Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 15 oktober 1998
gepubliceerd op 15 december 1998

Besluit van de Waalse Regering houdende reglementering van de opvang van stedelijk afvalwater

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
1998027681
pub.
15/12/1998
prom.
15/10/1998
ELI
eli/besluit/1998/10/15/1998027681/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

15 OKTOBER 1998. - Besluit van de Waalse Regering houdende reglementering van de opvang van stedelijk afvalwater


De Waalse Regering, Gelet op Richtlijn 91/271/EEG van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater;

Gelet op Richtlijn 83/189/EEG van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften, inzonderheid op artikel 12;

Gelet op het decreet van 7 oktober 1985 betreffende de bescherming van het oppervlaktewater tegen verontreiniging, gewijzigd bij het decreet van 23 juni 1994, inzonderheid op artikel 8, gewijzigd bij het decreet van 23 juni 1994, op de artikelen 32, 34 en 35, vervangen bij het decreet van 23 juni 1994, en op artikel 39, gewijzigd bij het decreet van 23 juni 1994;

Overwegende dat de sectorale werkingsnormen voor individuele zuiveringseenheden zijn vastgelegd op basis van technische analyses waarvan de doeltreffendheid inzake milieubescherming bewezen is;

Gelet op het advies van de "Conseil supérieur des Villes, Communes et Provinces de la Région wallonne" (Hoge Raad voor Steden, Gemeenten en Provincies van het Waalse Gewest), gegeven op 16 december 1997;

Gelet op het advies van de adviescommissie voor de bescherming van het oppervlaktewater tegen verontreiniging, gegeven op 14 oktober 1997;

Gelet op de beraadslaging van de Regering van 14 mei 1998 over het verzoek om adviesverlening binnen een termijn van één maand;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 22 juli 1998, overeenkomstig artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van de Minister van Leefmilieu, Natuurlijke Hulpbronnen en Landbouw, Besluit : HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijving

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° "Bevoegde zuiveringsinstelling" : vereniging van gemeenten erkend overeenkomstig artikel 17 van het decreet, in het ambtsgebied waarvan de betrokken agglomeratie gelegen is;2° "Algemeen gemeentelijk afwateringsplan" : algemeen gemeentelijk afwateringsplan goedgekeurd door de Minister krachtens het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 19 september 1991 tot vaststelling van de regels voor de voorlegging en de uitwerking van algemene gemeentelijke afwateringsplannen;3° "Agglomeratie" of "agglomeratiezone" : gebied waar de bevolking en/of het bedrijfsleven voldoende geconcentreerd zijn voor de opvang van stedelijk afvalwater en de afvoer ervan naar een gemeenschappelijke waterzuiveringsinstallatie of de uiteindelijke lozingsplaats;4° "Gemeenschappelijk waterzuiveringsstation" : zuiveringsstation voor de behandeling van stedelijk afvalwater afkomstig van een agglomeratie;5° "Dunbevolkte gebieden" : gebieden voor individuele zuivering, zoals bedoeld in het algemeen gemeentelijk afwateringsplan krachtens artikel 3, 9°, van het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 19 september 1991 tot vaststelling van de regels voor de voorlegging en de uitwerking van algemene gemeentelijke afwateringsplannen;6° "Stedelijk afvalwater" : huishoudelijk afvalwater of mengsel van huishoudelijk en industrieel afvalwater en/of afvloeiend hemelwater;7° "Huishoudelijk afvalwater" : afvalwater van woongebieden en diensten, dat overwegend afkomstig is van de menselijke stofwisseling en van huishoudelijke werkzaamheden;8° "Industrieel afvalwater" : al het afvalwater dat wordt geloosd vanaf terreinen die voor handels- of bedrijfsactiviteiten worden gebruikt en dat geen huishoudelijk afvalwater of afvloeiend hemelwater is;9° "Eutroof water" : water verrijkt met nutriënten, vooral stikstof- en/of fosfoorverbindingen, die een versnelde groei van algen en hogere plantaardige levensvormen veroorzaken, met als gevolg een ongewenste verstoring van het evenwicht tussen de verschillende organismen die in het water voorkomen, en een verslechtering van de waterkwaliteit; 10° "Inwonerequivalent" of, afgekort, "I.E.": biologisch afbreekbare organische belasting met een biochemisch zuurstofverbruik van 60 g zuurstof per dag gedurende vijf dagen (BZV5); 11° "Woning" : elk gebouw dat stedelijk afvalwater loost;12° "Dispersiedraineerbuizen" : geheel van onder de grondoppervlakte aangelegde draineerbuizen dat een verspreidingsstelsel vormt om waterverspreiding en -afvoer mogelijk te maken;13° "Individueel zuiveringssysteem" : individuele zuiveringseenheid, individuele zuiveringsinstallatie, individueel zuiveringsstation met de nodige uitrusting voor de zuivering van het door één of verschillende naburige woningen geloosd stedelijk afvalwater, met inachtneming van de normen die in dit decreet vastliggen;14° "Scheidingsriolering" : riolering die naast regenwater alleen afvalwater mag opvangen. HOOFDSTUK II. - Kwetsbare gebieden en agglomeraties

Art. 2.De Minister deelt de volgende watermassa's in als kwetsbaar gebied : 1° de natuurlijke meren of de zoetwatermassa's waarvan vast staat dat ze eutroof zijn of zouden kunnen worden op korte termijn als geen beschermende maatregelen worden genomen;2° de gebieden voor de winning van tot drinkwater verwerkbaar water, zoals riviergedeelten of oppervlaktewateren die meer dan 50 mg nitraat per liter bevatten of zouden kunnen bevatten als geen maatregelen worden genomen.

Art. 3.Op voorstel van het Bestuur en na advies van de bevoegde zuiveringsinstelling, bepaalt de Minister de agglomeraties waarvan het aantal i.e. hoger is dan of gelijk is aan 2000, alsmede de afwateringsomtrek ervan.

Hij bepaalt voor iedere agglomeratie het aantal inwoners en het aantal i.e. HOOFDSTUK III. - Afwatering

Art. 4.§ 1. Elke agglomeratie moet van rioleringen en opvangsystemen voorzien zijn : 1° uiterlijk 31 december 1998 als het aantal i.e. hoger is dan 10.000 en als het stedelijk afvalwater geloosd wordt in een bekken van een kwetsbaar gebied, zoals bedoeld in artikel 2; 2° uiterlijk 31 december 2.000 als het aantal i.e. hoger is dan 15.000; 3° uiterlijk 31 december 2.005 als het aantal i.e. tussen 2.000 en 15.000 ligt. § 2. Elke agglomeratie die over rioleringen beschikt en waarvan het aantal i.e. lager is dan 2.000, moet uiterlijk 31 december 2005 met de nodige opvangsystemen uitgerust zijn met het oog op de geschikte behandeling bedoeld in het besluit van de Waalse Regering van 23 maart 1993 betreffende de behandeling van stedelijk afvalwater. § 3. De gemeenten moeten de op hun grondgebied gelegen agglomeraties van rioleringen voorzien binnen de in § 1 voorgeschreven termijn.

De rioleringen worden zodanig aangelegd dat het gevaar op lekkages beperkt is en dat controle en onderhoud vlot kunnen worden uitgevoerd.

Als de rioleringen uit ondergrondse leidingen bestaan, moeten de gemeenten, met het oog op de beperking van de opvangkosten en van de afvalwaterverdunning als gevolg van een aanvoer van draineerwater, afvloeiend hemelwater en parasiterende infiltraties, gedurende de afwateringswerken ervoor zorgen dat : - eerder scheidings- dan eenheidsrioleringen worden aangelegd; - de rioleringen zo dicht mogelijk bij de grondoppervlakte worden aangelegd om het aan de grond voortgebrachte of aangevoerde stedelijk afvalwater te lozen.

De afwateringswerken worden ontworpen en gedimensioneerd zodat de ontvangende wateren zo weinig mogelijk door overbelasting verontreinigd worden. De vereiste maatregelen worden genomen op grond van de verdunningspercentages of van de capaciteit in verhouding tot het debiet bij droog weer.

De hydraulische belasting, die aan de afwateringswerken te wijten is, mag het gevaar voor overstroming en vervuiling niet vergroten als de ontvangende waterloop buiten zijn oevers treedt.

Art. 5.Woningen die in een agglomeratiezone langs een met rioleringen uitgeruste weg gelegen zijn, moeten erop aangesloten worden.

Woningen die in een agglomeratiezone gelegen zijn langs een weg die met rioleringen wordt uitgerust, moeten erop aangesloten worden tijdens de uitvoering van de afwateringswerken.

Art. 6.Zodra de woning op de riolering is aangesloten, moet het stedelijk afvalwater uitsluitend en rechtstreeks via die riolering worden geloosd.

Het water wordt hetzij door zwaartekracht, hetzij met een pompsysteem afgevoerd.

Regenwater kan echter worden afgevoerd via verliesputten, dispersiedraineerbuizen, kunstmatige afvoerwegen of oppervlaktewateren.

De aansluitingen op de riolering en op de andere systemen voor waterafvoer uit woningen zijn voorzien van een mangat dat toegankelijk is, en bevinden zich op een plaats waar controle kan worden uitgeoefend op de kwantiteit en de kwaliteit van het daadwerkelijk geloosde water. § 2. In afwijking van § 1 kunnen de individuele zuiveringssystemen in werking worden gehouden in het circuit van de aansluiting op de riolering zolang deze niet aangesloten is op een gemeenschappelijk zuiveringsstation.

In afwijking van § 1 en onverminderd de toepassing van artikel 5 is de lozing van regenwater in de scheidingsriolering verboden op de aldus uitgeruste gedeelten van de agglomeratiezone wanneer de weg van een scheidingsriolering is voorzien.

In afwijking van § 1 kan de gemeentelijke verordening, met het akkoord van de zuiveringsinstelling, voor het geheel of een gedeelte van het van rioleringen voorziene gebied de voorwaarden bepalen waaronder een septische put kan worden behouden in het circuit van de aansluiting van de woning op de riolering. HOOFDSTUK IV. - Individuele zuivering

Art. 7.In afwijking van artikel 5 kan het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waar de woning gelegen is, als de aansluiting ervan op een riolering omwille van technische problemen overdreven kosten met zich meebrengt, overeenkomstig artikel 9 in plaats van de aansluiting op de riolering instemmen met het gebruik : 1° van een individuele zuiveringseenheid die voldoet aan de sectorale werkingsnormen bedoeld in bijlage II of aan de sectorale emissie- en exploitatienormen bedoeld in bijlage III bij dit besluit, voor woningen waarvan de vuilvracht, berekend op grond van de normen bedoeld in bijlage I, kleiner is dan of gelijk is aan 20 i.e.; 2° van een individuele zuiveringsinstallatie die voldoet aan de sectorale emissie- en exploitatienormen bedoeld in bijlage III.2 bij dit besluit, voor woningen waarvan de vuilvracht tussen 20 en 100 i.e. ligt; 3° van een individuele zuiveringsinstallatie die voldoet aan de sectorale emissie- en exploitatienormen bedoeld in bijlage III.3 bij dit besluit, voor woningen waarvan de vuilvracht gelijk is aan of hoger is dan 100 i.e.

Art. 8.§ 1. De in een dunbevolkt gebied gelegen woning waarvan de volgens de normen van bijlage I berekende vuilvracht kleiner is dan of gelijk is aan 20 i.e., moet voorzien zijn van een individuele zuiveringseenheid die voldoet aan de sectorale werkingsnormen bedoeld in bijlage II of aan de sectorale emissie- en exploitatienormen bedoeld in bijlage III.1 bij dit besluit.

De in een dunbevolkt gebied gelegen woning waarvan de vuilvracht tussen 20 en 100 i.e. ligt, moet voorzien zijn van een individuele zuiveringsinstallatie die voldoet aan de sectorale emissie- en exploitatienormen bedoeld in bijlage III.2 bij dit besluit.

De in een dunbevolkt gebied gelegen woning waarvan de vuilvracht gelijk is aan of kleiner is dan 100 i.e., moet voorzien zijn van een individuele zuiveringsinstallatie die voldoet aan de sectorale emissie- en exploitatienormen bedoeld in bijlage III.3 bij dit besluit.

De plaatsing en de werking van individuele zuiveringseenheden, -installaties en -stations zijn overeenkomstig artikel 9 aan een machtiging onderworpen. § 2. De individuele zuiveringseenheden, -installaties en -stations worden onmiddellijk geplaatst, behalve voor een bestaande woning : - die ermee uitgerust moet worden uiterlijk 31 december 2005, als de totale vuilvracht hoger is dan 20 i.e. - die ermee uitgerust moet worden uiterlijk 31 december 2009, als de totale vuilvracht kleiner is dan of gelijk is aan 20 i.e. § 3. De personen die individuele zuiveringsinstallaties plaatsen, worden binnen twee maanden na de goedkeuring van het algemeen gemeentelijk afwateringsplan door de gemeente in kennis gesteld van de bij dit besluit opgelegde verplichting en van de in acht te nemen termijn.

Art. 9.§ 1. De persoon die de woning op de riolering moet aansluiten en in aanmerking wenst te komen voor de in artikel 7 bedoelde afwijking, moet het in bijlage IV bedoelde aanvraagformulier behoorlijk ingevuld en in tweevoud bij het college van burgemeester en schepenen indienen binnen zestig dagen vanaf de inwerkingtreding van dit besluit.

De persoon die krachtens artikel 8 verplicht is de woning van een individueel zuiveringssysteem te voorzien, moet het in bijlage IV bedoelde aanvraagformulier binnen zestig dagen behoorlijk ingevuld en in tweevoud bij het college van burgemeester en schepenen indienen. § 2. In het geval van een krachtens artikel 8 ingediende aanvraag om een individuele zuiveringseenheid die voldoet aan de sectorale werkingsnormen bedoeld in bijlage II, beschikt het college van burgemeester en schepenen over dertig dagen na ontvangst ervan om ze te onderzoeken en te beslissen. § 3. In het geval van een krachtens artikel 7 ingediende aanvraag om een individueel zuiveringssyteem en van een krachtens artikel 8 ingediende aanvraag om een individueel zuiveringssysteem, met uitzondering van de in § 2 bedoelde individuele zuiveringseenheden, bezorgt het college van burgemeester en schepenen het Bestuur een afschrift van het dossier binnen twintig na ontvangst ervan.

Het Bestuur beschikt over veertig dagen om advies uit te brengen. Als het advies niet binnen die termijn wordt gegeven, wordt het geacht gunstig te zijn.

Na ontvangst van het advies of na afloop van de termijn binnen welke het Bestuur zich moet uitspreken, beschikt het college van burgemeester en schepenen over twintig dagen om over de aanvraag te beslissen, na eensluidend advies van het Bestuur. § 4. In de in de §§ 2 en 3 bedoelde gevallen wordt de machtiging tot installatie van een individueel zuiveringssysteem verleend onder de opschortende voorwaarde dat de leverancier of de installateur het bewijs levert dat het systeem voldoet aan de sectorale emissienormen bedoeld in bijlage III bij dit besluit. § 5. Als een krachtens artikel 7 ingediende aanvraag om afwijking verworpen wordt, moet de aansluiting op de riolering uitgevoerd worden binnen 6 maanden volgend op de in artikel 5 bedoelde termijn. Voor de in artikel 5, § 3, bedoelde woningen kan het college van burgemeester en schepenen deze termijn evenwel inkorten. § 6. Zodra een woning waarvoor een machtiging wordt verleend krachtens § 2 of § 3, van een individueel zuiveringssysteem voorzien is, moet het stedelijk afvalwater enkel via dat systeem afgevoerd worden. HOOFDSTUK V. - Controle op de werking van de individuele zuiveringssystemen

Art. 10.Elke persoon die krachtens artikel 9 een individueel zuiveringssysteem mag gebruiken, moet ervoor zorgen dat het goed functioneert en niet hinderlijk is voor de omgeving.

Het is verboden gebruik te maken van een individueel zuiveringssysteem dat niet voldoet aan de normen bedoeld in bijlage II en/of III. Als een persoon gebruik mag maken van een individuele zuiveringseenheid die aan de in bijlage II bedoelde normen voldoet, moet hij bij de aansluiting en vóór de ondergraving ervan, de installatie laten controleren door een krachtens artikel 11 erkende controleur en het in bijlage VI bij dit besluit bedoelde controleattest vóór de ingebruikneming aan de gemeentelijke overheid sturen.

Een persoon die gebruik mag maken van een ander individueel zuiveringssysteem dan die welke aan de in bijlage II bedoelde sectorale werkingsnormen voldoen, moet bij de aansluiting en vóór de ondergraving ervan de installatie laten controleren door een ambtenaar van het Bestuur die het in bijlage VII bij dit besluit bedoelde controleattest invult. Het Bestuur bezorgt de gemeentelijke overheid binnen tien dagen na de controle een afschrift van het attest.

Art. 11.Elke natuurlijke of rechtspersoon mag een aanvraag om erkenning als controleur van een individuele zuiveringseenheid die aan de in bijlage II bedoelde normen voldoet, bij aangetekend schrijven aan de Minister richten.

De erkenning wordt aangevraagd d.m.v. het formulier bedoeld in bijlage V bij dit besluit.

De Minister kan de overlegging eisen van elk bijkomend stuk of gegeven waarbij wordt bevestigd dat de aanvrager over de nodige technische bevoegdheden beschikt.

De Minister beslist binnen drie maanden na de indiening van de aanvraag, na advies van het Bestuur.

De erkenning als controleur van een individuele zuiveringseenheid wordt verleend voor een termijn van maximum vijf jaar. Het besluit tot verlening van de erkenning wordt bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.

De erkenning, die verleend wordt krachtens het besluit van de Waalse Regering van 8 december 1994 houdende reglementering van de opvang van stedelijk afvalwater, blijft van kracht tot de datum waarop ze vervalt.

De erkenning kan hernieuwd worden aan de hand van hetzelfde formulier en onder dezelfde voorwaarden als die bedoeld in de vorige leden.

Na de houder van de erkenning in staat te hebben gesteld zijn verweermiddelen te doen gelden, kan de Minister de erkenning intrekken : 1° als de erkende controleur een individuele zuiveringseenheid conform acht ofschoon ze niet voldoet aan de normen bedoeld in bijlage II;2° als de controleur niet meer beschikt over de nodige technische bevoegdheden om zijn opdracht te vervullen;3° als de beroepsactiviteit van de controleur de objectiviteit van de controle in het gedrang brengt. HOOFDSTUK VI. - Rapport en gemeentelijk reglement

Art. 12.De gemeenten maken het in artikel 34 van het decreet bedoelde rapport op en maken het voor het eerst over aan de Minister binnen zes maanden nadat hij het algemeen gemeentelijk afwateringsplan heeft goedgekeurd.

Het rapport bevat de volgende gegevens, die eveneens voorkomen in het algemeen gemeentelijk afwateringsplan : 1° een overzicht betreffende de afvoer en de behandeling van het afvalwater van de woningen die op het grondgebied van de gemeenten gelegen zijn, met : a) voor de afgewaterde gebieden van elke agglomeratie of elk agglomeratiegedeelte : - het totaal aantal woningen; - het aantal woningen die op de riolering aangesloten zijn; - het aantal woningen waarvan het afvalwater door een gemeenschappelijk zuiveringsstation wordt behandeld; - het aantal woningen die voorzien zijn van een individueel zuiveringssysteem; b) voor dunbevolkte gebieden : - het totaal aantal woningen; - het aantal woningen die voorzien zijn van een individueel zuiveringssysteem; 2° het programma van de afwateringswerken in de af te wateren gebieden en, voor elke agglomeratie of elk agglomeratiegedeelte, een overzicht van elke fase van de geplande werken met : - het totaal aantal woningen die niet op de riolering aangesloten zijn maar erop aangesloten zullen moeten worden; - het aantal woningen die op de riolering aangesloten zullen worden en de lengte van de rioleringen waar de afwateringswerken uitgevoerd moeten worden; - het aantal woningen waarvan het afvalwater na voltooiing van de afwateringswerken door een gemeenschappelijk zuiveringsstation behandeld zal worden.

Krachtens artikel 34 van het decreet wordt dit rapport om de twee jaar bijgewerkt en aan het Bestuur overgemaakt.

Art. 13.De gemeenten wijzigen hun afwateringsreglementen binnen zes maanden na de inwerkingtreding van dit besluit om ze in overeenstemming te brengen met de bepalingen van dit besluit. HOOFDSTUK VII. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 14.De bepalingen van het Algemeen Reglement op de Arbeidsbescherming zijn niet meer van toepassing op de overeenkomstig artikel 9 toegelaten individuele zuiveringssystemen.

Art. 15.De systemen voor individuele zuivering die toegelaten zijn krachtens het besluit van de Waalse Regering van 8 december 1994 houdende reglementering van de opvang van stedelijk afvalwater, worden geacht aan de normen van dit besluit te voldoen.

Art. 16.Het besluit van de Waalse Regering van 8 december 1994 houdende reglementering van de opvang van stedelijk afvalwater wordt opgeheven.

Art. 17.In artikel 3, 9°, van het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 19 september 1991 tot vaststelling van de regelen voor de inrichting en de uitwerking van de algemene gemeentelijke afwateringsplannen worden de woorden "of gemeenschappelijk" geschrapt.

Art. 18.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, met uitzondering van artikel 5, eerste lid, dat in werking treedt op 31 maart 1999.

Art. 19.De Minister tot wiens bevoegdheden het waterbeleid behoort, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 15 oktober 1998.

De Minister-President van de Waalse Regering, belast met Economie, KMO's, Externe Betrekkingen en Toerisme, R. COLLIGNON De minister van Leefmilieu, Natuurlijke Hulpbronnen en Landbouw, G. LUTGEN

Bijlage I Begrip inwonerequivalent De nuttige capaciteit van de zuiveringssystemen voor stedelijk afvalwater wordt bepaald op grond van het aantal inwonerequivalenten van de op het individuele zuiveringssysteem aangesloten woning of groep van woningen.

Er wordt vanuit gegaan dat de dagelijks voortgebrachte vuilvracht, zowel voor eengezinswoningen als voor groepen woningen die slechts huishoudelijke afvalstoffen voortbrengen, uitgedrukt wordt door een aantal inwonerequivalenten dat gelijk is aan het aantal bewoners.

Voor de andere woningen die uitsluitend huishoudelijk afvalwater voortbrengen wordt het aantal inwonerequivalenten berekend als volgt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voor de met een * aangegeven gebouwen of complexen moet het op grond van de tabel berekend aantal i.e. verhoogd worden met 1/2 i.e. per personeelslid dat in de instelling is tewerkgesteld.

Bij de bepaling van de vereiste nuttige capaciteit moet rekening worden gehouden met een eventuele verhoging (forfaitair op 15 % vastgelegd) van het aantal gebruikers van het aangesloten gebouw of complex.

Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 15 oktober 1998 houdende reglementering van de opvang van stedelijk afvalwater.

Namen, 15 oktober 1998.

De Minister-President van de Waalse Regering, belast met Economie, KMO's, Externe Betrekkingen en Toerisme, R. COLLIGNON De Minister van Leefmilieu, Natuurlijke Hulpbronnen en Landbouw, G. LUTGEN

Bijlage II Sectorale werkingsnormen voor individuele zuiveringseenheden 1. Beschrijving van de bestanddelen van een individuele zuiveringseenheid (last kleiner dan of gelijk aan 20 i.e.) Een individuele zuiveringseenheid bestaat uit een ontvetter, indien verplicht, uit een bestanddeel voor de voorbehandeling en uit een bestanddeel voor de behandeling; de samenstelling van deze bestanddelen voldoet aan de exploitatienormen bedoeld in punt 2. 1.1. Ontvetter Princiep : Apparatuur waar het huishoudelijk afvalwater langs vloeit en die de drijvende vetten aan de oppervlakte tegenhoudt.

Ontwerp : Tank met een minimumcapaciteit van 500 l en met de nodige wanden voor een doeltreffende werking.

Als het huishoudelijk afvalwater slijk of zware afvalstoffen bevat (dichtheid groter dan 1), moet stroomopwaarts de vetafscheider een slibafscheider met een verwijderbare korf worden geplaatst. De slibafscheider heeft een nuttige capaciteit van 200 liter per seconde piekdebiet, met een minimum van 200 liter. 1.2. Bestanddelen voor de voorbehandeling A) Septische put "sanitair water" Princiep : De septische put "sanitair water" vangt slechts afvalwater van wc's op. Hij heeft twee essentiële functies : - het vasthouden van vaste stoffen; - het door anaërobe uitrotting vloeibaar maken van het op de bodem van de put gevormd slib en van de drijflaag gevormd door de drijvende vaste stoffen die vastgehouden worden.

Hij leidt het septische afvalwater naar de behandelingsinstallatie.

Ontwerp De totale nuttige capaciteit onder het wateroppervlak van de septische put bedraagt minimum : - 300 l per i.e. voor een aantal i.e. dat tussen 1 en 10 ligt, met een minimum van 1.500 l; - 225 l per i.e. voor een aantal i.e. dat hoger is dan 10, met een minimum van 3.000 l.

De voorkeur wordt gegeven aan de put die de grootste horizontale oppervlakte heeft, met een minimale hoogte van 1 meter onder het wateroppervlak.

Er wordt in verluchting voorzien. b) Septische put "alle waters" Princiep : De septische put "alle waters" vangt al het huishoudelijk afvalwater op (afwas- en keukenwater, water van kamersreiniging, sanitair, enz.).

Hij heeft twee essentiële functies : - het vasthouden van vaste stoffen; - het door anaërobe uitrotting vloeibaar maken van het op de bodem van de put gevormd slib en van de drijflaag gevormd door de drijvende vaste stoffen die vastgehouden worden.

Hij leidt het septische afvalwater naar de behandelingsinstallatie.

Ontwerp : De totale nuttige capaciteit ervan bedraagt minimum : - 600 l per i.e. voor een aantal i.e. dat tussen 1 en 10 ligt, met een minimum van 3.000 l; - 450 l per i.e. voor een aantal i.e. dat hoger is dan 10, met een minimum van 6.000 l.

De voorkeur wordt gegeven aan de put die de grootste horizontale oppervlakte heeft, met een minimale hoogte van 1 meter onder het wateroppervlak.

Er wordt in verluchting voorzien. c) Bezinkput met twee verdiepingen of Emscherput Princiep : De Emscherput maakt de scheiding tussen de bezinking en de gisting mogelijk.Hij kan al het huishoudelijk afvalwater (afwas- en keukenwater, water van kamersreiniging, sanitair, enz.) opvangen.

Ontwerp De put bestaat uit twee verdiepingen : een bezinkingskamer en een gistingskamer. De eigenlijke bezinkingskamer wordt begrensd door de wand van de put en door twee hellende vlakken waarlangs het afval naar de gistingskamer stroomt. Een scheidingsapparatuur verhindert het terugvloeien van het gistingslib en de gassen naar de bezinkingskamer.

De bezinkingskamer heeft een nuttige capaciteit van ten minste 50 l per i.e., met een minimum van 500 l boven het horizontale vlak in contact met de onderste rand van het kortste hellende vlak.

De gistingskamer heeft een nuttige capaciteit van ten minste 200 l per i.e., met een minimum van 1.500 l onder het horizontale vlak gelegen 0,10 m onder de onderste rand van het langste hellende vlak van de bezinkingskamer.

De voorkeur wordt gegeven aan de put die de grootste horizontale oppervlakte heeft, met een minimale hoogte van 1 meter onder het wateroppervlak.

De put wordt verlucht. 1.3. Bestanddelen voor de behandeling (onvolledige lijst) a) Aërobe bacteriefilter Princiep Het procédé bestaat erin het te zuiveren afvalwater te laten percoleren door de nodige opstapeling van poreus materiaal dat in contact is met de lucht. Micro-organismen bezetten de oppervlakte van dit materiaal door een vaste biologische laag te vormen en trekken de organische en voedzame stoffen uit het sijpelende afvalwater door de zuurstof van de omgevende lucht te verbruiken.

De bacteriefilters zijn des te doeltreffender als het door de poreuze filter stromende afvalwater eenvormig verdeeld wordt over de oppervlakte ervan en als de hoeveelheid afvalwater die door de poreuze filter stroomt, zo dikwijls als nodig doorstroomt zodat de in het water aanwezige stoffen voldoende worden uitgetrokken.

Ontwerp De klassieke bacteriefilter bestaat van boven tot onder uit : - een verdeler die het stedelijk afvalwater gelijkmatig verspreidt over de hele oppervlakte van het filterbed; - een laag filtermateriaal die ten minste 1 m dik is, samengesteld uit inert granulaat met een korrelgrootte van 50/80 mm of uit synthetische elementen vormende een specifieke oppervlakte die minstens gelijkwaardig is aan die van het inerte granulaat (steunmateriaal); - een fundering die voormelde laag draagt en zodanig aangelegd is dat ze de vrije afvloeiing van het afvalwater en de voortdurende beluchting van het filterbed langs onder mogelijk maakt.

De bacteriefilter mag niet ondergedompeld zijn, zelfs niet gedeeltelijk.

Het filterbed heeft een nuttige capaciteit van ten minste 150 l per i.e., met een minimum van 1.500 l.

Stroomopwaarts en -afwaarts van het filterbed moet een beluchtingssysteem worden aangebracht d.m.v. een luchtpijp van ten minste 100 mm diameter.

De afvoer van het behandeld water, die gekoppeld kan worden aan de recirculatie van het afvalwater, wordt doorgevoerd d.m.v. van een elektromechanische pomp. b) Microstations met geactiveerd slib Princiep Deze vorm van behandeling is gebaseerd op de aanhoudende verluchting van geactiveerd slib waarvan een voldoende hoeveelheid achterblijft in een vat waar een stroom te zuiveren afvalwater langs vloeit.Het slib wordt gevormd door vrije bacteriën die voor de aërobe gisting zorgen.

Het afvalwater moet er lang genoeg blijven om de nodige zuiveringsgraad te bereiken.

De natuurlijke zelfreiniging die in de waterlopen plaatsvindt, wordt in dit geval kunstmatig geïntensifieerd door het handhaven van een hoge slibconcentratie en door het inblazen van de lucht die noodzakelijk is voor het aërobe werk van de bacteriën.

Ontwerp Het microstation bestaat uit twee vakken. Het eerste is bestemd voor de beluchting van het afvalwater dat gezuiverd moet worden d.m.v. een verluchtingspomp die eventueel met tussenpozen werkt. Het tweede is bestemd voor het bezinken en het afscheiden van de biomassa, de stoffen in suspensie en het afvalwater.

De recirculatie van de in het bezinkingsvak opeengehoopte biomassa naar het beluchtingsvak moet door zwaartekracht of d.m.v. een pompsysteem geschieden.

Het microstation moet slibophoping mogelijk maken over 4/10 van de totale hoogte van het afvalwater dat zich in het station bevindt.

Het bezinkingsvak moet voorzien zijn van een uitgangssysteem om te beletten dat de drijvende deeltjes samen met het gezuiverde water wegvloeien.

Het beluchtings- en het bezinkingsvak kunnen achter of naast elkaar worden geplaatst.

Het waterpeil in het microstation bedraagt minimum 1,20 m.

De totale nuttige capaciteit bedraagt ten minste : - 200 l per i.e., met een minimum van 750 l voor het beluchtingsvak; - 200 l per i.e., met een minimum van 750 l voor het bezinkingsvak. met vastgelegde biomassa Princiep : De zuivering geschiedt dank zij de werking van de verluchte biomassa die vastgelegd wordt op een inert steunvak dat geheel of gedeeltelijk ondergedompeld is in het te zuiveren water.

Het afvalwater moet er lang genoeg blijven om de nodige zuiveringsgraad te bereiken.

Ontwerp : Het microstation met vastgelegde biomassa bestaat uit een ophoping van vaste doorgaans uit kunststof vervaardigde bestanddelen die in het te zuiveren water zijn ondergedompeld en waaraan de bacteriën die voor de zuivering zorgen, kleven.

De zuurstof wordt aangevoerd d.m.v. een compressor die de nodige hoeveelheid lucht gelijkmatig injecteert over het geheel van de ondergedompelde filter; er moet worden voorzien in een systeem voor de scheiding en de afvoer van de overtollige biomassa. 1.4. Andere procédés Elke individuele zuiveringseenheid waarvan het princiep en het ontwerp niet beantwoorden aan de sectorale normen bedoeld in deze bijlage, kan toegelaten worden voor zover ze voldoet aan de emissie- en exploitatienormen bedoeld in bijlage III.1. 2. Exploitatienormen voor individuele zuiveringseenheden 2.1. Algemene normen a) Alle bestanddelen van de individuele zuiveringseenheid moeten buiten de woning worden geplaatst, met uitzondering van de eventuele ontvetter waarvan de plaatsing vrij is;b) de individuele zuiveringseenheid is alleen voor stedelijk afvalwater bestemd;het regenwater mag in geen geval langs één van haar bestanddelen vloeien.

Het regenwater kan evenwel via verliesputten, dispersiedraineerbuizen, kunstmatige afwateringswegen of oppervlaktewater afgevoerd worden; c) elk bestanddeel van een individuele zuiveringseenheid is voorzien van een geschikte opening met een afneembare stop, die toegankelijk is om te kunnen nagaan of de apparatuur functioneert en om ze te kunnen onderhouden;d) tussen het laatste bestanddeel van de individuele zuiveringseenheid en de plaats waar het afvalwater wordt afgevoerd, moet een kijkgat met een afneembare stop geplaatst worden;e) er moet worden voorzien in een waterpomp als de topografie zwaartekrachtafvoer niet toelaat;f) de individuele zuiveringseenheid bestaat uit een bestanddeel voor de voorbehandeling en uit een bestanddeel voor de behandeling die geïntegreerd kunnen worden;g) als het afvalwater bijna uitsluitend uit keukenwater (gemeenschappelijke en/of commerciële keukens, restaurants) bestaat, is de plaatsing van een ontvetter verplicht behalve als het krachtens bijlage III toegelaten zuiveringssyteem in die functie voorziet;h) als het bestanddeel voor de voorbehandeling een septische put van het type "sanitair water" is, is de plaatsing van een ontvetter verplicht, behalve als het krachtens bijlage III toegelaten zuiveringssyteem in die functie voorziet;i) de septische put is van het type "alle waters" of van het type "bezinking met twee verdiepingen".Voor de op de datum van inwerkingtreding van dit besluit bestaande woningen is de septische put van het type "sanitair water" toegelaten; j) reinigings- of hemelwater dat oliën of brandstoffen bevat, mag niet langs de individuele zuiveringseenheid vloeien, maar moet afgevoerd worden via een met een coalescentiefilter uitgeruste koolwaterstofafscheider waarvoor desnoods een slibafscheider is geplaatst. Deze apparatuur moet gedimensioneerd worden overeenkomstig de norm DIN 1999 of elke andere norm of code van goede praktijk die gelijkwaardige eisen stelt; k) de voor de goede werking van de individuele zuiveringseenheid vereiste elektromechanische toestellen moeten uitgerust zijn met een alarm om elke storing te voorkomen;l) overeenkomstig het koninklijk besluit van 3 augustus 1976 houdende algemeen reglement voor het lozen van afvalwater in de gewone oppervlaktewateren, in de openbare riolen en in de kunstmatige afvoerwegen voor regenwater, wordt het water dat gezuiverd is door een individuele zuiveringseenheid in goede staat en geloosd wordt in de gewone oppervlaktewateren of in een kunstmatige afvoerweg voor regenwater, geacht te voldoen aan de algemene lozingsnormen voor normaal huisafvalwater, behalve wat betreft de bepalingen van de artikelen 6-3°, 6-4°, 6-5°b en 29-4° die niet meer van toepassing zijn in het Waalse Gewest;m) om elk gevaar voor verstopping van de dispersiedraineerbuizen te voorkomen, is de aanleg van een kolloïdevanger aanbevolen wanneer de afvoer van het gezuiverde water in de grond plaatsvindt. 2.2. Toegelaten afvoertechnieken Als het gezuiverde afvalwater afkomstig van het laatste bestanddeel van de individuele zuiveringseenheid niet kan worden afgevoerd via een kunstmatige afvoerweg of in normaal oppervlaktewater, kan gebruik worden gemaakt van de volgende apparaturen, die ter informatie gedimensioneerd zijn voor de afvoer van het door minder dan 6 i.e. voortgebrachte afvalwater : a) Ondergrondse verspreiding De ondergrondse verspreiding geschiedt d.m.v. insijpelingsgeulen.

De geulen zijn 50-70 cm diep en 30-80 cm breed, al naar gelang de aard van de bodem. De geulen zijn 2 à 3 m van elkaar verwijderd en de lengte ervan verschilt naar gelang van het aantal gebruikers en van de doorlatendheid van de grond.

De bodem van de geul is opgevuld met een laag filtreermateriaal van ongeveer 15 cm dik, met name gebroken grind of steenslag (korrelgrootte 20/60). De stijve dispersiedraineerbuizen worden horizontaal op dat grindbed aangelegd. Deze draineerbuizen hebben een nominale diameter van 100 à 125 mm. De openingen van de draineerbuizen bestaan uit spleten of gaten die tot een goede verstrooiing van de vloeistof bijdragen. De voegen zijn afgedekt met een strook asfaltbitumenvilt of roofing, of beter, met niet-geweven geotextiel.

De draineerbuizen zijn afgedekt met een grindlaag (20/52) van 5 cm.

Daarna wordt een onrotbaar en niet vervuilend membraan op het grind aangebracht om dichtslibben te voorkomen.

De geul wordt vervolgens met vegetale grond opgehoogd.

Het draineernet wordt aangelegd op een vlak dat zo horizontaal mogelijk is (homogene verspreiding). Als het terrein op een helling van meer dan 5cm/m ligt, worden de draineerbuizen haaks op de helling aangelegd (evenwijdig met de hoogtelijnen).

Aan het einde van het verspreidingscircuit worden de draineerbuizen verbonden met een dwarse leiding waarop een verticale buis voor luchtcirculatie aangesloten is. De mond van die buis is voorzien van traliewerk dat eventueel door geventileerde kijkgaten kan worden vervangen.

De dimensionering van een ondergrondse verspreidingsinstallatie hangt af van verschillende parameters betreffende de kenmerken van de bestaande bodem : - het grondwaterpeil; - de doorlatendheid van de bodem; - de onderliggende laag; - de topografie; - de nabijheid van een eventueel drinkwatertappunt.

De ondergrondse verspreiding heeft de volgende dimensioneringen : - 15 m2 geul, hetzij een geul van 25 m lang, 0,60 m breed en 0,60 m diep voor zandgrond met een doorsijpelsnelheid van 50 tot 500 mm/u en een grondwaterlaag die op meer dan 1,5 m onder de grond ligt; - 20 m2 geul, hetzij een geul van 35 m lang, 0,60 m breed en 0,60 m diep voor zandgrond met een doorsijpelsnelheid van 50 tot 500 mm/u en een grondwaterlaag die 1,5 m à 1 m onder de grond ligt; - 25 m2 geul, hetzij een geul van 42 m lang, 0,60 m breed en 0,60 m diep voor zandleemgrond met een doorsijpelsnelheid van 20 tot 50 mm/u en een grondwaterlaag die op meer dan 1,5 m onder de grond ligt; - 30 m2 geul, hetzij een geul van 50 m lang, 0,60 m breed en 0,60 m diep voor zandleemgrond met een doorsijpelsnelheid van 20 tot 50 mm/u en een grondwaterlaag die 1,5 m à 1 m onder de grond ligt; - 40 m2 geul, hetzij een geul van 70 m lang, 0,60 m breed en 0,60 m diep voor leemgrond met een doorsijpelsnelheid van 10 tot 20 mm/u en een grondwaterlaag die op meer dan 1,5 m onder de grond ligt; - 50 m2 geul, hetzij een geul van 85 m lang, 0,60 m breed en 0,60 m diep voor leemgrond met een doorsijpelsnelheid van 10 tot 20 mm/u en een grondwaterlaag die 1,5 m à 1 m onder de grond ligt.

De doorsijpelsnelheid kan bepaald worden als volgt : Doorlatendheidstest waarbij de doorsijpelsnelheid kan worden benaderd Om er zeker van te zijn dat het voor ondergrondse verspreiding bestemde gebied de nodige dimensionering heeft, is het aanbevolen de volgende test uit te voeren, waarbij rekening moet worden gehouden met het feit dat hij : - liefst niet wordt uitgevoerd bij buiig weer of bevroren grond; - niet noodzakelijk is als de grond op een diepte van 50 cm zandhoudend is en een snelle doorsijpeling toelaat; vereist materiaal : - een spade; - een PVC-buis die ongeveer 30 cm lang is, met, om de centimeter, een merk voor de binnenmeting.

Werkwijze : De representatieve waarde van de doorsijpelingscoëfficiënt wordt berekend op grond van vier proeven die uitgevoerd moeten worden op vier verschillende plaatsen van het voor de ondergrondse verspreiding bestemde gebied (ze mogen niet gelijktijdig worden uitgevoerd). Voor elke proef moeten de volgende handelingen worden verricht : - een gat van 50 cm diep (gepland niveau van de draineerbuis) graven, met een horizontale bodem waarvan de diameter ongeveer 30 cm bedraagt; - de bodem van het gat met een krabber insnijden over een dikte van 1 cm; - de PVC-buis loodrecht op de bodem en in het midden van het gat plaatsen; - de buis in verticale positie houden door de grond tot een hoogte van 20 cm rondom de buis op te hogen en door hem beetje bij beetje zo goed mogelijk aan te stampen; - de bodem van de buis met 5 cm rijnzand opvullen; - de buis over 20 cm met klaar water opvullen en het peil tijdens 4 uur handhaven als de grond vochtig is, en gedurende 12 uur als de grond tamelijk droog is (de buis mag nooit drooggelegd worden); - na afloop van die 4 of 12 uren, het waterpeil in de buis een laatste keer op 15 cm boven de rijnzandlaag brengen. Daarna gedurende 4 uur om de 30 minuten de daling van het waterpeil meten. De laatste meting wordt gebruikt om de doorsijpelsnelheid te bepalen; - bij hoge doorsijpelsnelheid (buis die binnen 30 minuten leegloopt) moet het waterpeil gedurende één uur om de 10 minuten worden gemeten door de buis opnieuw met water op te vullen.

Opmerking : als bij de graving van het gat roestdeeltjes, grijs-blauwe vlekken, stilstaand water, een hoge vochtigheidsgraad of de aanwezigheid van water in de grond worden opgemerkt, moet de verspreiding gedimensionneerd worden voor een slecht gedraineerde grond.

Interpretatie van de resultaten : - op grond van het laatste resultaat van de op de vier verschillende plaatsen uitgevoerde metingen wordt een gemiddelde berekend door de vastgestelde dalingen, die in centimeter worden uitgedrukt, op te tellen en door 4 te delen; - de aldus verkregen waarde wordt gedeeld door 30 minuten, d.w.z. de tijd waarin de waterpeilen worden opgemeten (men deelt door 10 minuten als de dalingen binnen deze tijd worden vastgesteld). Deze waarde stem overeen met de in cm/minuut uitgedrukte doorsijpelsnelheid; - deze waarde wordt in mm/uur omgezet door het resultaat met 600 te vermenigvuldigen; - de ondergrondse verspreiding kan gedimensioneerd worden op grond van het nieuwe resultaat, zoals bedoeld in het desbetreffende punt.

Tabel I : De in de tabel vermelde gegevens dienen om de nodige maatregelen te bepalen met het oog op een goede ondergrondse verspreiding naar gelang van de in cm/min uitgedrukte doorsijpelsnelheid.

Het onderhoud van de apparatuur bestaat er met name in regelmatig na te gaan of het effluent gelijkmatig verspreid wordt over de verschillende draineerbuizen. b) Zandfilter De zandfilter bestaat van onder tot boven uit : - een laag gewassen rivierzand (0,2 tot 0,6 mm) van 60-70 cm dik; - een laag grind (korrelgrootte 20/80), 25-30 cm dik waarin de stijve draineerbuizen horizontaal zijn aangelegd. De buizen hebben een diameter van 100 à 125 mm en zijn ten minste 1 m van elkaar verwijderd.

De doorboringen van die buizen zijn spleten of gaten die tot een goede verstrooiing van de vloeistof bijdragen.

De draineerbuizen zijn over een horizontaal vlak verspreid. Ze zijn aan het einde van het circuit verbonden met een dwarse leiding waarop een verticale buis voor luchtcirculatie aangesloten is. Het buitenste uiteinde van die buis is voorzien van traliewerk dat eventueel door geventileerde kijkgaten kan worden vervangen.

Er wordt een onrotbaar en niet vervuilend membraan op het grind aangebracht om dichtslibben te voorkomen.

Het geheel wordt daarna opgehoogd met een laag vegetale grond van 15 à 30 cm.

De oppervlakte van de zandfilter stemt overeen met een ondergrondse verspreiding voor een goed gedraineerde zandgrond, d.w.z. 10 m2/i.e. met een minimum van 35 m2.

Het onderhoud bestaat er met name in regelmatig na te gaan of het effluent gelijkmatig verspreid wordt over de verschillende draineerbuizen.

Tabel I Individuele zuivering - dimensionering van de verspreiding voor een woning van maximum 5 i.e.

Doorsijpelingstest van variabel niveau Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld c) Filterbed Het natuurlijke terrein moet eerst gelijkgemaakt worden.Het filterbed bestaat uit een 1 m hoge laag zand waarin de insijpelingsgeulen worden aangebracht.

De insijpelingsgeulen zijn 0,80 à 1,20 m breed, 60 cm diep en ten minste 1 m van elkaar verwijderd.

De onderste 30 cm van de geul worden opgevuld met grind 10/80 waarin de stijve draineerbuizen worden aangebracht. De buizen hebben een diameter van 100 à 125 mm.

De boringen van de draineerbuizen zijn spleten van 4 à 6 mm breed die 20 à 30 cm van elkaar verwijderd zijn, of gaten die tot een vlotte verstrooiing van de vloeistof bijdragen. Een onrotbaar en niet vervuilend membraan overdekt de insijpelingsgeulen en het zand om dichtslibben te voorkomen. Het membraan wordt vervolgens overdekt met een bebouwbare grondlaag van 25 cm.

De vereiste oppervlakte voor de oprichting van het filterbed is 5 m2 per i.e., met minimum 20 m2 grondoppervlakte.

Het onderhoud bestaat er met name in regelmatig na te gaan of het af te voeren effluent keurig wordt verspreid in de kamer van de waterpomp.

Als het gezuiverd water niet kan worden afgevoerd op één van de wijzen bedoeld in deze bijlage, kan evenwel het gebruik van een zinkput worden toegelaten door het college van burgemeester en schepenen, na eensluidend advies van het Bestuur, Directie grondwater. 2.3. Verplichtingen van de leverancier De leverancier van een individuele zuiveringseenheid die aan de sectorale werkingsnormen van bijlage II voldoet, bezorgt de koper die een individuele zuiveringseenheid in het Waalse Gewest mag installeren, een attest waarbij wordt bevestigd dat de eenheid voldoet aan de sectorale emissienormen van bijlage III.1.1. bij dit besluit als ze onder normale omstandigheden wordt gebruikt. Daartoe vult hij het in bijlage IV bedoelde formulier in.

Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 15 oktober 1998 houdende reglementering van de opvang van stedelijk afvalwater.

Namen, 15 oktober 1998.

De Minister-President van de Waalse Regering, belast met Economie, Buitenlandse Handel, KMO's, Toerisme en Patrimonium, R. COLLIGNON De Minister van Leefmilieu, Natuurlijke Hulpbronnen en Landbouw G. LUTGEN

Bijlage III Sectorale emissie- en exploitatienormen voor individuele zuiveringsinstallaties 1. Sectorale emissie- en exploitatienormen voor individuele zuiveringsinstallaties (gelijk aan 20 i.e. of minder) 1.1. Sectorale emissienormen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 1.2. Exploitatienormen 1.2.1. Algemene normen De in bijlage II.2.1. bij dit besluit bedoelde algemene normen zijn van toepassing. 1.2.2. Toegelaten afvoertechnieken De in bijlage II.2.2. bij dit besluit bedoelde toegelaten afvoertechnieken zijn van toepassing. 1.2.3. Verplichtingen van de leverancier De leverancier van een individuele zuiveringseenheid bezorgt de koper die een individuele zuiveringseenheid in het Waalse Gewest mag installeren, een attest waarbij wordt bevestigd dat de eenheid voldoet aan de sectorale emissienormen bedoeld in bijlage III.1.1. bij dit besluit als ze onder normale omstandigheden wordt gebruikt. Daartoe vult hij het in bijlage IV bedoelde formulier in. 2. Sectorale émissie- en exploitatienormen VOOR individuele zuiveringsinstallaties (tussen 20 en 100 i.e.) 2.1. Sectorale exploitatienormen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 2.2. Exploitatienormen 2.2.1. Algemene normen a) Alle bestanddelen van de individuele zuiveringseenheid moeten buiten de woning worden geplaatst, met uitzondering van de eventuele ontvetter waarvan de plaatsing vrij is;b) de individuele zuiveringseenheid is alleen voor stedelijk afvalwater bestemd;het regenwater mag in geen geval langs één van haar bestanddelen vloeien.

Het regenwater kan evenwel via verliesputten, dispersiedraineerbuizen, kunstmatige afvoerwegen of oppervlaktewater afgevoerd worden; c) elk bestanddeel van een individuele zuiveringseenheid is voorzien van een geschikte opening met een afneembare stop, die toegankelijk is om te kunnen nagaan of de apparatuur functioneert en om ze te kunnen onderhouden;d) tussen het laatste bestanddeel van de individuele zuiveringseenheid en de plaats waar het afvalwater wordt afgevoerd moet een kijkgat met een afneembare stop geplaatst worden;e) er moet voorzien worden in een waterpomp als de topografie zwaartekrachtafvoer niet toelaat;f) de plaatsing van een ontvetter is verplicht voor zover keukenwater wordt geloosd, behalve als het krachtens bijlage III toegelaten zuiveringssyteem in deze functie voorziet;g) reinigings- of hemelwater dat oliën of brandstoffen bevat, mag niet door een individuele zuiveringseenheid behandeld worden, maar moet afgevoerd worden via een met een coalescentiefilter uitgeruste koolwaterstofafscheider waarvoor desnoods een slibafscheider is geplaatst. De afmetingen van deze apparatuur moeten voldoen aan de norm DIN 1999 of aan elke andere norm of code van goede praktijk die gelijkwaardige eisen stelt; h) de voor de goede werking van de individuele zuiveringseenheid vereiste elektromechanische toestellen moeten uitgerust zijn met een alarm om elke stoornis te voorkomen;i) overeenkomstig het koninklijk besluit van 3 augustus 1976 houdende algemeen reglement voor het lozen van afvalwater in de gewone oppervlaktewateren, in de openbare riolen en in de kunstmatige afvoerwegen voor regenwater, wordt het water dat gezuiverd is door een individuele zuiveringseenheid in goede staat, en geloosd wordt in de gewone oppervlaktewateren of in een kunstmatige afvoerweg voor regenwater, geacht te voldoen aan de algemene lozingsnormen voor normaal huisafvalwater, behalve wat betreft de bepalingen van de artikelen 6-3°, 6-4°, 6-5°b en 29-4° die niet meer van toepassing zijn in het Waalse Gewest;j) om elk gevaar voor verstopping van de dispersiedraineerbuizen te voorkomen, wordt de aanleg van een kolloïdevanger aanbevolen wanneer het gezuiverd water in de grond wordt afgevoerd. 2.2.2. Toegelaten afvoertechnieken Het gezuiverde afvalwater afkomstig van het laatste bestanddeel van de individuele zuiveringseenheid kan via een kunstmatige afvoerweg of in normaal oppervlaktewater worden afgevoerd.

Als het afvalwater niet tegen een redelijke prijs kan worden afgevoerd, kunnen de ondergrondse verspreiding, de zandfilter of het filterbed na eensluidend advies van het Bestuur worden gebruikt. 2.2.3. Verplichtingen van de leverancier De leverancier van een individuele zuiveringseenheid bezorgt de koper die een individuele zuiveringseenheid in het Waalse Gewest mag installeren, een attest waarbij wordt bevestigd dat de eenheid voldoet aan de sectorale emissienormen bedoeld in bijlage III.1.1. bij dit besluit als ze onder normale omstandigheden werkt. Daartoe vult hij het in bijlage IV bedoelde formulier in. 3. Sectorale émissie- EN exploitatienormen voor individuele zuiveringsinstallaties (hoger dan of gelijk aan 100 i.e.) 3.1. Sectorale emissienormen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 3.2. Exploitatienormen De in bijlage III.2.2.1. bij dit besluit bedoelde algemene normen zijn van toepassing. 3.2.2. Toegelaten afvoertechnieken Het gezuiverde afvalwater afkomstig van het laatste bestanddeel van de individuele zuiveringseenheid kan via een kunstmatige afvoerweg of in normaal oppervlaktewater worden afgevoerd. 3.2.3. Verplichtingen van de leverancier De leverancier van een individuele zuiveringseenheid bezorgt de koper die een individuele zuiveringseenheid in het Waalse Gewest mag installeren, een attest waarbij wordt bevestigd dat de eenheid voldoet aan de sectorale emissienormen van bijlage III.1.1. bij dit besluit als ze onder normale omstandigheden wordt gebruikt. Daartoe vult hij het in bijlage IV bedoelde formulier in.

Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 15 oktober 1998 houdende reglementering van de opvang van stedelijk afvalwater Namen, 15 oktober 1998.

De Minister-President van de Waalse Regering, belast met Economie, Buitenlandse Handel, KMO's, Toerisme en Patrimonium, R. COLLIGNON De Minister van Leefmilieu, Natuurlijke Hulpbronnen en Landbouw, G. LUTGEN

Bijlagen IV, V, VI, VII Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 15 oktober 1998 houdende reglementering van de opvang van stedelijk afvalwater Namen, 15 oktober 1998.

De Minister-President van de Waalse Regering, belast met Economie, KMO's, Externe Betrekkingen en Toerisme, R. COLLIGNON De Minister van Leefmilieu, Natuurlijke Hulpbronnen en Landbouw, G. LUTGEN

^