 8°

2 jaar

Opslag van bestaande vloeibare koolwaterstoffen

R. 165. § 3, 1°

3 jaar

R. 165. § 3, 1°

12 jaar

in onbruik geraakte tanks

R. 165. § 3, 2°

3 jaar

R. 165. § 3, 2°

4 jaar

individueel zuiveringsssysteem (noodgeval of uitzonderlijk geval)

R. 165. § 3, 3°

onmiddellijk

R. 165. § 3, 3°

onmiddellijk

centrum voor technische ondergraving

R. 166. § 1, 1°

4 jaar

R. 167. § 1er, 1°

4 jaar

Ingegraven opslag van koolwaterstoffen en gevaarlijke stoffen

R. 166. § 1, 2°

Volgens de dichtheidstests bedoeld in artikel R. 167 § 5 en uiterlijk binnen drie jaar

R. 165. § 2, 3° en § 3, 1°

Volgens de dichtheidstests bedoeld in artikel R. 167 § 5 en uiterlijk binnen twaalf jaar

ondergrondse verspreiding van huishoudelijke effluenten

R. 166. § 1, 3°

2 jaar


opslag van organische stoffen buiten de productiesite

R. 166. § 1, 4°

1 jaar


plaats met een permanente dierenconcentratie

R. 166. § 1, 5°

1 jaar


opslag van risicoproducten

R. 166. § 1, 6°

2 jaar


niet-waterdichte vergaarkom

R. 166. § 1, 7°

4 jaar


kampeerterrein

R. 166. § 1, 8°

2 jaar


bestaande weg

R. 166. § 2, 1°, eerste lid

2 jaar


nieuwe weg

R. 166. § 2, 1°, tweede lid

onmiddellijk


parkeerzone > 5 voertuigen

R. 166. § 2, 2°

2 jaar


riool, afvoerleiding of waterdichte geul

R. 166. § 2, 3°

2 jaar


mobiele bestaande plaats met dierenconcentratie

R. 166. § 2, 4°

1 jaar


transformator

R. 166. § 2, 5°

2 jaar

R. 167. § 2, 3°

2 jaar

Opslag op de hoeve van dierlijke meststoffen en opslag van inkuilingsproducten

R. 166. § 3, 1°, eerste en derde lid

2 jaar

R. 167. § 2, 2°, behalve vierde lid

2 jaar

Ingegraven tank voor de opslag van koolwaterstoffen en stoffen van de lijsten I of II

R. 167. § 2, 4°

4 jaar

bord

R. 167. § 3, 1°

1 jaar


Bijlage LVI. - AANWIJZINGSBORDEN VAN HET VOORKOMINGSGEBIED Aanwijzingsbord van het voorkomingsgebied Voorkomingsgebied voor waterwinning Grondwaterwinning(en) van « Naam van de Gemeente » Na(a)m(en) van de waterwinning(en) Referentienummer(s) van de waterwinning(en) Société publique de Gestion de l'Eau » (Openbare Maatschappij voor Waterbeheer) Te verwittigen BIJ ONGEVAL : Na(a)m(en) van de houder(s) van de milieuvergunning(en) betreffende de waterwinning(en) : telefoonnummer van de contactpersoon » REGION WALLONNE (WAALS GEWEST) - SOS POLLUTION : 070-23 30 01 CIVIELE BESCHERMING : dienst 100 Gemeenschappelijk Europees oproepnummer : 112 Logo van de vergunninghouder Detail van de kleurenAfmetingen in mm Blauw Reflecterend wit AANWIJZINGSBORD OM HET EINDE VAN HET VOORKOMINGSGEBIED AAN TE DUIDEN Voorkomingsgebied voor waterwinning Grondwaterwinning(en) van « Naam van de Gemeente » Na(a)m(en) van de waterwinning(en) Referentienummer(s) van de waterwinning(en) Logo van de subsidiërende instelling Te verwittigen BIJ ONGEVAL : « Na(a)m(en) van de houder(s) van de milieuvergunning(en) betreffende de waterwinning(en) : telefoonnummer van de contactpersoon » REGION WALLONNE (WAALS GEWEST) - SOS POLLUTION : 070-23 30 01 CIVIELE BESCHERMING : dienst 100 Gemeenschappelijk Europees oproepnummer : 112 Logo van de vergunninghouder Legende van de kleurenAfmetingen in mm Blauw Rood Reflecterend wit

Art. 5.In artikel 3 van het besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de integrale voorwaarden betreffende de installaties voor de hergroepering en de sortering van afval van klasse B2 en tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 14 november 2007 tot bepaling van de integrale voorwaarden betreffende de installaties voor de tijdelijke opslag van afval van klasse B2, van het besluit van de Waalse Regering van 5 december 2008 tot bepaling van de integrale voorwaarden betreffende de installaties voor de hergroepering of de sortering van afval van klasse B1, van het besluit van de Waalse Regering van 5 december 2008 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende de installaties voor de hergroepering of de sortering van afgewerkte oliën, van het besluit van de Waalse Regering van 5 december 2008 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende de installaties voor de hergroepering of de sortering van afval van klasse B2, van het besluit van de Waalse Regering van 5 december 2008 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende de installaties voor de hergroepering of de sortering van afval van klasse B1, worden de woorden « R. 157 » vervangen door de woorden « R. 154 » en worden de woorden « R. 159, § 1, 1° en R. 160° » vervangen door de woorden « R. 156, § 1, en R. 157 ».

Art. 6.In artikel 3 van het besluit van de Waalse Regering van 5 juli 2007 tot bepaling van de integrale en sectorale voorwaarden voor het houden van fokkalveren die ouder dan twee weken en jonger dan zes maanden zijn, met uitzondering van zuigkalveren, van het besluit van de Waalse Regering van 5 juli 2007 tot bepaling van de integrale en sectorale voorwaarden voor het houden van schaap- en geitachtigen, van het besluit van de Waalse Regering van 5 juli 2007 tot bepaling van de integrale en sectorale voorwaarden voor het houden van runderen van zes maanden en meer, worden de woorden « R. 157 en R. 160 » vervangen door de woorden « R. 154 en R. 157 ».

Art. 7.De Minister tot wiens bevoegdheden het Waterbeleid behoort, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 12 februari 2009.

De Minister-President R. DEMOTTE De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN

^