Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 18 september 2008
gepubliceerd op 03 november 2008

Besluit van de Waalse Regering tot uitvoering van het decreet van 12 juli 2001 betreffende de beroepsopleiding in de landbouw

bron
waalse overheidsdienst
numac
2008203860
pub.
03/11/2008
prom.
18/09/2008
ELI
eli/besluit/2008/09/18/2008203860/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

18 SEPTEMBER 2008. - Besluit van de Waalse Regering tot uitvoering van het decreet van 12 juli 2001 betreffende de beroepsopleiding in de landbouw


De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 12 juli 2001 betreffende de beroepsopleiding in de landbouw, inzonderheid op de artikelen 3, 5, 6 § 5, 7, §§ 2 en 3, en 9;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 28 februari 2002 tot uitvoering van het decreet van 12 juli 2001 betreffende de beroepsopleiding in de landbouw;

Gelet op de adviezen van de Adviescommissie voor de beroepsopleiding in de landbouw, gegeven op 5 februari 2008 en 12 juni 2008;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 17 april 2008;

Gelet op de instemming van de Minister van Begroting, gegeven op 5 mei 2008;

Gelet op het advies A.934 aangenomen door de "Conseil économique et social de la Région wallonne" (Sociaal-economische Raad van het Waalse Gewest) op 30 juni 2008;

Gelet op het advies 45.074/2/V van de Raad van State, gegeven op 8 september 2008, overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Vorming;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Dit besluit regelt, overeenkomstig artikel 138 van de Grondwet, een aangelegenheid bedoeld in artikel 127, § 1, ervan.

Het is van toepassing in het Franse taalgebied.

Art. 2.In de zin van dit besluit wordt verstaan onder : 1° "decreet", het decreet van 12 juli 2001 betreffende de beroepsopleiding in de landbouw;2° "Minister", de Minister bevoegd voor de Beroepsopleiding;3° "Bestuur", de Directie Beroepsopleiding van het Departement Werk en Beroepsopleiding van het Operationeel Directoraat-generaal Economie,Werk en Onderzoek van de Waalse Overheidsdienst;4° "ambtenaar van de bevoegde dienst", de attaché bij de buitendiensten van het Operationeel Directoraat-generaal "Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu" van de Waalse Overheidsdienst;5° "Commissie", de Adviescommissie voor de beroepsopleiding in de landbouw;6° "dagen", alle dagen met uitzondering van de zon- en feestdagen. HOOFDSTUK II. - Inhoud van de opleidingen

Art. 3.§ 1. De in artikel 3, § 1, van het decreet bedoelde opleiding omvat : 1° cursussen landbouwtechnieken van het type A, zoals bedoeld in artikel 3, § 1, 1°, van het decreet, van minstens drie uur per dag waarvan het programma minstens vijfenzeventig uur moet bedragen en met name op de volgende vakken betrekking moet hebben : a) biologie;b) chemie;c) plantkunde;d) natuurwetenschappen;e) bemesting;f) genetica;g) economie;h) teelt;i) plantenteelt;j) veehouderij;k) landelijke genie;l) de algemene vakken die nodig zijn voor de verwerking van de bovenvermelde vakken;2° cursussen van het type B, zoals bedoeld in artikel 3, § 1, 2°, van het decreet, van minstens drie uur per dag waarvan het programma minstens negentig uur moet bedragen over onderwerpen met betrekking tot elk van de volgende vier groepen onderwerpen : a) de economische, financiële, juridische, fiscale en sociale aspecten van de overname van een landbouwbedrijf;b) de kostenraming, de analyse en het beheer van minstens één type landbouwbedrijf;c) het gemeenschappelijk landbouwbeleid, het Investeringsfonds voor de landbouw en de milieuaspecten in de landbouw;d) de openbare diensten en de economische operatoren die zich met de landbouw bezighouden;3° cursussen van het type C, zoals bedoeld in artikel 3, § 1, 3°, van het decreet, van minstens twee uur per dag, die complementair zijn aan de cursussen van het type A en van het type B en waarvan het programma minstens twintig uur bedraagt en betrekking heeft op : a) één of meer technische, economische of juridische problemen van het landbouwbedrijf in verband met het multifunctionele aspect van de landbouw;b) de diversificatie van de economische landbouwbasis en de integratie van nieuwe technologieën;c) het streven naar de beste kwaliteit in deze sector;4° stages zoals bedoeld in hoofdstuk III. De A-, B- en C-cursussen moeten minstens door zes deelnemers worden gevolgd.

Op voorstel van de Commissie kan de Minister de vakken van de in § 1, eerste lid, 1° tot 3° bedoelde A-, B en C-cursussen wijzigen.

In de zin van artikel 3, § 1, 2°, van het decreet, wordt verstaan onder : 1° "landbouwgericht diploma van het hoger secundair onderwijs", een getuigschrift of een diploma van het secundair technisch of beroepsonderwijs van de sector landbouwkunde (CQ6 of CQ7);2° "nuttige ervaring" : een beroepservaring van minstens drie jaar voor het verwerven van de beroepsbekwaamheid die nodig is voor de overname en het beheer van een landbouwbedrijf in de zin van artikel 1, 10°, van het besluit van de Waalse Regering van 24 mei 2007 betreffende steun aan de landbouw. § 2. De in artikel 3, § 2, van het decreet bedoelde vaste opleiding omvat : 1° afstandscursussen zoals bedoeld in artikel 3, § 2, 1°, van het decreet, waarvan het programma en de toelatingsregels gelijk zijn aan die voorzien voor de A- of C-cursussen naar gelang van het type cursussen en de volgende voorwaarden vervullen : a) een exemplaar van de cursussen wordt door de organisator aan het Bestuur en aan de bevoegde ambtenaar overgemaakt;b) de organisator verstrekt te allen tijde alle inlichtingen over de werking en het verloop van de cursussen en houdt een register van de taken van de deelnemers bij;c) de verbeterde antwoorden worden binnen vijftien dagen aan de deelnemers teruggestuurd;d) de bevoegde ambtenaar wordt uitgenodigd om het mondelinge examen bij te wonen;e) het mondelinge examen wordt voorafgegaan door minstens twee studiesessies zoals bedoeld in artikel 3, § 2, 2°, van het decreet. De afstandscursussen kunnen op elektronische wijze worden gegeven; 2° studiesessies, zoals bedoeld in artikel 3, § 2, 2°, van het decreet, die betrekking hebben op een sociaal, juridisch, technisch, economisch, ecologisch landbouwthema of gebonden zijn aan de integratie van nieuwe technologieën of het streven naar de beste kwaliteit onder de leiding van een opleider en die bestaan uit een uiteenzetting en een discussie met een gehele duur van minstens twee uur;3° lezingen, zoals bedoeld in artikel 3, § 2, 2°, van het decreet, die bestaan uit vergaderingen van minstens één uur met een uiteenzetting en een discussie onder de leiding van een gekwalificeerde spreker;4° rondleidingen, zoals bedoeld in artikel 3, § 2, 2°, van het decreet, van minstens één uur met een niet-commercieel en vormend karakter onder de leiding van een vormingswerker of van een gekwalificeerde spreker in een landbouwbedrijf, in een instelling voor onderzoek of om zich op de hoogte te stellen van de verwezenlijkingen in de landbouwsector aangevuld door een korte uiteenzetting en een discussie ter plaatse;5° contactdagen, zoals bedoeld in artikel 3, § 2, 2°, van het decreet, die bestaan uit vergaderingen van minstens twee uur gegeven door afgevaardigden verantwoordelijk voor plaatselijke afdelingen die afhangen van een erkend beroepsopleidingscentrum met als doel de voorbereiding van de beroepsopleiding op plaatselijk niveau en de aanpassing van deze opleiding aan de werkelijke behoeften van de deelnemers;6° stages zoals bedoeld in hoofdstuk III van dit besluit. De in leden 1, 2° en 4°, bedoelde activiteiten kunnen beroepsopleidingsactiveiten of een deel van het programma op zich uitmaken. § 3. De opleiding van de vormingswerkers bevat bijscholingsdagen die bestaan uit vergaderingen van minstens drie uur voorbehouden aan de vormingswerkers, sprekers en aan de personen van de erkende beroepsopleidingscentra waar onderwerpen en items betreffende de vorming worden behandeld.

Studiesessies, lezingen, rondleidingen, contact- of bijscholingsdagen moeten minstens zes deelnemers tellen. § 4. De inhoud van de opleidingsprogramma's bedoeld in de §§ 1, 2 en 3 moeten jaarlijks vóór 15 mei door de opleidingscentra aan het bestuur worden voorgesteld. Ze worden door de Minister goedgekeurd op gemotiveerd advies van het Bestuur.

Art. 4.Om de examens af te leggen, moet de deelnemer de cursussen tegen een ratio van minstens 80 % van de uren van de volledige cyclus gevolgd hebben. De Minister kan evenwel afwijken van deze regel voor de behoorlijk gerechtvaardigde individuele overmachtgevallen.

De deelnemer die voor het laatste examen van een A-, B-, of C-cursus geslaagd is, ontvangt een niet-gehomologeerd getuigschrift voor landbouwersberoepsopleiding waarvan het model door de Minister wordt bepaald, op advies van het Bestuur. Deze getuigschrift wordt door de Minister geviseerd.

Voor elk examen worden de ambtenaar van de bevoegde dienst en een vertegenwoordiger van het Bestuur uitgenodigd.

Art. 5.De opleiding van de liefhebbers in de zin van artikel 2, eerste lid, 3°, van het decreet bevat lezingen met minstens tien deelnemers die bestaan uit vergaderingen van minstens één uur met een uiteenzetting en een discussie onder de leiding van een spreker. HOOFDSTUK III. - Stage

Art. 6.De in artikel 3, § 1, 4° en § 2, 3°, van het decreet bedoelde stage moet aan de volgende doelstellingen voldoen : 1° vergelijking met sociale en culturele context die verschillend is van de omgeving van de stagiair;2° globale aanpak van een bedrijf;3° ontwikkeling in de werkomgeving van de persoonlijke en relationele bekwaamheden gebonden aan de uitoefening van het beroep van verantwoordelijke van een landbouwbedrijf;4° samenwerking aan de uitwerking van de beslissingen en aan de leiding van het landbouwbedrijf;5° voorbereiding van een ontwerp van installatie en van de uitwerking van een ontwikkelingsplan overeenkomstig artikel 22 van het besluit van de Waalse Regering van 24 mei 2007 betreffende de steun aan de landbouw;6° professionalisering van de vakkennis van de stagiair.

Art. 7.De stage die minstens drie maanden duurt, kan in periodes van ten minste één maand worden gesplitst.

De stages die vroeger in één of meer landbouwbedrijven in het kader van een erkende schoolopleiding worden verricht, kunnen in aanmerking worden genomen voor maximaal één maand als de duur van de stage gelijk is aan of langer is dan twaalf dagen.

De hele stage of een gedeelte ervan kan in een onderneming of een instelling in contact met de landbouwsector worden verricht. De hele stage of een gedeelte ervan kan in het buitenland worden verricht.

De volgende personen worden tot de stage toegelaten : 1° de houder van een landbouwgericht getuigschrift van minstens het niveau van het hoger secundair onderwijs;2° de houder van het getuigschrift afgegeven aan het einde van de B-cursussen bedoeld in artikel 3, § 1, eerste lid, 2°, of de houder die uiterlijk vóór het einde van de stage erover zal beschikken;3° de persoon die beschikt over de nuttige ervaring bedoeld in artikel 3, § 1, vierde lid, of de persoon die uiterlijk vóór het einde van de stage erover zal beschikken. De stages kunnen in aanmerking worden genomen om de nuttige ervaring te bewijzen.

De stage wordt afgesloten met de overlegging van een eindestageverslag van de stagiair en van een evaluatieverslag van de stagebegeleider, waarvan de modellen door de Minister worden bepaald.

De beroepsopleidingscentra zien toe op de naleving van de sociale wetgeving wat betreft de duur van de stage per kalenderjaar binnen een onderneming.

Art. 8.§ 1. Wanneer de stage in een landbouwbedrijf plaatsvindt, moet de door de Minister erkende verantwoordelijke voor dit bedrijf, die de hoedanigheid van stagebegeleider heeft, de volgende voorwaarden naleven : 1° sinds meer dan vier jaar een bedrijf runnen als landbouwbedrijfshoofd in hoofdberoep zoals bedoeld in artikel 1, 6°, van het voornoemd besluit van de Waalse Regering van 24 mei 2007;2° in een landbouwbedrijf werken, dat bevredigende onthaal-, werk-, hygiëne- en veiligheidsvoorwaarden biedt;3° bekwaam zijn om de technieken van het beroep en de beginselen van het bedrijfsbeheer uit te leggen;4° niet werken met verschillende stagiairs tegelijkertijd. § 2. Wanneer de stage in een onderneming of een instelling in contact met de landbouwsector plaatsvindt, moet de door de Minister erkende stagebegeleider de volgende voorwaarden naleven : 1° in de onderneming of in de instelling in contact met de landbouwsector functies bekleden waarmee hij kan voldoen aan de in artikel 6 bedoelde stagedoelstellingen;2° in een onderneming werken, die bevredigende onthaal-, werk-, hygiëne- en veiligheidsvoorwaarden biedt;3° bekwaam zijn om de technieken van het beroep uit te leggen;4° niet werken met verschillende stagiairs tegelijkertijd, behoudens afwijking van de Minister op advies van de Commissie.

Art. 9.§ 1. De stagebegeleider is erkend door de Minister volgens de hierna bepaalde modaliteiten.

De erkenningsaanvraag van een stagebegeleider wordt ingediend door een erkend beroepsopleidingscentrum, bij ter post aangetekend schrijven gericht aan het Bestuur of door neerlegging bij het Bestuur, tegen overhandiging van een ontvangstbewijs.

Het Bestuur onderzoekt de ontvankelijkheid van de aanvraag, en verzoekt de Commissie om advies binnen tien dagen na ontvangst van de aanvragen. Binnen dezelfde termijn geeft het Bestuur kennis aan het beroepsopleidingscentrum van de ontvankelijkheid van zijn aanvraag.

De Commissie geeft haar advies uit binnen tien dagen na het einde van het kwartaal van indiening de aanvraag. Zo niet wordt het advies geacht positief te zijn.

Op basis van het advies van de Commissie maakt het Bestuur een voorstel aan de Minister binnen tien dagen over.

De Minister spreekt zich uit over de aanvraag en deelt zijn beslissing mee binnen een termijn van dertig dagen overeenkomstig het door de Commissie uitgebracht advies.

Het Bestuur deelt die beslissing aan het beroepsopleidingscentrum mee binnen tien dagen na ontvangst van de beslissing van de Minister. § 2. De erkenning wordt verleend door de Minister voor een stilzwijgend hernieuwbare periode van drie jaar behoudens opzegging door de Minister of het Bestuur ten minste drie maanden vóór het einde van de termijn. § 3. Als één of meer van de in § 1 bedoelde voorwaarden niet vervuld zijn, kan de Minister de erkenning intrekken op basis van een omstandig rapport van het Bestuur en op advies van de Commissie die de bij de procedure van intrekking van de erkenning betrokken stagebegeleider zal hebben gehoord.

Binnen tien dagen deelt hij zijn beslissing aan het Bestuur mee.

Het Bestuur maakt de beslissing van de Minister bekend aan het bij de procedure van intrekking van de erkenning betrokken beroepsopleidingscentrum binnen tien dagen na de mededeling van de beslissing van de Minister.

Het beroepsopleidingscentrum waarvan de erkenning van een stagebegeleider ingetrokken werd, kan geen nieuwe erkenningsaanvraag meer indienen voor de bij de straf betrokken stagebegeleider binnen drie jaar na de datum van bekendmaking van de intrekking van de erkenning.

Art. 10.Het beroepsopleidingscentrum vervult de volgende opdrachten : 1° het zoeken naar of de hulp voor het zoeken naar een stagebegeleider in een landbouwbedrijf, een onderneming of een instelling in contact met de landbouwsector verzekeren;2° een voorlichtings- en adviesopdracht van de stagiairs verzekeren om doelstellingen vast te stellen die in de stageovereenkomst opgenomen zullen worden;3° een overeenkomst sluiten tussen de stagiair, de stagebegeleider, de onderneming of de instelling in contact met de landbouwsector en het beroepsopleidingscentrum overeenkomstig het door de Minister bepaald model;4° het bestaan van een verzekeringscontract nagaan tegen ongevallen die gedurende de stage en op de weg naar de stageplaats voorkomen, dat bij ongevallen dezelfde voordelen biedt als die bedoeld in de wet van 10 april 1971 op de arbeidsongevallen en, in voorkomend geval, toezien op het sluiten van een dergelijk contract te zijnen laste;5° het bestaan van de aansluiting van de stagiair bij een interbedrijfsgeneeskundige dienst nagaan en, in voorkomend geval, de aansluiting te zijnen laste uitvoeren;6° de individuele opvolging van de stagiair en de evaluatie van de stage verzekeren;7° het Bestuur een jaarlijks verslag overmaken over het verloop van de stages volgens de door de Minister bepaalde modaliteiten.

Art. 11.De Minister bepaalt het model van het attest voor de uitvoering van de stage alsook het model voor de evaluatie van de stages door het beroepsopleidingscentrum. Het attest voor de uitvoering van de stage alsook het evaluatieverslag worden afgeleverd door het beroepsopleidingscentrum. Twee originelen worden door het beroepsopleidingscentrum aan de stagiair overgemaakt en een afschrift ervan aan het Bestuur.

Art. 12.Als een erkende stagebegeleider een stagiair ontvangt, heeft hij recht op honoraria waarvan het bedrag in artikel 20 wordt bepaald. HOOFDSTUK IV. - Erkenning van de beroepsopleidingscentra, van de liefhebbersverenigingen, van de vormingswerkers, van de sprekers en van de onderwijsinstellingen

Art. 13.De erkenning van de beroepsopleidingscentra, van de liefhebbersverenigingen, van de vormingswerkers, van de sprekers en van de onderwijsinstellingen wordt verleend door de Minister volgens de modaliteiten bepaald in de artikelen 14 tot 16.

Art. 14.De aanvraag om erkenning van een centrum of een liefhebbersvereniging gaat vergezeld van, met name, de volgende documenten en gegevens : 1° de benaming van het centrum of van de liefhebbersvereniging;2° de rechtstoestand ervan en, in voorkomend geval, een afschrift van de statuten;3° in voorkomend geval, een beschrijving van de ervaring van de aanvraager inzake begeleiding van de stages in een landbouwbedrijf of in een onderneming;4° een beschrijving van de geplande beroepsopleidingsactiviteiten;5° voor de centra van het type A, een lijst van het permanente personeel met voor ieder personeelslid de vermelding van de verwezenlijkte studies overeenkomstig de bepalingen van artikel 6, § 1, 5°, van het decreet;6° voor de centra van het type A, het attest betreffende de naleving van de verplichting bedoeld in artikel 6, § 1, 6°, van het decreet;7° de aanwijzing van de gewestelijke of plaatselijke secties die lid zijn van de liefhebbersvereniging. De aanvraag om erkenning wordt gestuurd aan het Bestuur zes maanden vóór de datum waarop het beroepsopleidingscentrum met zijn activiteiten wil beginnen.

Het Bestuur geeft een ontvangstbericht van de aanvraag binnen vijftien dagen na ontvangst ervan af.

Het centrum of de liefhebbersvereniging delen op verzoek van het Bestuur elke bijkomende informatie betreffende de behandelde aanvraag mede.

Als het dossier volledig is, wordt het door het Bestuur aan de Minister overgemaakt die de erkenning binnen tien dagen verleent. Zo niet wordt de procedure opgeschort tot voorlegging van de ontbrekende documenten.

Art. 15.De erkenningsvoorwaarden van vormingswerker of spreker zijn de volgende : 1° een opleidings- of lezingenprogramma vaststellen;2° voor de technische, juridische, economische en sociale onderwerpen : a) ofwel minstens een diploma of een getuigschrift van het hoger secundair onderwijs of van het hoger onderwijs in verband met de bovenvermelde onderwerpen hebben of een nuttige ervaring hebben in verband met de bovenvermelde onderwerpen;b) en een ervaring inzake opleiding en communicatie op dit gebied kunnen vertonen;3° voor de lessen praktijk : a) ofwel houder zijn van minstens een kwalificatiegetuigschrift afgegeven aan het einde van het zesde of zevende jaar van het technisch of beroepsonderwijs of een nuttige ervaring hebben in verband met de bovenvermelde onderwerpen;b) en een ervaring inzake opleiding en communicatie op dit gebied kunnen vertonen;4° op de hoogte zijn van de in 1° bedoelde onderwerpen of bijscholingsdagen volgen. Bij gebrek aan kandidaturen die voldoen aan de voorwaarden bedoeld in het eerste lid kan de Minister, op behoorlijk met redenen omkleed verzoek van het beroepsopleidingscentrum, afwijken van de eisen inzake nuttige ervaring bedoeld in het eerste lid, 2°, b) en 3°, b).

Art. 16.Het erkende beroepsopleidingscentrum legt de lijst van de onderwijsinstellingen voor erkenning aan de Minister voor, namelijk de plaatsen waarin de in artikel 3, § 1, 1° tot 3° bedoelde activiteiten zullen plaatsvinden, met uitzondering van : 1° de onderwijsinstellingen waar het onderwijs erkend of gesubsidieerd wordt door de Franse Gemeenschap;2° de Opleidingscentra van de Waalse Dienst voor Beroepsopleiding en Arbeidsbemiddeling en het Waals Instituut voor alternerende vorming en voor zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen;3° de Bevoegdheidscentra opgericht door de Waalse Dienst voor Beroepsopleiding en Arbeidsbemiddeling en erkend door het Waalse Gewest. De onderwijsinstellingen kunnen gelegen zijn in de infrastructuren van de opleidingscentra van het type A of B. De eerste keer dat een onderwijsinstelling voor de beroepsopleiding inzake de landbouw wordt gebruikt, geeft het erkende scholingscentrum een duidelijke omschrijving van de lokalen en van de didactische uitrusting om te kunnen vaststellen of de installaties geschikt zijn voor de geplande beroepsopleidingsactiviteiten.

Die didactische uitrusting bevat al het materieel en meubilair dat noodzakelijk is voor de verstrekte opleiding.

Elke drager die het gebruik van de nieuwe informatietechnologieën alsook de toegang tot internet toelaat, wordt bevorderd.

Deze elementen worden gecontroleerd bij elke vernieuwing van erkenning.

In elke onderwijsinstelling moet een verantwoordelijke, die niet de vormingswerker, noch de spreker is, zijn gegevens vermelden om permanent bereikbaar te kunnen zijn. HOOFDSTUK V. - Voorwaarden voor de toekenning van toelagen

Art. 17.Het erkende beroepsopleidingscentrum of elke erkende liefhebbersvereniging maakt uiterlijk vóór 15 mei een jaarlijks programma van de vooruitzichten van de gedurende het volgende vormingsjaar georganiseerde activiteiten aan het Bestuur over. Het opleidingsjaar begint op 1 september en eindigt op 31 augustus.

Uiterlijk tegen 15 juli vóór het begrotingsjaar moet het Bestuur dit programma onderwerpen aan de goedkeuring van de Minister met inachtneming van de in artikel 3 bedoelde regels en van de begrotingsmiddelen.

Art. 18.Om in aanmerking te komen voor een vergoeding of een toelage, dient het erkende beroepsopleidingscentrum bij elke activiteit een aanvraag om goedkeuring in aan de hand van het gepaste formulier. Deze aanvraag moet minstens dertig dagen vóór het begin van de activiteit aan het Bestuur worden gestuurd.

Het formulier moet door de verantwoordelijke van het beroepsopleidingscentrum ingevuld, gedateerd en ondertekend worden.

Als laatstgenoemde niet aanwezig kan zijn, wordt de naam en het adres van de plaatselijke verantwoordelijke op het formulier vermeld.

Het Bestuur keurt de aanvraag goed of weigert dit te doen naargelang van de bepalingen van dit besluit binnen een termijn van twintig dagen na indiening van de aanvraag. Zoniet wordt de aanvraag geacht positief te zijn.

Geen enkele beroepsopleidingsactiviteit met publicitaire of commerciële doeleinden mag worden goedgekeurd. HOOFDSTUK VI. - Bedrag van de toelagen

Art. 19.De bezoldigingen, honoraria en vergoedingen van een vormingswerker en spreker worden vastgesteld als volgt : 1° 43 euro per uur voor de cursussen, studiesessies, contactdagen;2° voor de lezingen : het in 1° bedoeld tarief aangezien de toelage tot het tarief voor een lezing per organisator op dezelfde dag en gegeven door dezelfde spreker voor hetzelfde publiek wordt beperkt;3° voor een rondleiding door de vormingswerker of door de spreker : het in 1° bedoeld tarief.De toelage wordt beperkt tot maximum vier uur per dag alsmede een vergoeding van 5 euro per uur voor de reiskosten; 4° voor de bijscholingsdagen : a) forfaitair bedrag van 129 euro voor minimum drie uur;b) vergoedingen voor de reiskosten : forfaitair bedrag van 24,40 euro.

Art. 20.Voor de overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk III georganiseerde stages worden de honoraria van de stagebegeleider en de werkings- en organisatietoelagen per stagiair forfaitair vastgesteld als volgt : 1° 345,00 euro, als honoraria van de stagebegeleider;2° 105 euro, als forfaitaire dekking van de werkingskosten van de stagebegeleider;3° 800,00 euro, als forfaitaire dekking van alle werkingskosten van de beroepsopleidingscentra alsook de organisatiekosten voortvloeiend uit de uitvoering van de opdrachten bedoeld in artikel 10. Als de stage in verschillende delen bij verschillende stagebegeleiders wordt gesplitst, worden de honoraria en de werkingstoelagen tussen de stagebegeleiders verdeeld naar verhouding tot de duur van de periode waarin de stagiair stage loopt.

Art. 21.De andere werkingstoelagen dan die bedoeld in de artikelen 19 en 22, met name de bezoldigingen, honoraria en vergoedingen van de vormingswerker, spreker en stagebegeleider alsmede de toelagen die aan de beroepsopleidingscentra worden toegekend om de kosten van de onderwijsinstellingen geheel of gedeeltelijk te dekken, worden vastgesteld als volgt : 1° voor de erkende onderwijsinstelling waar beroepsopleidingsactiviteiten van het type A, B, C plaatsvinden, worden ze vastgesteld door de Minister of de afgevaardigde-ambtenaar met een maximum van 40,66 euro per lesuur met inachtneming van de in artikel 19 bedoelde beperkingen;2° voor het voor de afstandscursussen erkend beroepsopleidingscentrum : 2,50 euro per verbeterd en aan een leerling teruggezonden huiswerk;3° voor de andere activiteiten : 12,21 euro voor een uur en 16,31 euro voor twee uur met inachtneming van de in artikel 19 bedoelde beperkingen.

Art. 22.De andere organisatietoelagen voor de opleidingsactiviteiten dan die bedoeld in artikel 19 met name de toelagen die aan het erkende beroepsopleidingscentrum worden toegekend om de kosten gebonden aan de organisatie van de cursussen geheel of gedeeltelijk te dekken, worden vastgesteld als volgt : 1° het centrum van het type A ontvangt 40,66 euro per uur voor de eerste 1 500 uur van zijn programma en 27,61 euro per uur vanaf het 1 501e uur. Voor de mondelinge cursussen en de bijscholingsdagen wordt dit tarief volledig toegepast naargelang van de werkelijke duur van de activiteiten.

Een uur examen wordt gelijkgesteld met een lesuur met een maximum van vier uur per examendag.

Voor de afstandscursussen wordt de gelijkwaardigheid van de organisatietoelagen per cursus door de Minister vastgesteld.

Voor de andere activiteiten wordt rekening gehouden met een forfaitaire duur van twee uur voor de studiesessies en de contactdagen en met een uur voor de lezingen.

Als verschillende van deze activiteiten op dezelfde dag, in hetzelfde lokaal of voor hetzelfde publiek plaatsvinden, wordt de organisatietoelage berekend met een maximum van vier uur per dag.

Voor de rondleidingen wordt rekening gehouden met een maximum van vier uur per dag. 2° de centra van het type B ontvangen voor de A-, B- en C-cursussen en voor de bijscholingsdagen : 16,31 euro per uur. Voor de afstandscursussen ontvangt hij het equivalent van de organisatietoelagen dat door de Minister per cursus wordt bepaald.

Voor de andere activiteiten dan de A-, B- en C-cursussen die hij overeenkomstig artikel 6, § 2, van het decreet kan organiseren, ontvangt hij 12,21 euro per uur met inachtneming van de in § 1 vermelde beperkingen; 3° de liefhebbersvereniging ontvangt 12,21 euro voor één of meer lezingen georganiseerd door dezelfde organisator en gegeven op dezelfde dag en in hetzelfde lokaal voor zover minstens 70 % van de deelnemers aan de definitie van liefhebbers zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, 3°, van het decreet voldoen.

Art. 23.De vergoedingen voor de deelnemers aan de beroepsopleidingsactiviteiten worden vastgesteld als volgt : 1° voor de vormingswerkers die aan een bijscholingsdag deelnemen : 24,40 euro per dag en per persoon;2° voor de deelnemers aan een contactdag bestemd voor de plaatselijke verantwoordelijken van de landbouwberoepsverenigingen en die niet door laatstgenoemde worden bezoldigd : 12,21 euro per dag en per deelnemer. De leden van het permanente personeel van een erkend beroepsopleidingscentrum alsmede de personeelsleden van de openbare besturen mogen de bovenvermelde vergoedingen niet krijgen.

Binnen de perken van de begrotingskredieten ontvangt de stagiair een forfaitaire vergoeding van 150 euro per maand stage en dit alleen gedurende de eerste drie maanden. Deze vergoedingen worden gestort via de beroepsopleidingscentra.

Als het gaat om een stagiair bedoeld in artikel 2, eerste lid, 4°, van het decreet, geniet hij, wanneer hij cursussen bedoeld in artikel 3 volgt, de voordelen bepaald in de artikelen 2, 4 en 5 van het besluit van de Waalse Regering van 8 februari 2002 betreffende het toekennen van bepaalde voordelen aan de stagiairs die een beroepsopleiding krijgen.

Art. 24.De in dit hoofdstuk bepaalde bedragen worden jaarlijks op 1 januari aangepast.

Deze aanpassing gebeurt door een coëfficiënt die telkens door de Minister naar gelang van de begrotingsmiddelen wordt vastgesteld, toe te passen op de bedragen die van kracht zijn op 1 januari van het voorafgaande jaar. HOOFDSTUK VII. - Betaling van de toelagen

Art. 25.De bezoldigingen, honoraria, toelagen en vergoedingen die overeenkomstig dit besluit worden toegekend, worden volledig gestort aan de erkende bijscholingscentra en aan de erkende liefhebbersorganisaties; deze zijn verantwoordelijk voor hun reglementaire verdeling tussen de verschillende rechthebbenden en begunstigden.

Art. 26.§ 1. Binnen drie maanden na het einde van de activiteit en uiterlijk tegen 15 september stuurt het beroepsopleidingscentrum een samenvattend verslag met een aangifte van schuldvorderingen en presentielijsten aan het Bestuur.

Dit verslag vermeldt : 1° de naam, het adres en het erkenningsnummer van elke vormingswerker, het aantal gegeven uren, de vergoedingen en toelagen die verschuldigd zijn voor de periodes van 1 september tot 31 december en van 1 januari tot het einde van het vormingsjaar;2° de algemene totalen van de lesuren en van de vergoedingen die worden verdeeld overeenkomstig punt 1°. § 2. Het erkende beroepsopleidingscentrum maakt de documenten die nodig zijn voor de vergoeding van de deelnemers samen met de andere betalingsdocumenten op. § 3. Wat betreft de lezingen, studiesessies, rondleidingen, contact- en bijscholingsdagen stuurt het erkende beroepsopleidingscentrum elk kwartaal een aangifte van schuldvorderingen en een lijst van de beëindigde activiteitengroepen met de volgende gegevens : 1° datum en goedkeuringsnummer;2° bedrag per goedgekeurde aanvraag. § 4. Wat betreft de in hoofdstuk III van dit besluit bedoelde stages, stuurt het erkende scholingscentrum binnen drie maanden na het einde van de stage een dossier met vermelding van : 1° het erkenningsnummer van de stagebegeleider;2° een aangifte van schuldvorderingen samen met een afschrift van de in artikel 9, 4°, bedoelde overeenkomst.

Art. 27.Het erkende beroepsopleidingscentrum maakt uiterlijk op 31 december een verslag, waarvan het model door de Minister wordt bepaald, over de vormingsprogramma's die gedurende het afgelopen schooljaar zijn gegeven, aan het bestuur over. HOOFDSTUK VIII. - Controles en sancties

Art. 28.De erkenning als beroepsopleidingscentrum, als liefhebbersvereniging of als vormingswerkers bedoeld in artikel 5, § 2, 4°, van het decreet kan op voorafgaand advies van de Commissie geschorst of ingetrokken worden door de Minister als de voorwaarden van het decreet en van dit besluit niet meer worden vervuld en overeenkomstig hoofdstuk III, afdeling III, van de gecoördineerde wetten van 17 juli 1991 op de Rijkscomptabiliteit.

Vóór het advies van de Commissie deelt het Bestuur bij aangetekend schrijven de redenen van de intrekking of van de schorsing van de erkenning en de eventuele sancties aan het beroepsopleidingscentrum, aan de liefhebbersvereniging of aan de vormingswerker mede.

Het scholingscentrum, de liefhebbersvereniging of de vormingswerker worden gehoord door de Commissie om in voorkomend geval hun opmerkingen te gelde te maken.

De beslissing van de Minister wordt door het Bestuur bekendgemaakt.

Er wordt overgegaan tot de inning van de bezoldigingen, honoraria, toelagen en vergoedingen die ten onrechte zijn verleend, overeenkomstig artikel 57 van de gecoördineerde wetten van 17 juli 1991 op de Rijkscomptabiliteit. HOOFDSTUK IX. - Opheffingsbepalingen en inwerkingtreding

Art. 29.Het besluit van de Waalse Regering van 28 februari 2002 tot uitvoering van het decreet van 12 juli 2001 betreffende de beroepsopleiding in de landbouw wordt opgeheven.

Art. 30.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 31.De Minister van Beroepsopleiding is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 18 september 2008.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Vorming, M. TARABELLA

^