Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 16 januari 2014
gepubliceerd op 18 februari 2014

Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende sommige activiteiten met aanzienlijke milieueffecten en tot wijziging van diverse bepalingen, met name i.v.m. industriële emissies

bron
waalse overheidsdienst
numac
2014027017
pub.
18/02/2014
prom.
16/01/2014
ELI
eli/besluit/2014/01/16/2014027017/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

16 JANUARI 2014. - Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende sommige activiteiten met aanzienlijke milieueffecten en tot wijziging van diverse bepalingen, met name i.v.m. industriële emissies


De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, artikel 3, gewijzigd bij het programma-decreet van 3 februari 2005 en het decreet van 22 november 2007, artikel 4, gewijzigd bij het decreet van 24 oktober 2013, artikel 5, artikel 7, gewijzigd bij het decreet van 22 november 2007, artikel 7bis, ingevoegd bij het decreet van 24 oktober 2013, artikel 8, gewijzigd bij het decreet van 24 oktober 2013, artikel 8bis, ingevoegd bij het decreet van 24 oktober 2013, artikel 9, artikel 17, gewijzigd bij de decreten van 19 september 2002 en 21 juni 2012, artikel 38, gewijzigd bij de decreten van 31 mei 2007 en 24 oktober 2013, artikel 45, gewijzigd bij de decreten van 19 september 2002 en 21 juni 2012, artikel 56bis, ingevoegd bij het decreet van 24 oktober 2013, artikel 58, gewijzigd bij de decreten van 22 juli 2010 en 24 oktober 2013, artikel 61, gewijzigd bij de decreten van 5 juni 2008 en 24 oktober 2013, artikel 64, gewijzigd bij het decreet van 22 november 2007, artikel 65, gewijzigd bij de decreten van 10 november 2004, 7 juli 2006, 22 november 2007, 31 mei 2007, 18 december 2008, het programmadecreet van 22 juli 2010, de decreten van 27 oktober 2011 en 24 oktober 2013, artikel 72, ingevoegd bij het decreet van 24 oktober 2013, artikel 94bis, ingevoegd bij het decreet van 24 oktober 2013 en artikel181ter, ingevoegd bij het decreet van 24 oktober 2013;

Gelet op Boek I van het Milieuwetboek, artikel D. 20.1620.16, gewijzigd bij de decreten van 16 maart 2006 en 24 oktober 2013, en D. 66, gewijzigd bij het decreet van 10 november 2006;

Gelet op het regelgevend deel van Boek I van het Milieuwetboek;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen tot uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de algemene voorwaarden voor de exploitatie van de inrichtingen bedoeld in het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten;

Gelet op het advies 54.382/4 van de Raad van State, gegeven op 25 november 2013, overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Overwegende dat het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten met twee nieuwe rubrieken aangevuld moet worden met het oog op een vlotte omzetting van bijlage I bij Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies;

Op de voordracht van de Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit;

Na beraadslaging, Besluit : Titel 1. - Doel

Artikel 1.Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies en Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2009/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009, worden gedeeltelijk omgezet bij dit besluit.

Titel 2. - Sectorale voorwaarden betreffende sommige activiteiten met aanzienlijke milieueffecten HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en begripsomschrijving

Art. 2.Deze sectorale voorwaarden zijn van toepassing op de installaties en activiteiten bedoeld in bijlage XXIII bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen tot uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning.

Art. 3.In de zin van deze sectorale voorwaarden wordt verstaan onder: 1° gevaarlijke stoffen : De stoffen of mengsels zoals omschreven in artikel 3 van Verordening (EG) nr.1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels; 2° decreet : het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;3° relatieve afvalhoeveelheid: de hoeveelheid van een type afval voortgebracht gedurende één jaar, gerapporteerd aan een indicator van de activiteit van de inrichting in de loop van hetzelfde jaar. HOOFDSTUK II. - Plan inzake afvalpreventie- en beheer

Art. 4.§ 1. De exploitant legt om de vijf jaar een plan inzake preventie en beheer van de door de inrichting voortgebrachte afval voor aan het Departement Grond en Afvalstoffen van het Operationeel directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu.

Het eerste preventieplan wordt binnen het jaar na de toekenning van de vergunning toegestuurd op dezelfde datum als de jaarlijkse rapportage van afvalproductie. Dat plan bevat de door de exploitant geprogrammeerde maatregelen tot vermindering van de hoeveelheden afval en de gevaarlijkheid ervan met het oog op de beperking van de milieuonvriendelijke aspecten en op de verbetering van de technieken inzake het beheer van de restafval.

Het plan bedoeld in het eerste lid bevat de door de exploitant geprogrammeerde preventiemaatregelen, met inachtneming van de afvalhiërarchie omschreven in artikel 1 van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen, met name de maatregelen en becijferde doelstellingen betreffende : 1° de vermindering van de relatieve afvalhoeveelheden;2° de vermindering van de potentiële gevaarlijkheid van de afvalstoffen;3° de verhoging van de hoeveelheid voor hergebruik bereide afvalstoffen ten opzichte van de totale hoeveelheid voortgebrachte afvalstoffen;4° de verhoging van de hoeveelheid gerecycleerde afvalstoffen ten opzichte van de totale hoeveelheid voortgebrachte afvalstoffen;5° de verhoging van de hoeveelheid afvalstoffen gevaloriseerd op een andere wijze dan door bereiding met het oog op hergebruik of recyclage, ten opzichte van de totale hoeveelheid voortgebrachte afvalstoffen;6° de verbetering van de fysisch-chemische eigenschappen van de afvalstoffen om de inachtneming van de afvalhiërarchie te vergemakkelijken en de potentiële gevaarlijkheid van die afvalstoffen tijdens het beheer ervan te beperken;7° de vermindering van de hoeveelheid afvalstoffen verwijderd met name door storting ervan in een technisch ingravingscentrum, ten opzichte van de totale hoeveelheid voortgebrachte afvalstoffen. § 2. De exploitant maakt jaarlijks een rapport over de uitvoering van het afvalpreventieplan op.

Het rapport bedoeld in het eerste lid wordt verstuurd op dezelfde datum als de jaarlijkse aangifte van afvalproductie. HOOFDSTUK III. - Intern plan inzake monitoring van de milieuverplichtingen en rapportageplicht Afdeling 1. - Doelstellingen, actualisering en minimale inhoud van het

plan

Art. 5.De exploitant neemt een intern plan inzake monitoring van de milieuverplichtingen, hierna « PISOE », aan om na te gaan of de emissies voldoen aan de normen die in de vergunningen vastliggen.

Na elke wijziging in zijn vergunning past de exploitant zijn « PISOE » aan.

Art. 6.Het plan bepaalt volgens de voorschriften van bijlage 1: 1° de monitoringprotocollen waarin de exploitatievoorwaarden voorzien;2° de te installeren voorzieningen om de emissiewaarden te meten. Afdeling 2. - Modaliteiten tot aanneming van het plan

Art. 7.De exploitant richt een « PISOE »-ontwerp aan de toezichthoudend ambtenaar binnen een termijn van zes maanden, die ingaat op de datum van tenuitvoerlegging van de vergunning of van de wijziging ervan.

Art. 8.De toezichthoudend ambtenaar beschikt met ingang van de datum van verzending van het « PISOE » door de exploitant over 3 maanden om hem zijn eventuele bemerkingen mee te delen. In dat geval worden de gevraagde ontbrekende gegevens binnen een termijn van 3 maanden door de exploitant toegestuurd. Binnen een termijn van twintig dagen, die ingaat op de datum van verzending van de ontbrekende gegevens door de exploitant, geeft de toezichthoudend ambtenaar de exploitant kennis van de definitieve aanneming van het « PISOE ».

Art. 9.Als de meetmethode en/of de meetapparatuur niet nader bepaald worden/wordt in de exploitatievoorwaarden, wendt de exploitant zich tot het erkende laboratorium dat voor de monitoring instaat om te weten welke meetmethode en/of -apparatuur aanbevolen wordt door het referentielaboratorium van het Waalse Gewest. Het advies van het erkende laboratorium dat voor de monitoring instaat wordt bij het « PISOE »-ontwerp gevoegd. Afdeling 3. - Inspectiemodaliteiten

Art. 10.Minstens acht werkdagen voor de uitvoering van de metingen en analyses waarin het « PISOE » voorziet, geeft de exploitant de toezichthoudend ambtenaar kennis van de datum of periode van uitvoering ervan.

Als die termijn niet in acht genomen wordt, kan de toezichthoudend ambtenaar eisen dat nieuwe metingen doorgevoerd worden.

Art. 11.De exploitant vergewist zich ervan dat voor alle gemeten of berekende waarden voorzien wordt in de meetfoutmarge vastgelegd door het referentielaboratorium van het Waalse Gewest op basis van de wetenschappelijke gegevens waarover het beschikt.

Art. 12.De exploitant zorgt ervoor dat de gemeten grenswaarden die op inputwaarden berusten vergezeld gaan van een omschrijving van de methode aan de hand waarvan ze vastgelegd worden.

Art. 13.Als een audit voorgeschreven wordt, worden de verslagen van audits en milieubeleidsverklaringen ter inzage van de toezichthoudend ambtenaar gelegd.

Art. 14.De exploitant wijst een gesprekspartner aan in het kader van de betrekkingen met de toezichthoudend ambtenaar. De exploitant verstuurt de brief van aanwijzing van de gesprekspartner. Die brief is ondertekend door laatsgenoemde.

Art. 15.De informatie over het productie- en fabricageproces die voldoende gegevens bevat voor de bepaling van de stoffenstroom, zoals de input-hoeveelheid, de output-hoeveelheid en de diffuse emissie, wordt door de exploitant ter inzage van de toezichthoudend ambtenaar gelegd. Als een wijziging in die processen een wijziging van de emissies met zich meebrengt, hetzij in kwantiteit (met een variatie van twintig percent), hetzij in kwaliteit, stuurt de exploitant de gegevens i.v.m. zijn nieuwe stroom aan de toezichthoudend ambtenaar.

De toezichthoudend ambtenaar kan hem bijkomende gegevens vragen.

Art. 16.Indien een intern monitoringplan vereist wordt, zorgt de exploitant ervoor dat de rapportagemodaliteiten ter kennis van de toezichthoudend ambtenaar gebracht worden.

De rapportagemodaliteiten moeten de volgende gegevens inhouden : 1° de definitie van hetgeen in het rapport gecontroleerd en bedoeld wordt, zoals de basistijd en/of het aantal registraties voor de berekening van de gemiddelden;2° de rechtvaardiging van die controles (geplande controle, stipte controle, incident);3° de datum of de periode van de controles (communicatiedatum en -termijn); 4° de types en formaten van de drager van het rapport (elektronisch, papier, ...); 5° de geadresseerde van het rapport. Afdeling 4. - Rapportageplichten

Art. 17.De exploitant zorgt ervoor dat de resultaten van het « PISOE » op een jaarbasis ingezameld worden en jaarlijks voor 31 maart van het volgende jaar aan de toezichthoudend ambtenaar meegedeeld worden.

Art. 18.In geval van toepassing van artikel 7bis, § 1, 2°, van het decreet, stuurt de exploitant, samen met de resultaten van het « PISOE », een samenvatting van de resultaten van de monitoring van de emissies op grond waarvan een vergelijking gemaakt kan worden met de emissieniveaus in verband met de beste beschikbare technieken. HOOFDSTUK IV. - Herstel

Art. 19.§ 1. Bij de definitieve stopzetting van activiteiten die het gebruik, de productie of de uitstoot van relevante gevaarlijke stoffen inhouden, evalueert de exploitant het niveau van verontreiniging van de grond en het grondwater door relevante gevaarlijke stoffen die door de inrichting gebruikt, geproduceerd of uitgestoten worden. Als de inrichting verantwoordelijk is voor een belangrijke verontreiniging van de grond of van het grondwater door relevante gevaarlijke stoffen t.o.v. de toestand vastgesteld in het basisrapport bedoeld in het derde deel bis van het algemeen aanvraagformulier van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, dat in de vergunningsaanvraag opgenomen is, of in het kader van de actualisering, neemt de exploitant de nodige maatregelen om een einde aan die verontreiniging te maken en zodoende de locatie in die toestand te herstellen overeenkomstig het decreet van 5 december 2008 betreffende het bodembeheer. Te dien einde kan rekening gehouden worden met de technische haalbaarheid van de overwogen maatregelen.

Onverminderd het vorige lid, indien de verontreiniging van de grond en het grondwater in de locatie een ernstig risico voor de gezondheid van de mens of voor het leefmilieu inhoudt vanwege de vergunde activiteiten die de exploitant uitoefende vooraleer de vergunning van de inrichting voor het eerst na 7 januari 2013 werd geactualiseerd en rekening houdend met de staat van de locatie van de inrichting die bij de vergunningsaanvraag werd vastgesteld, treft de exploitant bij de definitieve stopzetting van de activiteiten de nodige maatregelen tot verwijdering, beheersing, afzondering of beperking van de relevante gevaarlijke stoffen zodat de locatie, rekening houdend met het huidige gebruik ervan of met het gebruik waarvoor ze na overleg in de toekomst bestemd zal worden, niet langer een dergelijk risico zal inhouden, overeenkomstig het decreet van 5 december 2008 betreffende het bodembeheer. § 2. Als de exploitant niet verplicht is tot het opmaken van een basisrapport bedoeld in het derde deel bis van het algemeen aanvraagformulier van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, dat opgenomen is in de vergunningsaanvraag of in de actualisering ervan, treft hij bij de definitieve stopzetting van de activiteiten de nodige maatregelen tot verwijdering, beheersing, afzondering of beperking van de relevante gevaarlijke stoffen zodat de locatie, rekening houdend met het huidige gebruik ervan of met het gebruik waarvoor ze na overleg in de toekomst bestemd zal worden, niet langer een ernstig risico voor de gezondheid van de mens of het leefmilieu inhoudt vanwege de door de vergunde activiteiten veroorzaakte verontreiniging van de grond en het grondwater en rekening houdend met de staat van de locatie bij de vergunningsaanvraag, overeenkomstig het decreet van 5 december 2008 betreffende het bodembeheer.

Titel 3. - Wijzigings- en opheffingsbepalingen HOOFDSTUK I. - Wijzigingen in Boek I van het Milieuwetboek

Art. 20.In deel III, titel I, van Boek I van het Milieuwetboek wordt in plaats van de artikelen R. 19 en R. 20, opgeheven bij het besluit van de Waalse Regering van 13 juli 2006, een hoofdstuk III ingevoegd, met de artikelen R. 19 en 20, luidend als volgt : « Hoofdstuk III - Bepalingen tot uitvoering van artikel D.20.16.

Art. R. 19. Op het leefmilieuportaal van de website van het Waalse Gewest worden bekendgemaakt: 1° de milieugegevens bedoeld in artikel D.20.16, eerste lid, h, door de inspecteur-generaal van het Departement Leefmilieu en Water van het Operationeel Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, of door zijn afgevaardigde; 2° een samenvatting van de maatregelen genomen door de exploitant bij de definitieve stopzetting van de activiteiten overeenkomstig artikel 19 van het besluit van de Waalse Regering van 16 januari 2014 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende sommige activiteiten met aanzienlijke milieueffecten;3° voor de activiteiten bedoeld in het besluit van de Waalse Regering van 18 juli 2002 houdende sectorale voorwaarden voor installaties en/of activiteiten die oplosmiddelen verbruiken alsook in het besluit van de Waalse Regering van 21 februari 2013 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende afvalverbrandings- en afvalmeeverbrandingsinstallaties, een afschrift van de vergunning en alle bijwerkingen ervan, met uitzondering van de gegevens onttrokken aan het openbaar onderzoek overeenkomstig artikel D.29-15, door de inspecteur-generaal van het Departement Vergunningen en Machtigingen van het Operationeel Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, of door zijn afgevaardigde; 3° voor de activiteiten bedoeld in het besluit van de Waalse Regering van 21 februari 2013 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende afvalverbrandings- en afvalmeeverbrandingsinstallaties, de lijst van de afvalverbrandings- en afvalmeeverbrandingsinstallaties waarvan de nominale capaciteit lager is dan twee ton per uur, door de inspecteur-generaal van het Departement Grond en Afvalstoffen van het Operationeel Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, of door zijn afgevaardigde. Art. R. 20. De installaties en activiteiten bedoeld in artikel D. 20.16, i. zijn die bedoeld in bijlage XXIII bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen tot uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, in het besluit van de Waalse Regering van 21 februari 2013 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende afvalverbrandings- en afvalmeeverbrandingsinstallaties en in het besluit van de Waalse Regering van 18 juli 2002 houdende sectorale voorwaarden voor installaties en/of activiteiten die oplosmiddelen verbruiken. ». HOOFDSTUK II. - Wijzigingen in het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen tot uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning

Art. 21.In artikel 1, § 2, van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen tot uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° punt 3° wordt vervangen als volgt: « 3° DPA : het Departement Vergunningen en Machtigingen van het Operationeel Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst;»; 2° punt 5° wordt vervangen als volgt: « 5° installaties en activiteiten die broeikasgassen uitstoten : de installaties en activiteiten bedoeld in bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 22 juni 2006 tot opstelling van de lijst van de broeikasgasuitstotende installaties en activiteiten bedoeld in het decreet van 10 november 2004 tot invoering van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten, tot oprichting van een "Fonds wallon Kyoto" (Waals Kyotofonds) en betreffende de flexibiliteitsmechanismen van het Protocol van Kyoto;»; 3° punt 6° wordt vervangen als volgt : « 6° broeikasgassen : gassen bedoeld in artikel 2, 2°, van het decreet van 10 november 2004 tot invoering van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten, tot oprichting van een "Fonds wallon Kyoto" en betreffende de flexibiliteitsmechanismen van het Protocol van Kyoto.". 4° er worden een punt 7° en een punt 8° ingevoegd, luidend als volgt : « 7° pluimvee : pluimvee zoals omschreven in artikel 1, 1°, van het koninklijk besluit van 12 juni 1970 betreffende de bestrijding van de besmettelijke ziekten van pluimvee en andere neerhofdieren, alsook het in de handel brengen van broedeieren, eendagskuikens en fokpluimvee;8° gevaarlijke stoffen : de stoffen of mengsels zoals omschreven in artikel 3 van verordening (EG) nr.1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels. ».

Art. 22.In artikel 2 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het vijftiende lid wordt vervangen als volgt : « Indien de aanvraag tot milieuvergunning betrekking heeft op een inrichting waar één of meer installaties of activiteiten broeikasgassen uitstoten, bevat ze, naast de gegevens van het formulier bedoeld in het eerste lid, een aanvraag tot vergunning om broeikasgassen uit te stoten die zelf de in bijlage XXI bij dit besluit opgenomen gegevens bevat, alsook een voorstel van monitoringplan dat ter goedkeuring aan het « Agence wallonne de l'air et du Climat » (Waals agentschap voor lucht en klimaat) overgelegd wordt overeenkomstig artikel 2 van het besluit van de Waalse Regering van 13 december 2012 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende de bedrijven die een activiteit met broeikasgasemissies uitoefenen.»; 2° hetzelfde artikel wordt aangevuld met volgend lid : « Indien de milieuvergunningsaanvraag betrekking heeft op een verbrandingsinstallatie die gebruik maakt van plaatselijk geproduceerde solide brandstoffen en waarvoor de exploitant in aanmerking wenst te komen voor de vergunning bedoeld in artikel 7, § 1, van het besluit van de Waalse Regering van 21 februari 2013 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende afvalverbrandingsinstallaties, bevat ze, naast de gegevens van het formulier bedoeld in het eerste lid, de gegevens opgenomen in bijlage XXVI bij dit besluit.».

Art. 23.Artikel 19 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 19.§ 1. Behalve de gegevens bedoeld in artikel 45 van het decreet, vermeldt het besluit tot toekenning van de vergunning : 1° de maatregelen tot bekendmaking van het besluit;2° de beroepsmodaliteiten;3° desgevallend, een bijzondere termijn van tenuitvoerlegging voor bepaalde bijzondere exploitatievoorwaarden;4° de verplichtingen van de exploitant bedoeld in de artikelen 57 tot 59 van het decreet;5° de verplichting om de bevoegde autoriteit kennis te geven van de verandering van exploitant overeenkomstig artikel 60 van het decreet;6° het vervalprincipe in de gevallen bepaald bij artikel 48 van het decreet. In het besluit wordt desgevallend benadrukt of de tenuitvoerlegging onderworpen is : 1° de vestiging van zakelijke rechten door de houder van de vergunning op de bij de exploitatie betrokken goederen;2° de voorafgaande goedkeuring van de technisch ambtenaar. § 2. Indien de vergunning betrekking heeft op een installatie voor het beheer van winningsafval bedoeld in het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectenonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten, bevat het besluit het afvalbeheersplan overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 27 mei 2009 houdende sectorale en integrale voorwaarden voor de installaties voor het beheer van winningsafval en betreffende de monitoring na sluiting.

Als zulks het geval is, wordt in dat besluit eveneens aangegeven dat de installatie het voorwerp is van rubriek 90.27.01.03 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten.

Het bevat bovendien de volgende gegevens : 1° een omschrijving van het project, met gegevens over de locatie, het ontwerp en de afmetingen ervan;2° de nodige gegevens ter opsporing en beoordeling van de voornaamste rechtstreekse en onrechtstreekse effecten die het project kan teweegbrengen voor het leefmilieu en, meer bepaald, de mens, de fauna en flora, de bodem, het water, de lucht, het klimaat en het landschap, de materiële goederen en het culturele erfgoed, en de interactie tussen die factoren;3° een omschrijving van de overwogen maatregelen om de belangrijke negatieve effecten te voorkomen en te beperken en, indien mogelijk, te verhelpen;4° een niet technische samenvatting van de gegevens bedoeld onder de punten 1° tot 3°. § 3. Indien de vergunning betrekking heeft op een inrichting waar één of meer installaties of activiteiten broeikasgassen uitstoten, bevat de in artikel 45 van het decreet bedoelde vergunning om broeikasgassen uit te stoten : 1° de naam en het adres van de exploitant;2° een omschrijving van de activiteiten van de inrichting;3° het monitoringplan goedgekeurd door het « Agence wallonne de l'air et du Climat » overeenkomstig artikel 5 van het besluit van de Waalse Regering van 13 december 2012 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende de bedrijven die een activiteit met broeikasgasemissies uitoefenen;4° de eisen inzake de rapportage van de broeikasgasemissies;5° de verplichting om binnen vier maanden na het einde van elk kalenderjaar een hoeveelheid emissierechten in te leveren, verschillend van de overeenkomstig de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten voor de luchtvaartactiviteiten afgeleverde emissierechten, die gelijk is aan de totale emissies van de gespecificeerde broeikasgasemissies van de inrichting in de loop van dat jaar zoals bevestigd overeenkomstig artikel 10 van het decreet van 10 november 2004 tot invoering van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten, tot oprichting van een "Fonds wallon Kyoto" en betreffende de flexibiliteitsmechanismen van het Protocol van Kyoto. Als emissies van een broeikasgas uit een inrichting gespecificeerd worden in bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 22 juni 2006 tot opstelling van de lijst van de installaties en activiteiten die gespecificeerde broeikasgassen uitstoten en tot bepaling van de gespecificeerde broeikasgassen bedoeld in het decreet van 10 november 2006 tot invoering van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten, tot oprichting van een "Fonds wallon Kyoto" (Waals Kyotofonds) en betreffende de flexibiliteitsmechanismen i.v.m. een activiteit die in die inrichting uitgeoefend wordt, bevat het besluit tot toekenning van de milieuvergunning geen emissiegrenswaarde voor rechtstreekse emissies van dat gas, tenzij het noodzakelijk is om een ernstige plaatselijke verontreiniging te voorkomen. § 4. Het besluit waarbij de milieuvergunning voor een waterwinning toegekend wordt vermeldt : 1° de waterwinvoorzieningen;2° de modaliteiten tot uitvoering en uitrusting van het werk;3° het gebruik van het getapte water;4° het maximale watervolume dat per dag en per jaar getapt moet worden;5° de frequentie van de opmetingen inzake het tellen van de volumes en bij de controle van de kwaliteit van het getapte water. Het besluit waarbij de milieuvergunning voor een waterwinning toegekend wordt vermeldt desgevallend ook : 1° de afzondering van de verschillende grondwaterspiegels;2° de bescherming van de grondwaterwinningen in de buurt;3° de veiligheid van de personen en de goederen; 4° de plaatsbepaling van de piëzometers die bestemd zijn voor de meting van de hydrogeologische parameters i.v.m. de geëxploiteerde grondwaterspiegel en het nemen van desbetreffende monsters; 5° de modaliteiten tot uitvoering en uitrusting van bijkomende werken die nodig zijn voor de exploitatie en die gevaar voor vervuiling inhouden, zoals toegangs- en verluchtingsputten van winningsgalerijen. § 5. Het besluit tot toekenning van de milieuvergunning voor een inrichting bedoeld in bijlage XXIII vermeldt: 1° emissiegrenswaarden voor de verontreinigende stoffen bedoeld in bijlage VII bij het decretale gedeelte van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, en in bijlage XXV bij dit besluit en voor de overige verontreinigende stoffen waarvan belangrijke hoeveelheden door de betrokken inrichting uitgestoten kunnen worden, gezien de aard ervan en het potentieel aan verontreinigingsoverdrachten van het ene milieu naar het andere.De emissiegrenswaarden kunnen aangevuld of vervangen worden door parameters of technische maatregelen die een gelijkwaardig milieubeschermingsniveau garanderen; 2° gepaste voorschriften die de bescherming van de grond en het grondwater garanderen en maatregelen betreffende het toezicht op en het beheer van de door de inrichting voortgebrachte afvalstoffen;3° gepaste eisen inzake monitoring van de emissies : a) waarin gewag gemaakt wordt van de meetmethode, de beoordelingsprocedure en de frequentie van de metingen, tenzij die frequentie in de sectorale voorwaarden bepaald wordt;en b) die specificeren dat de resultaten van de monitoring van de emissies in geval van toepassing van artikel 7bis, § 1, 2°, van het decreet beschikbaar zijn voor dezelfde periodes en dezelfde referentieomstandigheden als de emissieniveaus die samenhangen met de beste beschikbare technieken. Die eisen inzake monitoring worden desgevallend gebaseerd op de in de BBT-conclusies beschreven conclusies inzake monitoring. 4° de verplichting om de Milieuadministratie regelmatig en minstens één keer per jaar : a) informatie te verstrekken op grond van de resultaten van de monitoring van de emissies bedoeld onder 3° alsook andere vereiste gegevens aan de hand waarvan de toezichthoudend ambtenaar kan controleren of de exploitatievoorwaaarden vervuld zijn;en b) in geval van toepassing van artikel 7bis, § 1, 2, van het decreet, een samenvatting van de resultaten van de monitoring van de emissies op grond waarvan een vergelijking gemaakt kan worden met de emissieniveaus die samenhangen met de beste beschikbare technieken.5° gepaste eisen betreffende : a) het onderhoud en de monitoring met regelmatige tussentijden van de maatregelen die worden genomen ter voorkoming van emissies in de grond en de grondwater overeenkomstig 2° ;b) de periodieke monitoring van grond en grondwater met betrekking tot relevante gevaarlijke stoffen die in de locatie kunnen worden aangetroffen, rekening houdend met de mogelijkheid van grond- en grondwaterverontreiniging in de locatie van de installatie;c) de frequentie van de periodieke monitoring, tenzij ze in de sectorale voorwaarden bepaald wordt. Onverminderd punt a), wordt de periodieke monitoring ten minste eenmaal om de vijf jaar doorgevoerd voor grondwater en om de tien jaar voor de grond, tenzij de monitoring gebaseerd is op een systematische evaluatie van het verontreinigingsrisico; 6° maatregelen betreffende andere bedrijfsomstandigheden dan normale bedrijfsomstandigheden, zoals opstarten en stilleggen, lekkages, storingen, tijdelijke stilleggingen en definitieve stopzetting van de exploitatie;7° bepalingen betreffende de minimalisering van grootschalige of grensoverschrijdende verontreinigingen;8° voorwaarden voor het beoordelen van de naleving van de emissiegrenswaarden of een verwijzing naar de toepasselijke eisen waarin een andere wetgeving voorziet. Het besluit tot toekenning van de milieuvergunning voor een inrichting bedoeld in bijlage XXIII vermeldt ook : 1° de resultaten van de inspraak die aan de besluitvorming is voorafgegaan en een toelichting van de manier waarop daarmee rekening is gehouden in het besluit;2° de titel van de BBT-referentiedocumenten die voor de betrokken installatie of activiteit relevant zijn;3° de methode aangewend om de exploitatievoorwaarden te bepalen, met inbegrip van de emissiegrenswaarden, ten opzichte van de beste beschikbare technieken en de emissieniveaus die met de best beschikbare technieken geassocieerd zijn;4° indien een afwijking wordt toegestaan overeenkomstig artikel 7bis, § 2, van het decreet, de specifieke redenen waarom ze toegekend werd, op basis van de criteria bedoeld in genoemde paragraaf en de daarmee samenhangende voorwaarden;5° desgevallend, voor de inrichtingen die relevante gevaarlijke grondstoffen gebruiken, produceren of uitstoten, veiligheids- of monitoringsmaatregelen opgelegd na de analyse van het basisrapport bedoeld in het derde deel bis van het algemeen aanvraagformulier. § 6. Als het besluit tot toekenning van de milieuvergunning een verbrandings- of meeverbrandingsinstallatie betreft, bevat het de volgende elementen : 1° een expliciete lijst van de categorieën van afvalstoffen die verwerkt mogen worden.De lijst omvat, indien mogelijk, ten minste de afvalcategorieën zoals bepaald in bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 10 juli 1997 tot vaststelling van een afvalcatalogus en geeft in voorkomend geval informatie over de hoeveelheid afval van elke categorie; 2° de totale capaciteit van de verbrandings- of meeverbrandingsinstallatie;3° de grenswaarden voor emissies in water en lucht;4° de eisen betreffende de pH, de temperatuur en het debiet van de lozingen van afvalwater;5° de bemonsterings- en meetprocedures en de frequenties die moeten worden gebruikt om te voldoen aan de gestelde voorwaarden inzake monitoring van emissies;6° de toelaatbare maximale duur van technisch onvermijdelijke stilleggingen, storingen dan wel defecten aan de reinigingsapparatuur of de meetapparatuur gedurende welke de emissies in de lucht en de lozingen van afvalwater de voorgeschreven emissiegrenswaarden mogen overschrijden;7° als het gaat om een verbrandings of meeverbrandingsinstallatie met energieterugwinning, de maatregelen voorzien om ervoor te zorgen dat de afvalvalorisatie plaatsvindt met hoge energie-efficiëntie. Naast de eisen opgesomd in het vorige lid, bevat het besluit tot toekenning van de milieuvergunning aan een afvalverbrandings- of afvalmeeverbrandingsinstallatie die gevaalijke afvalstoffen gebruikt de volgende elementen : 1° de lijst van de hoeveelheden gevaarlijke afvalstoffen uit de verschillende categorieën die verwerkt mogen worden;2° de minimale en maximale massastroom van deze gevaarlijke afvalstoffen, hun minimale en maximale calorische waarde en hun maximale gehalte aan PCB's, PCP, chloor, fluor, zwavel, zware metalen en andere verontreinigende stoffen. § 7. Het besluit tot toekenning van de milieuvergunning voor de inrichtingen bedoeld in bijlage XXIII bij dit besluit, de installaties en/of activiteiten die gebruik maken van de oplosmiddelen bedoeld in de rubrieken VOS-01 tot VOS-21 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten, de verbrandingsinstallaties met een totaal nominaal warmtevermogen van 50 MW of meer, ongeacht het type gebruikte brandstof en bedoeld in rubriek 40.10.01.03 of 40.30.01 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten, de titaandioxide (TiO2) producerende installaties bedoeld in rubriek 24.12.03 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten en de afvalverbrandings- en afvalmeeverbrandingsinstallaties bedoeld in rubriek 90.24 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten bevat bepalingen betreffende de verdeling van de verantwoordelijkheden als er verschillende exploitanten voor dezelfde inrichting zijn. § 8. Als het besluit overeenkomstig artikel 35 van het decreet door de bevoegde autoriteit aan de technisch ambtenaar gericht wordt, vermeldt de bevoegde autoriteit op welke punten de inhoud van het besluit afwijkt van het syntheserapport dat door de technisch ambtenaar is opgemaakt in het kader van de procedure tot behandeling van de vergunningsaanvraag. ».

Art. 24.In artikel 30 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het vijftiende lid wordt vervangen als volgt : « Indien de milieuvergunningsaanvraag betrekking heeft op een inrichting waar één of meer installaties of activiteiten broeikasgassen uitstoten, bevat ze, naast de gegevens van het formulier bedoeld in het eerste lid van dit artikel, een aanvraag tot vergunning om broeikasgassen uit te stoten die zelf de in bijlage XXI bij dit besluit opgenomen gegevens bevat, alsook een voorstel van monitoringplan dat ter goedkeuring aan het « Agence wallonne de l'air et du Climat » overgelegd wordt overeenkomstig artikel 2 van het besluit van de Waalse Regering van 13 december 2012 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende de bedrijven die een activiteit met broeikasgasemissies uitoefenen.»; 2° het artikel wordt aangevuld met volgend lid : « Indien de milieuvergunningsaanvraag betrekking heeft op een verbrandingsinstallatie die gebruik maakt van plaatselijk geproduceerde solide brandstoffen en waarvoor de exploitant in aanmerking wenst te komen voor de vergunning bedoeld in artikel 7, § 1, van het besluit van de Waalse Regering van 21 februari 2013 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende afvalverbrandingsinstallaties, bevat ze, naast de gegevens van het formulier bedoeld in het eerste lid van dit artikel, de gegevens opgenomen in bijlage XXVI bij dit besluit.».

Art. 25.Artikel 46 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 46.§ 1. Behalve de gegevens bedoeld in artikel 45 van het decreet, vermeldt het besluit tot toekenning van de vergunning : 1° de maatregelen tot bekendmaking van het besluit;2° de beroepsmodaliteiten;3° desgevallend, een bijzondere termijn van tenuitvoerlegging voor bepaalde bijzondere exploitatievoorwaarden;4° de verplichtingen van de exploitant bedoeld in de artikelen 57 tot 59 van het decreet;5° de verplichting om de bevoegde autoriteit kennis te geven van de verandering van exploitant overeenkomstig artikel 60 van het decreet;6° het vervalprincipe in de gevallen bepaald bij artikel 48 van het decreet. In het besluit wordt desgevallend benadrukt of de tenuitvoerlegging onderworpen is : 1° de vestiging van zakelijke rechten door de houder van de vergunning op de goederen betrokken bij de exploitatie;2° de voorafgaande goedkeuring van de technisch ambtenaar. § 2. Indien de vergunning betrekking heeft op een installatie voor het beheer van winningsafval bedoeld in het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectenonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten, bevat het besluit het afvalbeheersplan overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 27 mei 2009 houdende sectorale en integrale voorwaarden voor de installaties voor het beheer van winningsafval en betreffende de monitoring na sluiting.

Als zulks het geval is, wordt in dat besluit eveneens aangegeven dat de installatie het voorwerp is van rubriek 90.27.01.03 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten.

Het bevat bovendien de volgende gegevens : 1° een omschrijving van het project, met gegevens over de locatie, het ontwerp en de afmetingen ervan;2° de nodige gegevens ter opsporing en beoordeling van de voornaamste rechtstreekse en onrechtstreekse effecten die het project kan teweegbrengen voor het leefmilieu en, meer bepaald, de mens, de fauna en flora, de bodem, het water, de lucht, het klimaat en het landschap, de materiële goederen en het culturele erfgoed, en de interactie tussen die factoren;3° een omschrijving van de overwogen maatregelen om de belangrijke negatieve effecten te voorkomen en te beperken en, indien mogelijk, te verhelpen;4° een niet technische samenvatting van de gegevens bedoeld onder de punten 1° tot 3°. § 3. Indien de vergunning betrekking heeft op een inrichting waar één of meer installaties of activiteiten broeikasgassen uitstoten, bevat de in artikel 45 van het decreet bedoelde vergunning om broeikasgassen uit te stoten : 1° de naam en het adres van de exploitant;2° een omschrijving van de activiteiten van de inrichting;3° het monitoringplan goedgekeurd door het « Agence wallonne de l'Air et du Climat » overeenkomstig artikel 5 van het besluit van de Waalse Regering van 13 december 2012 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende de bedrijven die een activiteit met broeikasgasemissies uitoefenen;4° de eisen inzake de rapportage van de broeikasgasemissies;5° de verplichting om binnen vier maanden na het einde van elk kalenderjaar een hoeveelheid emissierechten in te leveren, verschillend van de overeenkomstig de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten voor de luchtvaartactiviteiten afgeleverde emissierechten, die gelijk is aan de totale emissies van de gespecificeerde broeikasgasemissies van de inrichting in de loop van dat jaar zoals bevestigd overeenkomstig artikel 10 van het decreet van 10 november 2004 tot invoering van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten, tot oprichting van een "Fonds wallon Kyoto" en betreffende de flexibiliteitsmechanismen van het Protocol van Kyoto. Als emissies van een broeikasgas uit een inrichting gespecificeerd worden in bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 22 juni 2006 tot opstelling van de lijst van de installaties en activiteiten die gespecificeerde broeikasgassen uitstoten en tot bepaling van de gespecificeerde broeikasgassen bedoeld in het decreet van 10 november 2004 tot invoering van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten, tot oprichting van een "Fonds wallon Kyoto" (Waals Kyotofonds) en betreffende de flexibiliteitsmechanismen i.v.m. een activiteit die in die inrichting uitgeoefend wordt, bevat het besluit tot toekenning van de milieuvergunning geen emissiegrenswaarde voor rechtstreekse emissies van dat gas, tenzij het noodzakelijk is om een aanzienlijke plaatselijke verontreiniging te voorkomen. § 4. Het besluit tot toekenning van de eenmalige vergunning voor een waterwinning vermeldt : 1° de waterwinvoorzieningen;2° de modaliteiten tot uitvoering en uitrusting van het werk;3° het gebruik van het getapte water;4° het maximale watervolume dat per dag en per jaar getapt moet worden;5° de frequentie van de opmetingen inzake het tellen van de volumes en bij de controle van de kwaliteit van het getapte water. § 4. Het besluit tot toekenning van de eenmalige vergunning voor een waterwinning vermeldt desgevallend ook : 1° de afzondering van de verschillende grondwaterspiegels;2° de bescherming van de grondwaterwinningen in de buurt;3° de veiligheid van de personen en de goederen; 4° de plaatsbepaling van de piëzometers die bestemd zijn voor de meting van de hydrogeologische parameters i.v.m. de geëxploiteerde grondwaterspiegel en het nemen van desbetreffende monsters; 5° de modaliteiten tot uitvoering en uitrusting van bijkomende werken die nodig zijn voor de exploitatie en die gevaar voor vervuiling inhouden, zoals toegangs- en verluchtingsputten van winningsgalerijen. § 5. Het besluit tot toekenning van de eenmalige vergunning voor een inrichting bedoeld in bijlage XXIII vermeldt : 1° emissiegrenswaarden voor de verontreinigende stoffen bedoeld in bijlage VII bij het decretale gedeelte van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, en in bijlage XXV bij dit besluit en voor de overige verontreinigende stoffen waarvan belangrijke hoeveelheden door de betrokken inrichting uitgestoten kunnen worden, gezien de aard ervan en het potentieel aan verontreinigingsoverdrachten van het ene milieu naar het andere.De emissiegrenswaarden kunnen aangevuld of vervangen worden door parameters of technische maatregelen die een gelijkwaardig milieubeschermingsniveau garanderen; 2° gepaste voorschriften die de bescherming van de grond en het grondwater garanderen en maatregelen betreffende het toezicht op en het beheer van de door de inrichting voortgebrachte afvalstoffen;3° gepaste eisen inzake toezicht op de emissies, waarin gewag gemaakt wordt van : a) de meetmethode, de beoordelingsprocedure en de frequentie van de metingen, tenzij die frequentie in de sectorale voorwaarden bepaald wordt, en b) die specificeren dat de resultaten van het toezicht op de emissies in geval van toepassing van artikel 7bis, § 1, 2°, van het decreet beschikbaar zijn voor dezelfde periodes en dezelfde referentievoorwaarden als de emissieniveaus geassocieerd met de beste beschikbare technieken. Die eisen inzake monitoring worden desgevallend gebaseerd op de in de BBT-conclusies beschreven conclusies inzake monitoring; 4° de verplichting om de Milieuadministratie regelmatig en minstens één keer per jaar : a) informatie te verstrekken op grond van de resultaten van de monitoring van de emissies bedoeld onder 3° alsook andere vereiste gegevens aan de hand waarvan de toezichthoudend ambtenaar kan controleren of de exploitatievoorwaaarden vervuld zijn;en b) in geval van toepassing van artikel 7bis, § 1, 2, van het decreet, een samenvatting van de resultaten van de monitoring van de emissies op grond waarvan een vergelijking gemaakt kan worden met de emissieniveaus die geassocieerd zijn met de beste beschikbare technieken.5° gepaste eisen betreffende : a) het onderhoud en de monitoring met regelmatige tussentijden van de maatregelen die worden genomen ter voorkoming van emissies in de grond en het grondwater overeenkomstig 2° ;b) de periodieke monitoring van grond en grondwater met betrekking tot relevante gevaarlijke stoffen die in de locatie kunnen worden aangetroffen, rekening houdend met de mogelijkheid van grond- en grondwaterverontreiniging in de locatie van de installatie;c) de frequentie van de periodieke monitoring, tenzij ze in de sectorale voorwaarden bepaald wordt. Onverminderd punt a), wordt de periodieke monitoring ten minste eenmaal om de vijf jaar uitgevoerd voor grondwater en om de tien jaar voor de grond, tenzij de monitoring gebaseerd is op een systematische evaluatie van het verontreinigingsrisico; 6° maatregelen betreffende andere bedrijfsomstandigheden dan normale bedrijfsomstandigheden, zoals opstarten en stilleggen, lekkages, storingen, tijdelijke stilleggingen en definitieve stopzetting van de exploitatie;7° bepalingen betreffende de minimalisering van grootschalige of grensoverschrijdende verontreinigingen;8° voorwaarden voor het beoordelen van de naleving van de emissiegrenswaarden of een verwijzing naar de toepasselijke eisen waarin een andere wetgeving voorziet. Het besluit tot toekenning van de eenmalige vergunning voor een inrichting bedoeld in bijlage XXIII vermeldt ook: 1° de resultaten van de inspraak die aan de besluitvorming is voorafgegaan en een toelichting van de manier waarop daarmee rekening is gehouden in het besluit;2° de titel van de BBT-referentiedocumenten die voor de betrokken installatie of activiteit relevant zijn;3° de methode aangewend om de exploitatievoorwaarden te bepalen, met inbegrip van de emissiegrenswaarden, ten opzichte van de beste beschikbare technieken en de emissieniveaus die met de best beschikbare technieken geassocieerd zijn;4° indien een afwijking wordt toegestaan overeenkomstig artikel 7bis, § 2, van het decreet, de specifieke redenen waarom ze toegekend werd, op basis van de criteria bedoeld in genoemde paragraaf en de daarmee samenhangende voorwaarden;5° desgevallend, voor de inrichtingen die relevante gevaarlijke grondstoffen gebruiken, produceren or lozen, veiligheids- of monitoringsmaatregelen opgelegd na de analyse van het basisrapport bedoeld in het derde deel bis van het algemeen aanvraagformulier. § 6. Als het besluit tot toekenning van de eenmalige vergunning een verbrandings- of meeverbrandingsinstallatie betreft, bevat het de volgende elementen : 1° een expliciete lijst van de categorieën van afvalstoffen die verwerkt mogen worden.Indien het mogelijk is, gebruikt de lijst ten minste de categorieën zoals omschreven in bijlage I bij besluit van de Waalse Regering van 10 juli 1997 tot vaststelling van een afvalcatalogus en bevat ze desgevallend informatie over de hoeveelheid afval van elke categorie; 2° de totale capaciteit van de verbrandings- of meeverbrandingsinstallatie;3° de grenswaarden voor emissies in water en lucht;4° eisen betreffende de pH, de temperatuur en het debiet van de lozingen van afvalwateren;5° de bemonsterings- en meetprocedures en de frequenties die moeten worden gebruikt om te voldoen aan de gestelde voorwaarden inzake monitoring van emissies;6° de toelaatbare maximale duur van technisch onvermijdelijke stilleggingen, storingen dan wel defecten aan de reinigingsapparatuur of de meetapparatuur gedurende welke de emissies in de lucht en de lozingen van afvalwater de voorgeschreven emissiegrenswaarden mogen overschrijden;7° als het gaat om een verbrandings of meeverbrandingsinstallatie met energievalorisatie, de maatregelen voorzien om ervoor te zorgen dat de afvalvalorisatie plaatsvindt met hoge energie-efficiëntie. Naast de eisen opgesomd in het vorige lid, bevat het besluit tot toekenning van de eenmalige vergunning aan een afvalverbrandings- of afvalmeeverbrandingsinstallatie die gevaalijke afvalstoffen gebruikt de volgende elementen : 1° de lijst van de hoeveelheden gevaarlijke afvalstoffen uit de verschillende categorieën die verwerkt mogen worden;2° de minimale en maximale massastroom van deze gevaarlijke afvalstoffen, hun minimale en maximale calorische waarde en hun maximale gehalte aan pcb's, pcp, chloor, fluor, zwavel, zware metalen en andere verontreinigende stoffen. § 7. Het besluit tot toekenning van de eenmalige vergunning voor de inrichtingen bedoeld in bijlage XXIII bij dit besluit, de installaties en/of activiteiten die gebruik maken van de oplosmiddelen bedoeld in de rubrieken VOS-01 tot VOS-21 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten, de verbrandingsinstallaties met een totaal nominaal warmtevermogen van 50 MW of meer, ongeacht het type gebruikte brandstof en bedoeld in rubriek 40.10.01.03 of 40.30.01 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten, de titaandioxide (TiO2) producerende installaties bedoeld in rubriek 24.12.03 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten en de afvalverbrandings- en afvalmeeverbrandingsinstallaties bedoeld in rubriek 90.24 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten bevat bepalingen betreffende de verdeling van de verantwoordelijkheden als er verschillende exploitanten voor dezelfde inrichting zijn. § 9. Als het besluit overeenkomstig artikel 93 van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning door het gemeentecollege aan de technisch ambtenaar en aan de afgevaardigde ambtenaar gericht wordt, vermeldt het gemeentecollege op welke punten de inhoud van het besluit afwijkt van het syntheserapport dat door de technisch ambtenaar en de afgevaardigde ambtenaar is opgemaakt in het kader van de procedure tot behandeling van de aanvraag. ».

Art. 26.In hoofdstuk II van hetzelfde besluit wordt onderafdeling 1 van afdeling 7 vervangen als volgt : Onderafdeling I. - Milieu-inspectieplan

Art. 90.De Minister van Leefmilieu bepaalt het milieu-inspectieplan op gewestelijk niveau.

Dat plan wordt regelmatig getoetst en, desgevallend, bijgewerkt.

Het milieu-inspectieplan moet de volgende elementen bevatten : 1° een algemene analyse van de in overweging te nemen milieuproblemen;2° de geografische zone waarop het plan betrekking heeft;3° een register van de inrichtingen waarop het plan betrekking heeft;4° de procedures voor de vastlegging van programma's inzake routinematige milieu-inspecties;5° de procedures voor niet geplande milieu-inspecties;6° desgevallend, bepalingen betreffende de samenwerking tussen verschillende inspectie-instanties.

Art. 91.De systematische beoordeling van de milieurisico's, bedoeld in artikel 61, § 2, van het decreet, berust op zijn minst op de volgende criteria : 1° de potentiële en de reële gevolgen van de betrokken installaties voor de gezondheid van de mens en voor het milieu, rekening houdend met de emissieniveaus en de soorten emissies, de gevoeligheid van het plaatselijke milieu en het ongevallenrisico;2° de resultaten inzake de naleving van de exploitatievoorwaarden;3° de deelname van de exploitant aan het milieubeheer- en milieuauditsysteem van de Unie (EMAS) overeenkomstig Verordening (EG) nr.1221/2009 van 25 november 2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem.

Art. 92.Het rapport bedoeld in artikel 61, § 4, van het decreet wordt overeenkomstig de artikelen D. 10 tot D. 20-14 van Boek I van het Milieuwetboek binnen vier maanden na het bezoek aan de inrichting ter inzage van het publiek gelegd. ».

Art. 27.In artikel 97bis van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2 wordt punt 2° vervangen als volgt : « 2° er moet aan een nieuwe of herziene milieukwaliteitsnorm worden voldaan, overeenkomstig artikel 56 van het decreet;»; 2° er wordt een § 3 ingevoegd, luidend als volgt : « § 3.Om de milieuvergunning in eerste instantie af te geven onderzoekt de bevoegde autoriteit binnen een termijn van vier jaar, te rekenen van de bekendmaking van de besluiten inzake de BBT-conclusies betreffende de hoofdactiviteit van een inrichting, opnieuw de bijzondere exploitatievoorwaarden bedoeld in bijlage XXIII om zich ervan te vergewissen dat ze o.a. aan artikel 7bis van het decreet voldoen. In voorkomend geval brengt ze er wijzigingen in aan, na advies van de directeur van de Buitendirectie van het « DPA » van de gemeente waar de vergunningsaanvraag is ingediend en van de instanties aangewezen door de Regering.

Bij het nieuwe onderzoek wordt rekening gehouden met alle nieuwe BBT-conclusies of met elke bijwerking ervan die op de inrichting toepasselijk zijn en die zijn aangenomen sinds de vergunning afgegeven of voor de laatste keer onderzocht werd.

De toezichthoudend ambtenaar zorgt ervoor dat de inrichting binnen dezelfde termijn aan genoemde exploitatievoorwaarden voldoet. »; 3° er wordt een paragraaf 4 ingevoegd, luidend als volgt : « § 4.Op verzoek van de directeur van de Buitendirectie van het « DPA » van de gemeente waar de vergunningsaanvraag is ingediend en binnen de door hem bepaalde termijn verstrekt de exploitant alle gegevens die nodig zijn om de vergunningen opnieuw te onderzoeken, met inbegrip van, o.a., de resultaten van de monitoring van de emissies en andere gegevens waarmee de werking van de inrichting getoetst kan worden aan de beste beschikbare technieken omschreven in de conclusies over de toepasselijke BBT's en de emissieniveaus geassocieerd met de beste beschikbare technieken.

De directeur van de Buitendirectie van het « DPA » van de gemeente waar de vergunningsaanvraag is ingediend, stuurt de gegevens onmiddellijk aan de autoriteit die bevoegd is om de milieuvergunning in eerste instantie af te geven. »; 4° er wordt een § 5 ingevoegd, luidend als volgt : « § 5.Als een installatie of activiteit bedoeld in bijlage XXIII het voorwerp van geen enkele BBT-conclusie uitmaakt, worden de bijzondere exploitatievoorwaarden opnieuw onderzocht en, zo nodig, gewijzigd indien de evolutie van de beste technieken een aanzienlijke vermindering van de emissies toelaat. »; 5° er wordt een § 6 ingevoegd, luidend als volgt : « § 6.Gezien het gevaar voor verontreiniging van de grond en het grondwater in de locatie van de exploitatie, voegt de exploitant van een in bijlage XXIII bedoelde inrichting die relevante gevaarlijke stoffen gebruikt, voortbrengt of uitstoot het in het derde deel bis van het algemeen aanvraagformulier bedoelde basisrapport bij voor de eerste actualisering van zijn vergunning i.v.m. de bekendmaking van de BBT-conclusies betreffende de hoofdactiviteit, die plaatsvindt na 7 januari 2013. ».

Art. 28.In hetzelfde besluit wordt een artikel 97ter ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 97ter.Bij het nieuwe onderzoek van de bijzondere exploitatievoorwaarden gebruikt de directeur van de Buitendirectie van het « DPA » van de gemeente waar de vergunningsaanvraag is ingediend alle gegevens voortvloeiend uit de monitoring of de inspecties. ».

Art. 29.In artikel 117, 1, van hetzelfde besluit worden de woorden « 1, 29°, » ingevoegd tussen de woorden « artikelen » en « 61 ».

Art. 30.Afdeling 10 van hoofdstuk II van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een onderafdeling 12, luidend als volgt : « Onderafdeling 12. - Diverse aanwijzingen

Art. 120ter.De in artikel 7bis, § 1, van het decreet bedoelde technisch ambtenaar die bevoegd is om de resultaten van de monitoring van de emissies te beoordelen is de toezichthoudend ambtenaar.

De in artikel 8bis van het decreet bedoelde technisch ambtenaar die bevoegd is om op de hoogte te blijven van de evolutie van de beste beschikbare technieken is de inspecteur-generaal van het Departement Leefmilieu en Water van het Operationeel Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, of zijn afgevaardigde.

De technisch ambtenaar bedoeld in artikel 58, § 2, 2°, van het decreet is de toezichthoudend ambtenaar. ».

Art. 31.Hoofdstuk II van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een afdeling 11, luidend als volgt : « Onderafdeling 11. - Diverse aanwijzingen

Art. 120quater.De installaties en activiteiten in de artikelen 7bis, 38, 56bis, 61, 72, § 1, 94bis, 181ter van het decreet zijn die van bijlage XXIII.

Art. 120quinquies.De emissiegrenswaarden bedoeld in artikel 7bis, § 2, derde lid, van het decreet zijn de emissiegrenswaarden waarin de volgende besluiten voorzien : 1° het besluit van de Waalse Regering van 18 juli 2002 houdende sectorale voorwaarden voor de installaties en/of activiteiten die oplosmiddelen verbruiken;2° het besluit van de Waalse Regering van 21 februari 2013 tot bepaling van de sectorale voorwaarden voor stookinstallaties;3° het besluit van de Waalse Regering van 21 februari 2013 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende afvalverbrandings- en afvalmeeverbrandingsinstallaties;4° het besluit van de Waalse Regering van 21 februari 2013 tot bepaling van de sectorale voorwaarden voor installaties die titaandioxide produceren.

Art. 120sexies.De capaciteitsdrempels bedoeld in artikel 10, § 1, tweede lid, 2°, van het decreet zijn die bedoeld in bijlage XXIII. ».

Art. 32.In bijlage I bij hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in deel I, vak III, punt III.2., wordt volgend punt c) ingevoegd : « c) een technisch dossier overeenkomstig deel 3bis van dit formulier (inrichtingen IPPC) oo NEEN oo JA, bijlagenummer : ......... » 2° deel 3bis, ingevoegd bij het het besluit van de Waalse Regering van 8 februari 2007, wordt vervangen als volgt : « De exploitant van een inrichting bedoeld in bijlage XXIII voegt bij het algemeen aanvraagformulier : 1° een technisch dossier met een omschrijving van : - de inrichting, alsook de aard en de omvang van haar activiteiten; - de grondstoffen en hulpstoffen, de materies en de energie die in de inrichting worden gebruikt of door haar worden gegenereerd; - de emissiebronnen van de inrichting - de staat van de vestigingslocatie van de inrichting; - de aard en de omvang van de voorzienbare hoeveelheden emissies van de inrichting in elk milieu, alsook een overzicht van de significante milieueffecten van de emissies; - de voorziene technologie en de overige technieken ter voorkoming of, indien dat niet mogelijk is, ter vermindering van de emissies van de inrichting; - de maatregelen betreffende de preventie en de valorisatie de door de inrichting voortgebrachte afvalstoffen; - de maatregelen voorzien voor de monitoring van de emissies in het leefmilieu; - de voornaamste alternatieve oplossingen, indien ze bestaan, in een samenvatting; 2° een basisrapport als de aanvraag tot milieuvergunning of eenmalige vergunning betrekking heeft op een in bijlage bedoelde XXIII inrichting die relevante gevaarlijke stoffen gebruikt, produceert of uitstoot en gezien het gevaar voor verontreiniging van de grond en het grondwater in de exploitatielocatie.Dat basisrapport wordt door een erkende deskundige opgemaakt overeenkomstig het decreet van 5 december 2008 betreffende het bodembeheer.

Het basisrapport bevat de nodige gegevens voor de bepaling van het niveau van verontreiniging van de grond en het grondwater, met verwijzing naar de normen bedoeld in bijlage I bij het decreet van 5 december 2008 betreffende het bodembeheer, om een kwantitatieve vergelijking te maken met de staat van de locatie bij de definitieve stopzetting van de activiteiten.

Het basisrapport bevat op zijn minst de doelstellingen, eisen en elementen betreffende het oriënteringsonderzoek en, desgevallend, het karakteriseringsonderzoek zoals vermeld in het decreet van 5 december 2008 betreffende het bodembeheer.

Als een oriënteringsonderzoek bedoeld in de artikelen 37 en volgende van het decreet van 5 december 2008 betreffende het bodembeheer minder dan vijf jaar voor de indiening van de vergunningsaanvraag op het terrein gevoerd werd en daaruit blijkt dat geen ander onderzoek nodig is of als een karakteriseringsonderzoek bedoeld in de artikelen 42 en volgende van het decreet van 5 december 2008 betreffende het bodembeheer minder dan vijf jaar voor de indiening van de vergunningsaanvraag op het terrein gevoerd werd en de aanvrager bewijst dat na die termijn geen verontreiniging vastgesteld werd, maakt dat oriënterings- of karakteriseringsonderzoek het mogelijk om de verplichtingen van het eerste lid na te komen.

Het basisrapport bevat ook : 1° de voorstellen van de deskundige i.v.m. de gepaste voorschriften die de bescherming van de grond en het grondwater garanderen en de maatregelen betreffende de monitoring; 2° de voorstellen van de deskundige i.v.m. de gepaste eisen betreffende : a) het onderhoud en de monitoring met regelmatige tussentijden van de maatregelen die werden genomen ter voorkoming van emissies in de grond en het grondwater overeenkomstig 1° ;b) de periodieke monitoring van de grond en het grondwater met betrekking tot de relevante gevaarlijke stoffen die in de locatie kunnen worden aangetroffen, rekening houdend met de mogelijkheid van grond- en grondwaterverontreiniging in de locatie van de inrichting;c) de frequentie van de periodieke monitoring, tenzij ze in de sectorale voorwaarden bepaald wordt. De Minister van Leefmilieu kan de regels bepalen op grond waarvan de deskundigen de onder 2° bedoelde voorstellen kunnen uitbrengen; 3° een niet technische samenvatting van de gegevens opgenomen onder de punten 1° en 2°, in voorkomend geval.».

Art. 33.Bijlage XVII bij hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « Bijlage XVII - Formulier betreffende de afvalverbrandingsinstallaties en afvalmeeverbrandingsinstallaties bedoeld in rubriek 90.24 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten Indien de aanvraag tot milieuvergunning of eenmalige vergunning betrekking heeft op afvalverbrandings- en/of afvalmeeverbrandingsinstallatie, bevat ze, naast de gegevens van het algemeen aanvraagformulier betreffende milieuvergunningen en eenmalige vergunningen, de volgende gegevens : 1° een omschrijving van de overwogen maatregelen om de naleving van de volgende eisen te garanderen : De installatie wordt zo ontworpen, uitgerust, onderhouden en geëxploiteerd dat aan de voorschriften van het besluit van de Waalse Regering van 21 februari 2013 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende afvalverbrandings- en afvalmeeverbrandingsinstallaties voldaan wordt, rekening houdend met de categorieën te verbranden of te meeverbranden afvalstoffen.b) de bij het verbrandings- en meeverbrandingsproces opgewekte warmte wordt voor zover doenlijk teruggewonnen, door de productie van warmte, stoom of elektriciteit;c) het ontstaan van residuen en de schadelijkheid ervan worden tot een minimum beperkt, en de residuen worden in voorkomend geval gerecycleerd;d) de verwijdering van de residuen die niet kunnen worden vermeden of beperkt en die niet kunnen worden gerecycleerd, geschiedt overeenkomstig de wetgeving;e) wanneer de aanvraag een verbrandings- en/of meeverbrandingsinstallatie met terugwinning van energie betreft, vertoont deze terugwinning een hoge energie-efficiëntie.2° een afschrift van het diploma vereist bij het besluit van de Waalse Regering van 21 februari 2013 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende afvalverbrandings- en afvalmeeverbrandingsinstallaties of een attest ter bevestiging van de ervaring in het vak.».

Art. 34.Bijlage XXI bij hetzelfde besluit wordt vervangen door bijlage 2 bij dit besluit.

Art. 35.Bijlage XXIII bij hetzelfde besluit wordt vervangen door bijlage 3 bij dit besluit.

Art. 36.Hetzelfde besluit wordt aangevuld met een bijlage XXVII, die als bijlage 4 bij dit besluit gaat.

Art. 37.Hetzelfde besluit wordt aangevuld met een bijlage XXVIII, die als bijlage 5 bij dit besluit gaat.

Art. 38.In hetzelfde besluit (Franse versie) worden de woorden « la DPA » vervangen door de woorden « le DPA ».

Art. 39.In hetzelfde decreet worden de woorden « college van burgermeester en schepenen »vervangen door het woord « gemeentecollege ».

Art. 40.In hetzelfde besluit worden de woorden « artikel 38 van het decreet, met uitzondering van § 1, 4°, en § 4 » vervangen door de woorden « artikel D. 29-22, § 2, van Boek 1 van het Milieuwetboek, met uitzondering van het vierde lid, 6° » en worden de woorden « artikel 38 van het decreet, met uitzondering van § 1, 4° » vervangen door de woorden « artikel D. 29-22, § 2, van Boek 1 van het Milieuwetboek ». HOOFDSTUK III. - Wijzigingen in het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de algemene voorwaarden voor de exploitatie van de inrichtingen bedoeld in het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning

Art. 41.In hoofdstuk I van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de algemene voorwaarden voor de exploitatie van de inrichtingen bedoeld in het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning wordt volgend artikel 1/1 ingevoegd : «

Art. 1/1.De emissiegrenswaarden voor verontreinigende stoffen gelden op het punt waar de emissies de installatie verlaten en worden bepaald zonder rekening te houden met een eventuele voorafgaande verdunning.

Voor indirecte lozingen van verontreinigende stoffen in water mag bij de bepaling van de emissiegrenswaarden van de betrokken installatie rekening worden gehouden met het effect van een waterzuiveringsinstallatie, op voorwaarde dat een equivalent niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel wordt gewaarborgd en dat zulks niet leidt tot een hogere belasting van het milieu. ».

Art. 42.Artikel 10 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met volgend lid : « Onverminderd artikel 7bis, § 2, van het decreet, is het eerste lid niet van toepassing op de installaties en activiteiten bedoeld in bijlage XXIII bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning. ».

Art. 43.In artikel 12 van hetzelfde besluit wordt het vierde streepje geschrapt. HOOFDSTUK IV. - Wijzigingen in het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten

Art. 44.In bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in rubriek 10.90.03 wordt een rubriek 10.90.03.03 ingevoegd, luidend als volgt :

10.90.03.03 die geen mijnaanhorigheid vormen en waarvan de geïnstalleerde productiecapaciteit gelijk is aan 10 T/dag of minder

2


2° het opschrift van rubriek 26.5. wordt « Vervaardiging van cement, kalk, gips en magnesiumoxide »; 3° in rubriek 26.5 wordt een rubriek 26.54 ingevoegd, luidend als volgt :

26.54 Vervaardiging van magnesiumoxide


26.54.01 Installatie voor de productie van magnesiumoxide in ovens als de geïnstalleerde productiecapaciteit :26.54.01.01 gelijk is aan 50 t/dag of meer en lager is dan 500 t/dag

2


26.54.01.02 gelijk is aan 500 t/dag of meer

1

X


Titel 4. - Overgangsbepalingen en inwerkingtreding

Art. 45.De vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit ingediende vergunningsaanvragen alsmede de desbetreffende administratieve beroepen worden behandeld volgens de regels van kracht op de datum van indiening van de aanvraag.

Art. 46.§ 1. Dit besluit treedt in werking op de datum van bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.

In afwijking van het eerste lid : 1° treedt dit besluit in werking op 7 januari 2014 wat betreft de installaties en activiteiten bedoeld in bijlage XXIII bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen tot uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning die in bedrijf zijn en het voorwerp uitmaken van een vergunning die voor 7 januari 2013 is verleend of waarvan de exploitanten een vergunningsaanvraag voor 7 januari 2013 hebben ingediend, op voorwaarde dat die installaties uiterlijk 7 januari 2014 in bedrijf gesteld worden : a) punt 1.1 voor de activiteiten met een totaal nominaal warmtevermogen van 50 meer dan MW; b) punten 1.2 en 1.3; c) punt 1.4 a); d) punten 2.1 tot 2.6; e) punten 3.1 tot 3.5; f) punten 4.1 tot 4.6 voor de activiteiten betreffende productie door chemische verwerking; g) punten 5.1 en 5.2 zoals van kracht voor de inwerkingtreding van dit besluit: i. 5.1. a) Installaties waar één van de handelingen tot verwijdering van gevaarlijke afvalstoffen of afgewerkte oliën verricht wordt, zoals omschreven in bijlage II bij het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen, met een capaciteit van meer dan 10 ton per dag; b) Installaties waar één van de handelingen tot nuttige toepassing van gevaarlijke afvalstoffen of afgewerkte oliën verricht wordt, zoals omschreven in bijlage III bij het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen, met een capaciteit van meer dan 10 ton per dag. ii. 5.2. Installaties voor de verbranding van huishoudelijk afval met een capaciteit van meer dan 3 ton per uur; h) punten 5.3 a) i) en ii); i) punt 5.4; h) punt 6.1 a) en b); k) punten 6.2 en 6.3; l) punt 6.4 a); m) punt 6.4 b) zoals van kracht voor de inwerkingtreding van dit besluit : 6.4. b) Behandeling en verwerking voor de fabricage van levensmiddelen op basis van : i. dierlijke grondstoffen (andere dan melk) met een productiecapaciteit van meer dan 75 ton per dag eindproducten; ii. plantaardige grondstoffen met een productiecapaciteit van meer dan 300 ton per dag eindproducten (gemiddelde waarde op driemaandelijkse basis); n) punt 6.4 c); o) punten 6.5 tot 6.9; 2° dit besluit treedt in werking op 7 juli 2015 voor de activiteiten bedoeld in bijlage XXIII bij hetzelfde besluit die voor 7 januari 2013 in bedrijf zijn/ a) punt 1.1 voor de activiteiten met een totaal nominaal warmtevermogen van 50 meer dan MW; b) punt 1.4 b); c) punten 4.1 tot 4.6 voor de activiteiten betreffende productie door biologische verwerking; d) punten 5.1 en 5.2 voor de activiteiten die niet het voorwerp zijn van bijlage XXIII van kracht voor de inwerkingtreding van dit besluit : e) punt 5.3 a), iii) tot v); f) punt 5.3 b); g) punten 5.5 en 5.6; h) punt 6.1 c); i) punt 6.4 b) voor de activiteiten die niet het voorwerp zijn van bijlage XXIII van kracht voor de inwerkingtreding van dit besluit; j) punten 6.10 en 6.11. § 2. De bijzondere voorwaarden i.v.m. het afvalpreventieplan en het « PISOE » die zijn ingevoegd in de vergunningen afgegeven voor de inwerkingtreding van dit besluit en betreffende installaties en activiteiten bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, worden opgeheven. § 3. Het decreet van 24 okctober 2013 tot wijziging van verschillende decreten, met name inzake industriële emissies, treedt in werking op de datum van bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad.

Art. 47.De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 16 januari 2014.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit, Ph. HENRY

Bijlage 1 - Inhoud van het interne plan inzake monitoring van de milieuverplichtingen I. Vergunningen en machtigingen

Bevoegde autoriteit

Ref. vergunning

Activiteiten/ installaties

Borgstelling

Borgstelling goedgekeurd door de FT

Vergunning uitvoerbaar op

Geldigheidsduur


II. Verplichte controles

Type/ thematiek

Activiteiten/ installatie

Wettelijke ref.

Frequentie/ periodiciteit

Interne verantwoor- delijke

Externe interveniënt

Datum van de laatste controle

Ref. registratie

Conform/ niet conform

Vb. laboprotocol


Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 16 januari 2014 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende sommige activiteiten met aanzienlijke milieueffecten en tot wijziging van diverse bepalingen, met name i.v.m. industriële emissies.

Namen, 16 januari 2014.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit, Ph. HENRY

Bijlage 2 BIJLAGE XXI

Informatie te verstrekken met het oog op de exploitatie van een inrichting bedoeld in het besluit van de Waalse Regering van 13 december 2012 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende de bedrijven die een activiteit met broeikasgasemissies uitoefenen;

Dit document wordt slechts ingevuld door de exploitanten die minstens een activiteit uitoefenen die opgenomen is in bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 22 juni 2006 tot opstelling van de lijst van de broeikasgasuitstotende installaties en activiteiten bedoeld in het decreet van 10 november 2004 tot invoering van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten, tot oprichting van een "Fonds wallon Kyoto" en betreffende de flexibiliteitsmechanismen van het Protocol van Kyoto.

Activiteiten (1)

Broeikasgassen

Verbranden van brandstof in installaties met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW (met uitzondering van installaties voor het verbranden van gevaarlijke afvalstoffen of gemeentelijk afval)

Kooldioxide

Vervaardiging van geraffineerde aardolieproducten

Kooldioxide

Productie van cokes

Kooldioxide

Roosten of sinteren, met inbegrip van pelletiseren, van ertsen (met inbegrip van zwavelhoudend erts)

Kooldioxide

Productie van ruwijzer of staal (primaire of secundaire smelting) inclusief continugieten, met een capaciteit van meer dan 2,5 t per uur

Kooldioxide

Productie en verwerking van ferrometalen (inclusief ferrolegeringen) waarbij verbrandingseenheden met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW worden gebruikt. De verwerking omvat, onder andere, walserijen, herverhitters, gloeiovens, smederijen, gieterijen, coating en beitsen

Kooldioxide

Productie van primair aluminium

Kooldioxide en perfluorkoolstoffen

Productie van secundair aluminium waarbij verbrandingseenheden met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW worden gebruikt

Kooldioxide

Productie en verwerking van ferrometalen, met inbegrip van de productie met inbegrip van de productie van legeringen, raffinage, gieterijen enz., waarbij verbrandingseenheden met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen (met inbegrip van brandstoffen die als reductoren worden ingezet) van meer dan 20 MW worden gebruikt.

Kooldioxide

Productie van cementklinkers in draaiovens met een productiecapaciteit van meer dan 500 t per dag of in andere ovens met een productiecapaciteit van meer dan 50 t per dag


Productie van kalk, met inbegrip van het calcineren van dolomiet en magnesiet, in draaiovens of in andere ovens met een productiecapaciteit van meer dan 50 t per dag


Fabricage van glas, met inbegrip van de fabricage van glasvezels, met een smeltcapaciteit van meer dan 20 t per dag


Fabricage van keramische producten door middel van verhitting, met name dakpannen, bakstenen, vuurvaste stenen, tegels, aardewerk of porselein, met een productiecapaciteit van meer dan 75 t per dag


Fabricage van isolatiemateriaal uit minerale wol met gebruikmaking van steen, glas of slakken met een smeltcapaciteit van meer dan 20 t per dag


Drogen of calcineren van gips of het produceren van gipsplaten en andere gipsproducten, waarbij verbrandingseenheden met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW worden gebruikt


Productie van pulp uit hout of andere vezelhoudende materialen


Productie van papier of karton met een productiecapaciteit van meer dan 20 t per dag


Productie van roet waarbij organische stoffen zoals olie, teer en kraak- en destillatieresiduen worden verkoold, waarbij verbrandingseenhedenmet een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20MW worden gebruikt

Kooldioxide en distikstofoxide

Productie van salpeterzuur

Kooldioxide en distikstofoxide

Productie van adipinezuur

Kooldioxide en distikstofoxide

Productie van glyoxal en glyoxylzuur

Kooldioxide

Productie van ammoniak

Kooldioxide

Productie van organische bulkchemicaliën door kraken, reforming, gedeeltelijke of volledige oxidatie of vergelijkbare processen, met een productiecapaciteit van meer dan 100 t per dag

Kooldioxide

Productie van waterstof (H2) en synthesegas door reforming of gedeeltelijke oxidatie met een productiecapaciteit van meer dan 25 t per dag

Kooldioxide

Productie van natriumcarbonaat (Na2CO3) en natriumbicarbonaat (NaHCO3)

Kooldioxide

Afvangen van broeikasgassen van installaties die onder deze bijlage vallen met het oog op vervoer en geologische opslag op een opslaglocatie waarvoor krachtens Richtlijn 2009/31/EG een vergunning is verleend

Kooldioxide

Vervoer van broeikasgassen via pijpleidingen met het oog op geologische opslag op een opslaglocatie waarvoor krachtens Richtlijn 2009/31/EG een vergunning is verleend

Kooldioxide

Geologische opslag van broeikasgassen op een opslaglocatie waarvoor krachtens Richtlijn 2009/31/EG een vergunning is verleend

Kooldioxide


I. Niet-technische samenvatting (2)


Il. Gegevens over de contactpersonen inzake rapportage en monitoring van broeikasgasemissies II.A) Adres van de locatie en personalia van de contactpersoon belast met de monitoring van broeikasgasemissies

Naam van het bedrijf:

Straat : Nr.: Bus:

Postcode :

Naam van de verantwoordelijke :

Functie :

Tel. direct : Fax :

E-mail :


II.B) Personalia van de persoon belast met de rapportage van de broeikasgasemissies

Naam : Voornaam :

Functie :

Tel. direct : Fax :

E-mail :


II.C) Personalia van de persoon belast met het opmaken van dit formulier

Naam : Voornaam :

Functie :

Tel. direct : Fax :

E-mail :


III. Beschrijving van de installatie en de activiteiten die broeikasgassen uitstoten alsook van de aangewende technologie


IV. Omschrijving van de grondstoffen en hulpstoffen waarvan het gebruik de in bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 22 juni 2006 bedoelde broeikasgasemissies kan veroorzaken


V. Lijst (3) van de bronnen van broeikasgasemissies voor elke activiteit bedoeld in het besluit van de Waalse Regering van 22 juni 2006

Ref. Activiteit

Beknopte omschrijving van de activiteit

Ref. bron(nen)

Beknopte omschrijving van de betrokken bron(nen) voor elke activiteit

Capaciteit Bron(nen) (4)

Ref. Vergunning bron(nen) (5)


VI. Omschrijving van de maatregelen waarin voorzien wordt voor de monitoring en de rapportage van de emissies

Het voorstel van monitoringplan bijvoegen


Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 16 januari 2014 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende sommige activiteiten met aanzienlijke milieueffecten en tot wijziging van diverse bepalingen, met name i.v.m. industriële emissies.

Namen, 16 januari 2014.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit, Ph. HENRY _______ Nota's (1) 1.Installaties of delen van installaties die voor onderzoek, ontwikkeling en het testen van nieuwe producten en processen worden gebruikt, en installaties die uitsluitend biomassa gebruiken, vallen niet onder deze bijlage. 2. De hieronder genoemde drempelwaarden hebben betrekking op de productiecapaciteit of op het vermogen.Wanneer in dezelfde installatie verscheidene, onder dezelfde categorie vallende activiteiten worden uitgevoerd, worden de vermogens van de activiteiten bij elkaar opgeteld. 3. Wanneer het totale nominaal thermisch ingangsvermogen van een installatie wordt berekend met het oog op het nemen van een besluit inzake de opneming ervan in de Gemeenschapsregeling, worden het nominaal thermisch ingangsvermogen van alle technische eenheden die deel uitmaken van de installatie en waarin brandstoffen worden verbrand, bij elkaar opgeteld.Deze eenheden kunnen onder andere alle soorten stookketels, branders, turbines, verwarmingstoestellen, ovens, verbranders, gloeiovens, draaiovens, droogovens, drogers, motoren, brandstofcellen, chemische looping- verbrandingseenheden, fakkels en thermische of katalytische naverbranders omvatten. Eenheden met een nominaal thermisch ingangsvermogen van minder dan 3 MW en eenheden die uitsluitend biomassa gebruiken, worden bij deze berekening buiten beschouwing gelaten Tot " eenheden die uitsluitend biomassa gebruiken " behoren ook eenheden waarin alleen bij het opstarten of uitschakelen fossiele brandstoffen worden gebruikt.. 4. Wanneer een eenheid gebruikt wordt voor een activiteit waarvoor de drempel niet is uitgedrukt als het totale nominaal thermisch ingangsvermogen, primeert de drempel voor deze activiteit bij het besluit inzake opneming in de Gemeenschapsregeling.5. Indien blijkt dat de capaciteitsdrempel van een van de in deze bijlage vermelde activiteiten in een installatie wordt overschreden, worden alle eenheden waarin brandstoffen worden verbrand, met uitzondering van eenheden voor de verbranding van gevaarlijke afvalstoffen of van huishoudelijk afval, opgenomen in de vergunning voor broeikasgasemissie.(2) De niet technische samenvatting slaat op de volgende gegevens : a) de installatie en de activiteiten ervan, alsook de aangewende technologie;b) de grondstoffen en hulpstoffen waarvan het gebruik waarschijnlijk tot broeikasgasemissies zal leiden;c) de bronnen van broeikasgasemissies;d) de geplande maatregelen voor de bewaking en rapportage van emissies. (3) Onderstaand model zo vaak als nodig kopiëren met het oog op de opstelling van een lijst van het geheel van de activiteiten en geassocieerde bronnen die broeikasemissies kunnen veroorzaken (met inbegrip van de emissies i.v.m. de productie en het gebruik van de biomassa). (4) Productievermogen (bijv.: ton per dag) productiedichtheid (bijv : kg/m3) of niminaal thermisch ingangsvermogen (MW), al naar gelang van de in aanmerking genomen rubriek van bijlage 1 bij het besluit van de Waalse Regering van 22 juni 2006. (5) Nummer van de bedoelde vergunning, machtiging, registratie of toestemming, alsmede de afgiftedatum ervan. Bijlage 3 Bijlage XXIII Deze bijlage is niet van toepassing op onderzoek- en ontwikkelingsactiviteiten of op uitproberen van nieuwe producten en processen.

De hieronder genoemde drempelwaarden hebben doorgaans betrekking op productiecapaciteiten of rendementen. Wanneer in dezelfde installatie verscheidene activiteiten uit dezelfde categorie worden uitgevoerd, worden de vermogens van de activiteiten bij elkaar opgeteld. Voor afvalbeheersactiviteiten is de berekeningswijze van toepassing op de activiteiten bedoeld onder punt 5.1 en onder punt 5.3, a) en b). 1. Energie-industrieën 1.1. Het stoken in installaties met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van 50 MW of meer 1.2. Het raffineren van aardolie en gas 1.3. De productie van cokes 1.4. Het vergassen of vloeibaar maken van : a) steenkool;b) andere brandstoffen in installaties met een totaal nominaal thermisch vermogen van 20 MW of meer. 2. Productie en verwerking van metalen 2.1. Het roosten of sinteren van ertsen, met inbegrip van zwavelhoudend erts. 2.2. Productie van ruwijzer of staal (primaire of secundaire smelting) inclusief continugieten, met een capaciteit van meer dan 2,5 t per uur 2.3. Verwerking van ferrometalen : a) warmwalsen met een capaciteit van meer dan 20 t ruwstaal per uur;b) smeden met hamers met een slagarbeid van meer dan 50 kilojoule per hamer, wanneer een thermisch vermogen van meer dan 20 MW wordt gebruikt;c) het aanbrengen van deklagen van gesmolten metaal, met een verwerkingscapaciteit van meer dan 2 ton ruwstaal per uur. 2.4. Smelterijen van ferrometalen met een productiecapaciteit van meer dan 20 ton per dag. 2.5. Verwerking van non-ferrometalen : a) de winning van ruwe non-ferrometalen uit erts, concentraat of secundaire grondstoffen met metallurgische, chemische of elektrolytische procédés;b) voor het smelten van non-ferrometalen, met inbegrip van legeringen, inclusief terugwinningproducten (affineren, vormgieten) met een smeltcapaciteit van meer dan 4 ton per dag voor lood en cadmium of 20 ton per dag voor alle andere metalen. 2.6. Oppervlaktebehandeling van metalen of kunststoffen door middel van een elektrolytisch of chemisch procedé, wanneer de inhoud van de gebruikte behandelingsbaden meer dan 30 m3 bedraagt. 3. Minerale industrie 3.1. Productie van cement, ongebluste kalk en magnesiumoxide : a) productie van cementklinkers in draaiovens met een productiecapaciteit van meer dan 500 t per dag, of in andere ovens met een productiecapaciteit van meer dan 50 t per dag;b) productie van ongebluste kalk in ovens met een productiecapaciteit van meer dan 50 t per dag;c) productie van magnesiumoxide in ovens met een productiecapaciteit van meer dan 50 t per dag. 3.2. Winning van asbest of fabricage van asbestproducten 3.3. Fabricage van glas, met inbegrip van de fabricage van glasvezels, met een smeltcapaciteit van meer dan 20 t per dag 3.4. Het smelten van minerale stoffen, met inbegrip van de fabricage van mineraalvezels, met een smeltcapaciteit van meer dan 20 t per dag. 3.5. Het fabriceren van keramische producten door middel van verhitting, met name dakpannen, bakstenen, vuurvaste stenen, tegels, aardewerk of porselein met een productiecapaciteit van meer dan 75 t per dag en/of met een ovencapaciteit van meer dan 4 m3 en met een plaatsingsdichtheid per oven van meer dan 300 kg/m3. 4. Chemische industrie Voor de doeleinden van dit deel wordt onder fabricage in de zin van de categorieën activiteiten in dit deel verstaan de fabricage van de onder de punten 4.1 à 4.6 genoemde stoffen of groepen stoffen op industriële schaal door chemische of biologische omzetting. 4.1. De fabricage van organisch-chemische producten, zoals : a) eenvoudige koolwaterstoffen (lineaire of cyclische, verzadigde of onverzadigde, alifatische of aromatische);b) zuurstofhoudende koolwaterstoffen, zoals alcoholen, aldehyden, ketonen, carbonzuren, esters en mengsels van esters, acetaten, ethers, peroxiden en epoxyharsen;c) zwavelhoudende koolwaterstoffen;d) stikstofhoudende koolwaterstoffen, zoals aminen, amiden, nitroso-, nitroen, nitraatverbindingen, nitrillen, cyanaten, isocyanaten;e) fosforhoudende koolwaterstoffen;f) halogeenhoudende koolwaterstoffen;g) organometaalverbindingen;h) kunststof materialen (polymeren, kunstvezels, cellulosevezels);i) synthetische rubber;j) kleurstoffen en pigmenten;k) tensioactieve stoffen en tensiden. 4.2. De fabricage van anorganisch-chemische producten, zoals : a) gassen, zoals ammoniak, chloor of chloorwaterstof, fluor of fluorwaterstof, kooloxiden, zwavelverbindingen, stikstofoxiden, waterstof, zwaveldioxide, carbonylchloride;b) zuren, zoals chroomzuur, fluorwaterstofzuur, fosforzuur, salpeterzuur, zoutzuur, zwavelzuur, oleum, zwaveligzuur;c) basen, zoals ammoniumhydroxide, kaliumhydroxide, natriumhydroxide;d) zouten, zoals ammoniumchloride, kaliumchloraat, kaliumcarbonaat, natriumcarbonaat, perboraat, zilvernitraat;e) niet-metalen, metaaloxiden of andere anorganische verbindingen, zoals calciumcarbide, silicium, siliciumcarbide. 4.3. De fabricage van fosfaat-, stikstof- of kaliumhoudende meststoffen (enkelvoudige of samengestelde meststoffen). 4.4. De fabricage van producten voor gewasbescherming of van biociden. 4.5. De fabricage van farmaceutische producten met inbegrip van tussenproducten. 4.6. De fabricage van explosieven. 5. Afvalbeheer 5.1. De verwijdering of nuttige toepassing van gevaarlijke afvalstoffen met een capaciteit van meer dan 10 t per dag door middel van een of meer van de volgende activiteiten : a) biologische behandeling;b) fysisch-chemische behandeling; c) mengen of vermengen voorafgaand aan een van de onder 5.1 en 5.2 vermelde behandelingen; d) herverpakking voorafgaand aan een van de onder 5.1 en 5.2 vermelde behandelingen; e) 5) terugwinning/regeneratie van oplosmiddelen;f) recycling/terugwinning van andere anorganische materialen dan metalen of metaalverbindingen;g) regeneratie van zuren of basen;h) terugwinning van bestanddelen die worden gebruikt om vervuiling tegen te gaan;i) terugwinning van bestanddelen uit katalysatoren;j) herraffinage van olie en ander hergebruik van olie;k) opslag in waterbekkens. 5.2. De verwijdering of nuttige toepassing van afvalstoffen in afvalverbrandings- of afvalmeeverbrandingsinstallaties voor : a) ongevaarlijke afvalstoffen met een capaciteit van meer dan 3 t per uur;b) gevaarlijke afvalstoffen met een capaciteit van meer dan 10 t per dag. 5.3. a) De verwijdering van ongevaarlijke afvalstoffen met een capaciteit van meer dan 50 t per dag door middel van een of meer van de volgende activiteiten, met uitzondering van de activiteiten bedoeld in de artikelen R. 274 en volgende van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt; i) biologische behandeling; ii) fysisch-chemische behandeling; iii) voorbehandeling van afval voor verbranding of meeverbranding; iv) behandeling van slakken en as; v) behandeling in shredders van metaalafval, met inbegrip van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur en autowrakken en de onderdelen daarvan.b) nuttige toepassing, of een combinatie van nuttige toepassing en verwijdering, van ongevaarlijke afvalstoffen met een capaciteit van meer dan 75 t per dag, door middel van een of meer van de volgende activiteiten, met uitzondering van activiteiten bedoeld in de artikelen R.274 en volgende van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt; i) biologische behandeling; ii) voorbehandeling van afval voor verbranding of meeverbranding; iii) behandeling van slakken en as; iv) behandeling in shredders van metaalafval, met inbegrip van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur en autowrakken en de onderdelen daarvan.

Indien de behandeling van het afval beperkt blijft tot anaërobe vergisting, bedraagt de maximale capaciteit voor deze activiteit 100 t per dag. 5.4. Centra voor technische ingraving die meer dan 10 ton per dag ontvangen of een totale capaciteit van meer dan 25 000 ton hebben, met uitzondering van de stortplaatsen voor inerte afvalstoffen. 5.5. Tijdelijke opslag van niet onder punt 5.4 vallende gevaarlijke afvalstoffen, in afwachting van een van de onder de punten 5.1, 5.2, 5.4 en 5.6 vermelde behandelingen, met een totale capaciteit van meer dan 50 t, met uitsluiting van tijdelijke opslag, voorafgaande aan inzameling, op de plaats van productie. 5.6. Ondergrondse opslag van gevaarlijke afvalstoffen met een totale capaciteit van meer dan 50 t. 6. Andere activiteiten 6.1. Fabricage, in industriële installaties, van : a) papierpulp uit hout of uit andere vezelstoffen;b) papier of karton met een productiecapaciteit van meer dan 20 t per dag;c) een of meer van de volgende platen en panelen van hout: oriented strand board (OSB), spaanplaat of vezelplaat met een productiecapaciteit van meer dan 600 m3 per dag. 6.2. De voorbehandeling (zoals wassen, bleken, merceriseren) of het verven van textiel vezels of textiel met een verwerkingscapaciteit van meer dan 10 t per dag. 6.3. Het looien van huiden met een verwerkingscapaciteit van meer dan 12 t eindproducten per dag. 6.4. a) De exploitatie van slachthuizen met een productiecapaciteit van meer dan 50 t per dag geslachte dieren. b) De bewerking en verwerking behalve het uitsluitend verpakken, van de volgende grondstoffen, al dan niet eerder bewerkt of onbewerkt, voor de fabricage van levensmiddelen of voeder van : i) uitsluitend dierlijke grondstoffen (andere dan uitsluitend melk) met een productiecapaciteit van meer dan 75 t per dag eindproducten; ii) uitsluitend plantaardige grondstoffen met een productiecapaciteit van meer dan 300 t per dag eindproducten of 600 t per dag eindproducten indien de installatie gedurende een periode van niet meer dan 90 opeenvolgende dagen in om het even welk jaar in bedrijf is; iii) dierlijke en plantaardige grondstoffen, zowel in gecombineerde als in afzonderlijke producten, met een productiecapaciteit in ton per dag van meer dan: - 75 indien A gelijk is aan of hoger dan 10, of - [300- (22,5 x A)] in alle andere gevallen waarin "A" het aandeel dierlijk materiaal is (in gewichtspercentage) van de productiecapaciteit in eindproducten.

De verpakking is niet inbegrepen in het eindgewicht van het product.

Deze onderafdeling is niet van toepassing wanneer de grondstof uitsluitend melk is.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld c) De bewerking en verwerking van uitsluitend melk, met een hoeveelheid ontvangen melk van meer dan 200 t per dag (gemiddelde waarde op jaarbasis). 6.5. De destructie of verwerking van kadavers of dierlijk afval met een verwerkingscapaciteit van meer dan 10 t per dag. 6.6. Intensieve pluimvee- of varkenshouderij : a) met meer dan 40000 plaatsen voor pluimvee;b) met meer dan 2000 plaatsen voor mestvarkens (van meer dan 30 kg); of c) met meer dan 750 plaatsen voor zeugen. 6.7. De oppervlaktebehandeling van stoffen, voorwerpen of producten met behulp van organische oplosmiddelen, in het bijzonder voor het appreteren, bedrukken, het aanbrengen van een laag, het ontvetten, het vochtdicht maken, lijmen, verven, reinigen of impregneren, met een verbruikscapaciteit van meer dan 150 kg organisch oplosmiddel per uur, of meer dan 200 t per jaar. 6.8. De fabricage van koolstof (harde gebrande steenkool) of elektrografiet door verbranding of grafitisering. 6.9. Het afvangen, het het oog op geologische opslag, van CO2-stromen van installaties bedoeld in deze bijlage of in de volgende besluiten van de Waalse Regering : - het besluit van de Waalse Regering van 18 juli 2002 houdende sectorale voorwaarden voor de installaties en/of activiteiten die oplosmiddelen verbruiken; - het besluit van de Waalse Regering van 21 februari 2013 tot bepaling van de sectorale voorwaarden voor stookinstallaties; - het besluit van de Waalse Regering van 21 februari 2013 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende afvalverbrandings- en afvalmeeverbrandingsinstallaties; - het besluit van de Waalse Regering van 21 februari 2013 tot bepaling van de sectorale voorwaarden voor installaties die titaandioxide produceren. 6.10. De conservering van hout en houtproducten met behulp van chemische stoffen met een productiecapaciteit van meer dan 75 m3 per dag, met uitzondering van de behandeling die uitsluitend gericht is op het voorkomen van sapvlekken. 6.11. Een niet onder het toepassingsgebied van de artikelen R. 274 en volgende van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, vallende zelfstandig geëxploiteerde behandeling van afvalwater dat door een in deze bijlage bedoelde installatie is geloosd.

Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 16 januari 2014 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende sommige activiteiten met aanzienlijke milieueffecten en tot wijziging van diverse bepalingen, met name i.v.m. industriële emissies.

Namen, 16 januari 2014.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit, Ph. HENRY

Bijlage 4 Bijlage XXVII Lijst van de verontreinigende stoffen bedoeld in de artikelen 19, § 5, 1°, en 46, § 5, 1° LUCHT 1. Zwaveloxide en andere zwavelverbindingen 2.Stikstofoxiden en andere stikstofverbindingen 3. Koolmonoxide 4.Vluchtige organische stoffen 5. Metalen en metaalverbindingen 6.Stof met inbegrip van fijn stof 7. Asbest (zwevende deeltjes en vezels) 8.Chloor en chloorverbindingen 9. Fluor en fluorverbindingen 10.Arseen en arseenverbindingen 11. Cyaniden 12.Stoffen en mengsels waarvan is aangetoond dat zij via de lucht een kankerverwekkende, mutagene of voor de voortplanting gevaarlijke werking hebben 13. Polychloordibenzodioxine en polychloordibenzofuranen Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 16 januari 2014 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende sommige activiteiten met aanzienlijke milieueffecten en tot wijziging van diverse bepalingen, met name i.v.m. industriële emissies.

Namen, 16 januari 2014.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit, Ph. HENRY

Bijlage 5 Bijlage XXVIII - Formulier betreffende een stookinstallatie die gebruik maakt van plaatselijk geproduceerde solide brandstoffen De aanvrager voegt de volgende gegevens bij zijn vergunningsaanvraag : 1° een technisch rapport met de technische rechtvaardiging van de onmogelijkheid te voldoen aan de emissiegrenswaarden bedoeld in artikel 6, paragrafen 2 en 3, van het besluit van de Waalse Regering van 21 februari 2013 tot bepaling tot bepaling van de sectorale voorwaarden voor stookinstallaties;2° het zwavelgehalte van de plaatselijk geproduceerde solide brandstof waarvan gebruik gemaakt wordt;3° het bereikte ontzwavelingspercentage, uitgedrukt in maandgemiddelde. Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 16 januari 2014 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende sommige activiteiten met aanzienlijke milieueffecten en tot wijziging van diverse bepalingen, met name i.v.m. industriële emissies.

Namen, 16 januari 2014.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit, Ph. HENRY

^