Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 13 juni 2014
gepubliceerd op 12 september 2014

Besluit van de Waalse Regering tot wijziging van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, wat betreft het duurzame beheer van stikstof in de landbouw

bron
waalse overheidsdienst
numac
2014027234
pub.
12/09/2014
prom.
13/06/2014
ELI
eli/besluit/2014/06/13/2014027234/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

13 JUNI 2014. - Besluit van de Waalse Regering tot wijziging van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, wat betreft het duurzame beheer van stikstof in de landbouw


De Waalse Regering, Gelet op Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, artikelen D.6-1, D.167, D.177, D.269 en D.398;

Gelet op Boek I van het Milieuwetboek;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 31 maart 2011 tot wijziging van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, wat betreft het duurzame beheer van stikstof in de landbouw;

Gelet op het advies van de "Commission consultative de l'eau" (Wateradviescommissie), gegeven op 3 december 2013;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 10 oktober 2013;

Gelet op het advies van de "Conseil wallon de l'environnement pour le développement durable" (Waalse milieuraad voor duurzame ontwikkeling) over het rapport inzake strategische milieu-beoordeling van dit programma, gegeven op 17 december 2013;

Gelet op het openbaar onderzoek dat tussen 6 november en 20 december 2013 georganiseerd werd;

Gelet op het verzoek om adviesverlening binnen een termijn van dertig dagen, gericht aan de Raad van State op 17 maart 2014, overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Gelet op het gebrek aan adviesverlening binnen die termijn;

Gelet op artikel 84, § 4, tweede lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de gezamenlijke voordracht van de Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobilteit en van de Minister van Openbare Werken, Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Natuur, Bossen en Erfgoed;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 betreffende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen wordt bij dit besluit omgezet.

Art. 2.Hoofdstuk IV van Titel VII van Deel II van het regelgevend deel van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterboek inhoudt, met het opschrift " Duurzaam beheer van stikstof in de landbouw ", wordt vervangen door onderstaand Hoofdstuk IV : "HOOFDSTUK IV. - Duurzaam beheer van stikstof in de landbouw Afdeling 1. - Definities en doelstellingen

Art. R.188. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° « ACISEE » : conformiteitsattest van de infrastructuren voor de opslag van dierlijke mest;2° « administratie » : het Operationeel directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst;3° « uitgevoerde organische stikstof » : de door dieren voortgebrachte organische stikstof die het landbouwbedrijf over één jaar verlaat;4° « ingevoerde organische stikstof » : de organische stikstof die niet door het bedrijf voortgebracht wordt en die over één jaar het bedrijf binnenkomt als organische meststof;5° « voortgebrachte organische stikstof » : de organische stikstof die over één jaar voortgebracht wordt door het vee op het landbouwbedrijf;6° « potentieel uitspoelbare stikstof » (APL) : hoeveelheid nitraatstikstof in de bodem tijdens de herfst, die tijdens de winter uit de wortelzone kan worden gespoeld;7° « stikstofverbinding » : elke stof bevattende stikstof (N), met uitzondering van gasvormige moleculaire stikstof (N2).Een onderscheid dient te worden gemaakt tussen : a) « minerale stikstof » (Nmin.) : stikstof in de vorm van een minerale meststof; b) « organische stikstof » (Norg.) : stikstof in de vorm van een organische meststof; c) « totale stikstof » : de som van de organische stikstof en van de minerale stikstof;8° « compost » : het in aanwezigheid van zuurstof in gecontroleerde omstandigheden van biomaterie door micro- en macro-organismen veroorzaakte autotherme en thermofiele biologische afbraakproces waarmee een stabiele, gehygiëniseerde en rijk aan compost of door wormcompostering van biomaterie organische materie wordt verkregen, met uitzondering van het gecomposteerde mest in de zin van 10°, i);9° « nitraat vasthoudend tussengewas » : bodembedekkende beplanting die dankzij de opname van nitraten door de wortels voorkomt dat de nitraten op het akkerland waarop de lentegewassen aangebracht zullen worden, tijdens het herfst- en het winterseizoen in de ondergrond percolleren;10° « dierlijke mest » of « meststoffen » : dierlijke uitwerpselen of mengsels, ongeacht de verhoudingen, van dierlijke uitwerpselen en andere bestanddelen zoals stalstro, zelfs na verwerking;Onder dierlijke mest wordt verstaan : a) « mest » : een vast mengsel van stalstro, urine en dierlijke uitwerpselen, met uitzondering van aalt van pluimvee;b) « zachte mest » : mest waarvan de hoop opgeslagen is in een ruimte zonder enige hindernis en die gemiddeld niet hoger mag reiken dan meer dan 65 centimeter, ongeacht de neergelegde hoeveelheid.Onder gemiddelde hoogte wordt de hoogte van de hoop in de vorm van zwad verstaan; c) « aalt » : mengsel van feces en urine, in vloeibare of brijachtige vorm, met inbegrip van de vloeibare fase verkregen via een handeling tot scheiding van de bestanddelen van de aalt;d) « vaste fase van de aalt » : het vaste product verkregen na scheiding van het vloeibare en het vaste bestanddeel van de aalt.e) « gier » : uitsluitend urine, al dan niet verdund, die uit de verblijfplaats van de dieren of van de mestvaalt wegvloeit;f) « aalt van pluimvee » : pluimveemest en -uitwerpselen;g) « pluimveemest » : uitwerpselen van pluimvee, gemengd met stalstro (meer bepaald houtkrullen of stro);h) « pluimveeuitwerpselen » : zuivere uitwerpselen van pluimvee;i) « mestcompost » : mest die op een geschikte wijze mechanisch is verlucht, waardoor de aërobe afbraak mogelijk wordt;mest wordt als gecomposteerd beschouwd zodra de mesttemperatuur, na meer dan 60 ° C te hebben bereikt, opnieuw onder de 35 ° C daalt; 11° « eutrofiëring » : verrijking van het water door inzonderheid stikstofverbindingen, die leidt tot een versnelde groei van algen en hogere plantaardige levensvormen met als gevolg een verstoring van de normale werking van het aquatisch ecosysteem en een verslechtering van de waterkwaliteit;12° « landbouwbedrijf » of « bedrijf » : het geheel van de productie-eenheden gelegen op het geografische grondgebied van Wallonië, op autonome wijze beheerd door één landbouwer;13° « boerderij » : inrichting die onder de landbouwsector ressorteert en waarin één of meer krachtens de regelgeving op de milieuvergunning ingedeelde activiteiten of installaties plaatsvinden;14° « meststof » : elke stof die één of meer stikstofverbindingen inhoudt en bestemd is voor de bemesting van de gewassen;de meststoffen worden onderverdeeld in organische meststoffen en minerale meststoffen : a) « organische meststof » : elke meststof die verkregen wordt vanuit organische grondstoffen, met uitzondering van overblijfselen van gewassen die na de oogst op het veld zijn blijven liggen;de organische meststoffen zijn onderverdeeld in twee categorieën : - « organische meststoffen met een snelle werking » : organische meststoffen die gekenmerkt worden door een hoog stikstofaandeel dat na spreiding snel beschikbaar is, volgens de verdeelsleutel die in bijlage XXVIIIbis vastligt; het betreft meer bepaald aalt, gier, aalt van pluimvee en afvloeisel; - « organische meststoffen met een trage werking » : organische meststoffen die gekenmerkt worden door een laag stikstofaandeel op het ogenblik waarop ze gespreid worden, volgens de verdeelsleutel die in bijlage XXVIIIbis vastligt; het betreft meer bepaald runder- en varkensmest, alsmede mestcompost.

De producten die niet onder de twee bovenvermelde categorieën vallen, worden al naar gelang van het geval in één van beide categorieën ondergebracht door de administratie; b) « minerale meststof » : elke meststof die niet-organisch is;ureum wordt gelijkgesteld met een minerale stikstof; 15° « vochtige pluimveemest » : vochtige pluimveemest waarvan het percentage droge stof kleiner dan of gelijk is aan 35 %;16° « mestvaalt » : gebetonneerde en waterdichte mestbewaarplaats, met uitzondering van de stallen en de verblijfplaats van de dieren;17° « sap » of « afvloeisel » of « afvloeiing » : vloeistof uit de landbouwbedrijvigheid, met uitzondering van gier en aalt, die een aandeel zou kunnen hebben in de verontreiniging van het water door nitraat en die afvloeit uit diens productie- of bewaarplaats; regenwater wordt niet als afvloeisel beschouwd; 18° « erkend laboratorium » : laboratorium dat voldoet aan de vereisten verwoord in het besluit van de Waalse Regering van 14 februari 2008 tot vaststelling van de erkenningsvoorwaarden voor de laboratoria belast met de bodemanalyses voor de kwantificatie van de potentieel uitspoelbare stikstof (APL);19° « perceel » of « landbouwperceel » : elk akker- of weideland bestaande uit één aaneengesloten deel dat homogeen beheerd wordt tijdens één teeltcyclus;20° « jaarlijkse bodembemonsteringsperiode » of « periode » : herfstperiode waarin de bodembemonsteringen verricht worden op de landbouwpercelen met het oog op de dosering van de potentieel uitspoelbare stikstof;21° « permanent weiland » : grond met een vegetatie van gras of andere overblijvende kruidachtige voedergewassen die gedurende ten minste vijf jaar niet in de vruchtwisseling van het bedrijf wordt opgenomen;22° « stikstofprofiel » : meting van de hoeveelheid nitraatstikstof in de bodem;23° « stalhouding » : wijze waarop de dieren in de gebouwen gehuisvest worden;daaronder wordt o.a. verstaan : a) de stalhouding op een roostervloer of de gekluisterde stalhouding op roosters : het huisvesten van de dieren zonder stalstro, gekenmerkt door het inzamelen in een daartoe voorziene tank van alle zuivere dierlijke uitwerpselen in vorm van aalt;b) de « gekluisterde stalhouding met strobed » : wijze waarop de dieren op een strobed gehuisvest worden, gekenmerkt door het kluisteren ervan, het inzamelen van mest en afvloeisel uit de stal dat met gier gelijk wordt gesteld;c) de « stalhouding met halve strobedekking » : wijze waarop de dieren niet gekluisterd gehuisvest worden met een voederruimte waarin aalt voortgebracht wordt en een ligruimte waarin mest voortgebracht wordt;d) de « stalhouding op een strobed » of « op stalstro » : wijze waarop de niet gekluisterde dieren in een van stalstro voorziene stal gehuisvest worden, gekenmerkt door het inzamelen van droge mest opgehoopt door het verblijf van de dieren;24° « gebruikte landbouwoppervlakte » : de totale oppervlakte ingenomen door akkerland, blijvende weiden en weiden, de oppervlakten voor de blijvende gewassen en de gezinstuinen;25° « grondgebondenheidscijfer » (LS) : breukgetal waarmee voor een landbouwbedrijf de verhouding over één jaar uitgedrukt wordt tussen de organische-stikstofbewegingen en de maximumhoeveelheden organische stikstof die op de gronden van het bedrijf gespreid kunnen worden;26° « gehalte aan droge stof » (MS) : verhouding tussen het gewicht van de stof na droging tegen 105 ° C en het gewicht van de verse stof, verkregen volgens een in een laboratorium gebruikte methode;27° « akkerland » : de gezamenlijke bebouwbare oppervlakten, weideland uitgesloten. Art. R.189. Dit hoofdstuk heeft tot doel : 1° de waterverontreiniging die wordt veroorzaakt of teweeggebracht door nitraten uit agrarische bronnen te verminderen;2° verdere verontreiniging bedoeld onder 1° te voorkomen;3° een duurzaam beheer van stikstof en van humus in de bodem in de landbouw te bevorderen. Afdeling 2. - Actieprogramma

Art. R.190. § 1. Voor de behoeften van de doelstellingen bedoeld in artikel R.189 wordt een actieprogramma opgemaakt. Het actieprogramma is van toepassing op de bedrijven die op het grondgebied van het Waalse Gewest gevestigd zijn en bevat specifieke maatregelen die toepasselijk zijn op de bedrijven en delen van bedrijven die zich in een kwetsbaar gebied bevinden.

Het bestaat in de naleving van de in dit hoofdstuk bedoelde voorwaarden die toepasselijk zijn op het beheer van stikstof in de landbouw. § 2. Het actieprogramma wordt minstens om de vier jaar aan een nieuw onderzoek onderworpen en desnoods herzien.

Bij bedoelde herzieningen, die verricht worden overeenkomstig artikel R.230,, kunnen verschillende programma's vastgesteld worden voor verschillende kwetsbare gebieden of delen ervan. Afdeling 3. - Opslag en hantering van meststoffen, dierlijke mest,

plantaardig materiaal en afvloeisel Art. R.191. § 1. Elke rechtstreekse lozing van meststoffen en afvloeisel in de ondergrond, in een riool of in oppervlaktewater is verboden. § 2. Eventueel afvloeisel van opgeslagen plantaardig materiaal mag noch de riolering, noch het grond- of oppervlaktewater bereiken en dient ofwel opgeslagen ofwel door middel van een absorberende stof te worden opgevangen.

Art. R.192. § 1. De opslag van dierlijke mest en compost op het veld voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° met uitzondering van de mest waarvan in bijlage XXII vermeld is dat hij rechtstreeks op het veld opgeslagen kan worden, wordt mest eerst gedurende een periode van minstens drie maanden op de mestvaalt opgeslagen, overeenkomstig artikel R.194; 2° de opslag op het veld van compost die gekenmerkt is door een gehalte aan droge stoffen dat lager is dan 35 % is verboden;3° op het veld mag geen compost of mest opgeslagen worden : a) op het laagste punt van een glooiing;b) in een gebied dat onder water kan komen te staan;c) op minder dan 20 meter van een oppervlaktewater, een aansluitpunt voor waterwinning, een piëzometer of een inlaat van een riolering;die afstand kan tot 10 meter worden teruggebracht indien het afvloeisel wegens de topografie van de plaats of een specifieke voorziening onmogelijk naar die punten kan afvloeien; d) op een helling van meer dan 10 percent;4° het eventuele afvloeisel uit bedoelde opslagplaats mag noch een oppervlaktewater, noch een aansluitpunt voor waterwinning, noch een piëzometer, noch een inlaat van een riolering bereiken;5° elke opslagplaats voor compost of mest wordt ontruimd na afloop van een periode van maximum tien maanden;6° de opslag van compost of mest is verboden op een oppervlakte die sinds minder dan één jaar is ontruimd en op minder dan 10 meter van de uiterste limiet van de vorige oppervlakte. Op het veld wordt de dierlijke mest opgeslagen op een waterdichte betonnen mestvaalt uitgerust met een waterdichte opslagtank zonder overlooppijp, bestemd voor het opvangen en het tegenhouden van afvloeisel, met inachtneming van de voorwaarden bedoeld in artikel R.194, paragrafen 2 tot 8.

Compost kan ook opgeslagen worden op een waterdichte betonnen mestvaalt uitgerust met een waterdichte opslagtank zonder overlooppijp, bestemd voor het opvangen en het tegenhouden van afvloeisel, met inachtneming van de voorwaarden bedoeld in artikel R.194, §§ 2, 3 en 6. § 2. De plaats en de datum waarop de compost of de mest op het veld opgeslagen worden, worden vermeld in een registratieschrift dat op de hoeve bewaard wordt. De inhoud en het model van het schrift worden bepaald door de Minister die voor het waterbeleid bevoegd is, na advies van de professionele landbouworganisaties.

Art. R.193. § 1. De opslag van aalt van pluimvee op het veld voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° de opslag op het veld van aalt van pluimvee die gekenmerkt is door een gehalte aan droge stoffen dat lager is dan 55 %, is verboden;2° op het veld mag geen aalt van pluimvee opgeslagen worden : a) op het laagste punt van een glooiing;b) in een gebied dat onder water kan komen te staan;c) op een helling van meer dan 10 percent;d) op minder dan 20 meter van een oppervlaktewater, een aansluitpunt voor waterwinning, een piëzometer of een inlaat van een riolering;die afstand kan tot 10 meter worden herleid indien het afvloeisel wegens de topografie van de plaats of een specifieke voorziening onmogelijk naar die punten kan afvloeien; 3° het eventuele afvloeisel uit bedoelde opslagplaats mag noch een oppervlaktewater, noch een aansluitpunt voor waterwinning, noch een piëzometer, noch een inlaat van een riolering bereiken;4° elke opslagplaats voor aalt van pluimvee wordt ontruimd na afloop van een periode van maximum tien maanden;5° elke opslagplaats voor pluimveepoep wordt ontruimd na afloop van een periode van maximum één maand;6° de opslag van aalt van pluimvee is verboden op een oppervlakte die sinds minder dan één jaar is ontruimd en op minder dan 10 meter van de uiterste limiet van de vorige oppervlakte. Op het veld kan aalt van pluimvee ook opgeslagen worden op een waterdichte betonnen mestvaalt uitgerust met een waterdichte opslagtank zonder overlooppijp, bestemd voor het opvangen en het tegenhouden van afvloeisel, met inachtneming van de voorwaarden bedoeld in artikel R.195, paragrafen 2 tot 8. § 2. De plaats en de datum waarop aalt van pluimvee op het veld opgeslagen worden, worden jaarlijks vermeld in een registratieschrift dat op de hoeve bewaard wordt. De inhoud en het model van het schrift worden bepaald door de Minister die voor het waterbeleid bevoegd is, na advies van de professionele landbouworganisaties.

Art. R.193bis. § 1. De opslag van de vaste fase van de aalt voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° de opslag op het veld van een vaste aaltfase die gekenmerkt is door een gehalte aan droge stoffen dat lager is dan 25 % is verboden;2° de vaste fase met een gehalte aan droge stoffen van minder dan 25 percent wordt opgeslagen op een waterdichte betonnen mestvaalt uitgerust met een waterdichte opslagtank zonder overlooppijp, bestemd voor het opvangen en het tegenhouden van afvloeisel.Voor de opvang van afvloeisel wordt een capaciteit van 220 liter per m2 opslagplaats vereist als de oppervlakte niet helemaal overdekt is. Die capaciteit kan tot 150 liter per m2 teruggebracht worden als de oppervlakte niet helemaal overdekt is; 3° overeenkomstig artikel R.192, § 1, 3° tot 6°, mag de vaste aaltfase, die gekenmerkt is door een gehalte aan droge stoffen van 25 percent of meer, slechts op het veld opgeslagen worden nadat ze gedurende minstens drie maanden werd opgeslagen op een waterdichte betonnen mestvaalt uitgerust met een waterdichte opslagtank zonder overlooppijp, bestemd voor het opvangen en het tegenhouden van afvloeisel. § 2. De plaats en de datum waarop de vaste aaltfase op het veld opgeslagen wordt, worden jaarlijks vermeld in een registratieschrift dat op de hoeve bewaard wordt. De inhoud en het model van het schrift worden bepaald door de Minister die voor het waterbeleid bevoegd is, na advies van de professionele landbouworganisaties.

Art. R.194. § 1. Op de hoeve wordt de mest of de compost opgeslagen op een waterdichte betonnen mestvaalt met een voldoende oppervlakte en voorzien van een waterdichte opslagtank met een voldoende capaciteit, zonder overlooppijp en bestemd voor het opvangen en het tegenhouden van afvloeisel. § 2. De opslag mag gemiddeld niet meer bedragen dan 3 m3 mest of compost per m2 opslagoppervlakte. § 3. Indien de opslagplaats volledig overdekt is, kan de nodige opslagoppervlakte met één kwart worden verminderd, zodat nooit meer dan 4 m® mest of compost per m2 opslagoppervlakte wordt opgeslagen. § 4. De afmetingen van de oppervlakte van de mestopslagplaatsen op de hoeve worden vastgesteld op grond van de gegevens vermeld in de tabel van bijlage XXII. De opslagoppervlakte laat een permanente opslag toe als externe omstandigheden verspreiding op het veld beletten. § 5. Voor de opvang van afvloeisel uit mestopslagplaatsen wordt een capaciteit van 220 liter per m2 opslagoppervlakte vereist als de oppervlakte niet volledig overdekt is. Die capaciteit kan verminderd worden tot 150 liter per m2 als de stal overeenkomstig artikel R.196 voorzien is van een terugwinningsysteem voor gier. § 6. De opslagplaatsen voor mest en compost en de tanks voor de opvang van afvloeisel uit die opslagplaatsen worden ingericht zodat onbeheerst binnensijpelen van afvloeiend hemel- of dakwater voorkomen wordt. § 7. De afmetingen vastgesteld in de paragrafen 4 en 5 kunnen gewijzigd worden op schriftelijk en met redenen omkleed verzoek van betrokken landbouwer. Dat verzoek wordt aan de administratie gericht bij aangetekend schrijven of op enige andere wijze waarop een vaste dagtekening aan de zending verleend wordt.

Bedoeld verzoek tot wijziging moet gegrond zijn op de plaatselijke weersomstandigheden, de samenstelling en de omvang van het veebestand, op de soorten stallingswijzen, op de soorten voortgebrachte mest, op de hantering van de dierlijke mest, op de eventuele verwerking ervan en op het eventuele gebruik van een onweersbekken, van processen voor de zuivering van afvloeisel of de opslag op het veld.

De administratie richt haar beslissing waarbij ze zich over het volledige karakter van het verzoek uitspreekt aan de verzoeker binnen een termijn van vijftien dagen, die ingaat op de datum waarop ze het verzoek in ontvangst neemt overeenkomstig het eerste lid. Ze onderzoekt het verzoek en neemt een met redenen omklede beslissing op grond van de criteria vermeld in het tweede lid binnen de drie maanden na kennisgeving van de beslissing waarbij het dossier volledig verklaard wordt. § 8. Zachte mest mag enkel op de mestvaalt opgeslagen worden voor zover hij met een voldoende hoeveelheid mest van een ander soort gemengd wordt totdat het mengsel niet meer de kenmerken van zachte mest heeft. Zoniet wordt voorzien in een systeem om de vloeibare en de vaste fase te scheiden en op te slaan. De vloeibare fase wordt opgeslagen overeenkomstig de voorwaarden van artikel R.196, § 1, 1° en 2°. De vaste fase wordt naar gelang van haar kenmerken behandeld als zachte mest of als mest.

Art. R.195. § 1. Op de hoeve wordt de aalt van pluimvee opgeslagen op een waterdichte betonnen ruimte met een voldoende oppervlakte. Die opslagplaats is voorzien van een waterdichte opslagtank met een voldoende capaciteit, zonder overlooppijp en bestemd voor het opvangen en het tegenhouden van afvloeisel. § 2. Indien vochtige pluimveemest wordt opgeslagen, is de opslagplaats volledig overdekt. § 3. De opslag mag gemiddeld niet meer bedragen dan 3 m3 pluimveemest per m2 opslagoppervlakte. § 4. Indien de opslagplaats volledig overdekt is, kan de nodige opslagoppervlakte met één kwart worden verminderd zodat nooit meer dan 4 m3 aalt van pluimvee per m² opslagplaats wordt opgeslagen. § 5. De afmetingen van de oppervlakte van de opslagplaats worden vastgesteld op grond van de gegevens vermeld in de tabel van bijlage XXII. De opslagoppervlakte laat een permanente opslag toe als externe omstandigheden verspreiding op het veld beletten. § 6. Voor de opvang van afvloeisel uit opslagplaatsen is een capaciteit van 220 liter per m2 opslagplaats vereist als de oppervlakte niet volledig overdekt is. § 7. De opslagplaatsen voor aalt van pluimvee en de tanks voor de opvang van afvloeisel uit die plaatsen worden ingericht zodat dat onbeheerst binnensijpelen van afvloeiend hemel- of dakwater voorkomen wordt. § 8. De afmetingen bedoeld in de paragrafen 5 en 6 kunnen gewijzigd worden op schriftelijk en met redenen omkleed verzoek van betrokken landbouwer. Dat verzoek wordt aan de administratie gericht bij aangetekend schrijven of op enige andere wijze waarop een vaste dagtekening aan de zending verleend wordt.

Bedoeld verzoek tot wijziging is gegrond op de plaatselijke weersomstandigheden, de samenstelling en de omvang van het pluimveebestand, op de soorten huisvesting, op de soorten voortgebrachte aalt, op de hantering ervan, op de eventuele verwerking ervan en op het eventuele gebruik van een onweersbekken, van processen voor de zuivering van afvloeisel of de opslag op het veld.

De administratie richt haar beslissing waarbij ze zich over het volledige karakter van het verzoek uitspreekt aan de verzoeker binnen een termijn van vijftien dagen, die ingaat op de datum waarop ze het verzoek in ontvangst neemt overeenkomstig het eerste lid. Ze onderzoekt het verzoek en neemt een met redenen omklede beslissing op grond van de criteria vermeld in het tweede lid binnen drie maanden na kennisgeving van de beslissing waarbij het dossier volledig verklaard wordt.

Art. R.196. § 1. De opslag van aalt en gier voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° zij worden opgeslagen in een waterdichte accommodatie met een voldoende capaciteit, zonder overlooppijp zodat zij niet naar de externe omgeving afvloeien;2° de opslagaccommodatie wordt ingericht zodat onbeheerst binnensijpelen van afvloeiend hemel- of dakwater voorkomen wordt; 3° om de in artikel R.203 bedoelde spreidingsperiodes in acht te nemen, dient de opslagaccommodatie voor aalt en gier de opslag tijdens minstens zes maanden mogelijk te maken. § 2. De afmetingen van bedoelde accommodatie wordt bepaald op grond van de gegevens vermeld in de tabel van bijlage XXII. § 3. De afmetingen bedoeld in paragraaf 2 kunnen gewijzigd worden op schriftelijk en met redenen omkleed verzoek van betrokken landbouwer.

Dat verzoek wordt aan de administratie gericht bij aangetekend schrijven of op enige andere wijze waarop een vaste dagtekening aan de zending verleend wordt.

Bedoeld verzoek tot wijziging is gegrond op de plaatselijke weersomstandigheden, de samenstelling en de omvang van het veebestand, op de soorten huisvesting, op de soorten voortgebrachte dierlijke mest, op de hantering ervan en op de eventuele verwerking ervan.

De administratie richt haar beslissing waarbij ze zich over het volledige karakter van het verzoek uitspreekt aan de verzoeker binnen een termijn van vijftien dagen, die ingaat op de datum waarop ze het verzoek in ontvangst neemt overeenkomstig het eerste lid. Ze onderzoekt het verzoek en neemt een met redenen omklede beslissing op grond van de criteria vermeld in het tweede lid binnen de drie maanden na kennisgeving van de beslissing waarbij het dossier volledig verklaard wordt.

Art. R.197. § 1. De opslagaccommodatie voor dierlijke mest of compost is waterdicht. § 2. De technische voorschriften die de waterdichtheid waarborgen worden nader bepaald door de Minister van Landbouw. § 3. Indien er twijfels bestaan omtrent de waterdichtheid van de opslagaccommodatie voor dierlijke mest, kan de administratie ze door elk middel dat ze nuttig acht aan een verificatie onderwerpen.

Art. R.198. § 1. Landbouwexploitanten die fokdieren houden, beschikken over een conformiteitsattest voor de opslagaccomodatie voor dierlijke mest, met name het « ACISEE ». Het « ACISEE » wordt door de administratie afgeleverd na controle en bevestigt de naleving van de artikelen R.194 tot R.197. Er wordt één « ACISEE » afgeleverd per landbouwbedrijf dat, desgevallend, verschillende productielocaties dekt.

Het model en de inhoud van het « ACISEE » worden door de directeur-generaal van de administratie bepaald. § 2. De administratie verzoekt de landbouwexploitanten erom uiterlijk 1 januari 2016 een aanvraag in te dienen om het « ACISEE » te verkrijgen. De landbouwbedrijven die op 1 januari 2015 niet beschikken over een producentennummer, dienen hun aanvraag op eigen initiatief in.

Het conformiteitsattest verkregen in het kader van artikel 19 van het besluit van de Waalse Regering van 19 december 2008 voor de investeringen in de landbouwsector, zoals gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 1 september 2011, wordt geacht gelijkwaardig te zijn aan het « ACISEE ». § 3. De landbouwexploitant vraagt de hernieuwing van het « ACISEE » aan op verzoek van de administratie, minstens om de vijf jaar, of wanneer één van de volgende gevallen zich voordoet : 1° de gegevens betreffende de veestapel op grond waarvan het « ACISEE » afgeleverd werd zijn voor 15 percent niet meer geldig over een periode van één jaar;2° de capaciteit van de opslagaccomodatie is beperkt;3° de door het « ACISEE » gedekte accomodatie is zodanig beschadigd dat de dichtheid niet meer gegarandeerd wordt;4° de stallingen ondergaan een verbouwing die de staat van de voortgebrachte mest beïnvloedt of huisvesten een ander soort dieren. § 4. In afwachting van de afgifte van het « ACISEE » of van de hernieuwing ervan wordt de accomodatie waarvoor een aanvraag werd ingediend, geacht te voldoen aan de artikelen R.194 tot R.197.

Het vermoeden bedoeld in het eerste lid kan omgekeerd worden na een controle door de agenten belast met de opsporing en de vaststelling van overtredingen van dit hoofdstuk.

Art. R.199. § 1. Om te voldoen aan de voorschriften van de artikelen R.194 tot R.197, kan de landbouwexploitant een overeenkomst sluiten met een derde voor de verhuring van een accomodatie voor de opslag van dierlijke mest. Die overeenkomst wordt onderworpen aan de goedkeuring van de administratie. Zo niet wordt ze niet door de administratie in aanmerking genomen om na te gaan of de landbouwexploitant voldoet aan de voorschriften van de artikelen R.194 tot R.197.

De administratie keurt de overeenkomst goed als na de controle van de accomodatie voor de opslag van dierlijke mest die het voorwerp van de overeenkomst uitmaakt blijkt dat de volgende voorwaarden vervuld zijn : 1° de verhuurde accomodatie is gelegen binnen een straal van 10 kilometer of minder van de verblijfplaats van de dieren.Zo niet wordt bij het vervoer van de organische mest naar de verhuurde accommodatie voorzien in een document voor de opvolging van de opslag dat voor het vervoer aan de administratie gericht wordt langs de elektronische weg of per telefax. Als het document per telefax verzonden wordt, wordt het binnen twee werkdagen voor de overdracht verzonden. Zaterdag wordt niet als een kalenderdag beschouwd. In het document voor de opvolging van de opslag worden minstens de volgende elementen opgenomen : a) de gegevens waarmee de huurovereenkomst op basis waarvan de overbrengingen doorgevoerd worden geïdentificeerd kan worden;b) de datum van het vervoer;c) de aard en de hoeveelheid van de mest waarvan de overbrenging overwogen wordt; 2° de accomodatie voldoet aan de voorschriften van de artikelen R.194 tot R.197; 3° de capaciteit van de verhuurde accomodatie is hoger dan of gelijk aan die waarin de overeenkomst voorziet; 4° de mede-ondertekenende derde onderworpen aan de verplichtingen waarin de artikelen R.194 tot R.197 voorzien houdt zich aan de inhoud van die bepalingen ondanks het sluiten van de overeenkomst. § 2. De voor het waterbeleid bevoegde Minister bepaalt de vorm van die overeenkomst alsook de modaliteiten voor de opstelling van de huurovereenkomsten en van de documenten voor de opvolging van de opslag en voor de controle op de vlotte uitvoering hiervan.

Art. R.199bis. De artikelen R.194 tot R.198 zijn niet van toepassing op de bedrijven die niet ingedeeld zijn krachtens de regelgeving betreffende de milieuvergunning. Afdeling 4. - Voorwaarden en periodes van spreiding van meststoffen,

maximale hoeveelheid stikstof die verspreid mag worden en bewerking van weiland Art. R.200. § 1. Het spreiden van meststoffen is verboden op minder dan 6 meter van oppervlaktewater. Die afstand wordt berekend vanaf de hoge oever of het talud dat aan dat oppervlaktewater grenst. § 2. Het spreiden van meststoffen is ook verboden : 1° op besneeuwde bodem;2° op een waterverzadigde bodem;3° op zuivere peulgewassen (fabaceae);4° tijdens de tussenteelt die voorafgaat aan of volgt op het inzaaien of aanplanten van peulgewassen, ongeacht of de grond al dan niet met planten bedekt is;behalve als voor de spreiding een bemestingsadvies wordt opgesteld op grond van stikstofprofielen, goedgekeurd door de begeleidingsstructuur overeenkomstig artikel R.229.

Art. R.201. § 1. Onverminderd artikel R.223 is het spreiden van organische meststoffen met een snelle werking en van minerale meststoffen verboden op een besneeuwde bodem waarvan de aan de oppervlakte gemeten temperatuur minstens 24 uur zonder onderbreking negatief is. § 2. Onverminderd artikel R.224, is het spreiden van organische meststoffen met een snelle werking verboden op grond die niet bedekt is met planten, ongeacht de helling, behalve als de dierlijke mest opgenomen wordt de dag nadat hij is aangebracht. § 3. Op een perceel akkerland waarvan meer dan 50% van de oppervlakte of meer dan 50 are een helling van 50% of meer hebben, is het spreiden van minerale en organische meststoffen met een snelle werking en van zachte mest verboden op het deel van het perceel met een dergelijke hellingsgraad.

Art. R.202. Het spreiden van gier d.m.v. een tank van meer dan 10.000 liter voorzien van een systeem waarmee de gier naar boven uitgeworpen wordt in de vorm van een schoof is verboden.

Art. R.203. § 1. De spreidingsperiodes worden uitvoerig omschreven in bijlage XXIII. De spreidingen voldoen bovendien aan de voorschriften van de paragrafen 2 en 3. § 2. Het spreiden van minerale meststoffen, van organische meststoffen met een snelle werking en van zachte mest op akkerland is verboden van 16 september tot en met 15 februari.

Van 1 juli tot en met 15 september is de spreiding van organische meststoffen op ingegraven stro slechts toegelaten tot maximum 80 kg stikstof per hectare of op percelen bestemd voor wintergewassen die in de herfst zijn aangeplant of voor "nitraathoudende" gewassen.

De "nitraathoudende" gewassen bevatten maximum 50 percent peulgewassen in gewicht van het graanmengsel. Ze worden uiterlijk 15 september na de vorige oogst aangebracht en bedekken de bodem ten belope van minstens 15 % op een bepaald tijdstip in de groei, behalve in uitzonderlijke weersomstandigheden. Ze mogen niet vernietigd worden vóór 15 november. § 3. In afwijking van paragraaf 2, kan de Minister die voor het waterbeleid bevoegd is, in geval van uitzonderlijke weers-, landbouw- of milieu-omstandigheden voor 15 september van het lopende jaar, de vervaldatum van de in paragraaf 2, tweede lid, bedoelde periode op het hele grondgebied of op een deel ervan verlengen van 15 september tot en met 30 september en de begindatum van de in paragraaf 2, eerste lid, bedoelde verbodsperiode verschuiven van 16 september tot en met 1 oktober. § 4. Het spreiden van minerale meststoffen, van organische meststoffen met een snelle werking, met uitzondering van de teruggave aan de bodem door het vee tijdens het weiden, en van zachte mest is verboden op weiland van 16 september tot en met 31 januari.

In afwijking van het eerste lid, is het spreiden van organische meststoffen met een snelle werking alsook van zachte mest in weersomstandigheden die de naleving van de artikelen R. R.200 en R.201 inhouden, van 16 tot 31 januari toegelaten naar belope van maximum 80 kg stikstof per hectare.

In afwijking van het eerste lid, is het spreiden van organische meststoffen met een snelle werking alsook van zachte mest van 16 tot en met 30 september toegelaten naar belope van maximum 80 kg stikstof per hectare.

Art. R.204. De spreiding van meststoffen wordt enkel toegelaten om te voldoen aan de fysiologische stikstofbehoeften van de planten, waarbij erover gewaakt wordt dat het verlies van nutriënten beperkt wordt. De bedachte bemesting wordt berekend volgens een vooruitlopende balans per teelt die voorziet in een evenwicht tussen de behoeften van die teelt en de stikstofleveringen aan de grond ten einde de geschikte dosis meststoffen aan te brengen.

Art. R.205. § 1. Op weideland mag de totale stikstofaanbreng over één jaar nooit 350 kg per hectare overschrijden, met inbegrip van de teruggave aan de bodem door het vee dat zich op de weide bevindt. § 2. Met het oog op verificatie door de administratie is elk landbouwbedrijf ertoe verplicht de documenten te bewaren met betrekking tot de aankoop of de levering van minerale meststoffen vanaf 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het lopende kalenderjaar. § 3. De maatregelen bedoeld in paragraaf 2 zijn niet van toepassing op de bedrijven die niet ingedeeld zijn krachtens de regelgeving betreffende de milieuvergunning.

Art. R.206. § 1. De aanbreng van minerale meststoffen op akkerland wordt zodanig beperkt dat de totale hoeveelheid aangebrachte stikstof over één jaar, rekening houdend met de stikstofaanbreng door organische meststoffen, niet meer bedraagt dan 2 500 kg per hectare akkerland als gemiddelde voor één bedrijf. § 2. Met het oog op verificatie door de administratie is elk landbouwbedrijf ertoe verplicht de documenten te bewaren met betrekking tot de aankoop of de levering van minerale meststoffen vanaf 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het lopende kalenderjaar. § 3. De maatregelen bedoeld in paragraaf 2 zijn niet van toepassing op de bedrijven die niet ingedeeld zijn krachtens de regelgeving betreffende de milieuvergunning.

Art. R.207. Onverminderd de naleving van artikel R.214, § 1, mag de aanbreng van organische stikstof over één jaar en voor de gehele aangegeven landbouwoppervlakte van het bedrijf al naar gelang van zijn bestemming als akker- of weideland niet hoger zijn dan het gemiddelde van 115 kg per hectare akkerland, noch dan het gemiddelde van 230 kg per hectare weideland, met inbegrip van de teruggave aan de bodem door het vee dat zich op de weide bevindt.

Art. R.208. § 1. Onverminderd de naleving van artikel R.207, worden de organische meststoffen, op een gegeven perceel, in dusdanige verhoudingen verspreid dat de gemiddelde aanbreng van organische stikstof over de vijf opeenvolgende jaren waarin bedoeld perceel in bedrijf is als akker- of weideland, volgende waarden over één jaar niet overschrijdt : 1° 115 kg per hectare akkerland;2° 230 kg per hectare weideland. § 2. De maximumaanbreng van organische stikstof per perceel akkerland over één jaar wordt vastgelegd op 230 kg organische stikstof per hectare.

Art. R.209. § 1. Permanent weiland mag slechts tussen 1februari en 31 mei bewerkt worden om een nieuw plantendek aan te brengen. § 2. Gedurende de eerste twee jaren na de bewerking wordt de bewerkte oppervlakte ingezaaid met bodembedekkende gewassen of een opeenvolging ervan zonder peulgewassen of bodembedekkende gewassen die peulgewassen bevatten. Indien een bodembedekkend gewas voor weidelanden ingezaaid wordt, zijn peulgewassen evenwel toegelaten. Gedurende dezelfde periode is het verboden organische meststoffen op bedoelde oppervlakte te spreiden. § 3. De spreiding van minerale meststoffen is verboden op bedoelde oppervlakte tijdens het eerste jaar na de bewerking. Afdeling 5. - Grondgebondenheidscijfer en spreidingscontracten

Art. R.210. § 1. Het bedrijfsinterne grondgebondenheidscijfer (LSI of LS-Interne) houdt rekening met de stikstof die in het bedrijf voortgebracht wordt en wordt aan de hand van volgende formule berekend : LS-Interne = Voortgebrachte organische stikstof (kgNorg.) / ([weideoppervlakte van het bedrijf (ha) X 230(kgNorg./ha)] + [(akkerlandoppervlakte van het bedrijf (ha) X 115(kgNorg./ha)]). § 2. Op grond van de gegevens van de vorige campagne geeft de administratie de landbouwers jaarlijks tegen 1 juni schriftelijk kennis van de LSI-waarde van hun bedrijf. § 3. Zodra het bedrijf een intern grondgebondenheidscijfer laat optekenen dat hoger is dan de eenheid, is de landbouwer ertoe verplicht een spreidingscontract of spreidingscontracten te sluiten overeenkomstig artikel R. 211 en de in overweging genomen mest aan de overnemer over te dragen of elke maatregel te treffen waardoor het interne grondgebondenheidscijfer opnieuw aan de eenheid gelijk wordt of onder de eenheid daalt. § 4. Het globale grondgebondenheidscijfer van het bedrijf (LSG ou LS-Global) houdt rekening met alle stromen organische stikstof die het bedrijf binnenkomen en verlaten, met inbegrip van de in de landbouw gevaloriseerde organische stoffen, en wordt aan de hand van volgende formule berekend : LS-Global = (Voortgebrachte organische stikstof (kgNorg.) + Ingevoerde organische stikstof (kgNorg.) - Uitgevoerde organische stikstof (kgNorg.) / ([akkerlandoppervlakte van het bedrijf (ha) X 230(kgNorg./ha)] + [akkerlandoppervlakte van het bedrijf (ha) X 115(kgNorg./ha)]). § 5. Op grond van de gegevens van de vorige campagne geeft de administratie de betrokken landbouwers jaarlijks tegen 1 juni schriftelijk kennis van de LSG-waarde van hun bedrijf, rekening houdend o.a. met de overdrachten van meststoffen tussen 1 april van het vorige jaar en 31 maart van het lopende jaar. § 6. Het grondgebondenheidscijfer moet gelijk zijn aan een eenheid of minder.

Art. R.211. § 1. Elke overdracht van organische meststoffen naar een landbouwbedrijf maakt het voorwerp uit van een spreidingscontract. De spreidingscontracten worden opgemaakt in elektronische vorm of op een papieren drager.

Als het contract op een papieren drager opgemaakt wordt, mag de geldigheidsperiode ervan niet langer duren dan drie jaar. De contracten gesloten voor 1 januari 2015 eindigen uiterlijk 31 december 2017. § 2. De landbouwer kan spreidingscontracten aangaan met derden voor zover het globale grondgebondenheidscijfer van zijn bedrijf (LSG of LS-Global) onder de eenheid of gelijk aan de eenheid blijft. De contracten hebben een minimale duur van één jaar. § 3. In de spreidingscontracten worden minstens de volgende elementen opgenomen : 1° de verbintenis van de contractanten tot de naleving van alle voorschriften die hen betreffen inzake het stikstofbeheer;2° het soort mest, de hoeveelheid organische stikstof waarop het contract slaat (en het equivalent ervan in hoeveelheden organische meststoffen), alsook de datum van inwerkingtreding en de duur van het contract;3° de modaliteiten waarin voorzien wordt bij contractbreuk, bij niet-naleving van het contract of in geval van geschil tussen de partijen. § 4. Het spreidingscontract gesloten op een papieren drager wordt in drie exemplaren opgemaakt, twee voor de contracterende partijen en het derde voor de administratie. Het exemplaar dat voor de administratie bestemd is, wordt door de overdrager bij aangetekend schrijven of door elke ander middel dat een vaste datum aan de verzending verleent uiterlijk vijftien dagen na de datum van inwerkingtreding ervan toegezonden.

Een papieren afschrift van het elektronisch gesloten contract worden ondertekend en bewaard door elke contracterende partij. Ze is opeisbaar op gewoon verzoek van de administratie. § 5. Bij elke overdracht van organische meststoffen wordt gebruik gemaakt van een specifiek formulier als document voor de opvolging van de overdracht.

Het document voor de opvolging van de overdracht heeft betrekking op het vervoer van één enkel type meststof die op dezelfde dag vervoerd wordt naar één enkele natuurlijke of rechtspersoon.

Het document voor de opvolging van de overdracht wordt door de overdrager langs de elektronische weg aan de administratie gestuurd voor de overdracht van de organische meststoffen of per telefax twee werkdagen voor de overdracht. Zaterdag wordt niet als een kalenderdag beschouwd. Die overdracht gaat vergezeld van een afschrift van het opvolgingsdocument.

In het opvolgingsdocument worden minstens de volgende elementen opgenomen : 1° de gegevens waarmee het contract op basis waarvan de overdrachten doorgevoerd worden geïdentificeerd kan worden;2° de datum van de overdracht;3° de aard en de hoeveelheid van de mest waarvan de overdracht overwogen wordt;4° de onmiddellijke bestemming van de meststoffen. Het opvolgingsdocument bedoeld in het eerste lid wordt na de overdracht ingevuld om aan te geven hoeveel organische mest daadwerkelijk is overgedragen. Het ingevulde opvolgingsdocument wordt door de overdrager op papieren drager, langs de elektronische weg of per telefax overgemaakt uiterlijk de vijftiende dag na die van het vervoer. Het opvolgingsdocument, ondertekend door beide partijen, vermeldt de daadwerkelijk overgedragen hoeveelheden en wordt door de overdrager bewaard. Het wordt gedurende drie jaar, te rekenen vanaf de datum van de overdracht, ter inzage gelegd van de administratie en van de agenten belast met de opsporing en de vaststelling van overtredingen van dit hoofdstuk. § 6. De uitgewisselde hoeveelheden worden berekend op basis van de gegevens opgenomen in het ingevulde opvolgingsdocument en overgemaakt binnen de termijnen die in paragraaf 5 vastliggen. Bij gebrek aan kennisgeving binnen de voorgeschreven termijnen, wordt de overdracht geacht niet te zijn doorgevoerd voor de overdrager maar wel voor de overnemer.

In afwijking van het eerste lid en wat betreft de contracten die voor 1 januari 2015 gesloten worden en voor die datum gevolg hebben, zijn de overgedragen hoeveelheden die meegedeeld worden tussen 1 januari 2015 en de verjaardag van de productie van de gevolgen van het contract gelijk aan 0 kg voor de overnemer. § 7. De paragrafen 5 en 6 zijn niet van toepassing op de overdragende landbouwbedrijven die stikstof voortbrengen waarvan de veestapel nooit meer dan 2500 kg stikstof voortgebracht heeft. In dat geval worden de uitgewisselde hoeveelheden berekend op basis van het spreidingscontract. § 8. De voor het waterbeleid bevoegde Minister bepaalt de modaliteiten voor de uitvoering van en de controle op de spreidingscontracten en de opvolgingsdocumenten. Afdeling 6. - Kwetsbare gebieden en bijkomende voorwaarden die

toepasselijk zijn op het beheer van stikstof in de landbouw in kwetsbare gebieden Onderafdeling 1. - Kwetsbare gebieden Art. R.212. Om het water te beschermen tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen, wijst de voor het waterbeleid bevoegde Minister kwetsbare gebieden aan op het grondgebied van het Waalse Gewest.

Art. R.213. § 1. De kwetsbare gebieden worden bepaald op grond van de volgende criteria : 1° voor het oppervlaktewater dat een nitraatconcentratie bevat of dreigt te bevatten dat hoger ligt dan 50 milligram per liter als de bij artikel R.190 bepaalde maatregelen niet worden getroffen, gaat het om de delen van het grondgebied die de verontreiniging van bedoeld oppervlaktewater door nitraten veroorzaken of daartoe bijdragen; 2° voor het grondwater dat een nitraatconcentratie bevat of dreigt te bevatten dat hoger ligt dan 50 milligram per liter als de bij artikel R.190 bepaalde maatregelen niet worden getroffen, gaat het om de delen van het grondgebied die de verontreiniging van bedoeld grondwater door nitraten veroorzaken of daartoe bijdragen; 3° voor de natuurlijke zoetwatermeren en de andere zoetwatermassa's, de estuaria en het kust- of zeewater die in een nabije toekomst geëutrofieerd worden of dreigen te worden als de bij artikel R.190 bepaalde maatregelen niet worden getroffen, gaat het om de delen van het grondgebied die de verontreiniging van bedoelde natuurlijke zoetwatermeren of andere zoetwatermassa's, estuaria en kust- of zeewater door nitraten veroorzaken of daartoe bijdragen.

Bij de toepassing van de criteria bedoeld in het eerste lid houdt de Minister die voor het waterbeleid bevoegd is eveneens rekening met : 1° de fysische en milieukenmerken van het water, de bodem en de ondergrond;2° de huidige stand van kennis inzake het gedrag van de stikstofverbindingen in het water, de bodem en de ondergrond;3° de huidige stand van kennis inzake de weerslag van de getroffen maatregelen. § 2. De lijst van de kwetsbare gebieden wordt minstens om de vier jaar opnieuw onderzocht en desnoods herzien of aangevuld om rekening te houden met de veranderingen en factoren die op het ogenblik van de vorige aanwijzing niet te voorzien waren.

Onderafdeling 2. - Grondgebondenheidscijfer in kwetsbare gebieden Art. R.214. § 1. In de kwetsbare gebieden mag de aanbreng van organische stikstof op de betrokken oppervlakten van het bedrijf over één jaar en voor de gehele gebruikte landbouwoppervlakte van het bedrijf niet hoger zijn dan het gemiddelde van 170 kg per hectare gebruikt akkerland. § 2. Voor de bedrijven die minstens één perceel in een kwetsbaar gebied bezitten, wordt het grondgebondenheidscijfer in kwetsbare gebieden van het bedrijf (LSZv of LS - Kwetsbaar gebied)) houdt rekening met alle stromen organische stikstof die het bedrijf binnenkomen en verlaten, met inbegrip van de in de landbouw gevaloriseerde organische stoffen, en wordt aan de hand van volgende formule berekend : LS-Kwetsbaar gebied = (Voortgebrachte organische stikstof (kgNorg.) + Ingevoerde organische stikstof (kgNorg.) - Uitgevoerde organische stikstof (kgNorg.)) / ([gebruikte landbouwoppervlakte van het bedrijf in kwetsbare gebieden (ha) X 170 (kgNorg./ha)] + [weideoppervlakte van het bedrijf buiten kwetsbare gebieden (ha) X 230 (kgNorg./ha)] + [akkerlandoppervlakte van het bedrijf buiten kwetsbare gebieden (ha) x 115(kgNorg./ha)]). § 3. Het grondgebondenheidscijfer in kwetsbare gebieden moet lager zijn dan of gelijk zijn aan een eenheid. § 4. Op grond van de recentst beschikbare gegevens geeft de administratie de betrokken landbouwers jaarlijks tegen 1 juni schriftelijk kennis van de LSZv-waarde van hun bedrijf, rekening houdend o.a. met de overdrachten van meststoffen tussen 1 april van het vorige jaar en 31 maart van het lopende jaar.

Onderafdeling 3. - Opvolging van de bedrijven door metingen van potentieel uitspoelbare stikstof Art. R.215. § 1. De administratie controleert jaarlijks minimum 5 percent landbouwbedrijven onder de bedrijven waarvan een deel of het geheel van de landbouwoppervlakte in een kwetsbaar gebied ligt. § 2. Binnen de gecontroleerde landbouwbedrijven wijst de administratie drie percelen aan waarop bodemmonsters zullen worden genomen tussen 15 oktober en 30 november met het oog op de dosering van de potentieel uitspoelbare stikstof, alsook een vervangingsperceel waarop de monsterneming aangevuld kan worden als het nemen van bodemmonsters moeilijk blijkt te zijn op een eerder geselecteerd perceel.

Art. R.216. § 1. De voor het waterbeleid bevoegde Minister bepaalt de voorwaarden voor de monsterneming en de verpakking van de monsters, alsook voor de analyse ervan door een erkend laboratorium. § 2. De administratie geeft het erkend laboratorium dat met de analyse belast is jaarlijks vóór 1 oktober kennis van de adresgegevens van de geselecteerde landbouwbedrijven, alsook van de ligging van de percelen waarop monsters moeten worden genomen.

Als de administratie voor het nemen van bodemmonsters zorgt, verwittigt ze het laboratorium dat met de analyse belast is.

De landbouwer wiens landbouwbedrijf is geselecteerd, wordt minstens zeven werkdagen vóór de datum van de monsterneming verwittigd. § 3. De kosten voor de monsterneming, de verpakking en de analyse van de door de administratie geselecteerde monsterneming worden door haar gedragen. § 4. De uitslagen van de analyses worden binnen tien werkdagen na de monsterneming door het erkende laboratorium aan de landbouwer en aan de administratie gestuurd. § 5. Binnen 15 werkdagen na de eerste monsterneming op de overeenkomstig artikel R.215, § 2, geselecteerde drie percelen, kan de landbouwer op eigen kosten bijkomende monsters laten nemen door een laboratorium van zijn keuze op één of meer percelen waarop voorheen monsters zijn genomen, met het oog op een analyse op tegenspraak volgens de procedure waarin paragraaf 1 voorziet. Het door de landbouwer gekozen erkende laboratorium geeft de administratie minstens vier werkdagen op voorhand telefonisch en met schriftelijke bevestiging kennis van de datum die voor de tegensprekelijke monsterneming voorzien wordt. De bijkomende monsterneming vindt plaats binnen 25 werkdagen na de eerste monsterneming, uiterlijk 20 december.

De uitslagen van de voor de landbouwer gunstigste analyses worden door de administratie in aanmerking genomen.

De uitslagen van een tegensprekelijke analyse die niet wordt uitgevoerd volgens de procedure omschreven in deze paragraaf zijn van rechtswege nietig en kunnen niet in aanmerking worden genomen door de administratie.

Art. R.217. § 1. Op grond van de uitslagen van de « survey surfaces agricoles » waarvan sprake in artikel R.232, gaat de administratie voor elk perceel waarop een monsterneming is verricht na of de gemeten potentieel uitspoelbare stikstof voldoet aan de goede praktijken die nodig zijn voor de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen. De gemeten potentieel uitspoelbare stikstof wordt beschouwd als in overeenstemming zijnde met die goede praktijken indien hij de toegestane afwijking naleeft ten opzichte van de jaarlijkse referentiewaarde bepaald overeenkomstig artikel R.232.

De hoogst toegestane afwijking ten opzichte van de referentiewaarde boven welke de potentieel uitspoelbare stikstof niet conform wordt verklaard, wordt bepaald door de Minister die voor het waterbeleid bevoegd is. § 2. Voor een gegeven jaar wordt een landbouwbedrijf in overeenstemming verklaard met de goede landbouwpraktijken die nodig zijn voor de bescherming van water tegen stikstofverontreiniging uit agrarische bronnen - hierna "conform verklaard" genoemd - als de twee volgende voorwaarden vervuld zijn : 1° minstens twee van de drie percelen waarop monsters zijn genomen vertonen een uitslag die aan § 1 voldoet;2° geen enkel perceel waarop monsters zijn genomen vertoont tegelijkertijd een overschrijding van de afwijkingsgrens van meer dan 100 % en een overschrijding van die grens van meer dan 100 kilogram per hectare. In het tegenovergestelde geval wordt het betrokken landbouwbedrijf niet conform verklaard met de goede landbouwpraktijken die nodig zijn voor de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen - hierna « niet conform verklaard » genoemd. § 3. Een voor een gegeven jaar niet conform verklaard landbouwbedrijf wordt aan een waarnemingsprogramma voor potentieel uitspoelbare stikstoffen onderworpen overeenkomstig artikel R.220.

Art. R.218. § 1. De administratie laat de landbouwer uiterlijk 28 februari na de monsterneming weten of zijn bedrijf alsook elk individueel perceel waarop monsters zijn genomen al dan niet conform zijn. § 2. Bij gemotiveerd schrijven kan de landbouwer binnen dertig dagen na de kennisgeving van de administratie hiertegen een administratief beroep aantekenen. Dat beroep wordt bij de administratie ingediend bij aangetekend schrijven of op elke wijze waaropeen vaststaande datum aan de zending wordt verleend.

Dat beroep kan enkel gemotiveerd worden met erkende uitzonderlijke weersomstandigheden die op de betrokken plaats heersten, of met uitzonderlijke teeltmoeilijkheden die zich hebben voorgedaan bij het beheer van betrokken perceel (percelen) dat/die aangegeven werd(en) in het overeenkomstig artikel R. 216 opgemaakt proces-verbaal van monsterneming., § 1.

De bewijslast van de waarachtigheid van de elementen die het beroep motiveren, rust op de landbouwer.

De administratie onderzoekt het beroep en richt een voorstel van beslissing aan de Minister die voor het waterbeleid bevoegd is. De Minister die voor het waterbeleid bevoegd is maakt zijn op grond van de in lid 2 vermelde criteria gemotiveerde beslissing over binnen drie maanden na ontvangst van het beroep.

Art. R.219. Een landbouwbedrijf wordt niet conform verklaard voor het jaar van de monsterneming, ongeacht de uitslag betreffende de percelen waarop eventueel monsters zijn genomen, als de bodembemonstering in de zin van deze onderafdeling door toedoen van de landbouwer of zijn rechthebbenden onmogelijk wordt gemaakt op één of meerdere percelen van dat landbouwbedrijf, zelfs voor een eventuele monsterneming ter verificatie die door of op verzoek van de administratie georganiseerd wordt.

Art. R.220. § 1. Een landbouwbedrijf dat onderworpen is aan het waarnemingsprogramma voor potentieel uitspoelbare stikstoffen wordt ertoe verplicht alle nodige maatregelen te treffen voor de inachtneming van de goede landbouwpraktijken die nodig zijn voor de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen. Daartoe kan het in aanmerking komen voor steun en advies van de begeleidingsstructuur. § 2. De landbouwer wiens bedrijf onderworpen is aan het waarnemingsprogramma voor potentieel uitspoelbare stikstoffen moet overeenkomstig artikel R.216, § 1, op eigen initiatief en op eigen kosten, jaarlijks metingen van potentieel uitspoelbare stikstoffen door een erkend laboratorium van zijn keuze laten uitvoeren op minstens drie percelen van zijn bedrijf die door de administratie aangewezen worden. § 3. De landbouwer wiens bedrijf onderworpen is aan het waarnemingsprogramma voor potentieel uitspoelbare stikstoffen, verwittigt het erkende laboratorium van zijn keuze jaarlijks vóór 1 september. Het door de landbouwer gekozen erkende laboratorium geeft de administratie minstens 10 werkdagen op voorhand telefonisch en met schriftelijke bevestiging kennis van de datum van de monsterneming, tussen 15 oktober en 10 december, en verneemt van de administratie op welke percelen de monsters zullen worden genomen. § 4. Als de landbouwer nalaat een erkend laboratorium te kiezen of afziet van de uitvoering van de metingen van de potentieel uitspoelbare stikstoffen overeenkomstig artikel R.216, § 1, worden de potentieel uitspoelbare stikstoffen van zijn bedrijf niet conform verklaard voor het betrokken jaar. § 5. Het laboratorium maakt de uitslagen van de analyses aan zijn opdrachtgever en aan de administratie over binnen 10 werkdagen na de monsterneming. § 6. Binnen 15 werkdagen na de eerste monsterneming op de overeenkomstig artikel R.215, § 2, geselecteerde percelen kan de landbouwer op eigen kosten een tegensprekelijke analyse laten uitvoeren volgens de modaliteiten bedoeld in artikel R.216, § 6. § 7. De administratie laat de landbouwer uiterlijk 28 februari na de monsterneming weten of zijn bedrijf alsook elk individueel perceel al dan niet conform zijn. § 8. Er wordt een waarnemingsprogramma voor potentieel uitspoelbare stikstof afgesloten wanneer het landbouwbedrijf door de administratie conform wordt verklaard voor twee opeenvolgende jaarlijkse monsternemingsperiodes.

Het afsluiten van het waarnemingsprogramma voor potentieel uitspoelbare stikstof geeft recht op de terugbetaling door de administratie van de kosten voor de monsterneming, de verpakking en de analyses van de bodemmonsters betreffende het laatste jaar van het waarnemingsprogramma voor de potentieel uitspoelbare stikstoffen. In dat geval verzoekt de administratie de landbouwer uiterlijk 28 februari na de monsterneming erom haar de rekening van het erkende laboratorium voor die periode over te leggen.

Art. R.221. § 1. De landbouwer wiens landbouwbedrijf gedurende minstens drie al dan niet achtereenvolgende jaren niet conform wordt verklaard in de loop van hetzelfde waarnemingsprogramma voor potentieel uitspoelbare stikstoffen, is strafbaar met een administratieve geldboete. Die administratieve geldboete bedraagt 120 euro per hectare aangegeven landbouwoppervlakte van het betrokken landbouwbedrijf. § 2. De geldboete bedoeld in § 1 wordt beperkt tot 40 euro per hectare aangegeven landbouwoppervlakte van het betrokken landbouwbedrijf als de volgende cumulatieve voorwaarden vervuld zijn : 1° de landbouwer heeft advies gevraagd bij de begeleidingsstructuur ingesteld in artikel R.229 voor het gezamenlijke opvolgingsprogramma van de potentieel uitspoelbare stikstof, schriftelijk vanaf het eerste jaar van dat programma en uiterlijk 15 maart van het eerste jaar van het opvolgingsprogramma van de potentieel uitspoelbare stikstof voor de programma's aangevat na 31 december 2014. Dat wordt bevestigd door het afschrift van het bemestingsplan uitgevoerd voor het eerste jaar van dat programma en vóór 1 september van het eerste jaar van het opvolgingsprogramma aan de administratie overgemaakt met het visum van de begeleidingsstructuur; 2° de landbouwer verbindt zich ertoe voor de hele opvolgingsperiode : a) alle documenten te verschaffen die nodig zijn voor het opmaken van de bemestingsplannen;b) het bemestingsplan jaarlijks aan te vullen met de bemestingen die daadwerkelijk zijn toegepast;3° de potentieel uitspoelbare stikstoffen van het betrokken landbouwbedrijf verbeterden geleidelijk ten opzichte van de uitslagen van het jaar dat aanleiding gaf tot het instappen in het opvolgingsprogramma van de potentieel uitspoelbare stikstof.De voor het waterbeleid bevoegde Minister bepaalt de voorwaarden waaronder die verbetering wordt vastgesteld.

Als een niet-nakoming van de in het eerste lid, 2°, bedoelde verbintenis vastgesteld wordt, deelt de in artikel R.229 ingestelde begeleidingsstructuur het mee in een schrijven aan de Minister die voor het waterbeleid bevoegd is. De Minister kan de landbouwer dan bij aangetekend schrijven of door elke ander middel dat een vaste datum aan de zending verleent te kennen geven dat hij geen aanspraak meer kan maken op het voordeel van paragraaf 2 van dit artikel. § 3. De boete bedoeld in § 2 wordt tot 20 euro per hectare aangegeven landbouwoppervlakte van het betrokken landbouwbedrijf beperkt onder de volgende cumulatieve voorwaarden : 1° de voorwaarden bedoeld in § 2 zijn vervuld;2° de potentieel uitspoelbare stikstof van een aan een monsterneming onderworpen perceel waarop een risicogewas bebouwd werd het laatste jaar van de monsterneming voorafgaand aan de geldboete wordt conform verklaard.Als risicogewassen worden beschouwd, maïs, aardappelen, groente, vlas en koolzaad. § 4. Voor elk al dan niet opeenvolgend bijkomend jaar van hetzelfde programma waarin het landbouwbedrijf opnieuw niet conform wordt verklaard, worden de in de §§ 1, 2 of 3 bedoelde geldboetes vermenigvuldigd met een factor 2 ten opzichte van het bedrag van de vorige geldboete. § 5. Het totaalbedrag van de voor een landbouwbedrijf bepaalde geldboete mag niet lager zijn dan 50,00 € en niet hoger dan 50.000,00 € per jaar. § 6. Wanneer de leidend ambtenaar van de gewestelijke milieu-administratie of zijn afgevaardigde van plan is een administratieve geldboete aan de overtreder op te leggen, geeft hij hem kennis daarvan bij aangetekend schrijven. Binnen 10 dagen na de zending deelt de overtreder zijn opmerkingen schriftelijk mede of vraagt hij om gehoord te worden door de leidend ambtenaar. De leidend ambtenaar van de gewestelijke milieu-administratie of zijn afgevaardigde geeft de overtreder bij aangetekend schrijven kennis van zijn beslissing na afloop van bovenvermelde termijn van 10 dagen of, in voorkomend geval, binnen 10 dagen na verhoor van de overtreder.

De beslissing van de leidend ambtenaar van de gewestelijke milieu-administratie of die van zijn afgevaardigde om de administratieve geldboete op te leggen, heeft uitvoerbare kracht na afloop van een termijn van 30 dagen die ingaat op de dag van de kennisgeving ervan, tenzij de overtreder beslist om beroep aan te tekenen vóór de politierechtbank volgens de burgerlijke procedure bedoeld in artikel D. 398 van dit Wetboek.

De administratieve geldboete opgelegd door de leidend ambtenaar van de gewestelijke milieu-administratie of door zijn afgevaardigde wordt aan het "Fonds pour la protection de l'environnement, section incivilités environnementales" (Milieubeschermingsfonds, afdeling milieuwangedrag) gestort binnen een de termijn van 30 dagen die ingaat op de dag waarop de beslissing uitvoerende kracht heeft verworven.

Het gebrek aan betaling van de boete binnen die termijn of ten gevolge van een in kracht van gewijsde getreden beslissing van de rechtbank maakt het voorwerp uit van een eerste vervolging door de ambtenaar belast met de invordering aan de hand van een opdracht tot betaling op straffe van tenuitvoerlegging bij wijze van beslag, overeenkomstig Deel V van het Gerechtelijk wetboek inzake bewarend beslag en middelen tot tenuitvoerlegging. Ze wordt bij deurwaardersexploot betekend met bevel tot betaling.

Onderafdeling 4. - Andere bijkomende voorwaarden die toepasselijk zijn in kwetsbare gebieden Art. R.222. § 1. Tegen 15 september wordt in kwetsbare gebieden een bodembedekkend wintergewas bestaande uit maximum 50 % peulgewassen aangeplant in een verhouding van minstens 90 % van het akkerland waarop de oogst plaats heeft gevonden vóór 1 september en waarop een gewas aangeplant zal worden na 1 januari van het volgende jaar. Vanaf 1 november is minstens 75 % van de bodem bedekt, behalve in uitzonderlijke weersomstandigheden. § 2. Die bedekking wordt vernietigd overeenkomstig de voorschriften van artikel R.203, § 2. § 3. In kwetsbare gebieden kunnen de voor het waterbeleid bevoegde Minister en de Minister van Landbouw voor een beperkt grondgebied en een beperkte duur en bij specifieke weers-, landbouw- of milieufactoren of -toestanden, in onderlinge overeenstemming bijzondere voorwaarden vastleggen voor de winterbodembedekking.

Art. R.222bis. § 1. In kwetsbare gebieden worden tegen 1 september bedekkingsgewassen bestaande uit maximum 50 % peulgewassen in gewicht van het zaadmengsel aangeplant na elke teelt van peulgewassen geoogst voor 1 augustus en gevolgd door een graanteelt. Die bedekking wordt vernietigd vanaf 1 oktober. § 2. Paragraaf 1 is niet van toepassing als gewassen aangeplant worden tussen de teelt van voor 1 augustus geoogste peulgewassen en de graanteelt. § 3. In kwetsbare gebieden kunnen de voor het waterbeleid bevoegde Minister en de Minister van Landbouw voor een beperkt grondgebied en een beperkte duur en bij specifieke weers-, landbouw- of milieufactoren of -toestanden, in onderlinge overeenstemming bijzondere voorwaarden vastleggen voor de winterbodembedekking.

Art. R.223. In kwetsbare gebieden is de spreiding van organische meststoffen met een trage werking verboden van 1 oktober tot en met 15 november.

In kwetsbare gebieden is de spreiding van meststoffen verboden op een bodem waarvan de aan de oppervlakte gemeten temperatuur minstens 24 uren zonder onderbreking negatief is.

Art. R.224. § 1. In kwetsbare gebieden is het spreiden van organische meststoffen met een snelle werking verboden op grond die niet bedekt is met planten boven op een helling van 10 %, behalve als de mest opgenomen wordt de dag waarop hij aangebracht wordt.

In kwetsbare gebieden is het op een perceel met gewassen waarvan meer dan 50 % van de oppervlakte of meer dan 50 are een hellingsgraad van 10 % of meer vertoont, verboden minerale meststoffen te spreiden op gronden voor hakvruchten of daarmee gelijkgestelde gewassen zoals maïs, voederbieten, voederwortelen, aardappelen, suikerbieten, cichorei en groenteteelt in volle grond, behalve als er een zes meter brede grasstrook aangelegd wordt in het perceel, op het deel ervan dat onderaan de helling en aan de rand van het perceel gelegen is.

Dat verbod geldt niet : 1° als de aan elkaar grenzende percelen, gelegen onderaan het perceel waarop erosiegevaar dreigt, ofwel weideland zijn of enkel grasachtige gewassen dan wel een mengeling ervan met peulgewassen, ofwel braakland ter bescherming van de fauna of bosaanplantingen, voorzover de bedekking van die percelen plaatsgevonden heeft vóór 30 november van het voorgaande jaar;2° als geen enkele kant van het risicoperceel op minder dan 30 m van oppervlaktewater gelegen is. Afdeling 7. - Afwijkingen

Art R.225. In kwetsbare gebieden bepalen de voor het waterbeleid bevoegde Minister en de Minister van Landbouw, onverminderd de inachtneming van de inlichtings- en onderzoeksprocedure voor het verkrijgen van een afwijking overeenkomstig bijlage III, paragraaf 2, derde lid, van de richtlijn, en overeenkomstig de desbetreffende beslissing van de Europese Commissie, de voorwaarden tot toekenning van een afwijking van artikel R.214. De afwijkingen worden op individuele wijze verleend aan de landbouwers die erom verzoeken. Afdeling 8. - Evaluatie van de per dier voortgebrachte

stikstofhoeveelheden, van het stikstofgehalte van de dierlijke mest en andere meststoffen Art. R.226. § 1. De per dier en per jaar voortgebrachte stikstofhoeveelheden opgenomen in bijlage XXVI vormen de waarden gebruikt voor de berekening van de organische stikstof voortgebracht bij de vaststelling van de grondgebondenheidscijfers.

De organische stikstof voortgebracht bij de bepaling van de grondgebondenheidscijfers kan evenwel berekend worden op grond van een stikstofbalans bij de uitscheiding die het behoorlijk verantwoorde en door de in artikel R.229 bedoelde begeleidingsstructuur goedgekeurde verschil vormt tussen de opgenomen stikstof en de stikstof vervat in de dierlijke producties. De verliezen van gasachtige stikstof nodig voor de bepaling van de balans worden forfaitair berekend door de begeleidingsstructuur, waarbij meer bepaald rekening wordt gehouden met de voeding, de samenstelling en de omvang van het veebestand, de soorten huisvesting van de dieren, de soorten voortgebrachte dierlijke mest en de hantering ervan. § 2. De voor het waterbeleid bevoegde Minister en de Minister van Landbouw bepalen de voorwaarden waaronder de in paragraaf 1 van dit artikel bedoelde stikstofbalans opgemaakt wordt. § 3. De voor het waterbeleid bevoegde Minister en de Minister van Landbouw kunnen de hoeveelheden per dier en per jaar voortgebrachte stikstof bepalen voor de categorieën dieren die niet opgenomen zijn in bijlage XXVI, op grond van een behoorlijk gemotiveerd verslag van de begeleidingsstructuur bedoeld in artikel R.229. § 4. De stikstofgehaltes van de dierlijke mest die als referentie gebruikt wordt, inzonderheid voor de berekening van de ingevoerde en uitgevoerde organische stikstof bij de bepaling van de grondgebondenheidscijfers, zijn opgenomen in bijlage XXVII. Een landbouwer wiens bedrijfszetel in het Waalse Gewest gevestigd is, kan evenwel afwijkende waarden rechtvaardigen op grond van resultaten van regelmatige analyses die representatief zijn voor de meststoffen, indien ze behoorlijk gerechtvaardigd en goedgekeurd zijn door de begeleidingsstructuur bedoeld in artikel R.229. § 5. Het stikstofgehalte van andere meststoffen kan door de voor het waterbeleid bevoegde Minister en de Minister van Landbouw vastgesteld worden als het niet gewaarborgd wordt krachtens andere vigerende regelgevingen. Een landbouwer wiens bedrijfszetel in het Waalse Gewest gevestigd is, kan evenwel afwijkende waarden rechtvaardigen op grond van resultaten van regelmatige analyses die representatief zijn voor de meststoffen, indien ze behoorlijk gerechtvaardigd en goedgekeurd zijn door de begeleidingsstructuur bedoeld in artikel R. 229. § 6. De administratie spreekt zich uit over de productievolumes en de stikstofgehaltes zoals voorgesteld door de landbouwer overeenkomstig de paragrafen 1, 4 en 5. Ze licht de landbouwer uiterlijk drie maanden na indiening van zijn verzoek in bij aangetekend schrijven of op enige andere wijze waarop een vaste dagtekening aan de zending verleend wordt.

Om ontvankelijk te zijn, wordt het verzoek van de landbouwer verstuurd bij aangetekend schrijven of op enige andere wijze waarop een vaste dagtekening aan de zending verleend wordt en wordt het geviseerd door de begeleidingsstructuur waarvan sprake in artikel R.229. Afdeling 9. - Informatieverstrekking

Art. R.227. Elke landbouwer is verplicht de krachtens dit hoofdstuk vereiste informatie op verzoek van de administratie te verstrekken.

De informatie wordt verstrekt binnen de maand volgend op het verzoek. Afdeling 10. - Begeleiding en coördinatie

Art. R.228. Met het oog op de bevordering van een duurzaam stikstofbeheer in de landbouw organiseren de voor het waterbeleid bevoegde Minister en de Minister van Landbouw een informatieprogramma waarbij zij inzonderheid de landbouwers erom verzoeken de bij dit hoofdstuk opgelegde verplichtingen na te komen.

Zij organiseren eveneens specifieke communicatiecampagnes voor de kwetsbare gebieden.

Art. R.229. § 1. De Regering vertrouwt bij overeenkomst begeleidings- en coördinatieopdrachten van landbouwers wier bedrijfszetel in het Waalse Gewest gevestigd is, toe aan één of verschillende instellingen die in dit hoofdstuk onder het begrip "begeleidingsstructuur" vallen.

In ieder geval bemiddelt de begeleidingsstructuur : 2° in het kader van artikel R.200, § 2, 4° ; 2° door de toepassingsvoorwaarden van artikel R.221, § 2, goed te keuren; 3° in het kader van de eventueel overeenkomstig artikel R.225 toegekende afwijkingen; 2° in het kader van artikel R.226.

De begeleidingsstructuur kan de landbouwers wier bedrijfszetel in het Waalse Gewest is gevestigd ook helpen bij het beheren van het milieurisico voortvloeiend uit hun landbouwbedrijvigheid wat betreft de waterverontreiniging door nitraat. § 2. De begeleidingsstructuur bemiddelt bij voorrang in de kwetsbare gebieden. Afdeling 11. - Evaluatie en monitoring

Art. R.230. § 1. Om de kwetsbare gebieden aan te wijzen, de vastgestelde lijst ervan te herzien en de doeltreffendheid van de algemene maatregelen van de desbetreffende programma's te evalueren, wordt door de administratie een algemene bewaking van het nitraatgehalte van het water, "survey nitrate" genaamd, georganiseerd op volgende wijze : 1° de administratie legt een meetnet aan voor nitraat in het oppervlaktewater en in het grondwater en vult het aan met de door de waterproducenten verstrekte gegevens;2° onverminderd de bepalingen van afdeling 2) van deel II van bijlage IV bij het Waterwetboek, met als opschrift "bewaking van de chemische toestand van het grondwater", verrichten de exploitanten van aansluitpunten voor tot drinkwater verwerkbaar grondwater met een frequentie zoals voorzien in de tabel in bijlage XXVIII, de analyses van representatieve monsternemingen van het ruwe water die betrekking hebben op volgende parameters : ammoniumstikstof, nitriet en nitraat (resultaten uitgedrukt in, respectievelijk, mg NH4, mg NO2, mg NO3 per liter);zij verstrekken de resultaten van de analyses over één jaar aan de administratie, Departement Leefmilieu en Water, uiterlijk 31 maart van het daarop volgende jaar en in de vorm voorgeschreven door de voor het waterbeleid bevoegde Minister; 3° de exploitanten van aansluitpunten voor tot drinkwater verwerkbaar oppervlaktewater verrichten met de frequentie voorzien in afdeling 5 van deel I van bijlage IV bij het Waterwetboek, de representatieve monsternemingen van het ruwe water die betrekking hebben op volgende parameters : ammoniumstikstof, nitriet en nitraat (resultaten uitgedrukt in, respectievelijk, mg NH4, mg NO2, mg NO3 per liter);zij verstrekken de resultaten van de analyses over één jaar aan de administratie, Departement Leefmilieu en Water, uiterlijk 31 maart van het daarop volgende jaar en in de vorm voorgeschreven door de voor het waterbeleid bevoegde Minister. § 2. Voor alle meetpunten van het monitoringsnetwerk waarvan de analyse op een nitraatgehalte boven 50 mg/liter wijst, maakt de administratie een beknopt verslag aan de betrokken gemeenten over uiterlijk 30 september van het jaar van ontvangst van de resultaten.

Dat verslag vermeldt de precieze lokalisatie van het (de) problematische punt(en), hun nitraatgehalte, de ontwikkeling van die concentratie in de tijd, de vermoedelijke oorsprong van de verontreiniging voor elk punt en de eventuele te treffen verbeteringsmaatregelen. De instelling die belast is met het beheer van het problematische punt, ontvangt een afschrift van dat verslag.

Art. R.231. De nitraatconcentraties in het water worden gemeten via spectrofotometrie van moleculaire absorptie of via enige andere meetmethode die door de administratie is aanvaard en waarmee vergelijkbare resultaten behaald kunnen worden.

Art. R.232. Jaarlijks stellen de voor het waterbeleid bevoegde Minister en de Minister van Landbouw de referentiewaarden op voor potentieel uitspoelbare stikstoffen, aan de hand waarvan de impact van de ondernomen acties geëvalueerd kunnen worden en de uitgevoerde maatregelen bijgesteld kunnen worden met het oog op de bestrijding van waterverontreiniging door nitraten. Die waarden worden ondermeer op grond van de volgende elementen vastgelegd : 1° de weersomstandigheden die het betrokken jaar hebben gekenmerkt;2° de resultaten van de stikstofprofielen verspreid in een netwerk van respresentatieve meetpunten, « survey surfaces agricoles » genaamd;3° het soort gewassen;4° de ligging en de bodemkundige voorwaarden.».

De voor het waterbeleid bevoegde Minister kan de modaliteiten tot uitvoering van de « survey surfaces agricoles » bepalen."

Art. 3.De bijlagen XXII, XXIII, XXVI, XXVII en XXVIII bij het regelgevende deel van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, worden vervangen door, respectievelijk, de bijlagen I tot V bij dit besluit.

Dit besluit wordt aangevuld met een bijlage XXV.

Art. 4.Wat betreft de berekening van het grondgebondenheidscijfer dat voor het jaar 2015 is vastgelegd, zal in afwijking van de artikelen R.210, § 5, en R.214, § 4, rekening gehouden worden met de overdrachten van meststoffen die plaatsgevonden hebben tussen 1 januari 2015 en 31 maart van het lopende jaar.

Art. 5.De artikelen R.192 § 1, 3°, b) en d), en R.193, § 1, 2°, b) en c), zijn niet toepasselijk op de opslagen op het veld van mest, compost of pluimveemest voor 15 juni 2014.

Art. 6.Dit besluit treedt in werking op 15 juni 2014, met uitzondering van de artikelen R.198, R.199, R.202, R.211 en R.214, die uitwerking hebben op 1 januari 2015.

Art. 7.De de voor het waterbeleid bevoegde Minister en de Minister van Landbouw zijn belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 13 juni 2014.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit, Ph. HENRY De Minister van Openbare Werken, Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Natuur, Bossen en Erfgoed, C. DI ANTONIO

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^