Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 12 februari 2009
gepubliceerd op 20 maart 2009

Besluit van de Waalse Regering tot wijziging van Boek II van het Milieuwetboek dat het Waterwetboek inhoudt en betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand

bron
waalse overheidsdienst
numac
2009201201
pub.
20/03/2009
prom.
12/02/2009
ELI
eli/besluit/2009/02/12/2009201201/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

12 FEBRUARI 2009. - Besluit van de Waalse Regering tot wijziging van Boek II van het Milieuwetboek dat het Waterwetboek inhoudt en betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand


De Waalse Regering, Gelet op Boek II van het Milieuwetboek dat het Waterboek inhoudt, inzonderheid op artikelen D.17, § 5, D.23, §§ 3 en 4, D.167 en D.170;

Gelet op artikel 6 van het decreet van 22 november 2007 tot wijziging van Boek I van het Milieuwetboek met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 4 juni 2008;

Gelet op de instemming van de Minister van Begroting, gegeven op 12 juni 2008;

Gelet op het advies van de "Commission consultative de l'Eau" (Wateradviescommissie), gegeven op 16 juli 2008;

Gelet op advies 45.660/4 van de Raad van State, gegeven op 26 januari 2009, overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op12 januari 1973;

Gelet op het advies van de "Conseil supérieur des Villes, Communes et Provinces de la Région wallonne" (Hoge Raad van de Steden, Gemeenten en Provincies van het Waalse Gewest) van 24 juni 2008;

Op voorstel van de Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid en Richtlijn 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand worden bij dit besluit omgezet.

Art. 2.Het volgende hoofdstuk wordt in Titel III van Deel II van het regelgevend deel van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, ingevoegd : "HOOFDSTUK I. - Bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand Art. R. 43ter-1. Bij dit hoofdstuk worden specifieke maatregelen ter voorkoming en beheersing van grondwaterverontreiniging vastgesteld.

Deze maatregelen omvatten met name : a) criteria voor de beoordeling van de goede chemische toestand van het grondwater;en b) criteria voor het vaststellen van significante en aanhoudende stijgende trends en de omkering daarvan, en voor het bepalen van de beginpunten voor omkeringen in trends. Art. R. 43ter-2. Voor de toepassing van Titel III en volgende gelden de volgende definities : 1° "goede chemische toestand van een grondwater", de chemische toestand van een grondwaterlichaam die aan de volgende voorwaarden voldoet : * de veranderingen van geleidbaarheid wijzen niet op intrusies van zout of andere stoffen in het grondwaterlichaam; * de chemische samenstelling, die op de verschillende meetpunten van het voornamelijke monitoringsnetwerk bedoeld in artikel R. 43bis -1 gemeten worden, is zodanig dat de concentraties van verontreinigende stoffen de criteria van artikel R. 43ter -3 naleven, onder voorbehoud van de bepalingen van bijlage XIV deel C; * de chemische samenstelling van het grondwaterlichaam is zodanig dat de concentraties van verontreinigende stoffen niet verhinderen de milieudoelstellingen van artikel D.22 voor bijbehorende oppervlaktewateren te bereiken, dat ze geen significante vermindering van de ecologische of chemische kwaliteit van de bijbehorende oppervlaktewaterlichamen veroorzaken en dat ze geen significante schade toebrengen aan bijbehorende landecosystemen die rechtstreeks van het grondwaterlichaam afhangen; 2° "grondwaterkwaliteitsnorm", een milieukwaliteitsnorm uitgedrukt als de concentratie van een bepaalde verontreinigende stof, groep verontreinigende stoffen of indicator van verontreiniging in grondwater die ter bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu niet mag worden overschreden;3° "drempelwaarde", een grondwaterkwaliteitsnorm bepaald door de stroomgebiedsoverheid overeenkomstig artikel R.43ter -3, met het oog op de bescherming van grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand; 4° "significante en aanhoudende stijgende trends", elke statistisch en uit milieuoogpunt significante toename van de concentratie van een verontreinigende stof, groep verontreinigende stoffen of indicator van verontreiniging in het grondwater waarvoor een omkering van de trend als noodzakelijk wordt beschouwd overeenkomstig artikel R 43ter -5;5° "inbreng van verontreinigende stoffen in het grondwater", het als gevolg van menselijke activiteiten direct en indirect inbrengen van verontreinigende stoffen in het grondwater;6° "achtergrondniveau", de concentratie van een stof of de waarde van een indicator in een grondwaterlichaam die overeenkomt met onbestaande, of zeer geringe, antropogene alteraties of alleen met heel kleine alteraties in vergelijking met niet verstoorde omstandigheden;in het bijzonder, de concentratie van de natuurlijke geochemische achtergrond in het diepe grondwater of vlakbij ertshoudende afzettingen. 7° "basislijnniveau", de gemiddelde waarde die tenminste is gemeten gedurende de referentiejaren 2007 en 2008 op grond van de volgens artikel D.19 ingestelde monitoringsprogramma's of, in geval van stoffen die na deze referentiejaren ontdekt zijn, gedurende de eerste periode waarvoor een representieve reeks van monitoringsgegevens bestaat.

Art. R. 43ter-3. Voor de beoordeling van de chemische toestand van een grondwaterlichaam of een groep grondwaterlichamen overeenkomstig artikel R. 43ter -2, 1°, worden de volgende criteria aangehouden 1° grondwaterkwaliteitsnormen als bedoeld in bijlage XIV, deel A I.; 2° drempelwaarden die in bijlage XIV, deel A II., worden vermeld en die overeenkomstig de in bijlage XIV, deel B I en II, omschreven procedure vastgesteld worden voor de verontreinigende stoffen, de groepen verontreinigende stoffen en de indicatoren van verontreiniging die herkend zijn als stoffen die ertoe bijdragen dat grondwaterlichamen of groepen grondwaterlichamen als risicovol worden beschouwd, rekening houdend met tenminste de lijst van bijlage XIV, deel B III. Art. R. 43ter-4. § 1. De procedure omschreven in bijlage XIV, deel C I en II, wordt gebruikt om de chemische toestand van een grondwaterlichaam te beoordelen. In voorkomend geval kunnen de grondwaterlichamen bijeengebracht worden overeenkomstig bijlage IV, punt II, 2). § 2. De punten voor grondwatermonitoring moeten worden gekozen volgens de vereisten van artikel R. 43bis en bijlage IV, punt II, 2). § 3. Een samenvatting van de beoordeling van de chemische toestand van het grondwater verschijnt in de beheersplannen van stroomgebiedsdistrict overeenkomstig artikel D.24.

In deze samenvatting, die wordt opgesteld op het niveau van het stroomgebiedsdistrict of van het deel van het internationaal stroomgebiedsdistrict dat op het grondgebied van het Waalse Gewest ligt, wordt ook toegelicht op welke wijze de overschrijdingen van de grondwaterkwaliteitsnormen of de drempelswaarden bij afzonderlijke monitoringspunten bij de eindbeoordeling in aanmerking zijn genomen.

Art. R. 43ter-5. § 1. De significante en aanhoudende stijgende trends van de concentraties van verontreinigende stoffen, groepen van verontreinigende stoffen of indicatoren van verontreiniging waargenomen in grondwaterlichamen of groepen van grondwaterlichamen die als risicovol worden beschouwd, worden herkend en het startpunt van de omkering van deze trends wordt bepaald op basis van de vastgestelde tendens en haar bijbehorende milieurisico's, overeenkomstig bijlage XIV, deel D. § 2. Overeenkomstig bijlage XIV, deel IV.B, worden de trends die een significant risico vertonen voor de kwaliteit van de aquatische of terrestrische ecosystemen, de menselijke gezondheid of het rechtmatig gebruik, reël of potentieel, van het aquatische milieu omgekeerd aan de hand van het maatregelenprogramma bedoeld in artikel D.23 om de verontreiniging van het grondweter geleidelijk te verminderen en de achteruitgang van zijn toestand te voorkomen. § 3. De beheersplannen van stroomgebiedsdistrict die overeenkomstig artikel D.24 opgesteld worden vatten samen : 1° de manier waarop de beoordeling van de tendens die op basis van verschillende monitoringspunten in een grondwaterlichaam of een groep grondwaterlichamen verricht is tot het vaststellen heeft bijgedragen, overeenkomstig bijlage XIV, deel E, dat deze lichamen op een significante en aanhoudende manier een stijgende tendens van de concentraties van een of ander verontreinigende stof of de omkering van zulke tendens ondergaan;en 2° de redenen waarop de startpunten bepaald overeenkomstig paragraaf 1 gebaseerd zijn. § 4. Als het nodig is om de impact te beoordelen van de vervuilende lagen in grondwaterlichamen die het uitvoeren van de doelstellingen van artikel D.22 zouden kunnen bedreigen, en in het bijzonder lagen die uit plaatselijke verontreinigingsbronnen en besmette gronden voortvloeien, worden bijkomende tendensbeoordelingen voor de vastgestelde verontreinigende stoffen verricht op basis van een onderzoekscontrole om te controleren dat de lagen uit besmette locaties zich niet uibreiden, de chemische toestand van het grondwaterlichaam of de groep van grondwaterlichamen niet beschadigen en geen risico voorstellen noch voor de menselijke gezondheid noch voor het milieu. De resultaten van deze beoordelingen worden samengevat in de beheersplannen van stroomgebiedsdistrict die overeenkomstig artikel D.24 opgesteld worden. »

Art. 3.Het volgende onderdeel wordt in Hoofdstuk III van Titel VII van Deel II van het regelgevend deel van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, ingevoegd : "Afdeling 4. - Maatregelen voor het voorkomen of het beperken van de inbreng van verontreinigende stoffen in het grondwater" Art. R. 187bis-1. § 1. Deze afdeling vult de bepalingen voor het voorkomen of het beperken van de inbreng van verontreinigende stoffen in het grondwater aan die al in dit wetboek staan en beoogt het voorkomen van de achteruitgang van de toestand van alle grondwaterlichamen.

Art. R. 187bis-2. § 1. Om overeenkomstig artikel D.22 § 1, 2°, de doelstelling te bereiken die in het voorkomen of het beperken van de inbreng van verontreinigende stoffen in het grondwater bestaan, bevat het maatregelenprogramma overeenkomstig artikel D.23 : 1° alle noodzakelijke maatregelen om te proberen de inbreng van elke stof van bijlage XX, lijst 1, in het grondwater te voorkomen, onverminderd paragrafen 2 en 3 van dit artikel;2° voor de verontreinigende stoffen van bijlage XX, lijst II, en voor de andere verontreinigende stoffen die in deze bijlage niet vermeld worden maar waarvoor de stroomgebiedsoverheid acht dat ze een reël of potentieel risico op verontreiniging voorstellen, alle noodzakelijke maatregelen om de inbreng in het grondwater te beperken zodat deze inbreng geen achteruitgang of significante en aanhoudende stijgende trends van de concentraties van verontreinigende stoffen in het grondwater tot gevolg heeft.Deze maatregelen houden tenminste rekening met de beste bestaande praktijken, met name de beste beschikbare milieupraktijken en technische praktijken die in de relevante wetgeving vermeld worden.

Om de maatregelen bedoeld in punten 1° of 2° te bepalen, kan de Minister de gevallen preciseren waarin de verontreinigende stoffen van bijlage XX, met name de essentiële metalen en hun verbindingen van deze bijlage, als gevaarlijk of ongevaarlijk beschouwd moeten worden. § 2. Er wordt, telkens als het technisch mogelijk is, rekening gehouden met de inbreng van verontreinigende stoffen die uit verspreide verontreiniginsbronnen komen en die een impact op de chemische toestand van het grondwater hebben. § 3. De inbreng van verontreinigende stoffen wordt van de in paragraaf 1 voorzien maatregelen uitgesloten als ze : 1° het resultaat is van toegelaten directe lozingen overeenkomstig artikel D.170; 2° door de stroomgebiedsoverheid beschouwd wordt als in zodanig lage hoeveelheid en concentratie aanwezig zijnde dat elk huidig of toekomstig risico op achteruitgang van de kwaliteit van het ontvangende grondwater geweerd wordt;3° het gevolg is van ongelukken of uitzonderlijke omstandigheden die aan natuurlijke oorzaken te wijten zijn die redelijkerwijs niet voorzien, voorkomen of verminderd hadden kunnen worden; 4° het resultaat is van een nieuwe vulling of een kunstmatige vergroting van grondwaterlichamen toegelaten overeenkomstig artikel D.169; 5° door de stroomgebiedsoverheid beschouwd wordt als technisch onmogelijk te voorkomen of beperken zonder : a) maatregelen die de risico's voor de menselijke gezondheid of de kwaliteit van het milieu in zijn geheel zouden verhogen;of b) maatregelen waarvan de kosten bovenmaats zijn en die ertoe strekken grote hoeveelheden verontreinigende stoffen van de besmette grond of ondergrond te verwijderen of hun infiltratie in deze grond of ondergrond te controleren;of 6° wat de oppervlaktewateren betreft, het resultaat van tussenkomsten is die ertoe strekken de effecten van overstromingen en droogten te verminderen en het beheer van het water en de waterlopen te verzekeren, ook op internationaal niveau.Deze activiteiten, zoals de ontruiming, de baggerwerken, de verplaatsing en de neerlegging van sedimenten in de oppervlaktewateren, worden overeenkomstig de algemene dwingende maatregelen verricht en eventueel overeenkomstig de milieuvergunningen en de vergunningen die op basis van deze maatregelen worden afgegeven op voorwaarde dat die inbreng het behalen van de milieudoelstellingen niet in gevaar brengt die vastgesteld worden voor betrokken waterlichamen overeenkomstig artikel D.22, § 1, 2°.

De in punten 1° tot 6° voorziene uitsluitingen kunnen enkel toegepast worden als de stroomgebiedsoverheid de efficiënte uitvoering van een monitoringscontrole van het betrokken grondwater heeft vastgesteld overeenkomstig bijlage IV, deel II. 2) b), of van een andere aangepaste controle. § 4. De stroomgebiedsoverheid houdt een lijst bij van de uitsluitingen bedoeld in paragraaf 3."

Art. 4.Artikel R. 177 van hetzelfde wetboek wordt door de volgende bepaling vervangen : "Art. R. 177. Elke directe lozing van stoffen die in artikel R. 175 worden vermeld, is verboden behalve uitsluitingen bedoeld in artikel D. 170."

Art. 5.Artikel R. 179 van hetzelfde wetboek wordt door de volgende bepaling vervangen : "Art. R. 179. Onverminderd de toepassing van andere wetgevingen worden de acties tot verwijdering of neerlegging met het oog op de verwijdering van de stoffen bedoeld in artikel R. 175, 2°, die tot een indirecte lozing zouden kunnen leiden, aan milieuvergunningen onderworpen.

Na inzage van de resultaten van een voorafgaand onderzoek kan de bevoegde overheid een milieuvergunning afgeven op voorwaarde dat alle technische voorzorgsmaatregelen die tot het beperken van de lozing in het grondwater bijdragen, worden nageleefd. "

Art. 6.Artikel R.181 van hetzelfde wetboek wordt met een tweede lid aangevuld, luidende als volgt : "Vanaf 19 januari 2009 houden deze milieuvergunningen rekening met de eisen bedoeld in artikelen R. 43ter -3, 4 en 5."

Art. 7.Het eerste lid van artikel R. 182 wordt door de volgende bepaling vervangen : "Als een directe lozing toegelaten is overeenkomstig artikel R. 178, paragraaf 3, of als een actie tot verwijdering van het afvalwater die onvermijdelijk tot een indirecte lozing leidt, toegelaten is overeenkomstig artikel R. 179, moet de milieuvergunning met name bepalen :"

Art. 8.Bijlage XIV van het regelgevend deel van Boek II van het Milieuwetboek dat het Waterwetboek inhoudt, opgeheven bij het besluit van 3 mei 2007, wordt in de volgende opstelling hersteld : "BIJLAGE XIV BEOORDELING VAN DE KWALITEIT VAN GRONDWATERLICHAMEN Deel A KWALITEITSCRITERIA VAN HET GRONDWATER I. KWALITEITSNORMEN VAN HET GRONDWATER 1. Om de chemische toestand van het grondwater te beoordelen overeenkomstig artikel R.43ter -4 worden de volgende kwaliteitsnormen van het grondwater gebruikt :

Verontreinigende stof

Kwaliteitsnormen

Nitraat

50 mg/l

Actieve ingrediënten van pesticiden, met inbegrip van de relevante omzettings-, afbraak- en reactieproducten daarvan (1)

0,1 µg/l 0,5 µg/l (totaal) (2)

(1) Onder "pesticiden" wordt verstaan gewasbeschermingsmiddelen als omschreven in artikel 1 van het koninklijk besluit van 28 februari 1994 en biociden als omschreven in Titel 1, artikel 1, van het koninklijk besluit van 22 mei 2003 overeenkomstig de wet van 21 december 1998.(2) Onder "totaal" wordt verstaan de som van alle tijdens de monitoringprocedure opgespoorde en gekwantificeerde afzonderlijke bestrijdingsmiddelen, met inbegrip van de relevante omzettings-, afbraak- en reactieproducten daarvan.

2. Indien voor een gegeven grondwaterlichaam het vermoeden bestaat dat de toepassing van deze grondwaterkwaliteitsnormen ertoe kan leiden dat de in artikel D.22 gespecificeerde milieudoelstellingen voor de bijbehorende oppervlaktewateren niet worden bereikt, of kan resulteren in een significante vermindering van de ecologische of chemische kwaliteit van die wateren of in significante schade aan terrestrische ecosystemen die rechtstreeks van het grondwaterlichaam afhankelijk zijn, worden overeenkomstig artikel R. 43ter -3 en deel B van deze bijlage stringentere drempelwaarden vastgesteld. De in verband met een dergelijke drempelwaarde vereiste programma's en maatregelen gelden ook voor activiteiten die onder de werkingssfeer van artikelen R.189 en volgende vallen.

II. DREMPELWAARDEN DIE VOOR HET GRONDWATER VAN TOEPASSING ZIJN

Verontreinigende stof

Drempelwaarde

Ammonium

0,5 mg NH4/l

Antimoon

5 µg/l

Arseen

10 µg/l *

Cadmium

5 µg/l **

Chloride

150 mg/l

Chroom

50 µg/l **

Koper

100 µg/l **

2,6-dichloorbenzamide

0,2 µg/l

Kwik

1 µg/l **

Nikkel

20 µg/l *

Nitraat (Waterlichamen RWM100, RWR101, RWM102, RWM103)

50 mg/l **

Totaal fosfor

1,15 mg/l P2O5 **

Lood

10 µg/l **

Sulfaat

250 mg/l *

Trichlooretheen

10 µg/l

Tetrachlooretheen

10 µg/l

Zink

200 µg/l **


Nota's : 1. Voor de parameters met een * kan de drempelwaarde plaatselijk verhoogd worden om met de referentieconcentratie rekening te houden als ze hoger is.2. Voor de parameters met ** moet er gecontroleerd worden dat de strengere drempelwaarde van de goede toestand van de oppervlaktewateren nageleefd wordt : ? op het niveau van de bronnen (of uitlaten van de waterlagen) die ze bevoorraden, rekening houdend met de stromen die tot de verwatering bijdragen; ? binnen de ondergrondse waterlagen, rekening houdend met de plaatselijke aangepaste verwatering- en verzachtingsfactoren. 3. De drempelwaarden voor de metalen betreffen het uittrekbare metaal met pH 2. Deel B VASTSTELLING EN HERZIENING VAN DE DREMPELWAARDEN VOOR DE VERONTREINIGENDE STOFFEN IN HET GRONDWATER EN DE INDICATOREN VAN VERONTREINIGING I. Algemeen § 1. De drempelwaarden voor een goede chemische toestand van het grondwater worden gebaseerd op de bescherming van de grondwaterlichamen overeenkomstig deel B II. van deze bijlage met bijzondere aandacht voor hun impact op bijbehorende oppervlaktewateren en rechtstreeks afhankelijke terrestrische ecosystemen en watergebieden, en voor hun wisselwerkingen ermee en ze houden rekening met onder meer de wetenschap op het gebied van menselijke toxicologie en ecotoxicologie. § 2. De drempelwaarden worden, behalve uitzonderingen, op het niveau van het Waalse Gewest vastgesteld maar ze gaan tenminste over het grondwaterlichaam. § 3. Voor grondwaterlichamen waarbinnen het water over de grenzen van het Waalse Gewest stroomt wordt de vaststelling van drempelwaarden gecoördineerd met de partners van de internationale stroomgebiedsdistricten bedoeld in artikel D.10. § 4. Alle vastgestelde drempelwaarden worden bekendgemaakt in de overeenkomstig artikel D.24. vastgestelde stroomgebiedbeheersplannen, met inbegrip van een samenvatting van de in deel B IV. van deze bijlage voorziene gegevens. § 5. De lijst van drempelwaarden wordt in het vervolg gewijzigd indien uit nieuwe informatie over verontreinigende stoffen, groepen verontreinigende stoffen of indicatoren van verontreiniging blijkt dat een drempelwaarde moet worden vastgesteld voor een nieuwe stof of een bestaande drempelwaarde moet worden gewijzigd, dan wel dat een eerder van de lijst geschrapte drempelwaarde opnieuw moet worden opgenomen, teneinde de menselijke gezondheid en het milieu te beschermen.

Drempelwaarden kunnen van de lijst worden geschrapt indien het betrokken grondwaterlichaam niet langer door de desbetreffende verontreinigende stoffen, groepen verontreinigende stoffen of indicatoren van verontreiniging gevaar loopt.

Wijzigingen in de lijst van drempelwaarden worden in het kader van de periodieke herziening van de stroomgebiedbeheersplannen bekendgemaakt.

II. Richtsnoeren betreffende de opstelling van drempelwaarden De stroomgebiedsoverheid bepaalt voor alle verontreinigende stoffen en indicatoren van verontreiniging de drempelwaarden op grond waarvan, conform de analyse van de kenmerken krachtens artikel D.17, §§ 1 en 7, wordt vastgesteld dat grondwaterlichamen of groepen grondwaterlichamen het gevaar lopen geen goede chemische toestand van het grondwater te bereiken.

De drempelwaarden worden zodanig vastgesteld dat, mochten de monitoringresultaten in een representatief monitoringpunt de drempelwaarden overschrijden, dit wijst op een risico dat niet is voldaan aan een of meer van de voorwaarden voor een goede chemische toestand van het grondwater als bedoeld in deel C I., 3°, b), c) en d) van deze bijlage.

Bij het vaststellen van drempelwaarden neemt de stroomgebiedsoverheid de volgende richtsnoeren in acht : 1. De vaststelling van de drempelwaarden moet gebaseerd zijn op : a.de mate waarin de interacties tussen het grondwater en de daarmee verband houdende aquatische econsystemen en de afhankelijke terrestrische ecosysteme plaatsvinden; b. de mate waarin het wetmatig gebruik of de wetmatige functie, in het heden of in de toekomst, van grondwater gehinderd wordt;c. alle verontreinigende stoffen die de ondergrondse waterlichamen als risicovol beschouwen, waarbij de minimumlijst omschreven in punt III in aanmerking genomen wordt;d. de hydrogeologische kenmerken, met inbegrip van de informatie over de referentieconcentraties en de hydrologische balans.1. De bepaling van de drempelwaarden gebeurt rekening houdend met de oorsprong van de verontreinigende stoffen en met de eventuele natuurlijke aanwezigheid, met de toxicologie en het verspreidingsprofiel, het voortbestaan en de potentiële bioaccumulatie van die verontreinigende stoffen.2. Telkens als der hoge referentieconcentraties van stoffen of ionen of hun markeerders registreerd worden om natuurlijke hydrogeologische redenen, worden die referentieconcentraties van het betrokken grondwaterlichaam bij de vaststelling van de drempelwaarden in rekening gebracht.3. De vaststelling van de drempelwaarden wordt ondersteund door een mechanisme voor de controle van de ingezamelde gegevens, gebaseerd op de beoordeling van de kwaliteit van de gegevens, van de analytische overwegingen en de achtergrondniveaus voor de stoffen die tegelijk natuurlijk aanwezig kunnen zijn en voortspruiten uit menselijke activiteiten.4. De samenhang van de drempelwaarden wordt nagekeken met behulp van het systeem voor de evaluatie van het grondwater SEQESo, ontwikkeld door het operationele Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst, Departement Leefmilieu en Water. III. Minimumlijst van de verontreinigende stoffen en hun markeerders waarvoor de stroomgebiedoverheid de vaststelling van de drempelwaarden moet overwegen overeenkomstig artikel R. 43ter-3. 1. Stoffen of ionen of markeerders die tegelijk natuurlijk aanwezig kunnen zijn en/of voortvloeien uit de menselijke activiteit.Arseen, Cadmium, Lood, Kwik, Ammonium, Chloriden, Sulfaten. 2. Kunststoffen : Trichlorethyleen, tetrachlorethyleen.3. Parameters die het binnendringen van zout water of andere aangeven : Geleidbaarheid IV.Informatie die verstrekt moet worden wat betreft de verontreinigende stoffen en hun markeerders waarvoor drempelwaarden zijn vastgesteld Het beheersplan van het stroomgebiedsdistrict, vastgesteld overeenkomstig artikel D.24, geeft bondig de wijze aan waarop de procedure omschreven in deel B.II van deze bijlage toegepast is.

Het beheersplan bevat, indien dit haalbaar is : a. informatie over het aantal waterlichamen of ondergrondse waterlichamen die als risicovol worden omschreven, evenals over de verontreinigende stoffen en de markeerders van verontreiniging die tot die klassificering bijdragen, met inbegrip van de waargenomen concentraties en waarden;b. informatie over elk grondwaterlichaam dat als risicovol bestempeld wordt, in het bijzonder over de omvang van die waterlichamen, de verhouding tussen de grondwaterlichamen en de daarmee gepaard gaande oppervlaktewateren en de rechtstreeks afhankelijke terrestrische ecosystemen en in het geval van natuurlijk aanwezige stoffen, de natuurlijke referentieconcentraties in de grondwaterlichamen;c. de drempelwaarde, die ze toepassen op gewestelijk niveau, op het deel van het internationaal stroomgebiedsdistrict dat op het Waalse grondgebied ligt of nog op het niveau van een waterlichaam of een bijzondere groep grondwaterlichamen;d. de verhouding tussen de drempelwaarden en, i) in het geval van natuurlijk aanwezige stoffen, de waargenomen referentieconcentraties; ii) de doelstellingen inzake leefmilieukwaliteit en de andere normen ter bescherming van het water op nationaal, EU- of internationaal vlak; iii) elke relevante informatie over de toxicologie, de ecotoxicologie, het voortduren, de potentiële bioaccumulatie en het verspreidingsprofiel van de verontreinigende stoffen.

Deel C BEOORDELING VAN DE CHEMISCHE TOESTAND VAN HET GRONDWATER I. Algemeen Een waterlichaam of een groep grondwaterlichamen wordt beschouwd als in een goede chemische toestand verkerend indien : 1° de relevante controle vaststelt dat de voorwaarden bedoeld in artikel R.43ter -2, 1° nageleefd worden of indien 2° de waarden die overeenstemmen met de kwaliteitsnormen van het grondwater opgenomen in de lijst van deel A.I van deze bijlage en met de relevante drempelwaarden vastgesteld overeenkomstig artikel R.43ter -3 en deel A.II van deze bijlage op geen enkel bewakingspunt van dat waterlichaam of van die groep grondwaterlichamen overschreden worden; of indien 3° de waarde die overeenstemt met een kwaliteitsnorm van het grondwater of een drempelwaarde op één of verschillende bewakingspunten overschreden worden, maar een gepast onderzoek, gevoerd overeenkomstig deel C.II van deze bijlage, bevestigt dat : a. op grond van de beoordeling als bedoeld in deel C.II, punt 3, de concentraties van verontreinigende stoffen die de kwaliteitsnormen van het grondwater of de drempelwaarden niet beschouwd worden als een significant risico inhoudend voor het leefmilieu, meer bepaald wanneer de uitgestrektheid van het betrokken grondwaterlichaam 20 % niet overschrijdt; b. de andere voorwaarden verwoord in artikel R.43ter -2, 1° verenigd zijn, overeenkomstig deze bijlage, deel C.II, punt 4; c. voldaan wordt aan de vereisten van artikel D.168, laatste lid, overeenkomstig deel C.II, punt 4, van deze bijlage, voor de grondwaterlichamen vastgesteld overeenkomstig artikel D.168; d. de geschiktheid van het grondwaterlichaam of van elk waterlichaam dat deel uitmaakt van de groep grondwaterlichamen om voor gebruik door mensen in aanmerking te komen, niet op significante wijze door verontreiniging ongedaan is gemaakt. In het laatste geval worden de noodzakelijke maatregelen getroffen, overeenkomstig de artikelen D.23, D.167, D.169 en D.170 om, in het deel van het grondwaterlichaam vertegenwoordigd door het (de) bewakingspunt(en) waar de waarde die overeenstemt met een kwaliteitsnorm van het grondwater of met een drempelwaarde overschreden is, de aquatische ecosystemen, de terrestrische ecosystemen en het gebruik van het grondwater door de mens te beschermen.

II. Procedure 1. De beoordelingsprocedure om te bepalen welke de chemische toestand van een waterlichaam of een groep grondwaterlichamen is, wordt verricht door het operationele Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Departement Leefmilieu en Water, voor alle waterlichamen en groepen grondwaterlichamen die als risicovol gekenmerkt zijn en voor elke verontreinigende stof die bijdraagt tot die karakterisering van het waterlichaam of de groep grondwaterlichamen. 2. Indien er een onderzoek als bedoeld in deel C I., 3°, van deze bijlage wordt verricht, houdt het Departement Leefmilieu en Water rekening met : a. informatie ingewonnen in het kader van de karakterisering uitgevoerd krachtens artikel D.17, § 1 en § 3, en vervat in de plaatsbeschrijving; b. de resultaten verkregen door het bewakingsnet van het grondwater overeenkomstig bijlage IV.II. en c. elke andere relevante informatie, met inbegrip van een vergelijking van het jaarlijkse rekenkundige gemiddelde van de concentratie verontreinigende stoffen aangetroffen op een bewakingspunt met de kwaliteitsnormen en de drempelwaarden van het grondwater. 3. Om te bepalen of de voorwaarden vervuld zijn die de goede chemische toestand van het grondwater bedoeld in deel C I., 3°, a) en d), garanderen, verricht het Departement Leefmilieu en Water, indien dat verantwoord en noodzakelijk is, en op grond van geschikte agregaties van de resultaten van de bewaking, gestaafd indien nodig door ramingen van concentraties gesteund op een conceptueel model van het waterlichaam of de groep grondwaterlichamen, een raming van de uitgestrektheid van het grondwaterlichaam waarvoor het jaarlijkse rekenkundige gemiddelde van de concentratie van een verontreinigende stof hoger is dan een kwaliteitsnorm van het grondwater of van een drempelwaarde. 4. Om te bepalen of de voorwaarden vervuld zijn die de goede chemische toestand van het grondwater bedoeld in deel C I., 3°, b) en c), garanderen, verricht het Departement Leefmilieu en Water, indien dat verantwoord en noodzakelijk is, en op grond van de relevante resultaten van de bewaking en van een geschikt conceptueel model van het grondwaterlichaam, een raming : a) van de effecten van de verontreinigende stoffen op het grondwaterlichaam;in het bijzonder voor de bewakingspunten die blijken te liggen in de gebieden met onmiddellijke invloed op de vervuilde locaties of in de gebieden met onmiddellijke invloed op een occasionele inbreng van verontreinigende stoffen; het onderzoek strekt ertoe die verontreinigende stoffen te meten op een meer geschikte afstand van die locaties op schaal van het waterlichaam; b) van de hoeveelheden en concentraties van de verontreinigende stoffen die vermoedelijk overgaan van een grondwaterlichaam naar de daarmee gepaard gaande oppervlaktewateren of de rechtstreeks afhankelijke terrestrische ecosystemen;c) van het vermoedelijke effect van de hoeveelheden en de concentraties van verontreinigende stoffen naar de daarmee gepaard gaande oppervlaktewateren en de rechtstreeks afhankelijke terrestrische ecosystemen;d) de omvang van elke insijpeling van zout water of andere in het grondwaterlcihaam;en e) het risico van de verontreinigende stoffen die zich in het grondwaterlichaam bevinden voor de kwaliteit van het opgenomen water of het op te nemen water van het grondwaterlichaam met het oog op menselijk gebruik.5. Het operationele Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst, Departement Leefmilieu en Water geeft de chemische toestand van een waterlichaam of van een groep grondwaterlichamen weer op kaarten, overeenkomstig deel V van deze bijlage.Daarnaast wordt op die kaarten een overzicht gegeven van alle bewakingspunten waar de kwaliteitsnormen voor het grondwater en/of de drempelwaarden overschreden worden indien dit relevant en mogelijk is.

Deel D IDENTIFICATIE EN OMKERING VAN DE SIGNIFICANTE EN AANHOUDENDE STIJGENDE TRENDS I. Identificatievan de significante en aanhoudende stijgende trends De stroomgebiedsoverheid stelt de significante en aanhoudende stijgende trends vast in alle grondwaterlichamen of groepen grondwaterlichamen die als risicovol gekenmerkt zijn, overeenkomstig de plaatsbeschrijving goedgekeurd op 22 maart 2005, waarbij rekening wordt gehouden met navermelde vereisten : 1) overeenkomstig bijlage IV, deel II.2), wordt het bewakingsprogramma zodanig geconcipieerd dat de significante en aanhoudende stijgende trends van concentraties van verontreinigende stoffen achterhaald kunnen worden; 2) de procedure voor de vaststelling van de significante en aanhoudende stijgende trends wordt gegarandeerd door het operationele Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Departement Leefmilieu en Water.Die procedure steunt op volgende gegevens : a) de frequenties en de bewakingsplaatsen worden zodanig gekozen dat ze voldoende zijn om : i) de nodige informatie te verstrekken om een onderscheid te kunnen maken tussen die stijgende trends en de natuurlijke schommelingen, met een voldoende graad van betrouwbaarheid en nauwkeurigheid; ii) die stijgende trends tijdig te kunnen achterhalen zodat maatregelen getroffen kunnen worden om de achteruitgang van de kwaliteit van het grondwater met een impact op het leefmilieu te voorkomen of zo goed mogelijk te verzachten. Een eerste vaststellingsoefening wordt uiterlijk in 2009 gehouden indien mogelijk, waarbij met de bestaande gegevens rekening wordt gehouden in de context van het verslag over de vaststelling van de trends in het kader van het eerste beheersplan voor een stroomgebiedsdistrict bedoeld in artikel D.24 van dit wetboek, en daarna ten minste om de zes jaar; iii) rekening te houden met de tijdelijke fysische en chemische kenmerken van het grondwaterlichaam, met in begrip van de omstandigheden waarin het grondwater stroomt en de insijpelingssnelheid, evenals de tijd die het water nodig heeft om door te sijpelen naar de bodem of de ondergrond; b) de gebruikte bewakings- en analysemethode stemt overeen met de internationale beginselen inzake kwaliteitscontrole, met inbegrip van eventueel de CEN-methodes of de genormaliseerde nationale methodes om de verstrekking van gegevens van evenwaardige wetenschappelijke kwaliteit en vergelijkbaarheid te garanderen;c) de beoordeling steunt op een statistische methode, bijvoorbeeld de regressietechniek, voor de analyse van de tijdelijke trends in chronologische reeksen van afzonderlijke bewakingspunten;d) om te voorkomen dat de vaststelling van de trends vertekend wordt, wordt de helft van de waarde van de hoogste kwantificatiegrens van alle tijdelijke reeksen toegerekend op alle lagere metingen op de kwantificatiegrens, behalve voor het totaal van de pesticiden. 3) de identificatie van de significante en aanhoudende stijgende trends van concentraties van stoffen die tegelijk natuurlijk aanwezig zijn en voortvloeien uit de menselijke activiteit houdt rekening met de uitgangspunten van de vaststelling en, indien ze beschikbaar zijn, met de gegevens ingewonnen voor het opstarten van het bewakingsprogramma met het oog op de vaststelling van trends in het kader van het eerste beheersplan voor een stroomgebiedsdistrict bepaald in artikel D.24.

II. Uitgangspunten van de omkeringen van trends De stroomgebiedsoverheid keert de significante en aanhoudende stijgende trends, zodra ze vastgesteld zijn, om overeenkomstig deel D I. van deze bijlage, met inachtneming van de navermelde vereisten : 1) Het uitgangspunt voor de uitvoering van maatregelen met het oog op de omkering van significante en aanhoudende stijgende trends stemt overeen met een concentratie van de verontreinigende stof gelijk aan 75 % van de waarden van de parameters in verband met de kwaliteitsnormen van het grondwater vastgesteld in deel A.I van deze bijlage en van de drempelwaarden vastgesteld in deel A. II van deze bijlage behalve als : a. er een vroeger uitgangspunt nodig is zodat de maatregelen voor de trendomkering elke verslechtering van de kwaliteit van het grondwater met een impact op het leefmilieu zo spaarzaam mogelijk kunnen voorkomen of tenminste zo goed mogelijk kunnen verzachten;b. er een vroeger uitgangspunt nodig is indien het grondwaterlichaam in goede of zeer goede staat verkeert maar in wisselwerking staat met ecosystemen, vochtige gebieden of waterwinningen die een aangepaste bescherming behoeven;c. een verschillend uitgangspunt verantwoord is indien de detectiegens op 75 % van de parameterwaarden het bestaan van een trend niet kan aantonen;of d. het toenamepercentage en de omkeerbaarheid van de trend zijn zodanig dat de keuze van een later uitgangspunt voor de trendomkeringsmaatregelen alsnog elke verslechtering van de kwaliteit van het grondwater met een impact op het leefmilieu zo spaarzaam mogelijk kunnen voorkomen of ten minste zo goed mogelijk kunnen verzachten.In voorkomend geval verhindert de keuze van een later uitgangspunt niet de inachtneming van de streefdata die vastgesteld zijn om de leefmilieudoelstellingen te bereiken. 2) Als er eenmaal een uitgangspunt is vastgesteld voor een grondwaterlichaam dat als risicovol is bestempeld overeenkomstig bijlage IV, deel II, punt 2), d) en in punt 1 hierboven, wordt het niet meer gewijzigd in de loop van de zesjarige cyclus van het beheersplan voor een stroomgebiedsdistrict als bepaald in artikel D.24. 3) De trendomkeringen dienen aangetoond te worden, rekening houdend met de relevante bepalingen inzake de bewaking opgenomen in deel D.I, punt 2.

Deel E BEOORDELING VAN DE CHEMISCHE TOESTAND VAN HET GRONDWATER Voor de beoordeling van de chemische toestand worden de resultaten van de verschillende bewakingspunten in een grondwaterlichaam verenigd voor het gehele lichaam. Opdat een grondwaterlichaam in goede staat verkeert moet(en) voor de chemische parameters waarvoor het deel A van deze bijlage in leefmilieukwaliteitsnormen of drempelwaarden voorziet : - de gemiddelde waarde van de resultaten van de bewaking op elk punt van het grondwaterlichaam berekend worden, - overeenkomstig deel C van deze bijlage die gemiddelde waarden gebruikt worden om aan te tonen dat de goede chemische toestand van het grondwater nageleefd wordt.

Het operationele Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst, Departement Leefmilieu en Water verstrekt een kaart waarop de chemische toestand van het grondwater aangegeven wordt met de volgende kleuren : Goed : groen, Middelmatig : rood.

De kaart geeft ook met een zwart puntje aan welke grondwaterlichamen op duurzame en duidelijk omschreven wijze een stijgende tend van enigerlei verontreinigende stof voortvloeiende uit de menselijke activiteit ondergaan. De trendomkeringen moeten met een blauw puntje op de kaart aangegeven worden.

Die kaart is inbegrepen in het beheersplan van het stroomgebiedsdistrict.

Het operationele Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst, Departement Leefmilieu en Water verstrekt eveneens een afzonderlijke kaart waarop de kwantitatieve toestand van het grondwater uit het bewakingsnet voor elk grondwaterlichaam aangegeven wordt met de volgende kleuren : Goed : groen, Middelmatig : rood."

Art. 9.In het regelgevend deel van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, wordt bijlage XX als volgt vervangen : "BIJLAGE XX Voornaamste relevante verontreinigende stoffen voor het grondwater Lijst I : gevaarlijke of als gevaarlijk beschouwde stoffen 1. Gehalogeneerde organische verbinden en stoffen die organische verbindingen van dat type kunnen vormen in het aquatische milieu, en meer bepaald gechloreerde koolwaterstoffen en PCB's;2. Organische fosforverbindingen 3.Organische tinverbindingen 4. Stoffen en voorbereidingen of hun afbraakproducten waarvan het kankerverwekkend of mutagene karakter of de eigenschappen, die de steroïdogenische, thyreotische of voortplantingsfuncties of andere endocrinische functies in of via het aquatische milieu kunnen aantasten, aangetoond werden;5. Persistente koolwaterstoffen of persistente en bioaccumuleerbare organische stoffen en meer bepaald : ? Monocyclische aromatische koolwaterstoffen ? Minerale oliën (meetbare door de koolwaterstofindex (C10-C40)) ? Polycyclische aromatische koolwaterstoffen 1.Cyaankali; 2. Kwik en kwikverbindingen;3. Cadmium en cadmiumverbindingen;4. Gewasbeschermingsproducten omschreven in artikel 1 van het koninklijk besluit van 28 februari 1997 en biociden omschreven in Titel 1, artikel 1, van het koninklijk besluit van 22 mei 2003 overeenkomstig de wet van 21 december 1998. Lijst II : andere stoffen die het grondwater verontreinigen 1. Arsenicum en verbindingen ervan;2. Nickel en verbindingen ervan;3. Zink, koper en verbindingen ervan;4. Andere metalen en verbindingen ervan;5. Stoffen die tot de eutrofiëring bijdragen (meer bepaald nitraten en fosfaten);6. Stoffen met een negatieve invloed op de zuurstofbalans (en die gemeten kunnen worden met parameters zoals BZV, CZV, permanganaatgetal en organische koolstof);7. Stoffen in suspensie (ook die welke met de troebelheidsgraad gemeten kunnen worden);8. Ammonium;9. Boraat;10. Fluoride;11. Chloride; 12. Sulfaat."

Art. 10.Het decreet van 22 november 2007 tot wijziging van Boek I van het Milieuwetboek wat betreft de voorkoming en het herstel van leefmilieuschade is van toepassing op de activiteit waarvan sprake in punt 11 van bijlage I bij het decreetgevend deel van Boek I van het Milieuwetboek.

Art. 11.In bijlage XXXIII, Tabel B, van het regelgevend deel van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, wordt de titel van de tweede kolom van de tabel als volgt vervangen : "Routinecontrole : Aantal monsternemingen per jaar (Noten 2, 3 en 5)" In dezelfde bijlage wordt er een noot 5 toegevoegd aan de noten onder Tabel B, luidend als volgt : "Noot 5. Bij een tussentijdse bevoorrading met een kortere termijn wordt de frequente van de controle van het water verdeeld met een tankwagen of -schip als volgt vastgesteld : - een aanvankelijke routinecontrole; - in voorkomend geval, bijkomende controles geval per geval vastgesteld door het Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpmiddelen en Leefmilieu, Departement Leefmilieu en Water."

Art. 12.De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 12 februari 2009.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN

^