Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 18 september 2008
gepubliceerd op 21 oktober 2008

Besluit van de Waalse Regering betreffende de steun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie in Wallonië

bron
waalse overheidsdienst
numac
2008203738
pub.
21/10/2008
prom.
18/09/2008
ELI
eli/besluit/2008/09/18/2008203738/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

18 SEPTEMBER 2008. - Besluit van de Waalse Regering betreffende de steun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie in Wallonië


De Waalse Regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op de artikelen 20 en 87, § 1;

Gelet op het decreet van 3 juli 2008 betreffende de steun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie in Wallonië, inzonderheid op de artikelen 74, 77, 110, 117, 119, 120, 122, lid 2, en 133;

Gelet op het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 20 oktober 1988 betreffende de uitvoering van handelingen en programma's van technologische bevordering;

Gelet op het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 3 december 1992 betreffende de samenstelling en de werking van het Oriëntatiecomité ter bevordering van het onderzoek en van de technologieën in het Waalse Gewest, gewijzigd bij het besluit van 1 juli 1993;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 29 september 1994 betreffende de steun aan en de tussenkomsten voor het onderzoek en de technologieën;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 3 april 2003 betreffende de erkenning van de collectieve onderzoekscentra;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 7 juli 2005 tot wijziging van de begripsomschrijving "kleine of middelgrote onderneming" in de zin van het decreet van 5 juli 1990 betreffende de bijstand en de tussenkomsten van het Waalse Gewest voor het onderzoek en de technologieën;

Gelet op het advies van de Raad voor Wetenschapsbeleid (Raad voor Wetenschapsbeleid), gegeven op 9 juli 2008 en dezelfde dag goedgekeurd door de "Conseil économique et social de la Région wallonne" (Sociaal-economische Raad van het Waalse Gewest);

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 9 juni 2008;

Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 26 juni 2008;

Gelet op advies nr. 45.016/2/V van de Raad van State, gegeven op 22 augustus 2008, overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Onderzoek, Nieuwe Technologieën en Buitenlandse Betrekkingen en van de Minister van Economie, Tewerkstelling, Buitenlandse Handel en Patrimonium, Besluit : Titel I. - Begripsomschrijvingen.

Artikel 1.In de zin van dit besluit wordt verstaan onder : 1° "het decreet" : het decreet van 3 juli 2008 betreffende de steun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie in Wallonië;2° "de Minister" : de Minister bevoegd voor nieuwe technologieën en onderzoek;3° "de promotor" : één of meerdere rechtspersonen die krachtens het decreet een tegemoetkoming mogen vragen;4° "het bestuur" : de bestuurlijke diensten van de Regering die de acties van het Waalse Gewest voeren op het vlak van nieuwe technologieën en onderzoek;5° "het Bestuur Economie" : de bestuurlijke diensten van de Regering die de acties van het Waalse Gewest voeren op het vlak van economie;6° "het project" : de gezamenlijke documenten die van één promotor afkomstig zijn en waarin de nagestreefde doelstellingen en de zowel menselijke als materiële middelen voor de verwezenlijking ervan in termen van product, procédé of dienstverlening omschreven worden;7° "de Raad voor Wetenschapsbeleid" : de Raad voor Wetenschapsbeleid opgericht bij het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 15 november 1990 houdende oprichting van een Raad voor Wetenschapsbeleid in het Waalse Gewest.

Art. 2.In de zin van dit besluit worden de woorden "Regering", "industrieel onderzoek", "experimentele ontwikkeling", "procédé-innovatie", "organisatie-innovatie", "technologische voorlichting", "technologische bewaking", "kleine onderneming", "middelgrote onderneming", "grote onderneming", "niet-autonome onderneming van beperkte omvang", "onderneming", "publieke onderzoeksorganisatie", "universitaire afdeling", "afdeling van een hogeschool", "innoverende starter", "onderzoekscentrum", "erkend onderzoekscentrum" en "samenwerkingsverband voor technologische innovatie" verstaan zoals ze in het decreet worden omschreven.

Titel II. - Erkenning van de onderzoekscentra HOOFDSTUK I. - Voorwaarden voor de toekenning van de erkenning Afdeling 1. - Beginsel

Art. 3.Om erkend te worden in de zin van dit decreet, moet een onderzoekscentrum op de dag van de erkenningsaanvraag voldoen aan de acht verkrijgingsvoorwaarden waarvan sprake in de artikelen 4 tot 11. Afdeling 2. - Rechtspersoonlijkheid

Art. 4.Het onderzoekscentrum beschikt over een eigen rechtspersoonlijkheid. Afdeling 3. - Verwezenlijking van onderzoeksactiviteiten met een

industrieel doel

Art. 5.Het onderzoekscentrum heeft een maatschappelijk doel dat ertoe strekt onderzoeksactiviteiten met een industrieel doel te verwezenlijken die tegelijk : 1° hoofdzakelijk onder het industrieel onderzoek of de experimentele ontwikkeling vallen;2° de belangstelling zouden kunnen wekken van ondernemingen die geconfronteerd worden met de behoeften van een technologische sector of een technologisch vakgebied;3° op significante wijze deel uitmaken van samenwerkingsverbanden met de universiteiten of de hogescholen of van deelnames aan de Europese kaderprogramma's of andere internationale programma's;4° bij voorrang gericht zijn op de ondernemingen waaraan het centrum een toegevoegde waarde kan verlenen;5° de ontwikkeling of de instandhouding van haar know-how of haar vaardigheden als gevolg hebben. Afdeling 4. - Opvolging van de wetenschappelijke en technische

vooruitgang

Art. 6.Het onderzoekscentrum houdt zich permanent op de hoogte van de wetenschappelijke en technische vooruitgang die in België en in het buitenland wordt geboekt op gebieden waarvoor ze de vaardigheden bezit en die gekenmerkt zijn door een hoog potentieel aan industriële innovaties.

Het neemt regelmatig contact op met de ondernemingen om hen haar diensten terzake aan te bieden. Afdeling 5. - Samenstelling van een raad van bestuur of een vast

comité

Art. 7.De raad van bestuur of het vast comité van het onderzoekscentrum omvat minstens 50 percent vertegenwoordigers van de ondernemingen met een evenwichtige verspreiding, afhankelijk van de sector, tussen kleine en middelgrote ondernemingen enerzijds en grote ondernemingen anderzijds. Die vertegenwoordigers van de ondernemingen zijn : 1° personen die onderzoeks- of leidinggevende functies uitoefenen in ondernemingen van een sector of een technologisch domein beoogd door het onderzoekscentrum;2° personen die samen zijn voorgedragen door de leden van de raad van bestuur of het vast comité die personen zijn waarvan sprake onder 1°. De raad van bestuur of het vast comité bevat meer personen waarvan sprake in lid 1, 1°, dan personen waarvan sprake in lid 1, 2°.

Het voorzitterschap van de raad van bestuur of van het vast comité komt een vertegenwoordiger van de ondernemingen toe of wordt ingesteld volgens het roteringsbeginsel tussen de vertegenwoordiger van de onderneming en de andere leden.

De raad van bestuur of het vast comité kan in eigen kring een technisch comité oprichten dat belast is met de bekrachtiging en de mededeling van de te verwezenlijken activiteiten inzake onderzoek, technologische bewaking en technologische voorlichting. Bij die mededeling wordt, inzake vertrouwelijkheid; het belang geëerbiedigd van het onderzoekscentrum of van de onderneming die zijn partners of klanten zijn. Afdeling 6. - Het voeren van een analytische boekhouding

Art. 8.Het onderzoekscentrum voert een analytische boekhouding van zijn activiteiten.

Die boekhouding : 1° leeft de Belgische boekhoudnormen na;2° maakt het onder meer mogelijk de aanwending van de steun en de overheidstegemoetkomingen voor het onderzoekscentrum na te gaan, evenals het feit dat de prijs van de dienstverlening aan de ondernemingen de regels van de markt in acht neemt. Afdeling 7. - Voorhandenzijn van een vestigingseenheid in het Waalse

Gewest

Art. 9.Het onderzoekscentrum beschikt over minstens één vestigingseenheid op het grondgebied van het Waalse Gewest, behalve indien het valt onder de besluitwet van 30 januari 1947 tot vaststelling van het statuut van oprichting en werking van de centra belast met de bevordering en de coordinatie van de technische vooruitgang van de verschillende takken van 's lands bedrijfsleven, door het wetenschappelijk onderzoek. Afdeling 8. - Financiële draagkracht

Art. 10.Het onderzoekscentrum beschikt over voldoende financiële draagkracht om de financiële tegenprestaties in verband met zijn dienstverlenings- of onderzoeksactiviteiten te dekken en om bij te dragen tot het onderhoud en de hernieuwing van de uitrustingen en het materieel nodig voor zijn activiteiten.

De inkomsten van het onderzoekscentrum in verband met de industriële activiteit, de onderzoeksactiviteit, de openbare expertises of de bijdragen, de financiering van het Waalse Gewest niet meegerekend, moeten 50 percent hoger zijn dan de globale bestaansmiddelen. Het onderzoekscentrum bereikt die doelstelling binnen de twee jaar als de coëfficiënt R, omschreven in de bijlage bij dit besluit, hoger is dan 30 percent en lager dan 50 percent, en binnen de vijf jaar als diezelfde coëfficiënt lager is dan 30 percent, waarbij die termijnen ingaan op 1 juli 2008. Afdeling 9. - Opstelling van een strategisch actieplan

Art. 11.Ter staving van de erkenningsaanvraag maakt het onderzoekscentrum een plan over waarin de acties die hij voornemens is te ondernemen in de 36 komende maanden, omschreven worden.

Dat plan houdt eveneens de verbintenis van het onderzoekscentrum in om de instandhoudingsvoorwaarden waarvan sprake in de artikelen 13 tot 17 van dit besluit na te leven, evenals de omschrijving van de middelen die daarvoor aangewend worden. HOOFDSTUK II. - Voorwaarden voor het behoud van de erkenning Afdeling 1. - Beginsel

Art. 12.Voor het behoud van zijn erkenning in de zin van het decreet moet het onderzoekscentrum, naast de verkrijgingsvoorwaarden waarvan sprake in de artikelen 4 tot 11, binnen een termijn van twee jaar te rekenen van zijn erkenning, de vijf voorwaarden waarvan sprake in de artikelen 13 tot 17 vervullen. Afdeling 2. - Publicatie van een jaarverslag

Art. 13.Het onderzoekscentrum brengt een jaarverslag uit waarin het verloop en de resultaten van zijn verschillende activiteitensoorten uiteengezet worden. Dat verslag omvat minstens de volgende rubrieken : de samenstelling van de raad van bestuur of van het vast comité, de samenstelling van het technisch comité, de samenvatting van de financiële resultaten van het jaar en de evolutie van het personeel, de lopende onderzoeksprogramma's, de voornaamste resultaten van de voleindigde onderzoeksdaden en de industriële impact van de activiteiten inzake technologische bewaking, de gestructureerde samenwerkingsverrichtingen, de verworven kwaliteitsnormen, de voor de ondernemingen beschikbare diensten, de waardevolle uitrustingen en de instrumenten voor de verspreiding van de resultaten. Afdeling 3. - Naleving van de normen voor het kwaliteits- en

leefmilieumanagement

Art. 14.Om zijn bekendheid in de wetenschappelijke en industriële gemeenschap en de reputatie van zijn dienstverlening en zijn producten te vestigen, voldoet het onderzoekscentrum aan de normen voor het kwaliteitsmanagement en aan de normen voor het leefmilieumanagement die essentieel zijn in de gebieden waaronder zijn activiteiten vallen. Afdeling 4. - Organisatie van zijn activiteiten in functie van de

behoeften en de typologie van de ondernemingen

Art. 15.Het onderzoekscentrum organiseert zijn activiteiten in functie van de behoeften en de typologie van de ondernemingen.

Daartoe ontwikkelt het de geschikte instrumenten, meer bepaald in overleg met het "Agence de stimulation technologique" (Agentschap voor technologische stimulering) en met het Bestuur. Afdeling 5. - Activiteiten inzake technologische voorlichting,

transfers en audits

Art. 16.Het onderzoekscentrum verwezenlijkt voor de ondernemingen die om zijn wetenschappelijke of technische expertise vragen in de gebieden waarvoor het de vaardigheden bezit, met zijn eigen menselijke en materiële middelen, activiteiten inzake technologische voorlichting of transfers in de vorm van dienstverlenende prestaties die bestaan uit technologische audits verbonden aan procédés of producten of in de vorm van adviezen voor de oriëntering van de ondernemingen naar technologische vaardigheden, met inbegrip van die welke de andere onderzoekscentra, de universitaire of de hogeschoolafdelingen aanbieden.

In voorkomend geval kan het onderzoekscentrum in overleg werken met de universitaire afdelingen en de afdelingen van hogescholen om de technologische transfer naar het industriële weefsel te bevorderen.

Het neemt regelmatig contact op met de ondernemingen om hen haar diensten terzake aan te bieden. Afdeling 6. - Verspreiding van de resultaten

Art. 17.Het onderzoekscentrum organiseert ten behoeve van de ondernemingen en de andere erkende onderzoekscentra middels een vlot bereikbaar en vaak bijgewerkt instrumentarium de verspreiding van de resultaten van de activiteiten waarvan sprake in artikel 5 en de vooruitgang waarvan sprake in artikel 6, rekening houdend met het noodzakelijke vertrouwelijk karakter van sommige resultaten. HOOFDSTUK III. - Erkenningscommissie

Art. 18.De Erkenningscommissie waarvan sprake in artikel 76 van het decreet bestaat uit : 1° één vertegenwoordiger van de Minister-President;2° één vertegenwoordiger van de Minister van Economie;3° één vertegenwoordiger van de Minister;4° twee leden van het Bestuur;6° één expert met een wetenschappelijke oriëntatie;7° één expert met een economische en financiële oriëntatie;8° één expert inzake certificering;9° vier vertegenwoordigers van de Raad voor Wetenschapsbeleid aangewezen door de de "Conseil économique et social de la Région Wallonne".

Art. 19.De Regering benoemt de leden van de Erkenningscommissie waarvan sprake in artikel 18, 1° en 2°, op de voordracht van de betrokken Minister. De Regering benoemt de leden van de Erkenningscommissie waarvan sprake in artikel 18, 3° en 8°, op de voordracht van de Minister. De Regering benoemt de leden van de Erkenningscommissie waarvan sprake in artikel 18, 9° en 8°, op de voordracht van de Raad voor Wetenschapsbeleid.

Art. 20.Het mandaat van een lid van de Erkenningscommissie verstrijkt op het einde van het zesde kalenderjaar volgend op het jaar waarin de Regering hem benoemt heeft. Het is hernieuwbaar.

Art. 21.Het mandaat van een lid van de Erkenningscommissie wordt voortijdig beëindigd : 1° zodra het de hoedanigheid verliest waarin de Regering het lid benoemde;2° als het de Regering meedeelt ontslag te willen nemen;3° als het wederroepen wordt door de Regering op voorstel van de Erkenningscommissie.Het huishoudelijk reglement van de Commissie stelt de gevallen vast waarin een lid wederroepen kan worden.

Indien het mandaat van een lid beëindigd wordt, benoemt de Regering een nieuw lid, dat het mandaat voltooit van degene die het vervangt.

Art. 22.De Erkenningscommissie vergadert minstens twee keer per jaar.

Zij beraadslaagt op rechtsgeldige wijze als minstens acht leden aanwezig zijn. Zij treft elke beslissing bij absolute meerderheid der aanwezige leden.

Art. 23.De leden van de Erkenningscommissie leven te allen tijde de geheimhouding van de beraadslagingen en van de vertrouwelijke informatie die ze in hun hoedanigheid van lid krijgen, strikt na.

Art. 24.De Erkenningscommissie stelt haar huishoudelijk reglement op dat ze ter goedkeuring aan de Minister voorlegt. HOOFDSTUK IV. - Erkenningsprocedure

Art. 25.Het onderzoekscentrum dat erkend wenst te worden dient zijn erkenningsaanvraag in door het formulier waarvan het model door de Minister bepaald wordt op voorstel van de Erkenningscommissie behoorlijk ingevuld naar het Bestuur te zenden.

Het Bestuur bericht ontvangst van de aanvraag binnen de vijf dagen na ontvangst ervan en gaat na of de aanvraag volledig is.

Als het Bestuur vaststelt dat de aanvraag onvolledig is, vraagt het de aanvullende gegevens op bij het onderzoekscentrum binnen de twintig dagen na de ontvangst van de aanvraag. Als het onderzoekscentrum geen gevolg geeft aan dat verzoek binnen de twintig dagen na ontvangst ervan, wordt het geacht zijn aanvraag te hebben ingetrokken.

Art. 26.Binnen de zestig dagen na de ontvangst van de volledige erkenningsaanvraag richt het Bestuur een verslag aan de Erkenningscommissie waarin een afschrift van de erkenningsaanvraag en een samenvatting begrepen zijn.

Bij haar eerste of tweede vergadering na de ontvangst van het verslag van het Bestuur werkt de Erkenningscommissie het voorstel uit waarvan sprake in artikel 76 van het decreet.

Binnen de vijf dagen na de vergadering waarin zij haar voorstel heeft uitgewerkt, richt de Erkenningscommissie dat voorstel aan het onderzoekscentrum. Binnen de twintig dagen na de ontvangst van het voorstel kan het onderzoekscentrum een schriftelijke uiteenzetting aan de Erkenningscommissie richten met de redenen waarom het meent niet te kunnen instemmen met de inhoud ervan.

Binnen de vijf dagen na ofwel de ontvangst van de uiteenzetting waarvan sprake in lid 3 ofwel het verstrijken van de termijn van twintig dagen waarvan sprake in hetzelfde lid richt de Erkenningscommissie zijn voorstel aan de Minister samen met de eventuele uiteenzetting van het onderzoekscentrum. Die termijn van vijf dagen wordt op twintig dagen gebracht als de Erkenningscommissie een in functie van die uiteenzetting significant gewijzigd voorstel aan de Minister richt.

Art. 27.Wanneer de Minister de erkenningsaanvraag inwilligt, neemt hij een erkenningsbesluit aan.

Wanneer de Minister de erkenningsaanvraag niet inwilligt, brengen hij of het Bestuur het onderzoekscentrum daar bij ter post aangetekend schrijven van op de hoogte.

Art. 28.De erkenning van het onderzoekscentrum heeft een onbepaalde duur, tenzij die erkenning ingetrokken wordt overeenkomstig artikelen 32, 33 en 34.

Art. 29.In geval van fusie tussen twee erkende onderzoekscentra geeft de nieuw opgerichte eenheid kennis van de fusie aan de Minister, die van ambtswege een nieuw erkenningsbesluit aanneemt. Binnen de twaalf maanden wordt er een audit uitgevoerd overeenkomstig de artikelen 30 en 31, lid 1.

Art. 30.Het erkende onderzoekscentrum wordt periodiek aan audits onderworpen om na te gaan of het blijft beantwoorden aan elke erkenningsvoorwaarde waarvan sprake in de artikelen 4 tot 11 en de artikelen 13 tot 17. Die audits worden uitgevoerd door onafhankelijke deskundigen.

Art. 31.De audits waarvan sprake in de artikelen 29 en 30 worden uitgevoerd op initiatief van de erkenningscommissie of op initiatief van het Bestuur. De kosten van de audits worden door het Waalse Gewest overgenomen. Het auditverslag wordt aan het Bestuur gericht.

De eerste audit van het onderzoekscentrum vangt aan tussen de derde en de vijfde verjaardag van de aanneming van het desbetreffende erkenningsbesluit.

Elke latere audit van het onderzoekscentrum vangt uiterlijk zesendertig maanden na het einde van de vorige audit aan.

Art. 32.De erkenning van het onderzoekscentrum kan worden ingetrokken : 1° als uit een audit waarvan sprake in de artikelen 29, 30 en 31 blijkt dat het onderzoekscentrum niet meer voldoet aan de voorwaarden voor de verkrijging van de erkenning waarvan sprake in de artikelen 4 tot 11;2° als het onderzoekscentrum in strijd blijft met één of meerdere voorwaarden waarvan sprake in de artikelen 13 tot 17 voor het behoud van de erkenning.

Art. 33.In de zestig dagen na de ontvangst van het auditverslag richt het Bestuur een afschrift van het verslag en een synthesenota aan de Erkenningscommissie.

Bij haar eerste of tweede vergadering na de ontvangst van het verslag van het Bestuur werkt de Erkenningscommissie het voorstel uit waarvan sprake in artikel 76 van het decreet.

Binnen de vijf dagen na de vergadering waarin zij haar voorstel heeft uitgewerkt, richt de Erkenningscommissie dat voorstel aan het onderzoekscentrum. Binnen de twintig dagen na de ontvangst van het voorstel kan het onderzoekscentrum een schriftelijke uiteenzetting aan de Erkenningscommissie richten met de redenen waarom het meent niet te kunnen instemmen met de inhoud ervan.

Binnen de vijf dagen na ofwel de ontvangst van de uiteenzetting waarvan sprake in lid 3 ofwel het verstrijken van de termijn van twintig dagen waarvan sprake in hetzelfde lid richt de Erkenningscommissie zijn voorstel aan de Minister samen met de eventuele uiteenzetting van het onderzoekscentrum. Die termijn van vijf dagen wordt op twintig dagen gebracht als de Erkenningscommissie een in functie van die uiteenzetting significant gewijzigd voorstel aan de Minister richt.

Art. 34.De Minister spreekt zich over de intrekking van de erkenning van een onderzoekscentrum uit.

In het geval waarvan sprake in artikel 32, 2°, kan de Minister de erkenning pas intrekken als de niet-naleving van één of meerdere erkenningsvoorwaarden voortduurt bij verstrijken van de tachtig dagen na een ingebrekestelling die het Bestuur aan het onderzoekscentrum heeft gericht bij ter post aangetekend schrijven.

De intrekking van de erkenning van een onderzoekscentrum kan pas uitgesproken worden na afloop van een tegensprekelijk debat. HOOFDSTUK V. - Bijkomende opdrachten van de Erkenningscommissie

Art. 35.De Commissie analyseert op verzoek van de Regering of de Minister de activiteiten van elk erkend onderzoekscentrum en stelt oplossingen voor die de samenwerking kunnen aanhalen tussen de onderzoekscentra in Wallonië door zich met name te baseren op de strategische doelstellingen en de hoofdlijnen bepaald krachtens artikel 37. De analyse wordt aan de Minister medegedeeld.

Art. 36.Jaarlijks analyseert de Commissie op grond van een overzicht dat het Bestuur heeft uitgevoerd in samenwerking met de onderzoekscentra de bestaansmiddelen van laatstgenoemden om na te gaan welke hun in artikel 10 bedoelde financiële draagkracht is. In dat kader maken de erkende onderzoekscentra hem elk stuk over dat zij voor haar analyse nuttig acht. De analyse wordt aan de Minister medegedeeld.

Titel III. - Strategische doelstellingen en hoofdlijnen

Art. 37.Minstens elke vijf jaar en voor de eerste keer binnen de achttien maanden na de inwerkingtreding van het decreet stelt de Minister in samenwerking met de Minister van Economie aan de Regering voor om de strategische doelstellingen en de hoofdlijnen waarvan sprake in artikel 117 van het decreet te bepalen.

Het voorstel van de Minister heeft meer bepaald betrekking op : 1° de technologische vakgebieden die een prioriteit op korte termijn zijn rekening houdend met het Waalse potentieel inzake onderzoek, technologische innovatie en economische ontwikkeling;2° de onderzoeksthema en de technologische vakgebieden die een prioriteit op middellange termijn vormen, rekening houdend met de prospectieve onderzoeken en beoordelingen terzake;3° de nadere organisatie- en werkregels van de samenwerkingsverbanden voor technologische innovatie en de andere soorten samenwerkingsverbanden die het decreet vernoemt;4° de nadere organisatie- en werkregels van de samenwerkingsverbanden voor technologische innovatie die opgenomen zijn in de beleidslijnen van de Waalse Regering voor de economische ontwikkeling van het Gewest;5° de te treffen maatregelen voor de versterking van de ontwikkeling van Wallonië op het vlak van onderzoek en technologische innovatie met navolging van de aanbevelingen opgenomen in de Waalse, Belgische, Europese en internationale onderzoeken en studies;6° de informatie-uitwisselingen, de uitwisselingen van ervaringen en de samenwerkingsverbanden die opgezet moeten worden met de andere Belgische deelgebieden en, in voorkomend geval, met de Europese en internationale instellingen;7° de eventuele aanpassingen aan de indicatoren bepaald krachtens artikel 123, 1°, van het decreet en de nadere regels voor de inzameling, de analyse en de verspreiding bepaald krachtens artikel 123, 2°, van het decreet. De Minister verzoekt om de adviezen van de Raad voor Wetenschapsbeleid en van het interdepartementale opvolgingscomité voor de doelstellingen en hoofdlijnen door de Regering aangenomen worden.

Titel IV. - Tegemoetkomingsaanvragen bedoeld bij het decreet HOOFDSTUK I. - Evaluatiecriteria voor alle promotoren Afdeling 1. - Innoverend karakter van het project

Art. 38.Het innoverend karakter van het project wordt beoordeeld en meer bepaald de bijdrage ervan aan de wetenschappelijke vooruitgang in termen van nieuw vergaarde kennis.

Wat betreft de tegemoetkomingen aan de innoverende starters bedoeld in de artikelen 40 tot 45 van het decreet worden, volgens wat bepaald wordt in de oproep tot de gegadigden, het innoverend karakter van de algemene activiteit van de onderneming of het innoverend karakter van het project dat ter beoordeling worden voorgelegd, geëvalueerd. Afdeling 2. - Kwaliteit, technologische haalbaarheid en relevantie van

het project

Art. 39.De kwaliteit, de technische haalbaarheid en de relevantie van het project worden beoordeeld ten opzichte van de technisch-economische noden van het Waalse Gewest.

Wat betreft de tegemoetkomingen aan de innoverende starters bedoeld in de artikelen 39 tot 44 van het decreet worden, volgens wat bepaald wordt in de oproep tot de gegadigden, de haalbaarheid en de kaliteit van de algemene activiteit van de onderneming of van het project dat ter beoordeling worden voorgelegd, geëvalueerd. Afdeling 3. - Valorisering van de innovatie

Art. 40.Wanneer het project betrekking heeft op activiteiten van industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling, wordt de bekwaamheid van de promotor om de vrucht van zijn activiteiten economisch en op het vlak van de werkgelegenheid te valoriseren, beoordeeld. Die beoordeling heeft met name betrekking op de economische effecten, de capaciteit van de promotor om een markt te penetreren, het bestaan van een winstgevende markt, de perspectieven van de exploitatie door de promotor of een derde en de impact van de intellectuele rechten van concurrerende projecten. Afdeling 4. - Leefmilieu

Art. 41.De impact van elk project op het leefmilieu wordt beoordeeld.

Onder leefmilieu-impact worden de gezamenlijke kwalitatieve en kwantitatieve, negatieve en/of positieve wijzigingen verstaan die het project op het leefmilieu heeft. HOOFDSTUK II. - Bijkomende evaluatiecriteria, specifiek aan de ondernemingen

Art. 42.De financiële degelijkheid van de onderneming wordt beoordeeld door haar te vragen een financieel plan voor te leggen waarin de financiering van het project door de onderneming uiteengezet wordt.

Wanneer het project betrekking heeft op activiteiten inzake industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling, bevat dat plan de gegevens die het mogelijk maken de financiële draagkracht van de onderneming te beoordelen om enerzijds de activiteiten zorgvuldig uit te voeren en anderzijds de verwachte resultaten te benutten.

Desnoods kunnen de boekhoudkundige en bankbewijzen ter bevestiging van de gegevens van het financiële plan opgevraagd worden.

Art. 43.De duidelijke risicograad van het project wordt in detail beoordeeld. Die graad kan meer bepaald vastgelegd worden wat betreft de kosten van het project ten opzichte van de omzet van de onderneming, de tijd voor het afstellen van het nieuwe procédé of product, de verwachte voordelen tegenover de kosten van het project of de waarschijnlijkheid van een mislukking.

Art. 44.Als het project waarvoor een tegemoetkoming gevraagd wordt niet aangevat is voor de indiening van de aanvraag, is het aanmoedigende effect automatisch aanwezig voor de volgende tegemoetkomingsmaatregelen : - de susbidies met betrekking tot het industrieel onderzoek, de subsidies en de terugvorderbare voorschotten met betrekking tot de experimentele ontwikkeling en de subsidies met betrekking tot de technische haalbaarheidsonderzoeken indien de promotor een kleine of middelgrote onderneming is en indien het bedrag van de tegemoetkoming lager is dan 7,5 miljoen euro per project en per promotor; - de subsidies voor de industriële eigendomsrechten; - de subsidies voor de innoverende starters; - de subsidies voor advies- en steunverlening voor innovatie; - de subsidies voor de tijdelijke indienstneming van personeel.

Voor de tegemoetkomingen die niet bedoeld zijn in lid 1 wordt het voorhandenzijn van het aanmoedigende effect van de tegemoetkoming van het Waalse Gewest aan de onderneming gedetailleerd beoordeeld.

De tegemoetkoming moet ervoor zorgen dat de ontwikkeling of de reconversie van de onderneming, het bereik, de begroting of het ritme van de activiteiten inzake industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling verhogen. Er kan eveneens naar het aanmoedigende effect gepeild worden met betrekking tot de potentiële inschakeling in nieuwe onderzoeksprogramma's of netwerken, de inkorting van termijnen voor het afstellen, inbedrijfnemen of op de markt brengen. HOOFDSTUK III. - Specifieke bijkomende evaluatiecriteria voor de publieke onderzoeksinstellingen, de universitaire afdelingen en de afdelingen van een hogeschool

Art. 45.De evaluatie heeft betrekking op de uitnemendheid en de ervaring van de onderzoekers of de onderzoeksafdeling in het gebied (de gebieden) waarop het project slaat, met name in termen van publicaties, beschikbaar personeel, activiteiten in het kader van gewestelijke, federale en Europese programma's, internationale samenwerkingsverbanden, industriële samenwerkingsverbanden en valorisering van de onderzoeksresultaten en overeenstemming met de potentiële behoeften van de ondernemingen.

De kwaliteit van de presentatie van het project in functie van met name de duidelijkheid en de relevantie van de antwoorden op zijn vragen wordt eveneens beoordeeld. HOOFDSTUK IV. - Bijkomende specifieke evaluatiecriteria voor de erkende onderzoekscentra

Art. 46.De evaluatie heeft betrekking op de uitnemendheid en de ervaring van het onderzoekscentrum in het gebied (de gebieden) waarop het project slaat, met name in termen van beschikbaar personeel en apparatuur, activiteiten in het kader van gewestelijke, federale en Europese programma's, internationale samenwerkingsverbanden, industriële samenwerkingsverbanden en valorisering van de onderzoeksresultaten, beheersing van de aankomende technologieën en overeenstemming met de behoeften van de ondernemingen.

De kwaliteit van de presentatie van het project in functie van met name de duidelijkheid en de relevantie van de antwoorden op zijn vragen en de waarde van de wetenschappelijke, technische en functionele begeleiding wordt eveneens beoordeeld. HOOFDSTUK V. - Procedures voor de indiening van de tegemoetkomingen Afdeling 1. - Tegemoetkomingsaanvragen ingediend in het kader van

oproepen tot indiening van projecten

Art. 47.Een document met als opschrift "oproep tot het indienen van projecten" legt de specifieke nadere regels vast voor de verschillende oproepen. De werktaal is het Frans of, in voorkomend geval, het Duits.

Als de strategische doelstellingen en de hoofdlijnen eenmaal door de Regering zijn vastgelegd overeenkomstig artikel 37, worden de oproepen tot het indienen van projecten uitgevoerd in overeenstemming ermee.

Art. 48.De oproep tot het indienen van projecten wordt minstens op de website bekendgemaakt en uiterlijk zestig dagen voor de uiterste dag voor de indiening van de projecten. Die oproep bevat minstens : 1° het soort of de soorten afdelingen die een project kunnen indienen;2° de specificiteiten van de projecten beoogd bij de oproep in wetenschappelijke, technologische, industriële of andere termen;3° de evaluatiecriteria bedoeld in de artikelen 38 tot 46;4° de beoordelingscriteria eigen aan de oproep;5° de samenstelling van de jury met minstens één vertegenwoordiger van de Minister, één vertegenwoordiger van de Minister van Economie, vier vertegenwoordigers van de Raad voor Wetenschapsbeleid en één vertegenwoordiger van het Bestuur. In afwijking daarvan bestaat de jury, wanneer de oproep tot het indienen van projecten een regeringsinitiatief is en betrekking heeft op samenwerkingsverbanden voor technologische innovatie, uit industriëlen, vertegenwoordigers van de academische wereld, gespecialiseerd in regionale economieën en uit internationale deskundigen; 6° de wijze waarop de jury de projecten rangschikt in functie van de beoordelingscriteria;7° het globale previsionele tegemoetkomingsbudget dat voor de oproep wordt voorbehouden;8° de intensiteit(en) van de tegemoetkomingen in de zin van het decreet;9° de uiterste datum voor de indiening van projecten;10° de termijn waarin de jury samenkomt, waarbij die termijn niet langer mag duren dan zes maanden na de uiterste datum voor de indiening van de projecten.

Art. 49.Voor elk project wordt een ontvangstbericht verstuurd aan de promotor binnen de tien dagen, met vermelding van de datum van ontvangst en de coördinaten van een contactpersoon.

Art. 50.Na de uiterste datum voor de indiening van de projecten worden enkel de gegevens in overweging genomen die medegedeeld zijn als antwoord op een verzoek van het Bestuur in het kader van de beoordelingsarbeid. Het verzoek van het Bestuur mag enkel betrekking hebben op bijkomende inlichtingen die niet er niet toe leiden dat onregelmatigheden van het project, zoals aanvankelijk ingediend, verholpen worden.

Art. 51.Het Bestuur neemt deel aan het beoordelingsproces door advies uit te brengen op de projecten die zijn ingediend in het kader van de oproepen tot het indienen van projecten.

Het Bestuur beoordeelt de projecten volgens de criteria bepaald in de oproep tot het indienen van projecten.

Het Bestuur kan een beroep doen op onafhankelijke, eventueel internationale deskundigen, om het bij diens taak te helpen.

Het Bestuur deelt zijn mening aan de jury mee in verband met de vraag of een project in aanmerking komt, alsook alle gegevens in verband met de beoordeling van de projecten in hun geheel.

Wanneer de jury de mening van het Bestuur kent over de in aanmerking komende projecten, vergadert hij voor de beoordeling en de rangschikking van de projecten.

Art. 52.Na ontvangst van het voorstel van de jury over de rangschikking van de projecten neemt de Minister de beslissing betreffende de financiering van de projecten.

Ter afwijking wordt de beslissing door de Regering getroffen wanneer het een oproep tot het indienen van projecten betreft die door de Regering is verricht, met betrekking tot tegemoetkomingen voor samenwerkingsverbanden inzake technologische innovatie. In dat geval wordt het cijfer van de tegemoetkomingen gebracht op het maximum dat het decreet mogelijk maakt.

Art. 53.Wanneer de Minister of, in het geval waarvan sprake in artikel 52, lid 2, de Regering zijn beslissing genomen heeft, geeft het Bestuur daar kennis van aan elke promotor binnen een termijn van vijftien dagen.

De betrokken promotoren kunnen bij het Bestuur inzicht krijgen in de informatie over de motieven voor de weigering van de niet in aanmerking genomen projecten.

Art. 54.Voor de projecten waarvoor een gunstige beslissing is genomen, stelt het Bestuur een ontwerp-overeenkomst op die de betrekkingen regelt tussen het Gewest en de promotor overeenkomstig de beslissing getroffen door de Minister of, in het geval bedoeld in artikel 52, lid 2, door de Regering op grond van het advies van de jury. Die overeenkomst moet ondertekend worden door de promotoren binnen het door de Minister of, in het geval bedoeld in artikel 52, lid 2, door de Regering vastgestelde tijdsbestek.

De overeenkomst heeft met name betrekking op volgende gegevens : 1° de nadere regels voor de terugbetaling van de terugvorderbare voorschotten;2° de omschrijving van het project ingediend door de promotor;3° het werkschema en het tijdschema voor de uitvoering van het project;4° het budget toegewezen aan het project;5° de toelaatbare uitgaven;6° de verplichtingen in verband met de geheimhouding en de vertrouwelijkheid;7° de nadere regels voor de uitbetaling van de tegemoetkomingen, meer bepaald de periodiciteit ervan;8° de gegevens in verband met de intellectuele eigendom en de benutting van de resultaten van het project;9° de nadere regels voor de bekendmaking van de tegemoetkoming;10° de nadere regels voor de controle van de clausules van de overeenkomst en van de wetgeving over de overheidsopdrachten. Afdeling 2. - Tegemoetkomingsaanvragen onderworpen aan de

wetenschappelijke, technische, economische, financiële en leefmilieubeoordeling buiten de oproepen tot het indienen van projecten om

Art. 55.De promotor die een subsidie of een terugvorderbaar voorschot wenst te krijgen dient een project in bij het Bestuur. Voor de aanvraag die wordt ingediend wordt er een ontvangstbericht aan de promotor gericht binnen de tien werkdagen, waarbij melding wordt gemaakt van de ontvangstdatum alsmede van de naam van het personeelslid van het Bestuur dat het project behandelt. De werktaal is het Frans of, in voorkomend geval, het Duits.

Art. 56.Wanneer het Bestuur niet over alle gegevens beschikt die nodig zijn voor de beoordeling van het project, worden de bijkomende gegevens bij de promotor opgevraagd binnen de dertig dagen na indiening van het project.

Als de promotor geen gevolg geeft aan dat verzoek binnen de dertig dagen na de ontvangst ervan, wordt hij geacht het project te hebben ingetrokken. In dat geval deelt het Bestuur de promotor mee dat het dossier gesloten is. Laatstgenoemde beschikt over een termijn van vijftien dagen om een beroep in te dienen bij de Minister en te vragen dat het dossier heropend wordt.

Elk verzoek om bijkomende inlichtingen leidt een nieuwe termijn in van dertig dagen zonder dat de totale termijn tussen de datum van het bericht van ontvangst van het project en de mededeling van het, aan de Minister gerichte, gemotiveerde voorstel aan de promotor vijf maanden mag overschrijden.

De promotor mag het Bestuur evenwel berichten dat hij om een verlenging voor de indiening van het dossier verzoekt. Die verlenging mag een duur van vier maanden vanaf het bericht van ontvangst van het project niet overschrijden.

Art. 57.Indien het Bestuur over een volledig dossier beschikt, brengt het de promotor op de hoogte van het gemotiveerde voorstel dat het voornemens is aan de Minister te richten betreffende de verlening of de weigering van de aangevraagde tegemoetkoming. Voor elk project waarvoor een tegemoetkoming wordt verleend met een hoger bedrag dan 150.000 euro, gaat dat voorstel uit van een college bestaande uit minstens twee leden van het Bestuur. Het Bestuur maakt in zijn voorstel melding van de beoordeling van het project volgens de algemene en specifieke criteria.

Binnen de vijftien dagen na de ontvangst van die mededeling kan de promotor een uiteenzetting aan het Bestuur richten met de redenen waarom hij meent niet te kunnen instemmen met de voorgestelde beslissing. Het Bestuur maakt in een bijkomend voorstel melding van zijn opmerkingen op die eventuele uiteenzetting van de promotor.

De termijn tussen de datum van het bericht van ontvangst van het project en de mededeling van het, aan de Minister gerichte, gemotiveerde voorstel aan de promotor mag in totaal de drie maanden niet overschrijden.

Art. 58.Het Bestuur maakt de Minister zijn eerste voorstel over en, in voorkomend geval, zijn tweede voorstel samen met de uiteenzetting van de promotor.

Art. 59.Desnoods stelt het Bestuur een ontwerp-overeenkomst op waarbij de betrekkingen tussen het Bestuur en de promotor geregeld worden met inachtneming van het decreet en dit besluit.

De overeenkomst heeft met name betrekking op volgende gegevens : 1° de nadere regels voor de terugbetaling van de terugvorderbare voorschotten;2° de omschrijving van het project ingediend door de promotor;3° het werkschema en het tijdschema voor de uitvoering van het project;4° het budget toegewezen aan het project;5° de toelaatbare uitgaven;6° de verplichtingen in verband met de geheimhouding en de vertrouwelijkheid;7° de nadere regels voor de uitbetaling van de tegemoetkomingen, meer bepaald de periodiciteit ervan;8° de gegevens in verband met de intellectuele eigendom en de benutting van de resultaten van het project;9° de nadere regels voor de bekendmaking van de tegemoetkoming;10° de nadere regels voor de controle van de clausules van de overeenkomst en van de wetgeving over de overheidsopdrachten.

Art. 60.Binnen een termijn van dertig dagen te rekenen van de aanvaarding, door de Minister, van het project of van het voorstel tot beslissing, richt het Bestuur de gemotiveerde beslissing en, in voorkomend geval, de overeenkomst waarvan sprake in artikel 59 aan de promotor.

De betrokken promotoren kunnen bij het Bestuur inzicht krijgen in de informatie over de motieven voor de weigering van de niet in aanmerking genomen projecten. Afdeling 3. - Tegemoetkomingsaanvragen ingediend in het kader van de

subsidies met betrekking tot de procédé-innovaties in de diensten en de organisatie-innovaties in de diensten

Art. 61.De promotor die een subsidie wenst te krijgen dient een project in bij het Bestuur Economie. Voor de aanvraag die wordt ingediend wordt er een ontvangstbericht aan de promotor gericht binnen de tien werkdagen, waarbij melding wordt gemaakt van de ontvangstdatum alsmede van de naam van het personeelslid van het Bestuur dat het project behandelt. De werktaal is het Frans of, in voorkomend geval, het Duits.

Art. 62.Indien het Bestuur Economie niet over alle noodzakelijke gegevens beschikt voor de beoordeling van het project, vraagt het bijkomende gegevens op bij de promotor binnen de dertig dagen na ontvangst van het project.

Als de promotor geen gevolg geeft aan dat verzoek binnen de dertig dagen na de ontvangst ervan, wordt hij geacht het project te hebben ingetrokken. In dat geval deelt het Bestuur Economie de promotor mee dat het dossier gesloten is. Laatstgenoemde beschikt over een termijn van vijftien dagen om een beroep in te dienen bij de Minister van Economie en te vragen dat het dossier heropend wordt.

Elk verzoek om bijkomende inlichtingen leidt een nieuwe termijn in van dertig dagen zonder dat de totale termijn tussen de datum van het bericht van ontvangst van het project en de mededeling van het, aan de Minister van Economie gerichte, gemotiveerde voorstel aan de promotor vijf maanden mag overschrijden.

De promotor mag het Bestuur Economie evenwel berichten dat hij om een verlenging voor de indiening van het dossier verzoekt. Die verlenging mag een duur van vier maanden vanaf het bericht van ontvangst van het project niet overschrijden.

Art. 63.Indien het Bestuur Economie over een volledig dossier beschikt, brengt het de promotor op de hoogte van het gemotiveerde voorstel dat het voornemens is aan de Minister van Economie te richten betreffende de verlening of de weigering van de aangevraagde tegemoetkoming. Voor elk project waarvoor een tegemoetkoming wordt verleend met een hoger bedrag dan 150.000 euro, gaat dat voorstel uit van een college bestaande uit minstens twee leden van het Bestuur Economie. Het Bestuur Economie maakt in zijn voorstel melding van de beoordeling van het project volgens de algemene en specifieke criteria.

Binnen de vijftien dagen na de ontvangst van die mededeling kan de promotor een uiteenzetting aan het Bestuur Economie richten met de redenen waarom hij meent niet te kunnen instemmen met de voorgestelde beslissing. Het Bestuur Economie maakt in een bijkomend voorstel melding van zijn opmerkingen op die eventuele uiteenzetting van de promotor.

De totale termijn tussen de datum van het bericht van ontvangst van het project en de mededeling van het, aan de Minister van Economie gerichte, gemotiveerde voorstel aan de promotor mag in totaal de drie maanden niet overschrijden.

Art. 64.Het Bestuur Economie maakt de Minister van Economie zijn eerste voorstel over en, in voorkomend geval, zijn tweede voorstel samen met de uiteenzetting van de promotor.

Art. 65.Desnoods stelt het Bestuur Economie een ontwerp-overeenkomst op waarbij de betrekkingen tussen het Gewest en de promotor geregeld worden met inachtneming van het decreet en dit besluit.

De overeenkomst heeft met name betrekking op volgende gegevens : 1° de omschrijving van het project ingediend door de promotor;2° het werkschema en het tijdschema voor de uitvoering van het project;3° het budget toegewezen aan het project;4° de toelaatbare uitgaven;5° de verplichtingen in verband met de geheimhouding en de vertrouwelijkheid;6° de nadere regels voor de uitbetaling van de tegemoetkomingen, meer bepaald de periodiciteit ervan;7° de gegevens in verband met de intellectuele eigendom en de benutting van de resultaten van het project;8° de nadere regels voor de bekendmaking van de tegemoetkoming;9° de nadere regels voor de controle van de clausules van de overeenkomst en van de wetgeving over de overheidsopdrachten.

Art. 66.Binnen een termijn van dertig dagen te rekenen van de aanvaarding, door de Minister van Economie, van het project of van het voorstel tot beslissing, richt het Bestuur Economie de gemotiveerde beslissing en, in voorkomend geval, de overeenkomst waarvan sprake in artikel 65 aan de promotor.

De betrokken promotoren kunnen bij het Bestuur Economie inzicht krijgen in de informatie over de motieven voor de weigering van de niet in aanmerking genomen projecten. HOOFDSTUK VI. - Popularisering van de wetenschap, het onderzoek en de innovatie Afdeling 1. - Toelaatbaarheidscriteria

Art. 67.Toelaatbaar is het project dat voldoet aan alle volgende voorwaarden : 1° het wordt ingediend door een rechtspersoon met minstens één vestiging in Wallonië;2° voornaamste doelstelling is de verspreiding van wetenschappelijke of technische kennis;3° het project is niet bedoeld voor specialisten;4° het omvat een omschrijving van de inhoud van de activiteit en de gekozen aanpak;5° het omvat een uiteenzetting van de profielen van de personen die ingezet worden voor de verwezenlijking van het project;6° het omvat een werkschema met het tijdschema en een omschrijving van de verschillende uit te voeren taken;7° het omvat een financieel plan;8° het omvat een communicatieplan. Afdeling 2. - Evaluatiecriteria

Art. 68.De evaluatie van het project heeft meer bepaald betrekking op : 1° de kwaliteit van de presentatie en de bewoordingen van de subsidie-aanvraag;2° de kwaliteit van het personeel, meer bepaald in termen van diploma en beroepservaring, evenals de kwaliteit van de wetenschappelijke, technische en functionele begeleiding van het project;3° de voorgeschiedenis van de promotor in het betrokken vakgebied;4° de balans tussen de geldmiddelen en het project;5° de verwachte impact bij het doelpubliek;6° het potentieel van de valorisering en de omzetting van het project in een andere context;7° de kwaliteit van een eventueel samenwerkingsverband met een instantie die wetenschappelijke en technische kennis verspreidt;8° de originaliteit, zowel wat de gekozen thematiek als de gekozen aanpak betreft; 9° de logica van het project (interactief en pluridisciplinair karakter, bestrijding van de ongelijke behandelingen, respect voor het leefmilieu, enz.); 10° de financieringsmodus, bij meervoudige geldbronnen.

Art. 69.De intensiteit van de subsidie, uitgedrukt in percentages van de toelaatbare uitgaven voor belastingen of heffingen, mag 80 bereiken. Het deel dat niet onder de subsidie valt wordt meer bepaald gefinancierd door de eventuele opbrengsten van het project, door andere overheids- of privé-interventies of door inbreng in natura waarvan de waarde in de marktprijs wordt uitgedrukt.

Titel V. - Subsidie en terugvorderbaar voorschot HOOFDSTUK I. - Gemeenschappelijke bepalingen voor de subsidies en de terugvorderbare voorschotten

Art. 70.Bij besluit van de Minister of, in voorkomend geval, de Regering, worden meer bepaald het doel, het bedrag en de begunstigde van de subsidie of het terugvorderbaar voorschot bepaald.

Art. 71.De promotor overhandigt het Bestuur : 1° tijdens de uitvoering van de activiteit die onder de tegemoetkoming valt : a) activiteitenverslagen, samen met het overzicht van de uitgaven met betrekking tot de periode waarop ze slaan;b) wetenschappelijke en technische verslagen;2° verslagen over de benutting van de activiteit die onder de tegemoetkoming valt;3° verslagen over het gebruik van de resultaten van de activiteit die onder de tegemoetkoming valt;4° verslagen over de indicatoren zoals bepaald in artikel 123 van het decreet;5° evaluatieverslagen op de overeengekomen vervaldata.

Art. 72.De vorm, de inhoud en de frequentie van de verslagen waarvan sprake in artikel 71 worden vastgelegd in het besluit bedoeld in artikel 70.

Elk van die verslagen moet het Bestuur bereiken binnen de dertig dagen na de periode waarop ze betrekking hebben.

Art. 73.De promotor licht het Bestuur schriftelijk en binnen een termijn van minder dan dertig dagen in over iedere : 1° wijziging in zijn statuten;2° wijziging van zijn aandeelhoudersstructuur waarbij meer dan één vijfde van zijn kapitaal betrokken is;3° verrichting die een significante impact heeft ofwel op zijn kapitaal, ofwel op de aard van zijn activiteiten, ofwel op de plaats waar deze uitgevoerd worden. HOOFDSTUK II. - Specifieke bepalingen voor de terugvorderbare voorschotten

Art. 74.Elke overeenkomst bevat een omstandig scenario voor een succesvolle afloop die overeenstemt met het commercieel welslagen van het project, meer bepaald inzake omzet, verkoopsvolume, marktaandelen en, in voorkomend geval, inschakeling in de netwerken.

Wordt de verwachte succesvolle afronding van het project overtroffen, dan mag de terugbetaling van het terugvorderbaar voorschot, intresten meegerekend, tweemaal het nominale bedrag niet overstijgen.

Art. 75.De rentevoet die toegepast wordt voor de terugbetalingen is de Euribor op één jaar, verhoogd met 100 basispunten. Het betreft het cijfer dat geldt de eerste dag van de maand van het toekenningsbesluit. HOOFDSTUK III. - Terugbetaling van de subsidie of het terugvorderbare voorschot

Art. 76.De promotor betaalt het Waalse Gewest op verzoek van het Bestuur het verschil terug tussen de uitbetaalde bedragen en de bedragen die door het Bestuur zijn aanvaard na controle van de verantwoording van de uitgaven : 1° bij opschorting of intrekking van de subsidie of het terugbetaalbaar voorschot;2° bij afzien van de subsidie of het terugvorderbaar voorschot;3° wanneer de activiteiten die onder de tegemoetkoming vallen, beëindigd worden.

Art. 77.Op verzoek van het bestuur betaalt de promotor het Waalse Gewest het verschil geheel of gedeeltelijk terug tussen de uitbetaalde bedragen en de bedragen die door het Bestuur zijn aanvaard na controle van de verantwoording van de uitgaven wanneer dat verschil het deel van de subsidie of het terugbetaalbaar voorschot te boven gaat in de toelaatbare uitgaven bepaald voor de drie eerstvolgende maanden.

Art. 78.Bij opschorting van de subsidie of het terugvorderbare voorschot krachtens artikel 79, 3° en 4°, of bij intrekking van de subsidie of het terugvorderbaar voorschot worden enkel de uitgaven in overweging genomen die betrekking hebben op de periode die voorafgaat aan de ontvangst, door de promotor, van de kennisgeving van de opschorting of van de intrekking die niet voorafgegaan wordt door een opschorting.

Als de promotor afziet van de subsidie of het terugvorderbaar voorschot, worden enkel de uitgaven in overweging genomen die betrekking hebben op de periode die voorafgaat aan het tijdstip waarop de promotor meedeelt dat hij ervan afziet. HOOFDSTUK IV. - Opschorting en intrekking van de subsidie of het terugbetaalbaar voorschot

Art. 79.De Minister kan de uitbetaling van de subsidie of het terugvorderbaar voorschot opschorten : 1° bij niet-inachtneming van artikel 72, lid 2;2° bij niet-inachtneming van artikel 73;3° wanneer de promotor in een faillissements- of concordaatsprocedure verwikkeld is, al dan niet vrijwillig in vereffening wordt gesteld dan wel ontbonden wordt;4° wanneer de slechte geldtoestand van de promotor de zorgvuldige uitvoering van het project of de perspectieven voor de benutting van de resultaten van het project door de promotor in gevaar brengt;5° bij een negatieve evaluatie ten gevolge van de verslagen ingediend krachtens artikel 71, 5°.

Art. 80.De Minister kan de promotor het voordeel van de subsidie of het terugvorderbaar voorschot ontzeggen : 1° in de gevallen bedoeld in artikel 79, 3°, 4° en 5°;2° als redelijkerwijs blijkt dat de doelstellingen, zoals beoordeeld op het tijdstip van de behandeling van het project, wegens aanzienlijke wijzigingen in de economische en technische context niet meer in het bereik van de promotor liggen. In alle gevallen van intrekking bedoeld in lid 1 beëindigt het Waalse Gewest de uitbetaling van de subsidie of het terugvorderbaar voorschot.

Art. 81.Het bestuur kan de promotor het voordeel van de subsidie of het terugvorderbaar voorschot ontzeggen wanneer de promotor meer dan vijfenveertig werkdagen lang geen gevolg gegeven heeft aan een ingebrekestelling om één van zijn verplichtingen uit te voeren waarvan het Bestuur hem bij ter post aangetekend schrijven kennis heeft gegeven. In dat geval : 1° beëindigt het Waalse Gewest de uitbetaling van de subsidie of het terugvorderbaar voorschot;2° wordt de promotor die een subsidie geniet ertoe gehouden het Waalse Gewest de gezamenlijke als subsidie betaalde bedragen terug te betalen na aftrek van de reeds terugbetaalde sommen;3° wordt de promotor die een terugvorderbaar voorschot geniet ertoe gehouden het Waalse Gewest de gezamenlijke als subsidie betaalde bedragen terug te betalen na aftrek van de reeds terugbetaalde sommen. HOOFDSTUK V. - Afzien van de subsidie of het terugvorderbaar voorschot

Art. 82.De promotor mag van de subsidie of het terugvorderbaar voorschot afzien tijdens de activiteiten die onder de tegemoetkoming vallen voorzover de clausules in verband met de subsidie of het terugvorderbaar voorschot die hem aan het Waalse Gewest binden, dat toelaten.

Titel VI. - Interdepartementaal opvolgingscomité

Art. 83.Er wordt een interdepartementaal opvolgingscomité opgericht dat meer bepaald bestaat uit personeelsleden van de bestuursdiensten van de Regering, bevoegd voor onderzoek, technologische innovatie en economie. Het Comité komt minstens vier keer per jaar samen.

De Minister en de Minister van Economie leggen er samen de samenstelling en de nadere werkingsregels van vast.

Art. 84.Het interdepartementaal opvolgingscomité heeft als hoofdtaken : 1° de strategische doelstellingen en de hoofdlijnen, bepaald krachtens artikel 117 van het decreet, in voorstellen voor operationele maatregelen om te zetten, door onder meer de balans te bepalen tussen die doelstellingen en hoofdlijnen, enerzijds, en de bestaande tegemoetkomingen en de wijze van toekenning ervan, anderzijds;2° bijgevolg de eventuele wijzigingen, meer bepaald van wettelijke of regelgevende aard, in die voorstellen in te passen als ze van toepassing zijn wat de bestaande tegemoetkomingen en de wijze van toekenning ervan betreft;3° erover waken dat de aangenomen operationele maatregelen toegepast worden overeenkomstig de strategische doelstellingen en de hoofdlijnen bepaald krachtens artikel 117 van het decreet;4° toe te zien op de uitvoering van de indicatoren bepaald krachtens artikel 123, 1°, van het decreet;5° toe te zien op de uitvoering van de nadere regels voor de inzameling, de analyse en de verspreiding bepaald in artikel 123, 2°, van het decreet;6° een voorstel uit te werken voor de nadere regels voor de steun met onderdelen bedoeld in artikel 121 van het decreet, door er meer bepaald op toe te zien dat hij aansluit op de andere tegemoetkomingen en incentives van de overheid dan die bedoeld in het decreet, inzake benutting en commercialisering van innoverende producten, procédés of diensten;7° voorstellen uit te werken voor maatregelen die de onderlinge aansluiting van de tegemoetkomingen bedoeld in het decreet en de tegemoetkomingen vallend onder het economisch ontwikkelingsbeleid van het Waalse Gewest bevorderen;8° voorstellen uit te werken voor maatregelen die de projecten kunnen aansturen op één van beide tegemoetkomingscategorieën;9° voorstellen uit te werken voor maatregelen die de overeenkomsten en de administratieve documenten betreffende beide tegemoetkomingscategorieën zo goed mogelijk één kunnen maken;10° voorstellen uit te werken voor maatregelen die ervoor zorgen dat de methodologische instrumenten die voor de beoordeling van alle ingediende projecten kunnen dienen en de opvolging van de ondersteunde projecten;11° de Regering inlichten en voorstellen voor acties uitwerken wanneer een door een andere overheid overwogen of getroffen maatregel een significante impact zou kunnen hebben op het beleid van het Waalse Gewest inzake onderzoek, technologische innovatie en economische ontwikkeling. Titel VII. - Slotbepalingen

Art. 85.De termijnen bedoeld bij dit besluit worden jaarlijks opgeschort tussen 16 juli en 15 augustus en 21 december en 31 december.

Wanneer een termijn bedoeld in dit besluit verstrijkt op een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag, wordt hij verlengd tot de eerstvolgende dag die geen zaterdag, zondag of wettelijke feestdag is.

Art. 86.Opgeheven worden : 1° het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 20 oktober 1988 betreffende de uitvoering van handelingen en programma's van technologische bevordering;2° het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 3 december 1992 betreffende de samenstelling en de werking van het Oriëntatiecomite ter bevordering van het onderzoek en van de technologieën in het Waalse Gewest;3° het besluit van de Waalse Regering van 29 september 1994 betreffende de steun aan en de tussenkomsten voor het onderzoek en de technologieën;4° het besluit van de Waalse Regering van 3 april 2003 betreffende de erkenning van de collectieve onderzoekscentra;5° het besluit van de Waalse Regering van 7 juli 2005 tot wijziging van de begripsomschrijving "kleine of middelgrote onderneming" in de zin van het decreet van 2005 juli 1990 betreffende de bijstand en de tussenkomsten van het Waalse Gewest voor het onderzoek en de technologieën.

Art. 87.Het decreet treedt in werking op 1 oktober 2008.

Art. 88.Dit besluit treedt in werking op op 1 oktober 2008.

Art. 89.De Minister van Onderzoek en de Minister van Economie zijn, elk wat hem betreft, bevoegd voor de uitvoering van dit besluit.

Namen, 18 september 2008.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Onderzoek, Nieuwe Technologieën en Internationale Betrekkingen, Mevr. M.-D. SIMONET De Minister van Economie, Tewerkstelling, Buitenlandse Handel en Patrimonium;

J.-C. MARCOURT

Bijlage Deze bijlage legt de "coëfficiënt R" vast waarvan sprake in artikel 10 van het besluit.

De analyse van de geldmiddelen van de onderzoekscentra berust op de twaalf ijkpunten die in onderstaande tabel zijn vermeld : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld * : die bonificatie van het gewest moet opgenomen worden in ref 1 - DC van het Gewest ** : met inbegrip van de facturaties voor onderaanneming voor de ondernemingen en waarvan de financiering vaststaat in het kader van de gewestelijke tegemoetkomingen (voorbeelden : terugvorderbare voorschotten of haalbaarheidsonderzoek als technische steun) De bestaansmiddelen van een centrum worden ondergebracht in twee categorieën en 5 rubrieken. Die rubrieken dienen om de afhankelijkheids- en performantieratio's van het centrum vast te leggen.

Categorieën "Subsidies" - S : - werkingssubsidies : Ref. 1, 4, 11 en 12; - investeringssubsidies : Ref. 2 en 3.

Categorie "Opbrengsten" - R : - opbrengsten ivm industriële activiteit : Ref. 9 en 10. - opbrengsten ivm onderzoek of openbare expertises, buiten financieringen van het Waalse Gewest om : Ref. 5 en 6. - opbrengsten van bijdragen : Ref. 7 en 8.

De coëfficiënt "R" wordt als volgt bepaald : R = (Ref. 5 + Ref. 6 + Ref. 7 + Ref. 8 + Ref. 9 + Ref. 10) / Ref. 13 Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Waalse Regering van 18 september 2008 betreffende de steun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie in Wallonië.

Namen, 18 september 2008.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Onderzoek, Nieuwe Technologieën en Internationale Betrekkingen, Mevr. M.-D. SIMONET De Minister van Economie, Tewerkstelling, Buitenlandse Handel en Patrimonium;

J.-C. MARCOURT

^