Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 18 juli 2000
gepubliceerd op 24 augustus 2000

Besluit van de Waalse Regering tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende het geldelijk statuut van de ambtenaren van het Gewest

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
2000027357
pub.
24/08/2000
prom.
18/07/2000
ELI
eli/besluit/2000/07/18/2000027357/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

18 JULI 2000. - Besluit van de Waalse Regering tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende het geldelijk statuut van de ambtenaren van het Gewest


VERSLAG AAN DE REGERING VAN HET WAALSE GEWEST I. ALGEMENE INLEIDING Met het voorontwerp van besluit dat ik de eer heb aan de Regering te mogen voorleggen worden artikelen 26 tot 29 van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende het geldelijk statuut van de ambtenaren van het Gewest dat door de Raad van State in zijn arrest nr. 83.583 van 1 juli 1999 nietig werd verklaard, herwerkt.

Die nietigverklaring kwam tot stand om de redenen « dat een goed beheer van de openbare diensten vereist dat sommige vakfuncties voorbehouden moeten worden aan personeelsleden met een diploma waaruit blijkt dat ze over welbepaalde kennis en bekwaamheden beschikken; dat, wat dit punt betreft, de bewijsvoering van de tegenpartij niet mag worden betwist; dat ze echter toegeeft dat personeelsleden die houder zijn van één van de in artikel 26 van het bestreden besluit bedoelde diploma's, zelfs bij wijze van uitzondering, ambten uitoefenen die toegankelijk zijn voor alle personeelsleden van niveau 1 en niettemin verbonden zijn aan een voorkeursweddeschaal om de enige reden dat ze houder zijn van een bepaald diploma; dat de verzoekers beweren, zonder tegengesproken te worden, dat vakfuncties voorbehouden worden aan doctoren en licentiaten in de rechten zonder dat ze een geldelijke validering genieten voor de uitoefening van die functies, dat de tegenpartij verzuimt dit weddenverschil te verklaren en te rechtvaardigen tegenover artikel 10 van de Grondwet en de Raad van State geen objectieve reden ontdekt om het aanvaardbaar te maken; dat moeilijkheden m.b.t. de aanwerving voor sommige vakfuncties echter genoegzaam motiveren dat aantrekkelijke en dus van het gemeenschappelijke stelsel afwijkende bezoldigingen daarmee verbonden zijn; dat het algemeen bekend is dat, tevoren, de moeilijkheid om ingenieurs aan te werven binnen de openbare diensten ertoe heeft geleid om hen voorkeursbezoldigingen toe te kennen in vergelijking met de houders van andere universitaire diploma's zonder het gelijkheidsbeginsel niet in acht te nemen; dat de tegenpartij niet bewijst dat die mogelijkheid zal voortduren; dat een weddenverschil, dat tevoren verantwoord werd door de omstandigheden, alleen in dezelfde omstandigheden aanvaardbaar blijft (zie Arbitragehof, arresten nrs. 5/98 van 21 januari 1998 en 53/98 van 20 mei 1998); dat, in casu, de tegenpartij niet het minste bewijs heeft geleverd dat de huidige toestand van de arbeidsmarkt nog niet zou toestaan houders van bepaalde diploma's aan te werven binnen de openbare diensten zonder hen voorkeursbezoldigingen toe te kennen, dat, al ware het zo, beweringen niet gebaseerd op concrete elementen niet voldoende zijn om het gebrek aan discriminatie op overtuigende wijze aan te tonen ». 1. Grond voor de vernieuwing van artikelen 26 tot 29 van het besluit van 17 november 1994. De lijst van de voor de toekenning van bijzondere schalen in aanneming genomen vakdiploma's moet gegrond zijn op objectieve redenen zodat de aldus geschapen weddenverschillen geen schending van artikel 10 van de Grondwet vormen.

Het feit dat de redenen die het bestaan motiveren van bijzondere schalen verbonden met het bezit van de in het vernietigde artikel 26 vermelde tien diploma's inderdaad nooit zijn verklaard, betekent niet dat ze niet bestonden. Ik heb dus informatie verzameld over de verschillende diploma's die vereist zijn van de personen die voor de eerste keer een gewestelijk openbaar ambt bekleden, over de objectieve troeven verbonden met het bezit van de diploma's en over de eventuele moeilijkheden veroorzaakt - wegens het gebrek aan attractiviteit - door de toekenning van normale schalen in het kader van de aanwerving van houders van bepaalde diploma's.

Die informatieverzameling is bijzonder moeilijk wegens het gebrek, op welke bestuurslage ook, aan nauwkeurige en significante statistieken waardoor elke sub-arbeidsmarkt verbonden met elke diploma apart kan worden beschouwd.

De laatste statistieken van de « FOREM » (Gemeenschaps- en Gewestdienst voor Beroepsopleiding en Arbeidsbemiddeling) toonden tussen 1997 en 1998 een gevoelige vermindering van het aantal niet werkende werkzoekenden voor de categorieën burgerlijk ingenieur (- 22 %), deskundige in de natuur- en scheikundige wetenschappen (- 7,5 %) en informaticus (- 7 %).

Bovendien vestigde een in augustus 1998 uitgegeven studie van FABRIMETAL al de aandacht van de overheid op het feit dat niet voldaan werd aan één derde van de werkaanbiedingen voor ingenieurs, namelijk 1290 eenheden voor Wallonië in juni 1998. Dit tekort moet ook verbonden zijn met het dalende aantal gediplomeerde burgerlijke ingenieurs (1991-92 : 1423 ingeschreven studenten; 1997-98 : 982 ingeschreven studenten).

De toestand is niet beter wat betreft de wetenschappelijke studies in het algemeen. Een constante daling van het aantal inschrijvingen sinds het begin van de jaren 90, in tegenstelling tot de studies in de mens- en sociale wetenschappen, blijkt uit de door de Raad der Rectoren (C.R.E.F.) verstrekte statistieken over het aantal inschrijvingen en het aantal diploma's toegekend door de Belgische universiteiten. In tegenstelling tot, bijvoorbeeld, het aantal gediplomeerden in de rechten dat constant is gebleven met ongeveer 11 % van het totaal van universitaire diploma's, is het aantal gediplomeerden zodoende gedaald van 11 % (academisch jaar 1989-1990) tot 9,5 % (academisch jaar 1996-1997) voor de wetenschappen, van 13,5 % tot 11,5 % voor de geneeskunde en de tandheelkunde, van 3,5 % tot iets minder dan 3 % voor de farmaceutische studies en van 2 % tot minder dan 1,5 % voor de diergeneeskunde.

Daaruit kan dus worden afgeleid dat « de tewerkstellingskracht in 1997, 1998 en 1999 een knelpunt en toenemende spanningen heeft veroorzaakt in sommige sectoren van de arbeidsmarkt, ondanks het nog hoog aantal werklozen en werkende werkzoekenden », zoals werd vastgesteld door de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven in zijn verslag van september 1999 over de beschikbare maximummarges voor de ontwikkeling van de loonkosten.

De laatste macro-economische gegevens voor het jaar 2000 stellen een krachtige economische groei in het licht, voornamelijk in de sectoren die deel uitmaken van de zogenaamde « nieuwe economie » die o.a. worden gekenmerkt door de tewerkstelling van een erg gespecialiseerde arbeidskracht van hoog niveau. Bijgevolg zullen de knelpunten waarschijnlijk verslechteren in de arbeidsmarktsectoren van ingenieurs, informatici en wetenschappers in het algemeen.

Hoewel het moeilijk is, zoals eerder vermeld, nauwkeurige cijfergegevens te verstrekken voor elke diploma bedoeld in artikel 26 van het geldelijk statuut, valt niet te betwisten dat de diensten van de Waalse Regering en de instellingen van openbaar nut die daaraan ondergeschikt zijn, hun opdrachten niet volledig kunnen uitoefenen zonder een beroep te doen op vakpersoneel. Aangezien dit personeel zeer gezocht is op de arbeidsmarkt, neemt zijn waarde toe door het spel van vraag en aanbod. Bijzondere schalen moeten dus noodzakelijk toegekend worden. 2. Terugwerkende kracht van de vernieuwing van artikelen 26 tot 29 van het besluit van 17 november 1994. Het besluitontwerp van de Waalse Regering voorziet in een terugwerkende kracht op 1 juli 1999. Die terugwerkende kracht wordt enerzijds verantwoord door het feit dat de rechten van de verzoekers geenszins worden geschonden en anderzijds om de goede werking van de openbare diensten te handhaven. Die datum wordt vastgesteld in het arrest nr. 82.185 van 3 september 1999. a) Het gebrek aan schending van de rechten van de verzoekers De verzoekers mogen inderdaad geen weddeschaal vereisen die overeenstemt met die toegekend aan de in artikel 26 van het besluit van 17 november 1994 bedoelde personeelsleden, aangezien de gelijkheid niet illegaal kan zijn (Raad van State, arrest SCHOUTEET nr.29.514 van 8 maart 1988). Dit verzoek geldt voor de periode verstreken sinds 1 juli 1999 maar ook voor die tussen 1 december 1994 (datum van inwerkingtreding van het besluit van 17 november 1994) en 30 juni 1999 (datum waarop het ophoudt te bestaan na de arresten van de Raad van State nr. 81.583 van 1 juli 1999 en nr. 82.185 van 3 september 1999).

Rekening moet bovendien worden gehouden met het feit dat de verzoekers het voordeel niet zullen mogen vereisen van een wettelijke leemte die voortvloeit uit een arrest van de Raad van State, zoals blijkt uit het arrest nr. 31/96 van het Arbitragehof van 15 mei 1996. In casu moest het Hof een antwoord geven op de vraag of artikelen 10 en 11 van de Grondwet werden geschonden door artikel 14, eerste lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State wegens het gebrek aan beroep tot nietigverklaring tegen de administratieve beslissingen van een wetgevende vergadering of van haar organen terwijl een dergelijk beroep kon worden ingediend tegen een administratieve beslissing van een administratieve overheid. Het Arbitragehof heeft geacht dat die « discriminatie haar oorsprong niet [vindt] in artikel 14, eerste lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State » en dat « die situatie slechts kan worden verholpen door een tussenkomst van de wetgever, waarbij hij, gelet op de onafhankelijkheid die aan de wetgevende vergaderingen moet worden gewaarborgd, zou kunnen overwegen te voorzien in specifieke waarborgen waarvoor hij niet moest zorgen bij de totstandkoming van de gecoördineerde wetten op de Raad van State. » Alleen een als regel geldende bepaling zou inderdaad de gelegenheid bieden om, wat de verzoekers betreft, een recht te scheppen op de betaling van een weddeschaal zoals bedoeld in artikelen 26 tot 29 van het besluit van 17 november 1994.

Bijgevolg kan daarvan worden afgeleid dat de rechtstoestand van de verzoekers niet wordt geschonden, zelfs wat de toekomst betreft. b) Handhaving van de goede werking van de openbare dienst. Het arrest nr. 81.583 van de Raad van State van 1 juli 1999 heeft als gevolg gehad dat de in artikel 26 van het besluit van 17 november 1999 bedoelde ambtenaren worden geacht niet meer in aanmerking te komen voor de in artikelen 27 tot 29 van dit besluit vermelde bijzondere weddeschalen, zonder dat de bepalingen die vóór de aanneming van die bepalingen geldig waren, kunnen herleven, aangezien artikel 31 van voornoemd besluit (waarbij de bepalingen die vroeger van toepassing waren inzake het geldelijk statuut van de ambtenaren van het Gewest worden opgeheven) niet werd verwezen naar de censuur van de Raad van State.

Aangezien een bijzondere weddeschaal toegekend werd door artikelen 27 tot 29 aan de in artikel 26 bedoelde personeelsleden, wordt de nietigverklaring van die bepalingen, die van het gemene recht afwijken, geacht tot gevolg te hebben dat die personeelsleden tegenwoordig in aanmerking komen voor de weddeschaal van gemeen recht verbonden met de graden waarvan ze houder zijn (behalve de van de federale Staat overgedragen personeelsleden die, overeenkomstig artikel 88 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, « tenminste de bezoldiging en de anciënniteit (behouden) die zij hadden of zouden verkregen hebben indien zij in hun dienst van herkomst het ambt hadden blijven uitoefenen dat zij bij hun overplaatsing bekleedden. »).

Bijgevolg had de administratieve overheid, met de overeenstemming van de betrokken personeelsleden of bij rechtswege, de sinds 1 juli 1999 ten onrechte geïnde bedragen kunnen terugkrijgen.

De Regering wenst echter afstand daarvan te doen, enerzijds omdat dit gebrek aan vordering de rechten van de verzoekers niet schond en anderzijds omdat die vordering van dien aard was dat de geldelijke toestand van talrijke personeelsleden van de Diensten van de Waalse Regering (529 statutaire en contractuele personeelsleden) en van de instellingen van openbaar nut onderworpen aan het statuut (bv. de twee psychiatrische ziekenhuizen en het "Institut scientifique de Service public" (Openbaar wetenschappelijk Instituut)) zou herzien zijn. Dit zou waarschijnlijk talrijke diensten hebben verstoord, wat de goede werking en de continuïteit van de openbare dienst zou hebben benadeeld.

Zoals eerder vastgesteld mogen talrijke wetenschappelijke en technische ambten binnen de Waalse openbare diensten alleen bekleed worden door personeelsleden die beschikken over bepaalde diploma's.

In sommige sectoren van de arbeidsmarkt verplicht het spel van vraag en aanbod de openbare diensten ertoe bijzondere weddeschalen aan te bieden om de vereiste arbeidskracht aan te trekken.

Een belangrijke salarisvermindering zou die personeelsleden kunnen demotiveren met al de vermoedelijke gevolgen voor het betrokken personeel (absenteïsme, verlof wegens opdracht, ontslag, enz.) en dientengevolge binnen de talrijke diensten waar dit soort personeel tewerkgesteld is (onmogelijkheid om de toegewezen opdrachten te vervullen, gebrekkige werking, enz.).

De Regering heeft zich ertoe verbonden ambitieuze doelstellingen te bereiken, namelijk de verhoging van het bruto binnenlands product, de versterking van de werkgelegenheidsgraad, de intensivering van de uitvoer, de verbetering van het leefklimaat en de verhoging van de vormingsniveaus. Zij kan daar niet in slagen zonder de medewerking van iedereen, dus met inbegrip van haar Diensten en van de instellingen die daaraan ondergeschikt zijn. De Regering kan dus het risico niet nemen die te desorganiseren en de verwezenlijking van voornoemde doelstellingen bijgevolg te schaden.

De analyse van de objectieve voordelen van de diploma's waarover de ambtenaren moeten beschikken en de integratie van de uit de conclusies van die analyse voortvloeiende voorstellen in het project van globale hervorming van het statuut zullen voortgezet worden.

II. ARTIKELGEWIJZE BESPREKING

Artikel 1.De bepalingen van artikelen 26 tot 29 van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende het statuut van de ambtenaren van het Gewest worden op identieke wijze opgenomen in dit artikel.

Art. 2.Om voornoemde redenen wordt de terugwerkende aard van de in artikel 1 vermelde bepalingen door dit artikel bevestigd op 1 juli 1999.

ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De RAAD VAN STATE, afdeling wetgeving, tweede kamer, waarbij met ingang van 8 juni 2000 een aanvraag om advies binnen een maximumtermijn van één maand betreffende een besluitontwerp van de Waalse Regering « tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende het geldelijk statuut van de ambtenaren van het Gewest » aanhangig is gemaakt door de Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken, heeft op 5 juli 2000 het volgende advies gegeven.

Algemene opmerkingen Het voorwerp van het besluitontwerp is de vernieuwing van artikelen 26 tot 29 van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende het geldelijk statuut van de ambtenaren van het Gewest die op 1 juli 1999 (1) vernietigd zijn door een arrest van de afdeling administratie van de Raad van State wegens schending van het gelijkheidsbeginsel.

Door die bepalingen werden voorkeursweddeschalen toegekend aan de personeelsleden van het Waalse Gewest, die houder zijn van bepaalde diploma's, met uitzondering van licentiaten of doctoren in de rechten.

De afdeling administratie van de Raad van State heeft geacht dat, in casu, het Waalse Gewest « niet het minste bewijs heeft geleverd dat de huidige toestand van de arbeidsmarkt nog niet zou toestaan houders van bepaalde diploma's aan te werven binnen de openbare diensten zonder hen voorkeursbezoldigingen toe te kennen; dat, al ware het zo, beweringen niet gebaseerd op concrete elementen niet voldoende zijn om het gebrek aan discriminatie op overtuigende wijze aan te tonen; ».

De vernietigde bepalingen worden in hun geheel opgenomen in het besluitontwerp, waarbij het verslag aan de Regering dat de redenen van die vernieuwing verklaart, wordt gevoegd.

Het verslag aan de Regering legt dus de nadruk op de objectieve redenen die, volgens de Waalse Regering, het toekennen van voorkeursweddeschalen aan houders van bepaalde diploma's kunnen verantwoorden.

De afdeling wetgeving van de Raad van State stelt echter vast dat een beroep in derden-verzet tegen het arrest nr. 81.583, dat de artikelen 26 tot 29 van voornoemd besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 heeft vernietigd, steeds voor de afdeling administratie van de Raad van State aanhangig is.

Dit beroep werd ingediend door de « Fédération royale d'associations belges d'ingénieurs civils et d'ingénieurs agronomes » (Koninklijke federatie van Belgische burgerlijk ingenieurs en landbouwkundig ingenieurs), de « Association des ingénieurs de la Région Wallonne » (Vereniging van de ingenieurs van het Waalse Gewest) en door sommige ingenieurs onder individuele titel.

De bedoeling van het derden-verzet is te bewijzen dat artikelen 26 tot 29 van voornoemd besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 het gelijkheidsbeginsel niet schenden.

Aangezien het derden-verzet de tenietdoening van voornoemd arrest nr. 81.583 tot gevolg kan hebben en, als gevolg daarvan, de tenietdoening (2) van de nietigverklaring van artikelen 26 tot 29 van voornoemd besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994, mag de afdeling wetgeving zich niet uitspreken over de ontworpen bepalingen. Het is gebruikelijk dat de afdeling wetgeving zich onthoudt opmerkingen te maken over de inhoud van een ontworpen tekst, die de afloop van een hangende geschilprocedure kunnen beïnvloeden, wat, in casu, zou kunnen voorkomen.

De vraag die beslecht zal moeten worden door de afdeling administratie van de Raad van State als het beroep in derden-verzet ontvankelijk verklaard wordt, is inderdaad dezelfde als degene die de afdeling wetgeving moet behandelen in het kader van haar preventieve toezicht, namelijk de verenigbaarheid van voorkeursweddeschalen met de grondwettelijke gelijkheids- en niet-discriminatiebeginselen.

Bijgevolg onthoudt de afdeling wetgeving zich een advies te geven over de ontworpen bepalingen.

De kamer was samengesteld uit : De heren : J.-J. Stryckmans, eerste voorzitter;

Y. Kreins, P. Quertainmont, Staatsraden;

F. Delperee, J. Kirkpatrick, assessoren van de, afdeling wetgeving;

Mevr. J. Gielissen, toegevoegd griffier.

Het verslag werd voorgelegd door Mevr. P. Vandernacht, auditeur.

De nota van het Coördinatiebureau werd opgemaakt en meegedeeld door de heer B. Rongvaux, adjunct-referendaris.

De griffier, J. Gielissen De eerste voorzitter, J.-J. Stryckmans _______ Nota's (1) Arrest nr.81.583, gewijzigd bij het arrest nr. 82.185 van 3 september 1999. (2) M.Leroy, « Contentieux administratif », Brussel, Bruylant, 1996, blz. 766-768.

18 JULI 2000. - Besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende het geldelijk statuut van de ambtenaren van het Gewest De Waalse Regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 83, § 3, gewijzigd bij de bijzondere wet van 8 augustus 1988;

Gelet op het koninklijk besluit van 26 september 1994 tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de Colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie, alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende het geldelijk statuut van de ambtenaren van het Gewest;

Gelet op het arrest nr. 81583 van de Raad van State van 1 juli 1999;

Gelet op het arrest nr. 82185 van de Raad van State van 3 september 1999;

Gelet op het verslag aan de Regering voorgelegd door de Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 7 april 2000;

Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 13 april 2000;

Gelet op het akkoord van de Minister van Ambtenarenzaken, gegeven op 24 maart 2000;

Gelet op het protocol nr. 312 van 2 juni 2000 van het Sectorcomité nr.

XVI;

Gelet op de beraadslaging van de Regering van 13 april 2000 betreffende de aanvraag om advies van de Raad van State binnen een maximum termijn van één maand;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 5 juli 2000, overeenkomstig artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van de Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.In het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende het geldelijk statuut van de ambtenaren van het Gewest wordt een hoofdstuk III ingevoegd met artikelen 26 tot 29 en luidend als volgt : « Hoofdstuk III B Bijzondere bepalingen betreffende ambtenaren van het Gewest die houder zijn van graden verbonden aan bepaalde kwalificaties.

Art. 26.Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaren van het Gewest en op de stagiairs, kandidaat-ambtenaren van het Gewest, die bij hun aanwerving over één van de volgende diploma's moesten beschikken : burgerlijk ingenieur, landbouwkundig ingenieur, ingenieur voor de scheikunde en de landbouwindustrieën, ingenieur-geoloog, licentiaat in de informatica, licentiaat in de farmacie, doctor in de wetenschappen, doctor in de scheikundige wetenschappen, dierenarts of doctor in de geneeskunde, heelkunde of verloskunde.

Art. 27.De ambtenaren die bij omzetting van graad tot de graad van attaché worden benoemd en de stagiairs die in de graad van attaché worden aangeworven, genieten de bijzondere schaal verbonden aan de graad van rang A6.

Art. 28.De ambtenaren die bij omzetting van graad tot de graad van eerste attaché worden benoemd, genieten de bijzondere schaal verbonden aan de graad van rang A5.

De ambtenaren die houder zijn van de graad van attaché die overeenstemt met een in artikel 26 bedoelde kwalificatie, genieten de bijzondere schaal verbonden aan de graad van rang A5 zodra ze door verhoging in graad tot de graad van eerste attaché worden bevorderd.

Art. 29.De ambtenaren die bij omzetting van graad tot de graad van directeur worden benoemd, genieten de bijzondere schaal verbonden aan de graad van rang A4.

De ambtenaren die houder zijn van de graad van eerste attaché die overeenstemt met een in artikel 26 bedoelde kwalificatie, genieten de bijzondere schaal verbonden aan de graad van rang A4 zodra ze door verhoging in graad tot de graad van directeur worden bevorderd. »

Art. 2.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 juli 1999.

Art. 3.De Minister van Ambtenarenzaken is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 18 juli 2000.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken, J.-M. SEVERIN

^