Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 19 december 2008
gepubliceerd op 24 februari 2009

Besluit van de Waalse Regering voor de investeringen in de landbouwsector

bron
waalse overheidsdienst
numac
2009200780
pub.
24/02/2009
prom.
19/12/2008
ELI
eli/besluit/2008/12/19/2009200780/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

19 DECEMBER 2008. - Besluit van de Waalse Regering voor de investeringen in de landbouwsector


De Waalse Regering, Gelet op Verordening (EG) nr. 1538/91 van de Commissie van 5 juni 1991 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1906/90 van de Raad tot vaststelling van handelsnormen voor vlees van pluimvee;

Gelet op Verordening (EG) nr. 2092/91 van de Raad van 24 juni 1991 inzake de biologische productiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwproducten en levensmiddelen;

Gelet op verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal Verordeningen;

Gelet op Verordening (EG) nr. 2295/2003 van de Commissie van 23 september 2003 houdende bepalingen voor de toepassing van Verordening (EEG) nr. 1907/90 van de Raad betreffende bepaalde handelsnormen voor eieren;

Gelet op Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers;

Gelet op Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers;

Gelet op Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO);

Gelet op Verordening (EG) nr. 509/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake gegarandeerde traditionele specialiteiten voor landbouwproducten en levensmiddelen;

Gelet op Verordening (EEG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen;

Gelet op Verordening (EG) nr. 1975/2006 van de Commissie van 7 december 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad met betrekking tot de toepassing van controleprocedures en van de randvoorwaarden in het kader van de steunmaatregelen voor plattelandsontwikkeling;

Gelet op Verordening (EG) nr. 1898/2006 van de Commissie van 14 december 2006 houdende vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen;

Gelet op Verordening (EG) nr. 1974/2006 van de Commissie van 15 december 2006 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO);

Gelet op Verordening (EG) nr.1857/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, verwerken en afzetten en de wijziging van Verordening (EG) nr. 70/2001;

Gelet op Verordening (EG) nr. 1535/2007 van de Commissie van 20 december 2007 betreffende de toepassing van artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de minimis -steun in de landbouwsector en de visserijsector; (PB L337 van 21.12.2007);

Gelet op Verordening (EG) nr. 1320/2006 van de Commissie van 5 september 2006 tot vaststelling van overgangsbepalingen inzake de in Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad voorziene steun voor plattelandsontwikkeling (PB L 243 van 6.9.2006);

Gelet op de beslissingen van de Commissie van 27 juni 1977 en 29 juli 1983 tot wijziging van de grenzen van de probleemgebieden in de zin van Richtlijn 75/268/EEG van de Raad van 28 april 1975 (België);

Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, gewijzigd bij de bijzondere wetten van 8 augustus 1988, 5 mei 1993, 16 juli 1993, 13 juli 2003 en 12 augustus 2003;

Gelet op de wet van 15 februari 1961 houdende oprichting van een Landbouwinvesteringsfonds, gewijzigd bij de wetten van 29 juni 1971, 15 maart 1976, 3 augustus 1981 en 15 februari 1990;

Gelet op de wet van 28 maart 1975 betreffende de handel in landbouw-, tuinbouw-, en zeevisserijproducten;

Gelet op het decreet van de Duitstalige Gemeenschap van 29 februari 1988 betreffende de beroepsopleiding van de personen die in de landbouw werkzaam zijn;

Gelet op het decreet van de Waalse Gewestraad van 12 juli 2001 betreffende de beroepsopleiding in de landbouw;

Gelet op het programmadecreet van 23 februari 2006 betreffende de prioritaire acties voor de toekomst van Wallonië;

Gelet op het decreet van 14 februari 2007 betreffende de identificatie van de meewerkende echtgenoten in de landbouw;

Gelet op het koninklijk besluit van 24 februari 1951 houdende grensbepaling van de landbouwstreken van het Rijk, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 15 juli 1952, 8 maart 1968 en 15 februari 1974;

Gelet op het besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap van 27 mei 1993 betreffende de beroepsopleiding en de bijscholing van de personen die in de landbouw werkzaam zijn en op de latere wijzigingen ervan;

Gelet op het koninklijk besluit van 23 januari 1998 betreffende de bescherming van kalveren in kalveehouderijen;

Gelet op het koninklijk besluit van 1 maart 2000 betreffende de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 28 februari 2002 ter uitvoering van het decreet van 12 juli 2001 betreffende de beroepsopleiding in de landbouw;

Gelet op het koninklijk besluit van 15 januari 2003 betreffende de bescherming van varkens in varkenshouderijen;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 3 juni 2004 houdende definitieve erkenning van de betalende Waalse instelling voor de door het EOGFL, afdeling Garantie medegefinancierde uitgaven;

Gelet op het gewijzigde besluit van de Waalse Regering van 9 september 2004 betreffende de toepassing van de extra heffing in de sector melk en zuivelproducten, op de besluiten van de Waalse Regering van 26 januari 2006, 21 december 2006 en 1 maart 2007;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 3 maart 2005 betreffende Boek II van het van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt;

Gelet op het koninklijk besluit van 4 maart 2005 betreffende het welzijn van loopvogels gehouden voor landbouwdoeleinden;

Gelet op het koninklijk besluit van 17 oktober 2005 tot vaststelling van de minimumnormen voor de bescherming van legkippen;

Gelet op het koninklijk besluit van 22 december 2005 betreffende levensmiddelenhygiëne;

Gelet op het koninklijk besluit van 22 december 2005 betreffende levensmiddelenhygiëne van dierlijke oorsprong;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2006 tot invoering van de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 22 juni 2006 tot vastlegging van de richtsnoeren voor de randvoorwaarden bedoeld in artikel 27 van het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2006 tot invoering van de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 24 mei 2007 betreffende de steun aan de landbouw;

Gelet op de samenwerkingsovereenkomst van 18 juni 2003 tussen de federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de uitoefening van de geregionaliseerde bevoegdheden op het vlak van landbouw en visserij;

Gelet op het samenwerkingsakkoord van 30 maart 2004 tussen het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de uitoefening van de geregionaliseerde bevoegdheden op het vlak van landbouw en visserij;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 14 juli 2008;

Gelet op de instemming van de Minister van Begroting, gegeven op 17 juli 2008;

Gelet op het advies nr. 45080/4 van de Raad van State, gegeven op 24 december 2008, overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Gelet op Richtlijn 75/268/EEG van de Raad van 28 april 1975 betreffende de landbouw in bergstreken en in sommige probleemgebieden;

Gelet op Richtlijn 75/269/EEG van de Raad van 28 april 1975 betreffende de communautaire lijst van agrarische probleemgebieden in de zin van Richtlijn 75/268/EEG (België);

Gelet op Richtlijn 80/666/EEG van de Raad van 24 juni 1980 tot wijziging van Richtlijn 75/268/EEG betreffende de landbouw in bergstreken en in sommige probleemgebieden;

Gelet op de communautaire richtsnoeren van 27 december 2006 voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector 2007-2013 (PB 2006/C 319/01);

Overwegende dat de huidige steunregeling voor investeringen en installatie in de landbouw en de compenserende vergoedingen in de probleemgebieden moet worden aangepast, rekening houdend met de structurele wijzigingen van de bedrijven en hun lasten;

Overwegende dat maatregelen moeten worden genomen om de Waalse beleidskeuzes uit te voeren om in te spelen op de landbouwevolutie;

Op de voordracht van de Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme;

Besluit : Titel 1. - Gemeenschappelijke bepalingen HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijvingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° « landbouwactiviteit » : land- of tuinbouwproducten produceren, fokken of telen tot en met het oogsten, het melken, het fokken en het houden van dieren voor landbouwdoeleinden of de grond in goede landbouw- en milieuconditie houden alsmede de verwerking en/of verkoop van de producten die eruit voortvloeien en die deel uitmaken van bijlage I bij het Verdrag;2° « bestuur » : het Operationeel Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu waarvan de leidend ambtenaar hierna Directeur-generaal wordt benoemd;3° « landbouwer » : de natuurlijke of rechtspersoon of de groepering van natuurlijke of van rechtspersonen die een landbouwactiviteit al dan niet als hoofdberoep uitoefent in een bedrijf dat hij zelfstandig, voor eigen baat en voor eigen rekening beheert.Een landbouwer wordt aan de hand van zijn « producentnummer » geïdentificeerd; 4° « landbouwvereniging » : vereniging die gericht is op de bevordering van voorlichting en popularisering ten einde in haar omgeving te zorgen voor de technische, economische en sociale vooruitgang van de landbouwbedrijven en voor het welzijn van de landelijke bevolking;5° « activiteit als bijberoep » : beroepsactiviteit van een rechtspersoon of, in voorkomend geval, van een afgevaardigd-bestuurder of beheerder of vennoot-beheerder van een rechtspersoon, die van zijn landbouw-, toeristische, pedagogische, ambachtelijke activiteiten, uitgeoefend op het betrokken bedrijf, of nog van zijn bosbouwactiviteiten of activiteiten inzake onderhoud van de natuurlijke omgeving met het voordeel van overheidssteun, een jaarlijks totaal belastbaar netto-inkomen vergaart dat hoger is dan 35 % van het belastbare nettobedrag van zijn jaarlijkse globale inkomen uit de beroepsactiviteit als geheel zoals bedoeld in punt 30°, evenwel zonder dat die persoon uit zijn landbouwactiviteit uitgeoefend op het landbouwbedrijf een totaal jaarlijks belastbaar netto-inkomen haalt dat lager is dan 25 % van zijn globaal jaarinkomen uit het geheel van zijn beroepsactiviteiten.Daarnaast moet hij minder dan 1170 uur per jaar besteden aan de beroepsactiviteiten buiten zijn bedrijf; 6° « activiteit als hoofdberoep » : beroepsactiviteit van een rechtspersoon of, in voorkomend geval, van een afgevaardigd-bestuurder of beheerder of vennoot-beheerder van een rechtspersoon, die van zijn landbouw-, toeristische, pedagogische, ambachtelijke activiteiten, uitgeoefend op het betrokken bedrijf, of nog van zijn bosbouwactiviteiten of activiteiten inzake onderhoud van de natuurlijke omgeving met het voordeel van overheidssteun, een jaarlijks totaal belastbaar netto-inkomen vergaart dat hoger is dan 50 % van het belastbare nettobedrag van zijn jaarlijkse globale inkomen uit de beroepsactiviteit als geheel zoals bedoeld in punt 30°, evenwel zonder dat die persoon uit zijn landbouwactiviteit uitgeoefend op het landbouwbedrijf een totaal jaarlijks belastbaar netto-inkomen haalt dat lager is dan 35 % van zijn globaal jaarinkomen uit het geheel van zijn beroepsactiviteiten.Daarnaast moet hij minder dan 900 uur per jaar besteden aan de beroepsactiviteiten buiten zijn bedrijf; 7° « vereniging van melkproducenten » : vereniging van twee tot hoogstens vijf producenten zoals omschreven in artikel 5 van Verordening (EG) 1788/2003 en in artikel 1, 6°, a, van het besluit van de Waalse Regering van 9 september 2004 betreffende de toepassing van de extra heffing in de sector melk en zuivelproducten, opgericht bij authentieke akte voor een onbepaalde duur die niet minder mag bedragen dan drie periodes, met het oog op leveringen en/of rechtstreekse verkopen met de referentiehoeveelheden van de vennoten die er houder van blijven zoals bepaald in artikel 1, 6, c, van voornoemd besluit van de Waalse Regering van 9 september 2004.Het doel van de vereniging van melkproducenten is uitsluitend het zelfstandig beheer van de melkproductiemiddelen van de vennoten en zowel de productie als de verhandeling van de referentiehoeveelheden vanaf één enkele melkproductie-eenheid van één der vennoten; 8 « adviseur » : persoon bij wie de landbouwer terecht kan, die in het bezit is van de vaardigheden en de minimumervaring bepaald in bijlage en die het landbouwbedrijfshoofd kiest uit de structuren erkend door de Minister volgens de criteria bepaald in bijlage, om hem van advies te voorzien bij verwezenlijking van zijn ontwikkelings- of investeringsplan en/of de uitvoering en evaluatie ervan; 9° « oppervlakteaangifte en steunaanvraag » (afgekort oppervlakteaangifte) : het formulier dat door het bestuur opgemaakt is en door de Minister goedgekeurd wordt, dat het volgende omvat : de steunaanvragen in het kader van de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening en van sommige maatregelen voor plattelandsontwikkeling, de beheers- en controlegegevens betreffende die regelingen en maatregelen en andere communautaire of nationale regelingen alsook de elementen vereist voor de identificatie van alle landbouwpercelen van het bedrijf, hun oppervlakte, plaatsbepaling en gebruik (gewas en bestemming);10° « praktische ervaring » : beroepservaring in de landbouw als landbouwuitbater, -meewerkende of -arbeider, die bewezen wordt door de periodes van aansluiting bij een sociaal verzekeringsfonds of door een arbeidsovereenkomst;11° « landbouwbedrijf » : het geheel van de productie-eenheden gelegen op het nationaal grondgebied en zelfstandig beheerd door eenzelfde landbouwer ongeacht de speculaties;12° « landbouwbedrijfshoofd » : de natuurlijke persoon of, voor een rechtspersoon, elke afgevaardigd bestuurder, beheerder of vennoot-beheerder van de rechtspersoon die zich in een bedrijf aan de landbouwactiviteit wijdt en die die activiteit al dan niet als hoofdberoep uitoefent.13° « landbouwbedrijfshoofd-rechtspersoon » : de rechtspersoon wiens statuten de landbouwactiviteit beogen alsook de afzet van de producten die voornamelijk worden voortgebracht op het bedrijf, die deze activiteit al dan niet als hoofdberoep uitoefent en die bovendien voldoet aan één van de volgende voorwaarden : a) indien het gaat om een landbouwbedrijf bedoeld in artikel 2, § 3, van het Wetboek van vennootschappen, moet(en) de venno(o)t(en)-beheerder(s) een beroepsactiviteit als hoofdberoep uitoefenen die betrekking heeft op het betrokken bedrijf overeenkomstig punt 6°;b) indien het gaat om één van de andere vennootschapsvormen bedoeld in artikel 2, § 2, van het Wetboek van vennootschappen : - wordt de vennootschap opgericht voor een minimum duur van 20 jaar; - zijn de aandelen of deelbewijzen op naam; - behoren de aandelen of deelbewijzen voor minstens 51 % aan de bestuurders of beheerders toe; - worden de afgevaardigd-bestuurders of beheerders aangewezen onder de vennoten; - zijn alle afgevaardigde-bestuurders of beheerders of, bij afwezigheid alle bestuurders, natuurlijke personen die het betrokken bedrijf beheren en er een activiteit als hoofdberoep uitoefenen overeenkomstig punt 6°; - vloeit minstens de helft van de omzet van de rechtspersoon voort uit diens landbouwactiviteit; 14° « bedrijf in een probleemgebied » : bedrijf waarvan minstens 40 % van de gebruikte landbouwoppervlakte in een probleemgebied gelegen is;15° « ELFPO » : het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling;16° « Productieketen met gedifferentieerde kwaliteit » : operator of groep operatoren in de productie, de verwerking en de verdeling die een productdossier naleven dat leidt tot een product met gedifferentieerde kwaliteit;17° « overheidsgarantie » : geweststeun in de vorm van een garantie van het Waalse Gewest die gekoppeld kan worden aan de terugbetaling in kapitaal, interesten en accessoria voor leningen die toegekend worden aan de onder de punten 7°, 12°, 13°, 19°, 20°, 32° en 33° bedoelde natuurlijke en rechtspersonen, met het oog op de onder punt 21° bedoelde verrichtingen, op voorwaarde dat ze toegekend worden door een daartoe erkende openbare of privé-kredietinstelling;18° « autonoom beheer » : het beheer van een bedrijf waarbij elke verwarring met één of meerdere andere landbouwers op het gebied van het beheer, de uitoefening van de landbouwactiviteit, de productiemiddelen of hun gebruik uitgesloten wordt;19° « voedergroepering » : feitelijke vereniging die de gezamenlijke aankoop en het gedeelde gebruik van materialen bestemd voor de voederproductie als doel heeft, alsook de ordening en de uitrusting van weilanden, en die bovendien voldoet aan de volgende voorwaarden : a) bestaan uit minstens drie leden-landbouwers die elk minstens 40 % van de in probleemgebieden gebruikte oppervlakte in bedrijf hebben.De gebruikte oppervlakte van de groepering moet minstens 3 ha per lid bedragen; b) een activiteitsduur van minstens zes jaar waarborgen;c) de leden moeten de materiaalaankoop medefinancieren naar evenredigheid van de voedergewasoppervlakte die deel uitmaakt van hun bedrijf en met het verworven materiaal verwerkt moet worden;d) een boekhouding houden van het gebruik van materialen door elke gebruiker alsmede de overname van de kosten door elke gebruiker;20° groepering van melkproducenten : de groepering van twee melkproducenten die op zelfstandige wijze voor eigen baat en rekening één enkel bedrijf beheert die uitsluitend voortvloeit uit het samenbrengen van beide bedrijven van de leden ervan, namelijk het geheel van de productie-eenheden die elk van de leden van de groepering voorafgaandelijk aan de oprichting van bedoelde groepering van melkproducenten beheerden. Die groepering verkoopt rechtstreeks melk of andere zuivelproducten of levert melk aan een koper en voldoet aan de voorwaarden bepaald in artikel 1, 6, b, van het besluit van de Waalse Regering van 9 september 2004 betreffende de toepassing van de extra heffing in de sector melk en zuivelproducten; 21° « investeringen » : verrichtingen die gericht zijn op de aankoop, bouw, vestiging, vergroting, vernieuwing of verbetering, ten gunste van de natuurlijke of rechtspersonen die de hieronder omschreven steun genieten, van duurzame goederen zoals grond, gebouwen, uitrustingen, installaties, machines, gereedschap, materiaal en aanplantingen in de tuinbouwteelt;22° « vervangingsinvesteringen » : een investering die eenvoudigweg een machine of een bestaand gebouw, of onderdelen ervan, vervangt door een nieuwe machine of een nieuw gebouw, zonder de productiecapacititeit te verhogen met minstens 25 % of zonder de aard van de productie of de aangewende technologie fundamenteel te veranderen.De volledige afbraak van een minstens 30 jaar oud landbouwgebouw en de vervanging ervan door een modern gebouw of nog de ingrijpende renovatie van een bedrijfsgebouw worden niet beschouwd als een vervangingsinvestering. De renovatie wordt als ingrijpend beschouwd indien de kostprijs minstens 50 % van de waarde van het nieuwe gebouw vertegenwoordigt; 23° « Minister » : de Minister bevoegd voor Landbouw;24° « het in overeenstemming brengen van de opslagaccommodatie van dierlijke mest » : werkzaamheden uitgevoerd om een opslagcapaciteit van zes maanden te waarborgen van dierlijke mest afkomstig uit de veestapel die geregistreerd is op 9 december 2002 of die overeenstemt met de huisvestingscapaciteit van de veehouderijgebouwen op dezelfde datum;25° « normering van de opslagaccommodatie van dierlijke mest » : werkzaamheden uitgevoerd om een opslagcapaciteit van zes maanden te waarborgen van dierlijke mest afkomstig uit de veestapel die geregistreerd is afgezien van de veestapel die voor het in 24 ° bedoelde in overeenstemming brengen in aanmerking worden genomen;26° « ontwikkelingsplan » : plan dat voorgesteld moet worden door een jonge landbouwer die de vestigingshulp vraagt.In dat plan dient met name een beginsituatie van het bedrijf te worden besproken, evenals fasen en globale zesjarige doelstellingen, alsmede driejarige specifieke doelstellingen die bepaald worden met het oog op de verwezenlijking van zijn activiteiten. Er wordt eveneens een omstandige omschrijving opgenomen van de investeringen, de opleidingen, de advisering of elke andere noodzakelijke actie voor de totstandkoming van de activiteiten van het landbouwbedrijf. Het ontwikkelingsplan wordt uitgevoerd door de aanvrager met behulp van een adviseur die verplicht is het plan mede te ondertekenen; 27° « investeringsplan » : document dat vertrekkend vanuit de kenmerken van het bedrijf doelstellingen vastlegt en de lijst opmaakt van de investeringen die doorgevoerd moeten worden over een periode van drie jaar om die doelstellingen te bereiken en de uitbating duurzamer te maken; 28° « product van gedifferentieerde kwaliteit » : product dat zich van standaardproducten onderscheidt doordat de productiewijze gedifferentieerd is (o.a. verbetering van de traceerbaarheid van het product, verbetering van het dierenwelzijn, verbetering van het leefmilieu, gegarandeerde traditionele specificiteit, G.T.S afgekort, o.a.) en/of doordat het eindproduct een kwalitatieve meerwaarde oplevert (meer bepaald de verbetering van de smaakkwaliteit) en/of doordat er een erkende geografisch identificatie aanwezig is (beschermde oorsprongbenaming, beschermde geografische aanduiding).

Aan die definitie voldoen : - de geregistreerde producten in de zin van Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen; - de geregistreerde producten in de zin van Verordening (EG) nr. 509/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de specificiteitscertificering voor landbouwproducten en levensmiddelen; - de producten uit de biolandbouw in de zin van Verordening (EG) nr. 2092/91 van de Raad van 24 juni 1991 inzake de biologische productiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwproducten en levensmiddelen; - de producten die voldoen aan de minimumvereisten voor de « eieren van hennen met vrije uitloop » of de « scharreleieren » in de zin van Verordening (EG) nr. 2295/2003 van de Commissie van 23 december 2003 houdende bepalingen voor de toepassing van Verordening (EEG) nr. 1907/90 van de Raad betreffende bepaalde handelsnormen voor eieren; - de producten die voldoen aan de minimumvereisten voor de houderijsystemen « scharrel... - binnengehouden », « scharrel met uitloop », « boerenscharrel/hoeve met uitloop » of « boerenscharrel/hoeve met vrije uitloop » in de zin van Verordening (EEG) nr. 1538/91 van de Commissie van 5 juni 1991 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1906/90 van de Raad tot vaststelling van handelsnormen voor vlees van pluimvee; - de andere producten, verkregen overeenkomstig een productdossier dat voldoet aan de minimumvereisten bepaald door de Minister; 28°bis « Overname » : aankoop door een jonge landbouwer van het geheel of een gedeelte van een al bestaand landbouwbedrijf, die het voorwerp uitmaakt van een gedagtekende en ondertekende overeenkomst en die de datum van de inwerkingtreding van de overname bepaalt; laatstgenoemde overname mag niet eerder gebeurd zijn dan de datum van ondertekening van de overeenkomst; 29° « probleemgebieden » : de probleemgebieden zijn : a) de volgende landbouwgebieden, in hun geheel beschouwd : de Hoge Ardennen, de Famenne, de Venen, de Ardennen, de Jurassische regio;b) het gedeelte van het Luikse weidegebied dat bestaat uit : - - de fusiegemeenten Aywaille, Ferrières, Jalhay, Lierneux, Spa, Sprimont, Stavelot, Stoumont, Theux, Trois-Ponts, Vielsalm; - - de volgende grondgebieden : * het grondgebied van de gemeente Verviers dat vóór 1 januari 1977 de gemeenten Polleur en Theux toebehoorde; * het grondgebied van de gemeente Esneux dat vóór 1 januari 1977 de gemeente Dolembreux toebehoorde; * het grondgebied dat ten zuiden van de Vesder en van de gemeenten Baelen, Eupen en Raeren gelegen is; * voor de gemeente Comblain-au-Pont, het gedeelte van de gemeente dat tussen de Ourthe en de Amel gelegen is en het landbouwgebied van het gewestplan dat de deelgemeente Poulseur toebehoort; * voor de gemeente Esneux, de landbouwgebieden van het gewestplan Luik op de rechteroever van de Ourthe, die de deelgemeenten Esneux en Tilff toebehoren; * voor de gemeente Chaudfontaine, de landbouwgebieden van het gewestplan Luik die de deelgemeenten Beaufays en Chaudfontaine toebehoren; * voor de gemeente Trooz, de landbouwgebieden van het ontwerp van het gewestplan Luik die de deelgemeenten Trooz, Forêt, Nessonvaux en Fraipont toebehoren; * voor de gemeente Olne, het landbouwgebied van het ontwerp van het sectorplan Luik ten zuiden van een lijn die van het westen naar het oosten gevormd wordt door de beek « Saint-Hadelin », vervolgens de weg naar Olne via de « six chemins », en vanaf Olne de weg naar de intersectie van de gemeenten Xhendelesse en Soiron; * voor de gemeente Pepinster, de landbouwgebieden van het gewestplan Verviers die de deelgemeenten Soiron, Wegnez en Pepinster toebehoren; * voor de gemeente Verviers, de landbouwgebieden van het gewestplan Verviers die de deelgemeenten Lambermont, Ensival, Heusy, Stembert en Petit-Rechain toebehoren; * voor de gemeente Dison, de landbouwgebieden van het gewestplan Verviers die de deelgemeenten Dison en Andrimont toebehoren; * voor de gemeente Limbourg, de landbouwgebieden van het gewestplan Verviers die de deelgemeenten Limbourg, Goé en Bilstain bezuiden de weg naar Villers toebehoren; * voor de gemeente Baelen, de landbouwgebieden van het gewestplan Verviers bevattende het gedeelte van de secties Baelen en Membach ten zuiden van de weg Eupen-Limbourg en ten noorden daarvan, het landbouwgebied dat afgebakend is door de weg die de wijk « Au Calvaire » met Baelen (Houtem, Les Forges en Medal) verbindt; 30° « globaal jaarinkomen uit de beroepsactiviteit » : het bruto-belastbaar inkomen uit het geheel van de beroepsactiviteiten en de vervangingsinkomens van een landbouwbedrijfshoofd.Dat inkomen omvat meer bepaald : - de inkomsten uit activiteiten als werknemer in loonverband (arbeidsovereenkomst); - de inkomsten uit een activiteit uit een andere pensioenregeling opgericht krachtens een wet, een provinciereglement of door de nationale maatschappij der Belgische spoorwegen; - de inkomsten uit prestaties in het dag- of avondonderwijs; - de inkomsten als zelfstandige uit : a) de nettowinsten van landbouw-, industrie- of handelsondernemingen; voor een landbouwbedrijfshoofd stemt de « totale nettowinst » overeen met rubriek C van het berekeningsblad landbouwer als bijlage bij de aangifte personenbelasting of bij de belasting der niet-inwoners; b) bezoldigingen van bestuurders van in België gelegen kapitaal- en personenvennootschappen;c) inkomsten als actieve vennoot van in België gelegen personenvennootschappen; - de inkomsten als zelfstandig helper; - de pensioeninkomsten; - de vervangingsinkomsten zoals de sociale uitkeringen (werkloosheid of Z.I.V.-vergoedingen, de vergoedingen wegens een arbeidsongeval, wegens een ongeval van of naar het werk of wegens een beroepsziekte, de inkomsten wegens arbeidsonderbreking); 31° « landbouwsector » : geheel van de landbouwbedrijven, van de coöperatieve vennootschappen voor het gebruik van landbouwmateriaal, van de coöperatieve verwerkings- en afzetvennootschappen, van de voedergroeperingen, van de verenigingen en groeperingen van melkproducenten;32° « coöperatieve verwerkings- en afzetvennootschap » : de coöperatieve vennootschap die opgericht is overeenkomstig artikel 2, § 2, vierde streepje van het Wetboek van vennootschappen, die aan de volgende vereisten voldoet : a) haar doel moet voornamelijk gericht zijn op landbouw, tuinbouw of veeteelt en op de verbetering en rationalisatie van de behandeling, de verwerking of de afzet van landbouwproducten;b) de meerderheid der vennoten, met een minimum van drie, moeten landbouwers zijn;c) de statuten moeten bepalen dat elke vennoot op de algemene vergaderingen over minstens één stem beschikt en dat het aantal stemmen waarover een vennoot beschikt, beperkt wordt tot hoogstens één vijfde van de stemmen die aan de vertegenwoordigde deelbewijzen gekoppeld zijn;d) het jaarlijkse dividend mag niet hoger zijn dan het percentage dat door de Nationale raad voor de coöperatie vastgesteld is;33° « coöperatieve vereniging voor het gebruik van landbouwmateriaal » (« CVGL ») : de coöperatieve vereniging die opgericht is overeenkomstig het Wetboek van vennootschappen, boek I, titel I, artikel 2, § 2, vierde streepje, en waarvan het maatschappelijk doel binnen het bedrijf van haar leden, hoofdzakelijk gericht moet zijn op het gemeenschappelijk gebruik van landbouwmateriaal dat noodzakelijk is voor landbouwactiviteit van haar leden.De meerderheid der leden van de CVGL, met een minimum van drie, moeten landbouwers zijn. De CVGL moet daarnaast voldoen aan de voorwaarden c en d, vernoemd in bovenstaand punt 32; 34 « voederoppervlakte » : voederoppervlakten zoals gecodificeerd in de toelichtingsnota van de oppervlakteaangifte die op het jaar van de aanvraag vigerend is en die door de Minister goedgekeurd is; 35 « berekeningscijfer » : cijfer dat dient voor de berekening van de hulp die toegekend is in de vorm van een rentetoelage en dat driemaandelijks bepaald wordt en voor de eerste keer voor het eerste kwartaal 2007; het is gelijk aan de gemiddelde waarde van de OLO-rentevoet op 10 jaar van het vorige kwartaal dat met 1 % verhoogd is; 36° « grootvee-eenheid (GVE) » : het aantal grootvee-eenheden wordt berekend door het aantal runderen, paarden, varkens, pluimvee, ooien of geiten te vermenigvuldigen met de volgende coëfficiënten : - stieren, koeien en andere runderen van meer dan twee jaar, paarden ouder dan zes maanden 1,0 G.V.E. - runderen tussen de zes maanden en twee jaar 0,6 G.V.E. - runderen van minder dan zes maanden 0,4 G.V.E. - schapen- en geiten 0,15 G.V.E. - fokvaarzen van meer dan 50 kg 0,5 G.V.E. - andere varkensachtigen 0,3 G.V.E. - Legkippen 0,014 G.V.E. - ander pluimvee 0,003 G.V.E. 37° « productie-eenheid » : het geheel van de functioneel samenhangende productiemiddelen die uitsluitend door de landbouwer zelf worden gebruikt, met inbegrip van de gebouwen, de opslaginfrastructuren, de gekweekte dieren, de gronden en de voedervoorraden die nodig zijn om één of meerdere landbouwspeculaties uit te voeren;38° « arbeidseenheid », afgekort « AE »;de fractie van 1800 uur per arbeidsjaar gewerkt door elke persoon die in een landbouwbedrijf werkzaam is en die aangesloten is bij het sociaal statuut van zelfstandige landbouwbedrijfshoofd ofwel als landbouwer ofwel als meewerkende; deze fractie wordt bepaald op grond van het attest van de kas voor sociale verzekeringen; ze mag niet hoger zijn dan 1 eenheid per persoon en mag niet 0,5 eenheid overschrijden als de persoon meer dan 1 170 uur werkt in beroepsactiviteiten buiten het bedrijf; 39° « landelijke vrije zone » : de zone die deel uitmaakt van die welke vastgesteld zijn overeenkomstig artikel 38 van het programmadecreet van 23 februari 2006 betreffende de prioritaire acties voor de toekomst van Wallonië ». HOOFDSTUK II. - Voorwaarden voor het in aanmerking komen

Art. 2.Om voor investeringssteun in aanmerking te komen, getuigt het landbouwbedrijfshoofd van voldoende beroepskwalificatie als hij aan één van de volgende voorwaarden voldoet : 1° houder zijn van minstens één van de volgende onderwijsdiploma's : a) hoger onderwijs, van het korte of lange type bij een landbouw-, tuinbouw- of een onder sector 1 vallende afdeling;b) master bioingenieur of landbouwkundig ingenieur of van ingenieur voor de scheikunde en de landbouwindustrieën;c) ingenieur voor de scheikunde en de bionijverheden of van doctor in de diergeneeskunde;d) in het bezit zijn van het diploma of het door een Staatsjury gehomologeerd of uitgereikt getuigschrift van het hoger secundair onderwijs, of van het kwalificatiegetuigschrift van het 6e jaar van het secundair onderwijs bij een landbouw-, tuinbouw- of aanverwante afdeling;of 2° twee jaar praktijkervaring aantonen na het verkrijgen van minstens één van de andere door een staatsjury gehomologeerde of uitgereikte diploma's dan bovenbedoeld van het hoger secundair onderwijs, het hoger onderwijs van het korte of het lange type of van het universitaire onderwijs of na het verkrijgen van een kwalificatiediploma of getuigschrift uitgereikt na minstens vier jaar secundair onderwijs bij een landbouw- of tuinbouwonderafdeling of daaraan verwant;of 3° getuigen van drie jaar praktijkervaring na het verkrijgen van een getuigschrift van postschoolse landbouwopleiding van het type B of in het bezit zijn van het door de Duitstalige Gemeenschap uitgereikte opleidingsgetuigschrift voor landbouwers;of 4° getuigen van minstens 5 jaar praktijkervaring. Onverminderd de naleving van de verplichting tot praktijkervaring bepaald bij dit besluit worden de gelijkwaardige diploma's of getuigschriften, uitgereikt door een andere staat, lidstaat van de Europese Unie, aanvaard voor de toegang tot investeringssteun.

Art. 3.§ 1. Om voor steun bij de eerste vestiging in aanmerking te komen, getuigt de aanvrager van voldoende beroepskwalificatie als hij aan één van de volgende voorwaarden voldoet : 1° houder zijn van het diploma van het hoger onderwijs van het korte of lange type met de oriëntatie landbouw of tuinbouw of dat behoort tot sector 1, of een diploma master bioingenieur of landbouwkundig ingenieur of van ingenieur voor de scheikunde en de landbouwindustrieën of ingenieur voor de scheikunde en de bionijverheden of van doctor in de diergeneeskunde;2° houder zijn van een diploma of een door een Staatsjury gehomologeerd of uitgereikt getuigschrift van het hoger secundair onderwijs van een landbouw-, tuinbouw of onder sector 1 vallende onderafdeling, of van het kwalificatiegetuigschrift van het 6e jaar van het desbetreffende secundair onderwijs;3° minstens twee jaar praktijkervaring hebben en houder zijn van één van de andere diploma's dan bovenbedoelde van het hoger onderwijs van het korte of het lange type, van het universitair onderwijs of van één van de titels die gelijkwaardig zijn aan één van die diploma's en een getuigschrift van postschoolse landbouwopleiding van het type B of het door de Duitstalige Gemeenschap uitgereikte opleidingsgetuigschrift voor landbouwers;4° minstens twee jaar praktijkervaring bezitten en houder zijn van één van de andere diploma's of getuigschriften dan bovenbedoeld, gehomologeerd of uitgereikt door een Staatsjury van het hoger secundair onderwijs of een kwalificatiegetuigschrift uitgereikt na minstens vier jaar secundair onderwijs bij een land- of tuinbouwonderafdeling of daaraan verwant, ofwel een titel bezitten die gelijkwaardig is aan één van bovenvermelde diploma's of getuigschriften of een studiegetuigschrift van een postschoolse landbouwopleiding van het type B of het getuigschrift van opleiding tot landbouwbedrijfshoofd uitgereikt door de Duitstalige Gemeenschap;5° getuigen van minstens 3 jaar praktijkervaring en houder zijn van : a) een getuigschrift van postschoolse landbouwopleiding van het type B;b) ofwel een getuigschrift van een beroepsopleidingsrichting na een programma van minstens 150 uur, c) ofwel het door de Duitse Gemeenschap uitgereikte getuigschrift voor landbouwersopleiding. Onverminderd de naleving van de verplichting tot praktijkervaring bepaald bij dit besluit worden de gelijkwaardige diploma's of getuigschriften, erkend door een andere staat, lidstaat van de Europese Unie, aanvaard voor de toegang tot de eerste vestiging. § 2. Als hij de in de vorige paragraaf bedoelde beroepservaring niet kan aantonen aan de hand van de aansluitingsperiodes bij een sociale verzekeringskas, kan de aanvrager laten weten dat hij over een voldoende expertise beschikt. Om van deze voldoende expertise te getuigen, dient de aanvrager een met redenen omklede aanvraag in bij het Comité voor de installatie van jonge landbouwers. Binnen dertig werkdagen na ontvangst van deze aanvraag hoort laatstgenoemd Comité de aanvrager en spreekt zich uit over de voldoende aard van de expertise van de aanvrager met inachtneming van het betrokken type exploitatie.

Art. 4.§ 1. Enkel de investeringen verricht in de in het Waalse Gewest gelegen productie-eenheden kunnen recht geven op steun bepaald in dit besluit.

Het landbouwbedrijfshoofd moet een briefwisselingadres in het Waalse Gewest hebben.

Om in aanmerking te komen voor één van de steunregelingen die bedoeld worden in de hoofdstukken I en II van Titel II, moet het landbouwbedrijfshoofd een bedrijfseconomische boekhouding voeren onder toezicht van een door de Minister erkende natuurlijke of rechtspersoon.

Deze boekhouding omvat : 1° de opstelling van een jaarlijkse begin- en eindinventaris;2° de systematische en regelmatige registratie van de verschillende goederen- en geldstromen betreffende het bedrijf in de loop van het boekjaar. De jaarlijkse opstelling omvat : 1° een omschrijving van de algemene bedrijfskenmerken, met name van de gebruikte productiefactoren;2° een omstandige balans (activa en passiva) en een omstandige bedrijfsrekening (kosten en opbrengsten);3° de nodige gegevens ter beoordeling van de doeltreffendheid van de bedrijfsvoering in haar geheel, alsmede ter beoordeling van de rentabiliteit van de belangrijkste bedrijfsonderdelen. De Minister kan de voorstellingsvorm van die documenten bepalen.

Deze boekhouding wordt gehouden gedurende de hele duur van de steun met een minimum van vijf jaar. § 2. In afwijking van de vorige paragraaf wordt voor de tuinbouwbedrijven elke andere vorm van boekhouding aanvaard. § 3. De CVGL's en voedergroeperingen moeten een gesimplificeerde boekhouding voorstellen in de door de Minister bepaalde vorm. HOOFDSTUK III. - Indiening en behandeling van de investeringsplannen en van de aanvragen beperkt tot een enige investering

Art. 5.§ 1. Elk investeringsplan of elke aanvraag beperkt tot een enige investering wordt door de aanvrager per schrijven ingediend bij het bestuur volgens de door de Minister bepaalde voorstelling. Er wordt eveneens een elektronisch afschrift ingediend.

Aan de hand van een bericht van ontvangst, opgestuurd binnen de tien werkdagen, wordt aan de aanvrager kennis gegeven van het feit dat het dossier volledig is of, in tegenovergesteld geval, dat er stukken ontbreken. § 2. Het bestuur kan van de aanvrager eisen dat hij zijn plan voorstelt of verdedigt.

De aanvrager mag er bijgestaan worden door zijn adviseur. § 3. Als het bestuur bij de behandeling van het dossier meent dat het aanvullende stukken of gegevens moet opvragen bij de aanvrager, wordt laatstgenoemde daarover per schrijven ingelicht. Deze aanvraag schorst de behandeling van het dossier. § 3bis. Wanneer het dossier van de aanvrager als onvolledig is beschouwd of wanneer het bestuur verlangd heeft dat de aanvrager overeenkomstig de vorige paragraaf zijn dossier aanvult, wordt een nieuw bericht van ontvangst overgemaakt aan de aanvrager wanneer zijn dossier als volledig wordt beschouwd. § 4. Binnen een termijn van zes maanden na de kennisgeving van het bericht van ontvangst van het volledige dossier wordt het investeringsplan over drie jaar of de aanvraag beperkt tot een enige investering door de Directeur-generaal volledig, gedeeltelijk of voorwaardelijk goedgekeurd of geweigerd.

De beslissing van de Directeur-generaal wordt met redenen omkleed en, in geval van weigering, of gedeeltelijke of voorwaardelijke goedkeuring, vermeldt in extenso de inhoud van paragraaf 5. § 5. De aanvrager kan binnen twee maanden na ontvangst van de beslissing van de Directeur-generaal een aanvraag tot herziening van de beslissing indienen bij de Minister. Deze aanvraag wordt aan het Bestuur gericht. In de herzieningsaanvraag kan de aanvrager erom verzoeken door de Minister of door zijn vertegenwoordiger te worden gehoord. § 6. De kennisgeving dat het investeringsplan over drie jaar of de aanvraag beperkt tot een enige investering door de bevoegde overheid is aanvaard maakt gewag van de waarde en de aard van de gesteunde investeringen en, per investering, van het bedrag, de vorm van de steun, het tijdschema voor de uitvoering ervan, de opvolgingsindicatoren en de stukken die als investeringsbewijs voorgelegd dienen te worden.

Art. 6.Artikel 5 is van toepassing op alle steunaanvragen bedoeld in hoofstuk I van titel II. Titel 2. - Investeringssteun en steun bij de vestiging in de landbouwsector HOOFDSTUK I. - Steun voor investeringen in de landbouwsector : het investeringsplan Afdeling 1. - Landbouwbedrijfshoofden

Art. 7.§ 1. Voor investeringssteun in de landbouwbedrijven (ook « steun » genoemd) kan in aanmerking komen, het landbouwbedrijfshoofd dat : 1° minstens twintig jaar oud is op de datum van de eerste betaling van de steun behalve in geval van overmacht zoals bedoeld in artikel 96, a) en b) ;2° de voldoende beroepskwalificatie zoals bedoeld in artikel 2° aantoont;3° volgens het door de Minister bepaalde model de boekhoudinggegevens overmaakt, waarbij de levensvatbaarheid van het bedrijf en de impact van de investeringen op die levensvatbaarheid kunnen worden beoordeeld;de levensvatbaarheid wordt bewezen wanneer het aan het bedrijf gebonden inkomen minstens gelijk is aan 7.500 euro per 0,5 arbeidseenheid aan het einde van het investeringsplan; 4° uit zijn landbouwbedrijf dat ten grondslag ligt aan het investeringsplan, een inkomen per arbeidseenheid vergaart kleiner dan 40.000 euro; 5° bewijst dat het bedrijf dat in aanmerking zal komen voor de investeringssteunen, de normen naleeft die bepaald zijn bij de regelgeving inzake de opslagcapaciteit van dierlijke mest en, zoniet, zich ertoe verbindt over te gaan tot het in overeenstemming brengen en de normering van zijn opslagcapaciteiten van dierlijke mest;6° bewijst dat hij zijn activiteit al dan niet hoofdzakelijk uitoefent sinds minstens drie jaar op de datum van de indiening van zijn aanvraag tenzij hij de in artikel 22 bedoelde steun bij de vestiging geniet. § 2. Om voor steun in aanmerking te komen, dient de aanvrager voor zijn bedrijf een investeringsplan over drie jaar op te stellen, eveneens « plan » genoemd. Dat plan beantwoordt aan de volgende eisen : 1° het verschaft een volledig inzicht in de beginsituatie van het bedrijf, evenals in de specifieke doelstellingen die bepaald worden met het oog op de verwezenlijking van zijn activiteiten;2° het stelt alle voorziene investeringen voor - ongeacht of ze voor steun in aanmerking komen -, en toont hun samenhang met de doelstellingen van het bedrijf en hun economische, leefmilieu- en technische relevantie;3° het stelt de lasten en opbrengsten voor die zij teweegbrengen ten opzichte van de gegevens van de bedrijfseconomische boekhouding bedoeld in artikel 4, of beschikbaar of nog uit te werken. § 2bis. Er wordt geen enkele investering uitgevoerd of aangevat vóór de datum van aanneming van het plan door de bevoegde overheid, behalve in geval van overmacht en buitengewone omstandigheden vallend onder artikel 96 en voor zover de investering nodig is voor de voortzetting van de exploitatie. § 3. De Minister bepaalt de inhoud van het plan.

Het investeringsplan over drie jaar wordt opgesteld door enkel het landbouwbedrijfshoofd of met de bijstand van een adviseur. In dat laatste geval moet de adviseur het plan medeondertekenen. § 4. Eenzelfde bedrijf mag niet tegelijk in meerdere investeringsplannen opgenomen worden.

Hetzelfde landbouwbedrijfshoofd kan al dan niet tegelijkertijd en al dan niet onder bescherming van twee nummers van verschillende producenten meer dan één steunregeling vragen voor de verrichting van een investeringsplan of van een aanvraag beperkt tot één enige investering. steun voor de verrichting van een investeringsplan mag niet tegelijkertijd toegekend worden aan een landbouwbedrijfshoofd-natuurlijke persoon, en aan de rechtspersoon waarvan laatstgenoemd landbouwbedrijfshoofd-natuurlijke persoon afgevaardigd bestuurder, beheerder of vennoot of één onder hen is. § 5. De in het plan of in de aanvraag bedoelde investering(en) leeft (leven) de gemeenschappelijke normen na die erop toepasselijk zijn. § 6. De toekenning van steun aangevraagd door de andere verenigingen en groeperingen dan de verenigingen en groeperingen van melkproducenten is onderworpen aan de volgende voorwaarden : 1° alle leden van de vereniging ondertekenen de steunaanvraag;2° de vereniging leeft de voorwaarden na die toepasselijk zijn op de landbouwbedrijfshoofden;de in § 1, tweede lid, bedoelde voorwaarden worden geacht aanvaard te zijn als minstens 50 % van de personen uit wie de vereniging bestaat, ze vervullen; 3° de in artikel 15, 1°, bedoelde verhoging wordt toegepast voor zover het landbouwbedrijfshoofd persoonlijk in aanmerking komend is.

Art. 8.§ 1. Bij de verwezenlijking van het investeringsplan over drie jaar waarvan de aanvaarding door de bevoegde overheid is medegedeeld, hierna « het goedgekeurde plan » genoemd, zijn de volgende regels van toepassing. § 2. Enkel de investeringen opgenomen in het plan goedgekeurd onder de voorwaarden bedoeld in laatstgenoemd plan of met inachtneming van aanpassingen die eerst goedgekeurd zijn door de bevoegde overheid, komen voor steun in aanmerking. § 3. Voor de investeringen die een landbouwbedrijfshoofd uitvoert overeenkomstig de voorwaarden van dat goedgekeurde plan, kan de uitbetaling van de steun slechts verzekerd worden op basis van de voorlegging, in de door Minister bepaalde vormen, van het verantwoordingsstuk van de investering.

De uitbetaling van de steun wordt verzekerd zolang het landbouwbedrijfshoofd aan de voorwaarden voor het in aanmerking komen voldoet. § 4. De in het plan bedoelde investeringen moeten verricht worden of minstens begonnen zijn binnen zes maanden na het jaar waarvoor ze gepland zijn. Enkel het jaartal wordt vereist als geplande verrichtingsdatum.

Er wordt een prijsschommeling aanvaard van min of meer 20 % tegenover de kostprijs van de investering bepaald in het goedgekeurde plan met inachtneming van het algemene maximumbedrag van de steun bepaald in artikel 18, § 1. Het steunbedrag wordt dienovereenkomstig aangepast.

Het totaal van de steun die daadwerkelijk is toegekend tijdens de duur van het plan mag evenwel het totale steunbedrag dat de bevoegde overheid bij aanvaarding van het plan heeft medegedeeld, niet overschrijden.

Het landbouwbedrijfshoofd heeft de plicht om aan de bevoegde overheid een aanpassing te vragen van het totale steunbedrag dat hem voorafgaandelijk wordt toegekend voor een investering waarbij het oorspronkelijk door de bevoegde overheid medegedeelde steunbedrag overschreden wordt. De aldus doorgevoerde aanpassingen mogen de voor het goedgekeurde plan vastgelegde doelstellingen en richtsnoeren niet onzeker maken. § 5. Boven de in § 4 bedoelde toegestane afwijking dient voor elke aanpassing van het goedgekeurde plan met betrekking tot de waarde, de aard van de investering of het tijdschema voor de uitvoering ervan, een aanvraag bij het bestuur worden ingediend bij aangetekend schrijven.

Voor zover de doorgevoerde aanpassingen de doelstellingen en de richtsnoeren, opgenomen in het plan, niet onzeker maken en niet leiden tot een overschrijding van het totale steunbedrag, medegedeeld door de bevoegde overheid, beschikt het bestuur over 20 werkdagen om op de aanvraag in te gaan.

Zijn er aanpassingen waarbij het totale steunbedrag in één of meerdere keren overschreden wordt dat de bevoegde overheid bij aanvaarding van het plan heeft medegedeeld, wordt dat totaalbedrag door de bevoegde overheid aangepast met inachtneming van het maximumbedrag bepaald in artikel 18, § 1.

De aanpassingsaanvragen die enkel betrekking hebben op het afzien van één of meerdere investeringen waarvan sprake in het goedgekeurde plan kunnen te allen tijde worden ingediend. In alle andere gevallen kan een steungerechtigde slechts drie keer per jaar tijdens de duur van het plan aanpassingsaanvragen indienen. Zij mogen enkel betrekking hebben op de investeringen waarvan de voorziene uitvoeringsdatum niet overschreden wordt. Ze mogen de voor het goedgekeurde plan vastgelegde doelstellingen en richtsnoeren niet onzeker maken en moeten de relevantie en de coherentie van het goedgekeurde plan versterken.

Elke wijziging door afschaffing of toevoeging moet met redenen omkleed zijn en om technische, economische of sociale redenen gerechtvaardigd worden door een geval van overmacht of door buitengewone omstandigheden. Hetzelfde geldt voor een aanvraag tot verlenging van het plan met maximum twee jaar.

De verhoging van de steun bedoeld bij artikel 15, § 3, wordt tenietgedaan indien een aanvraag tot aanpassing van een plan dat oorspronkelijk ingediend wordt met de bijstand van een adviseur, zonder diens bijstand wordt ingediend. Het verlies van de verhoging geldt met terugwerkende kracht voor de gehele duur van het plan en voor alle investeringen die in het plan voorzien zijn. § 6. Behalve in de gevallen van overmacht of van buitengewone omstandigheden vallend onder artikel 96, in gevallen van vereniging van landbouwbedrijven zoals bedoeld in artikel 21 of bij buitengewone kansen, erkend door de Minister, mag een investeringsplan niet onderbroken worden in de twee jaar volgend op de datum van goedkeuring ervan door de Minister. Een nieuw plan, ingediend door een landbouwer, alleen of in vereniging, binnen de twee maanden volgend op de toegelaten vroegtijdige onderbreking van het (de) goedgekeurde plan(nen) krijgt een voorrangsbehandeling. § 7. Het staat een steungerechtigde vrij een investering die in zijn goedgekeurde plan voorzien is, niet uit te voeren. Overeenkomstig artikel 4 dient hij er het bestuur over in te lichten en de helft van het steunbedrag waarvan hij vrijwillig afziet, wordt afgetrokken van het totale maximumsteunbedrag bepaald in artikel 18, § 1. Afdeling 2. - CVGL

Art. 9.§ 1. Een CVGL die samengesteld is overeenkomstig de vereisten van artikel 7, § 1, en waarvan de boekhouding aantoont dat ze minstens in evenwicht blijft en zal blijven, kan in aanmerking komen voor steun voor de investeringen in de CVGL en een investeringsplan over drie jaar indienen. § 2. Een CVGL kan, volgens de voorwaarden en afwijkingen bepaald in de artikelen 13 tot en met 18, in aanmerking komen voor steun voor volgende investeringen : 1° de investeringen in materiaal, hetzij i.v.m. bijzondere bedrijfsonderdelen, hetzij noodzakelijk voor het gezamenlijk vervoer, de gezamenlijke tractie, de gezamenlijke behandeling, de gezamenlijke oogst van de voortbrengselen van de leden; 2° de investeringen in onroerende goederen, op voorwaarde dat het gaat om opslagplaatsen voor het materiaal van de CVGL die opgericht zijn op haar grond of op een grond waarvan ze het genot heeft voor een duur die minstens gelijk is aan die van de overheidsgarantie;3° de investeringen in de aanpassing van onroerende goederen, op voorwaarde dat het onroerende goederen betreft van de CVGL en die als onderdak dienen voor materiaal van de CVGL. § 3. Het gezamenlijke gebruik van het CVGL-materiaal door minstens drie landbouwers die lid zijn van de CVGL moet te allen tijde geverifieerd kunnen worden. Bovendien mag dezelfde landbouwer het in aanmerking komen van een zelfde materiaal of van een gelijkwaardig materiaal in meer dan één CVGL niet rechtvaardigen.

Een landbouwer met een gelijksoortig materiaal van minder dan tien jaar mag ook niet het in aanmerking komen van dat materiaal of van een gelijksoortig materiaal in een CVGL rechtvaardigen.

Voor het materiaal van de CVGL wordt deze termijn teruggebracht tot zeven jaar.

Een landbouwer mag het in aanmerking komen van éénzelfde materiaal of van een gelijkwaardig materiaal in meer dan één CVGL niet rechtvaardigen.

Dezelfde regels zijn van toepassing voor de steunaanvragen die door een landbouwer op eigen naam worden ingediend. Er wordt evenwel slechts rekening gehouden met het materiaal van de CVGL waarvoor bepaald wordt dat hij één van de gebruikers ervan is. § 4. De Minister bepaalt de inhoud van het plan. § 5. Bij de indiening van de aanvraag tot uitbetaling van de voorziene steun toegekend door het plan moet de CVGL voor elke investering, naast het verantwoordingsstuk voorzien in zijn plan, het proces-verbaal van beslissing tot investering, medeondertekend door alle leden van de CVGL, indienen. § 6. Indien de CVGL in de loop van de uitvoering van het plan een lid verliest en zo § 1 niet in acht genomen wordt, dient de CVGL er het bestuur over in te lichten en beschikt het over zes maanden om een vervanger te vinden. Als na afloop van die termijn de vereisten van § 1 nog steeds niet nagekomen zijn, wordt het plan onderbroken, maar de steun die de leden reeds gekregen hebben, blijft verworven.

Art. 10.Een CVGL die bestaat uit minstens twee derde vennoten die tegelijk deel uitmaken van een andere CVGL die reeds een investeringsplan heeft voorgesteld of die reeds voorheen vennoten zijn geweest in een andere CVGL komt niet in aanmerking voor steun. Afdeling 3. - Voedergroeperingen

Art. 11.§ 1. Een voedergroepering die door het bestuur is erkend, kan in aanmerking komen voor steun voor de investeringen in de groepering en een investeringsplan over drie jaar indienen. § 2. De steun kan slechts toegekend worden als minstens twee derde van de leden nog geen deel hebben uitgemaakt van een andere voedergroepering. § 3. Bij de indiening van de aanvraag tot uitbetaling van de voorziene steun toegekend door het plan moet de voedergroepering voor elke investering, naast het verantwoordingsstuk waarvan sprake in zijn plan, het proces-verbaal van beslissing tot investering, medeondertekend door alle leden van de voedergroepering, indienen. De steun wordt rechtstreeks aan de leden betaald, in verhouding tot het aandeel dat éénieder neemt in de gesteunde financiering van het materiaal. § 4. Indien de CVGL in de loop van de uitvoering van het plan een lid van de groepering verliest en zo § 1 niet in acht genomen wordt, dient de groepering er het bestuur over in te lichten en beschikt het over zes maanden om een vervanger te vinden. Als na afloop van die termijn de vereisten van § 1 nog steeds niet nagekomen zijn, wordt het plan onderbroken, maar de steun die de leden reeds gekregen hebben, blijft verworven. § 5. Eenzelfde landbouwer mag het in aanmerking komen van éénzelfde materiaal of van een gelijksoortig materiaal in meer dan één voedergroepering niet rechtvaardigen. Afdeling 4. - De steun

Art. 12.De steun bedoeld in dit hoofdstuk stemt overeen met Verordening (EG) nr.1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO);

Art. 13.De steun voor landbouwers, CVGL's, voedergroeperingen of groeperingen van melkproducenten waarvan de investeringsplannen over drie jaar zijn goedgekeurd overeenkomstig de maximale steunniveaus bepaald in artikel 14 zijn : 1° een financiële steun, volgens een verdeling aangegeven in het goedgekeurde plan, in de vorm van ofwel : ° a) een rentetoelage die gelijk is aan het verschil tussen het berekeningscijfer bepaald in artikel 1, 31°, die in werking is op het tijdstip van de ondertekening van de lening met de kredietinstelling en het minimumpercentage van 2,0 % ten laste van de steungerechtigde. Het percentage van de rentetoelage mag niet hoger zijn dan 5 % en de rentetoelage heeft betrekking op een maximumduur van 7 jaar voor de investeringen in materiaal en van maximum 15 jaar voor de investeringen in gebouwen.

Per investering mag de steun in geen geval de bedragen bepaald in de artikelen 14 en 15 overschrijden; b) een tegemoetkoming in het kapitaal, in één schijf uitbetaald als het steunbedrag lager is dan euro 10.000, twee schijven als het ligt tussen 10.000 en 20.000 euro en drie schijven als het hoger is dan euro 20.000.

Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten wordt de voorkeur gegeven aan de tegemoetkoming in het kapitaal ten opzichte van de tegemoetkoming in rentetoelage; c) een combinatie van de steunmaatregelen die de rentetoelage en de kapitaalpremie zijn;2° de overheidsgarantie die toegekend kan worden voor elke investering van het goedgekeurde plan waarvoor een lening wordt aangevraagd bij een daartoe erkende openbare op private instelling, vult de door de kredietaanvrager gestelde zekerheden aan en mag niet meer dan 75° % van het nog verschuldigde saldo van het toegestane krediet betreffende de in aanmerking komende investeringen, met uitzondering van BTW, dekken<0 De betaling van de rentesubsidie wordt opgeschort zodra een beroep wordt gedaan op de garantie;

Art. 14.§ 1. Tegen het steunpercentage van 20 % komt in aanmerking, elke uitgave die niet overeenstemt met een vervangingsinvestering en die betrekking heeft op : 1° de aankoop of de aanpassing van nieuw of gebruiksmateriaal in de zin van artikel 91 en bestemd voor de voortzetting, de ontwikkeling of de schepping van een activiteit, met inbegrip van de eerste verwerking en de verkoop op de hoeve in een landbouwbedrijf, een CVGL, een voedergroepering of een vereniging of een groepering van melkproducten;2° de inrichting, de ingrijpende renovatie, het herstel ten gevolge van geleden schade, de bouw of de aankoop van onroerende landbouw- of tuinbouwinfrastructuren, met inbegrip van de eerste verwerking en de verkoop op de hoeve;voor de hiernavermelde producties moeten de volgende voorwaarden vervuld worden : a) voor de pluimvee- of varkenshouderijen : een bestek naleven of zich ertoe verbinden een bestek na te leven dat overeenstemt met een product van gedifferentieerde kwaliteit en betrekking hebben op investeringen die niet behoren bij klasse 1 in de zin van de milieuvergunning; b) voor de houderijen : een grondgebondenheidscijfer vertonen - zoals omschreven in artikel R.212, § 3, van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, wat betreft het duurzaam stikstofbeheer - lager dan of gelijk aan 1 tijdens het laatste jaartal dat bij de indiening van de aanvraag gekend is en die drempel niet te boven gaan tijdens de uitvoering van het goedgekeurde plan; c) voor de melkproductie-bedrijven : < 0 niet leiden tot een overschrijding van de referentiehoeveelheid tenzij een bijkomende referentiehoeveelheid wordt toegekend of gekregen door een overdracht;in dat geval wordt de steun slechts verleend indien de investering niet tot gevolg heeft dat het aantal melkkoeien tot meer dan 200 per bedrijf, vereniging van melkproducenten of groepering van melkproducenten stijgt; 3° de verplaatsing van gebouwen van een bedrijf wegens het openbaar nut of indien de verhuurder de huur van het landbouwbedrijfshoofd opzegt en die opzeg bekrachtigd is door de vrederechter of verantwoord is wegens de leefmilieuvoorschriften met inachtneming van de voorwaarden van punt 2°;4° de grondverbeteringswerken;5° specifiek materieel voor de productie van biobrandstoffen en/of hernieuwbare energie met producten of nevenproducten van de landbouwactiviteit van het bedrijf of de coöperatieve alsmede van de installaties voor de behandeling van dierlijke mest met productie van biobrandstoffen en hernieuwbare energie;6° de inrichting van gebouwen en/of de aanpassing van materieel om energiebesparingen door te voeren als aanvulling op andere overheidssteun die het Gewest reeds verleent en met inachtneming van de maximale steunbedragen bepaald door Verordening (EG) 1698/2005°;7° de inrichtingen die een vermindering van de emissies van vervuilende landbouwgassen mogelijk maken;8° de installatie van systemen voor de filtering van de ventilatielucht in de dierengebouwen, alsook hun ventilatiesystemen met gemengde lucht;9° de investeringen voor waarnemings- en waarschuwingssystemen in het kader van de geïntegreerde bestrijding. § 2. In afwijking van de vorige paragraaf komen niet in aanmerking de uitgaven betreffende : 1° de aankoop van grond, eenjarige planten, plantages van eenjarige planten, bedrijfstoeslagrechten, quota, dieren en de eenvoudige vervangingsverrichtingen behalve uitzonderingen specifiek bepaald bij dit besluit.2° de drainerings- of irrigatiewerken, de aankoop van irrigatiematerieel, tenzij die investeringen een vermindering van het waterverbruik met minstens 25 % ° opleveren;3° de aanpassing van bestaande gebouwen om te voldoen aan de wettelijke normen die de communautaire minimumnormen te boven gaan of om te voldoen aan de Europese minimumnormen op het gebied van milieubescherming, volksgezondheid, dierenwelzijn of veiligheid op het werk die verricht wordt na een termijn van 36 maanden na goedkeuring ervan op EG-niveau of na de overgangsperiode bedoeld bij de verordening;4° de aanpassing van bestaande gebouwen om te voldoen aan de communautaire minimumnormen op het gebied van milieubescherming, volksgezondheid, dierenwelzijn of veiligheid op het werk door jonge landbouwbedrijfshoofden zoals omschreven in artikel 22 van Verordening (EG) 1698/2005, die verricht wordt na de termijn van 36 maanden na hun vestiging. § 3. De investeringen bestemd voor de toeristische, pedagogische en ambachtelijke activiteiten kunnen een steun genieten van 20 % van de uitgaven betreffende : 1° de aankoop, de aanpassing, de vervanging die de drempels bepaald bij artikel 1, 22°, overschrijden, van nieuw of tweedehands materiaal op de wijze van artikel 91 voor de voortzetting of de ontwikkeling van een productie-, toeristische, pedagogische of ambachtelijke activiteit die reeds uitgeoefend werd in een landbouwbedrijf of een groepering van melkproducenten;< 0 2° de verwerking of de inrichting van bestaande gebouwen voor de voortzetting of de ontwikkeling van toeristische, pedagogische of ambachtelijke activiteiten in of buiten het bedrijf;

Art. 15.De investeringssteunniveaus bepaald in artikel 14 worden verhoogd met : 1° 10 percentpunten voor elke investering verricht binnen zes jaar na de datum van werkelijke vestiging als bedrijfshoofd wanneer die gebeurd is uiterlijk voordat het bedrijfshoofd de leeftijd van veertig jaar heeft bereikt.Indien degene die de verhoging geniet sinds minder dan zes jaar gevestigd is, lid is van een vereniging, wordt die verhoging in verhouding toegekend tot de deelname van de gerechtigde in de vereniging; de verhoging wordt volledig verkregen voor zover de gerechtigde van de verhoging de eigenaar van het fonds is. Indien de gerechtigde van die verhoging, afgevaardigd-bestuurder, zaakvoerder of vennoot-zaakvoerder is van een rechtspersoon, wordt die verhoging in verhouding toegekend tot het aantal aandelen die de gerechtigde bezit in die rechtspersoon; 2° vijf percentpunten als het investeringsplan ingediend wordt door een landbouwer in een probleemgebied zoals omschreven in artikel 1, 27°;3° vijf percentpunten als het investeringsplan ingediend wordt door een CVGL;4° 2,5 percentpunten als het investeringsplan en alle eventuele aanvragen tot aanpassing van dat plan ingediend worden door een landbouwbedrijfshoofd dat een beroep heeft gedaan op een erkend adviseur;5° 10 percentpunten voor elke investering die specifiek bestemd is voor een productie van gedifferentieerde kwaliteit bij haar opstart of haar eerste uitbreiding voor zover die investering niet afhankelijk is van een milieuvergunning van klasse 1 in de zin van de milieuvergunning en voor zover het landbouwbedrijfshoofd zich ertoe verplicht deze productie gedurende minstens zes jaar voort te zetten.

Art. 16.Er mogen niet meer dan twee verhogingen, bepaald in artikel 15, toegevoegd worden aan de in artikel 14 bepaalde renten voor de steun die toegekend wordt voor elk bestanddeel waarvan sprake in het investeringsplan over drie jaar.

Art. 17.Om ontvankelijk te zijn, dient een investeringsplan minstens euro 15.000 aan investeringen over de gehele duur te voorzien en elke investering waarvan sprake in het plan moet op zich meer bedragen dan euro 5.000.

Het maximumbedrag dat per investering waarvan sprake in het plan voor steun in aanmerking komt, bedraagt euro 350.000 voor de investeringen in gebouwen (bouwwerken en uitrustingen) en/of materiaal. Voor investeringen in gebouwen mag de steun evenwel niet toegekend worden voor bedragen die hoger zijn dan de maxima per m2 die bepaald zijn door de Minister overeenkomstig artikel 95.

Die maximumbedragen die voor steun in aanmerking komen worden verhoogd met 50 % indien het investeringsplan ingediend wordt ofwel door een CVGL ofwel voor de specifieke investeringen in de tuinbouwsector.

Art. 18.Er wordt een maximumbedrag van euro 100.000 vastgelegd voor het opgetelde totaal van alle steunvormen die aan een bedrijf worden toegekend voor de verschillende investeringen die in het kader van zijn investeringsplan in aanmerking komend zijn.

Art. 19.Geen enkele steun wordt uitbetaald of uitgevoerd als het bedrijf zich niet heeft aangepast aan de verplichtingen betreffende het in overeenstemming brengen van de opslaginfrastructuren en van dierlijke mest.

Art. 20.De Minister bepaalt de gevallen en de mate waarin de steun geheel of gedeeltelijk kan worden verleend in de vorm van uitgestelde aflossingen van de lening zonder dat de toegelaten tegemoetkomingsmaxima overschreden worden.

Art. 21.§ 1. Indien meerdere landbouwers hun bedrijven die niet het resultaat zijn van de verdeling van een bedrijf dat voorheen één geheel vormde, samenvoegen en elk lid van de vereniging voldoet aan de vereisten van artikel 5, § 1, geldt artikel 8, § 6 niet. In dit geval mogen de leden van de vereniging de verwezenlijking van hun lopende investeringsplan onderbreken en de vereniging mag in eigen naam een nieuw investeringsplan over drie jaar indienen. De verenigde landbouwers moeten een verenigingsovereenkomst voorleggen dat medeondertekend is door allen, die zich daar hoofdelijk toe verbinden.

De vereniging moet minstens even lang duren als de subsidie en niet minder lang duren dan zes jaar. § 2. Voor het eerste investeringsplan dat ingediend wordt door nieuwe bedrijvenverenigingen die sinds 1 januari 2007 opgericht zijn en die de vereisten van § 1 naleven, wordt het maximumbedrag, afwijkend van artikel 18, § 1, vastgelegd op euro 75.000 per verenigingslid, met als maximumbedrag euro 250.000 voor de vereniging. Voor haar eerste plan kan een nieuwe vereniging een verhoging krijgen met 50 % van de maximumwaarden van de in artikel 17 bepaalde investeringen die voor steun in aanmerking komen. De vereniging dient een volledig investeringsplan voor te leggen met inachtneming van de structuur en de inhoud bepaald in bijlage I. § 3. Voor een vereniging van melkproducenten mag de houder van de productie-eenheid vanaf welke de leveringen en/of de rechtstreekse verkopen van de vereniging van melkproducenten plaatsvinden de specifieke investeringen die nodig zijn voor de ontwikkeling van de productie- en afzetactiviteiten van de vereniging, in zijn investeringsplan opnemen. Dat plan moet voldoen aan de voorschriften van bijlage I. In dit geval is artikel 21, § 1, niet van toepassing. § 4. Een groepering van melkproducenten mag een investeringsplan indienen dat noodzakelijk is voor de ontwikkeling van de activiteiten van de groepering. Dat plan dekt alle investeringen die de leden van de groepering voorzien hebben voor al hun producties. Dat plan moet voldoen aan de voorschriften van bijlage III. Bij de oprichting van de groepering worden de lopende persoonlijke plannen van de leden die de nieuwe groepering vormen, tenietgedaan en artikel 21, § 1, is dan van toepassing.

De indiening en de behandeling van het investeringsplan worden overeenkomstig de artikelen 5 en 6 verricht. HOOFDSTUK II. - Steun bij de vestiging aan jonge landbouwbedrijfshoofden :

Art. 22.§ 1. De steun bedoeld in dit hoofdstuk stemt overeen met Verordening (EG) nr.1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO);

Voor de steun bij de vestiging voor de oprichting of de gehele overname van een landbouwbedrijf of voor een gedeeltelijke overname van een bedrijf in maximum twee fases die elk minstens 25 % dekken van de gehele waarde van de in aanmerking komende investeringen van de overname komt in aanmerking degene die : 1° zich voor de eerste keer als bedrijfshoofd vestigt in een bedrijf als landbouwbedrijfshoofd in hoofberoep en landbouwer wordt op de datum van indiening van de steunaanvraag;de vestiging als landbouwbedrijfshoofd in hoofdberoep van een natuurlijke persoon wordt bewezen door een overnameovereenkomst of, bij gebrek, door de aansluiting van die persoon bij het sociaal statuut van onafhankelijk landbouwbedrijfshoofd in hoofdberoep. Voor de rechtspersonen wordt nagekeken of die voorwaarde voor de afgevaardigd bestuurder of de zaakvoerder die zich voor de eerste keer vestigt, vervuld is. 2° de in artikel 3 bedoelde beroepskwalificatie aantoont op de datum van de vestiging;voor de rechtspersonen moet bovendien bewezen worden dat elke afgevaardigd bestuurder of zaakvoerder die de steun bij de vestiging aanvraagt, de in artikel 3 bedoelde beroepskwalificatie bezit op de datum van de vestigingsaanvraag; 3° minder dan veertig jaar oud is op de datum van indiening van de steunaanvraag;4° minstens twintig jaar oud is op de datum van de eerste betaling van de steun behalve in geval van overmacht zoals bedoeld in artikel 96, 1° en 2°;5° op de datum van de vestiging, behalve in de gevallen van overmacht bepaald in artikel 96, 1° en 2°, een stage doorlopen heeft die in overeenstemming is met de vereisten van het decreet van het Waalse Gewest van 12° juli 2001 betreffende de beroepsopleiding in de landbouw of met het besluit van de Duitstalige Gemeenschap van 27 mei 1993 betreffende de beroepsopleiding en de bijscholing van de personen die in de landbouw werkzaam zijn en de latere wijzigingen ervan;wordt evenwel vrijgesteld van die stage, degene die : - geboren is vóór 1 januari 1978 of - de last van huismoeder of huisvader alleen op zich neemt; 6° een ontwikkelingsplan voorstelt samen met een ontwerp van overname- of oprichtingsovereenkomst.De inhoud van het plan wordt door de Minister vastgesteld. Opvolgingsindicatoren worden bij het plan vastgelegd voor de uitvoering van het ontwikkelingsplan. 7° een beroep doet op een adviseur om hem raad te geven in zijn beroepsontwerp van overname of oprichting en zich ertoe verbindt raadgevingen bij een adviseur in te winnen voor een minimale duur van drie jaar en een boekhouding te houden overeenkomstig de eisen van artikel 4;8° bewijst dat het bedrijf waarin hij zich bevestigt, de normen naleeft inzake de opslagcapaciteit van dierlijke mest en, zoniet, zich ertoe verbindt het in overeenstemming brengen en de normering van zijn opslagcapaciteiten van dierlijke mest op te nemen als investering van zijn investeringsplan en ze werkelijk te verrichten binnen 36 maanden na de datum van zijn vestiging;9° de levensvatbaarheid van het bedrijf aan het einde van het ontwikkelingsplan rechtvaardigt;de levensvatbaarheid wordt bewezen wanneer het aan het bedrijf gebonden inkomen minstens gelijk is aan 7.500 euro per 0,5 arbeidseenheid aan het einde van het investeringsplan.

In geval van erkende en gerechtvaardige financiële moeilijkheden kan de Minister beslissen om af te wijken van de verplichting om landbouwer in hoofdberoep te blijven gedurende een door hem te beoordelen periode die toch niet langer dan 5 jaar maag zijn zodat de gerechtigde van de steun landbouwer als bijberoep tijdens deze duur kan zijn. § 2. Elke persoon die van plan is de steun bij de vestiging te vragen kan een vooraanvraag bij het bestuur indienen. Laatstgenoemde vermeldt de overtuigende elementen betreffende de in § 1, 2°, bepaalde voorwaarden.

Aan de hand van een bericht van ontvangst, opgestuurd binnen de tien werkdagen, wordt aan de aanvrager kennis gegeven van het feit dat het dossier volledig is of, in tegenovergesteld geval, dat er stukken ontbreken.

Als het bestuur bij de behandeling van het dossier meent dat het aanvullende stukken of gegevens moet opvragen bij de aanvrager, wordt laatstgenoemde daarover per schrijven ingelicht. Deze aanvraag schorst de behandeling van het dossier.

Binnen een termijn van twintig werkdagen na zending van het ontvangstbericht dat bepaalt dat de vooraanvraag volledig is, brengt het Bestuur een al dan niet gunstig advies uit. Het advies van het Bestuur wordt met redenen omkleed in geval van weigering of voorwaardelijke aanneming. § 2bis. Elke persoon die van plan is de steun bij de vestiging aan te vragen, dient een investeringsplan bij het bestuur in, waarin in voorkomend geval de investeringen worden vermeld waarvoor een investeringsteun zal worden aangevraagd overeenkomstig hoofdstuk I van deze titel.

Aan de hand van een bericht van ontvangst, opgestuurd binnen de tien werkdagen, wordt aan de aanvrager kennis gegeven van het feit dat het dossier volledig is of, in tegenovergesteld geval, dat er stukken ontbreken.

Als het bestuur bij de behandeling van het dossier meent dat het aanvullende stukken of gegevens moet opvragen bij de aanvrager, wordt laatstgenoemde daarover per schrijven ingelicht. Deze aanvraag schorst de behandeling van het dossier.

Het bestuur kan van de aanvrager eisen dat hij zijn plan voorstelt. De aanvrager mag bijgestaan worden door zijn adviseur.

Binnen een termijn van 6 maanden na zending van het ontvangstbericht dat bepaalt dat de vooraanvraag volledig is, brengt het Bestuur een al dan niet gunstig advies uit In geval van gunstig advies of van voorwaardelijk gunstig advies, bepaalt het Bestuur het geschatte bedrag van de steun bij de vestiging.

Het advies van het Bestuur wordt met redenen omkleed in geval van weigering of voorwaardelijke aanneming. § 3. De jonge landbouwer dient een aanvraag voor een steun bij de vestiging in binnen een termijn van hoogstens twaalf maanden na de datum van zijn vestiging als landbouwer, landbouwbedrijfshoofd in hoofberoep, op grond van het door het bestuur bepaalde formulier samen met de bewijsstukken.

Als de jonge landbouwer een gunstig advies over zijn vooraanvraag heeft gekregen, wordt de in § 1, 2°, bepaalde voorwaarde geacht aangenomen te zijn.

Als de jonge landbouwer een gunstig advies over zijn investeringsplan heeft gekregen, wordt het geacht aangenomen te zijn.

Als de jonge landbouwer een voorwaardelijk gunstig advies over zijn project van ontwikkelingsplan heeft gekregen, wordt het opnieuw onderzocht op grond van de in het met redenen omkleed advies bepaalde elementen.

Aan de hand van een bericht van ontvangst, opgestuurd binnen de tien werkdagen, wordt aan de aanvrager kennis gegeven van het feit dat zijn aanvraag volledig is of, in tegenovergesteld geval, dat er stukken ontbreken.

Het bestuur kan van de aanvrager eisen dat hij zijn aanvraag voorstelt. De aanvrager mag bijgestaan worden door zijn adviseur.

Als het bestuur bij de behandeling van het dossier meent dat het aanvullende stukken of gegevens moet opvragen bij de aanvrager, wordt laatstgenoemde daarover per schrijven ingelicht. Deze aanvraag schorst de behandeling van het dossier. Het bestuur kan ook in dezelfde vormen en voorwaarden de herziening van het hele plan of van een gedeelte ervan vragen. § 4. Binnen een termijn van twee maanden na ontvangst van het volledige dossier van de aanvraag voor de steun bij de vestiging en voor zover het ontwikkelingsplan een gunstig advies of een voorwaardelijk gunstig advies van het bestuur heeft gekregen, keurt de Directeur-generaal het ontwikkelingsplan en de steun bij de vestiging goed of weigert ze en betekent zijn beslissing aan de aanvrager. § 5. De beslissing tot toekenning van de steun bij de vestiging wordt binnen 18 maanden na de ondertekening van de overeenkomst betreffende de overname of de oprichting van het bedrijf genomen. § 6. De aanvrager kan binnen twee maanden na ontvangst van het advies van het Bestuur over het ontwikkelingsplan een met redenen omklede aanvraag tot herziening van dat plan indienen bij de Minister. In de herzieningsaanvraag kan de aanvrager erom verzoeken door het Comité voor de vestiging van de jonge landbouwers te worden gehoord.

Binnen 30 werkdagen na ontvangst van de met redenen omklede herzieningsaanvraag hoort het Comité voor de vestiging van de jonge landbouwers de aanvrager en brengt advies uit aan de Minister.

Binnen een termijn van 15 werkdagen na overmaking van het advies herziet de Minister al dan niet het vorige advies.

Art. 23.In afwijking van artikel 7, § 1, 2°, moet degene die zich voor het eerst vestigt in een bedrijf als landbouwbedrijfshoofd in hoofdberoep de voldoende beroepskwalificatie verwoord in artikel 3 aantonen om een investeringsplan te mogen indienen in zijn ontwikkelingsplan.

Ter afwijking van artikel 14 mag het ontwikkelingsplan per diersoort een investering omvatten ter (weder)aanvulling van het (de) veebestand (-en) van het overgenomen of opgerichte bedrijf. Die investering moet uitgevoerd worden binnen de twaalf maanden volgend op de datum van overname of oprichting.

Art. 24.§ 1. Er wordt een Comité voor de vestiging van de jonge landbouwers opgericht, dat bestaat uit : 1° een personeelslid van het bestuur, 2° een deskundige in landbouweconomie 3° drie technische deskundigen die de verschillende technisch-economische richtingen vertegenwoordigen De Minister benoemt de leden van het Comité voor een verlengbare periode van drie jaar. Als een herzieningsaanvraag bij het Comité voor de vestiging van de jonge landbouwers aanhangig wordt gemaakt, brengt het advies uit over die aanvraag en over het ontwikkelingsplan. Het beoordeelt met name de waarde van de investeringen voor overname of oprichting, de relevantie van die overname of oprichting voor de aanvrager op technisch en economisch vlak en, in voorkomend geval, de relevantie en de samenhang van het ontwerp van het ter aanvulling voorziene investeringsplan.

Het secretariaat van het Comité wordt waargenomen door het Bestuur.

Het Comité brengt een positief, negatief of voorwaardelijk gemotiveerd advies uit over de aanpassing van de voorwaarden van het ontwikkelingsplan.

De Minister bepaalt het huishoudelijk reglement van het Comité.

De leden van het Comité hebben recht op een presentiegeld van 50 euro en op de terugbetaling van hun reiskosten volgens de schaal vastgesteld voor de personeelsleden van het Waalse Gewest.

Art. 25.§ 1. De kennisgeving van de vestigingssteunvormen maakt gewag van de waarde en de aard van de gesteunde investeringen en, per investering, van het bedrag, de vorm van de steun, het tijdschema voor de uitvoering ervan, de opvolgingsindicatoren en de stukken die als investeringsbewijs voorgelegd dienen te worden. Elke individuele investering die steun geniet, kan voor de lening die betrekking heeft op de investering waarvan sprake in aanmerking komen voor de overheidsgarantie waarvan sprake in artikel 12, § 2. Het bestuur oordeelt geval per geval over wat juist door de garantie gedekt wordt bij ondertekening van de lening. § 2. Indien de steun in de vorm van een rentetoelage gegeven wordt, wordt het berekeningscijfer dat in de voorwaarden opgenomen is, het berekeningscijfer dat geldig is bij de daadwerkelijke ondertekening van de lening door de gerechtigde met de kredietinstelling. In voorkomend geval moet de duur van de steun worden aangepast om het maximumbedrag per investering bepaald in de artikelen 13 en 26 te handhaven; § 3. Als de overnemer een landbedrijfshoofd-rechtspersoon is, wordt de steun in verhouding toegekend tot het aantal aandelen die de bestuurder-zaakvoerder(s) of zaakvoerder(s) bezit(en) en die de in artikel 22 bepaalde voorwaarden vervult(vervullen).

Art. 26.De maximale steunmaatregelen voorzien voor een ontwikkelingsplan zijn : 1°. op de eerste schijf van euro 100.000 in aanmerking komende investeringen, een kapitaalsteun gelijk aan 45 % van de investering die gestort wordt op de wijze bepaald in artikel 12, § 1, 2°. 2°. op de tweede schijf van de gesteunde investeringen van euro 100.001 tot euro 175.000, een rentetoelage die gelijk is aan het verschil tussen het berekeningscijfer bepaald in artikel 1, 35°, die in werking is op het tijdstip van de ondertekening van de lening met de kredietinstelling en het minimumpercentage van 1,00 % ten laste van de steungerechtigde. Het maximale steunbedrag in de vorm van een rentetoelage bedraagt euro 10.000. Het percentage van de rentetoelage mag niet hoger zijn dan 5 % en de rentetoelage heeft betrekking op een maximumduur van 15 jaar voor de investeringen in gebouwen en van maximum 7 jaar voor de andere investeringen. In voorkomend geval wordt de duur van de subsidie teruggebracht om het maximumbedrag van euro 10.000 na te leven; 3°de overheidsgarantie, tegen de voorwaarden van artikel 12, § 2, toegekend voor alle leningen voor investeringen die overeenkomstig dit hoofdstuk in aanmerking komen en voor een maximumduur van 10 jaar.

Art. 27.De in artikel 26 bedoelde totale gecumuleerde waarde van de steun bij de vestiging in één of twee fasen mag niet hoger zijn dan 55.000 euro; geen enkele steun wordt uitbetaald of uitgevoerd als het bedrijf zich niet heeft aangepast aan de verplichtingen betreffende het in overeenstemming brengen van de opslaginfrastructuren en van dierlijke mest.

Art. 28.Het totaal van de steunbedragen bij de vestiging, toegekend voor beide fasen, mag het maximumbedrag van artikel 27 niet overschrijden. De Minister bepaalt de modaliteiten voor de toekenning van de steun voor de latere overnamefase wanneer de eerste fase van een vroegere wetgeving afhing.

Art. 29.De Minister bepaalt de gevallen en de mate waarin de steun geheel of gedeeltelijk kan worden verleend in de vorm van uitgestelde aflossingen van de lening.

Art. 30.De investeringen die in aanmerking worden genomen voor het deel overname of oprichting van het ontwikkelingsplan zijn de volgende : 1° de overname of de aankoop van materiaal;2° de overname of de aankoop van levend vee en de eventuele wederaanvulling van vee tijdens het eerste jaar;3° de overname (aankoop van gebouwen van het overgenomen bedrijf) of de bouw en de aankoop van gebouwen; 4° de overname of de aankoop van voorraden tot maximum 20.000° euro per bedrijf; 5° de vergoeding van navetten tot maximum 350 euro per ha;6° de vergoeding van groeiende landbouwteelten tot maximum 750 euro per ha; en de overname van tuinbouwteelten na verantwoording van de waarde; 7° de afkoop van deelbewijzen in een landbouwbedrijf als reeds bestaand rechtspersoon tegen de representatieve waarde van elk deelbewijs van de investeringen voor de overname, opgenomen in de punten 1° tot en met 6°, bovenvermeld, onverminderd alle bepalingen van dit hoofdstuk.Die waarde wordt vastgesteld op grond van een expertise met omstandige inventaris door een bedrijfsrevisor, erkend door het Instituut der bedrijfsrevisoren; 8° de kosten voor het opstellen van het ontwikkelingsplan, adviseurskosten niet meegerekend. HOOFDSTUK III. - Begeleiding bij de voorbereiding en de uitvoering van de investerings- en de ontwikkelingsplannen

Art. 31.§ 1. De in dit hoofdstuk bedoelde steun stemt overeen met Verordening (EG) nr. 1535/2007 van de Commissie van 20 december 2007 betreffende de toepassing van artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de minimis-steun in de landbouwsector en de visserijsector. § 2. Het advies voor de voorbereiding en/of de opvolging van de investeringsplannen en van de ontwikkelingsplannen kan enkel door een adviseur gegeven worden.

Art. 32.§ 1. De Minister erkent de adviseringsstructuren en de adviseurs volgens de criteria verwoord in bijlage 1. § 2. Een adviseur die tijdens éénzelfde jaar meer dan drie investerings- en/of ontwikkelingsplannen medeondertekent die geweigerd worden voor meer dan 50 % van de waarde van de per plan aangevraagde steunmaatregelen, verliest zijn erkenning. Bij meer dan tien plannen wordt de sanctiedrempel vastgelegd op 30 % van de ingediende plannen die geweigerd worden voor meer dan 50 % van de waarde van de per plan aangevraagde steunmaatregelen. § 3. Een adviseringsstructuur waarvan de erkenning jaarlijks tijdens twee opeenvolgende jaren ingetrokken wordt voor meer dan vijf adviseurs of, als de structuur minder dan 20 adviseurs telt, voor meer dan een kwart ervan, verliest zijn erkenning. § 4. In geval van intrekking van de erkenning bedoeld in § 1 wordt een opzegtermijn van twee maanden toegekend aan de structuur of aan de adviseur.

Een dergelijke intrekking kan slechts bepaald worden nadat de vertegenwoordigers van de adviserende structuur of de betrokken adviseur gehoord zijn.

Art. 33.Het landbouwbedrijfshoofd moet het advies van de adviseur niet volgen bij de uitwerking van zijn ontwikkelingsplan. Zijn de meningen uiteenlopend, moet de adviseur, die het ontwikkelingsplan mede moet ondertekenen, verplicht om in een bijlage bij het plan zijn alternatieve voorstel(len) te melden.

Art. 34.Het landbouwbedrijfshoofd kan een beroep doen op verschillende adviseurs voor het opstellen en voor de uitvoering van het ontwikkelingsplan. Indien er een opeenvolging is van meerdere adviseurs bij de opstelling van een ontwikkelingsplan, moeten de naam et de redenen voor hun vervanging opgegeven worden in het bij het bestuur ingediende plan.

Art. 35.Er wordt aan elke landbouwer die erom verzoekt, een gewestelijke de minimis-steun toegekend waarmee 80 % van de kosten voor de opstelling van een plan gedekt kan worden. Het maximumbedrag van de in aanmerking komende kosten wordt vastgelegd op 800 euro voor een investeringsplan en 1.200 euro voor een ontwikkelingsplan dat al dan niet een investeringsplan bevat.

De helft van die steun wordt uitbetaald bij de indiening van het plan bij het bestuur, het saldo bij aanvaarding ervan. Het saldo wordt niet uitbetaald als het plan wordt geweigerd.

De Minister bepaalt de nadere regels voor de toekenning van die steun.

Als de steun bij het opstellen van het plan niet volledig gebruikt wordt, kan het saldo de kostprijs van de adviseur voor de ingediende aanpassingen dekken.

Art. 36.Er wordt aan elk landbouwbedrijfshoofd met een goedgekeurd plan die er bij de indiening van dat plan om verzoekt, een gewestelijke de minimis-steun toegekend die 80 % dekt van de kostprijs die verbonden is aan de opvolging van de uitvoering van een plan. Het maximumbedrag van de voor die opvolging in aanmerking komende kosten wordt voor de duur van de uitvoering van het plan vastgelegd op euro 900 voor een investeringsplan en euro 1.200 voor een ontwikkelingsplan dat al dan niet een investeringsplan bevat.

Eén derde van de steun wordt uitbetaald bij de indiening, bij het bestuur, van de jaarverslagen of van het slotverslag met betrekking tot de uitvoering van het door de adviseur opgestelde plan, op de door het bestuur bepaalde voorstellingswijze.

Indien het verslag voor de uitvoering van het plan niet bij het bestuur is ingediend binnen de drie maanden volgend op het einde van het overwogen jaar of op het einde van het plan, wordt het saldo niet uitbetaald en verliest de adviseur zijn erkenning, in de vormen en volgens de modaliteiten bedoeld in artikel 32, § 4.

De Minister bepaalt de nadere regels voor de toekenning van die steun. HOOFDSTUK IV. - Gewestelijke steun voor de opstart van de groeperingen

Art. 37.§ 1. De steun bedoeld in dit hoofdstuk stemt overeen met Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO); § 2. Er wordt een gewestelijke opstartsteun verleend aan erkende groeperingen die minstens tot doel hebben : 1° de onderlinge bijstand tussen bedrijven die steun, vallend onder dit besluit, kunnen krijgen;2° de invoering van alternatieve landbouwmethoden;3° een rationeler gemeenschappelijk gebruik van de landbouwproductiemiddelen. Die opstartsteun moet de beheerskosten helpen dekken tijdens de eerste drie jaar na de oprichting van bovenvermelde groeperingen. § 3. De federaties van groeperingen kunnen in aanmerking komen voor gewestelijke opstartsteun onder dezelfde voorwaarden als die bepaald voor de groeperingen zelf.

De toekenning van opstartsteun aan een federatie mag evenwel niet als gevolg hebben dat een groepering meer dan één keer de steun van § 1 krijgt.

Art. 38.Om steun te kunnen genieten, moet de groepering of federatie minstens drie aangesloten werkzame landbouwers tellen. Ze mag niet vóór het zesde jaar na de oprichting ervan ontbonden worden en moet opgericht zijn in één van de volgende vormen : 1°. een coöperatieve verwerkings- en afzetvennootschap; 2° een voedergroepering;3° een CVGL;4° een landbouwvereniging die voor de rechtspersoonlijkheid heeft gekozen. Bovendien kan ze slechts gesteund worden als minstens twee derde van haar leden vóór de steunaanvraag reeds geen deel hebben uitgemaakt van een groepering of federatie met hetzelfde doel.

Art. 39.De groepering of federatie van groeperingen moet bewijzen dat de samenwerking sociaal of economisch verantwoord is.

Art. 40.Op het ogenblik van de aanvraag legt de groepering of de federatie haar statuten voor, alsook een overzicht van de verwachte - en eventueel gerechtvaardigde - uitgaven en ontvangsten.

Art. 41.De gewestelijke opstartsteun moet bijdragen tot het dekken van de beheerskosten.

Onder beheerskosten wordt verstaan : de kosten die verbonden zijn aan verrichtingen die van nature geen toegevoegde waarde geven aan de bedrijven van de betrokken landbouwers, met inbegrip van de kosten die inherent zijn aan het beheer van de arbeidskrachten en van het materiaal dat door het maatschappelijke doel vereist wordt.

De opstartsteun mag jaarlijks niet hoger zijn dan het totaalbedrag van de werkelijk gerechtvaardigde beheerskosten van het eerste activiteitsjaar. Zij mag niet meer bedragen dan 50 % van het totale budget van de groepering of van de federatie van groeperingen.

De door de leden van de groepering of van de federatie van groeperingen betaalde jaarlijkse bijdragen moeten gedurende ten minste 5 jaar minstens gelijk zijn aan 22.500 euro van de opstartsteun. Die steun wordt betaald tegen 50 % het eerste jaar en 25 % op het einde van beide daarna volgende jaren. HOOFDSTUK V. - Steun aan de coöperatieve verwerkings- en afzetvennootschapen

Art. 42.§ 1. De steun bedoeld in dit hoofdstuk stemt overeen met Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO). § 2. « De coöperatieve verwerkings- en afzetvennootschappen komen in aanmerking voor specifieke steun aan investeringen met het oog op de verrichting van hun maatschappelijk doel. Deze steunvormen betreffen zowel de roerende als de onroerende goederen.

Het collectieve gebruik moet elk ogenblik bewezen kunnen worden.

Het volume van de landbouw- en tuinbouwproducten die verwerkt of in de handel gebracht worden, moeten hoofdzakelijk in de bedrijven van de coöperatieleden uitgewerkt zijn. < 0

Art. 43.Om voor steun in aanmerking te komen, dient de coöperatieve een investeringsplan over drie jaar op te stellen, eveneens « plan » genoemd. Dat plan beantwoordt aan de volgende eisen : 1° het verschaft een volledig inzicht in de beginsituatie van de coöperatieve vereniging, evenals in de specifieke doelstellingen die bepaald worden met het oog op de verwezenlijking van zijn activiteiten;2° het dient alle voorziene investeringen over drie jaar samen voor te stellen overeenkomstig de artikelen 48 tot en met 53, hun samenhang te tonen met de doelstellingen van de coöperatieve, hun economische en technische relevantie aantonen, evenals de lasten en opbrengsten die zij teweegbrengen;3° het vermeldt het steunbedrag per investering en in totaal, waarop de coöperatieve vereniging aanspraak maakt. De Minister bepaalt het detail van de inhoud van dat plan. Elke steunaanvraag moet bij aangetekend schrijven worden ingediend bij het bestuur en met inachtneming van de door het bestuur bepaalde voorstellingswijze. Er dient eveneens een afschrift onder elektronisch formaat te worden overgemaakt.

Eenzelfde coöperatieve mag voor niet meer dan één investeringsplan tegelijk in aanmerking komen.

De investering(en) waarvan sprake in het plan leeft (leven) de daarvoor geldende communautaire normen na.

Art. 44.De wijze van voorstelling, ontvangst en beoordeling door het bestuur, van beslissing door de Minister en, eveneens, van aanpassing en uitvoering van het plan bepaald in de artikelen 6, 7 en 8, § 1, 3, 4, en 5, zijn van toepassing.

Art. 45.Behalve in geval van wijziging van het maatschappelijke doel van de coöperatieve met het oog op de heroriëntering van de activiteiten of bij buitengewone omstandigheden, erkend door de Minister, mag een investeringsplan niet onderbroken worden in de twee jaar volgend op de datum van goedkeuring ervan door de Minister.

Art. 46.Geen enkele investering die uitgevoerd of aangevat is voor de formele goedkeuring door de Minister, komt voor steun in aanmerking.

Art. 47.Het staat een coöperatieve vereniging vrij een investering die in zijn goedgekeurde plan voorzien is, niet uit te voeren. In voorkomend geval licht ze er het bestuur over in; het steunbedrag waarvan ze vrijwillig afziet, wordt afgetrokken van het totale maximumsteunbedrag bepaald in artikel 52.

Art. 48.§ 1. Een maximumsteun die gelijk is aan 14 % van de in aanmerking komende waarde van de investering wordt toegekend voor investeringen die minstens voldoen aan één van de volgende criteria : 1° de investeringen die bijdragen tot de oriëntatie van de productie volgens de voorspelbare evolutie van de markten of die de nieuwe afzetmogelijkheden voor de landbouwproductie bevorderen, door een vlottere voortbrenging en afzet van nieuwe producten of kwaliteitsproducten, met inbegrip van de biologische landbouwproducten;2° de investeringen die bijdragen tot de verbetering of de rationalisatie van de afzetkanalen of van het verwerkingsproces van de landbouwproducten;3° de investeringen die bijdragen tot de verbetering van de kwaliteit, de presentatie en de verpakking van de producten of tot een beter gebruik van de bijproducten, met name door afvalrecyclage;4° de investeringen die de aanwending van nieuwe technologieën voor milieubescherming bevorderen;5° de investeringen die bijdragen tot de verbetering van de kwaliteit en de sanitaire voorwaarden, en tot een betere controle erop. § 2.Voor de investeringen die voldoen aan de criteria van het Waalse programma voor plattelandsontwikkeling 2007-2013, wordt de steun op 20 % gebracht.

Art. 49.De aankoop van grond, eenjarige planten, plantages van eenjarige planten, bedrijfstoeslagrechten, quota, dieren, vervoer en materieel voor het administratieve beheer van de coöperatieve en de eenvoudige vervangingsverrichtingen komen niet in aanmerking voor investeringssteun, behalve uitzonderingen bepaald bij dit besluit.

Hetzelfde geldt voor draineringswerken en werken of de aankoop van irrigatiematerieel, tenzij die investeringen een vermindering van het waterverbruik met minstens 25 % opleveren.

Art. 50.Om ontvankelijk te zijn, dient een investeringsplan minstens euro 30.000 aan investeringen over de gehele duur te voorzien en elke investering waarvan sprake in het plan moet op zich meer bedragen dan euro 10.000.

De maximumwaarde die per investering waarvan sprake in het plan voor steun in aanmerking komt, bedraagt euro 250.000. De maximumwaarde die per investering in gebouwen waarvan sprake in het plan voor steun in aanmerking komt, bedraagt euro 500.000.

Art. 51.De maximumbedragen voor in aanmerking komende investeringen bepaald in artikel 50 worden verhoogd met 30 % voor investeringen in 1° nieuwe technologieën voor milieubescherming;2° de inrichting van gebouwen of de aanpassingen van materieel om energiebesparingen door te voeren als aanvulling op andere, reeds toegekende overheidssteun.

Art. 52.§ 1. Per investeringsplan over drie jaar wordt er een maximaal steunbedrag vastgesteld op het samengevoegde totaal van alle steunmaatregelen toegekend aan de diverse investeringen die in het investeringsplan worden voorgesteld.

Het niveau van dat maximumbedrag staat in verhouding tot het aantal stemmen in de algemene vergadering die in handen zijn van de landbouwers, de CVGL, de groeperingen of verenigingen die lid zijn van een verwerkings- of afzetcoöperatieve en actief zijn op het ogenblik waarop het investeringsplan wordt ingediend. Het wordt vastgesteld als volgt : 1° van 3° tot 9 stemmen : : euro 200.000; 2° van 10° tot 29 stemmen : : euro 200.000 plus een bijkomend bedrag van euro 5.000 per stem; 3° van 30° tot 54 stemmen : : euro 300.000 plus een bijkomend bedrag van euro 2.000 per stem; 4° meer dan 54° stemmen : : geen bijkomend bedrag. § 2. De aanvrager dient erover te waken dat het totaal van de steunmaatregelen waarop hij aanspraak maakt wanneer hij zijn plan indient, de drempel bepaald in § 1 niet overschrijdt. § 3. Wordt het maximumbedrag overschreden vóór de analyse van de aanvraag en de eventuele weigering van sommige investeringen, worden alle aangevraagde steunmaatregelen verhoudingsgewijs verminderd om de drempel waarvan sprake in § 1 te bereiken.

Art. 53.De steun voor de coöperatieven waarvan de investeringsplannen over drie jaar zijn goedgekeurd overeenkomstig de maximale steunniveaus bepaald in de artikelen 48 tot en met 52, worden toegekend volgens een verdeling die nader is bepaald in het goedgekeurde plan, in de vorm van ofwel : 1° een rentetoelage die gelijk is aan het verschil tussen het referentiepercentage bepaald in artikel 1, 35°, die in werking is op het tijdstip van de ondertekening van de lening met de kredietinstelling en het minimumpercentage van 3,0 % ten laste van de coöperatieve.Het percentage van de rentetoelage mag niet hoger zijn dan 5 % en de rentetoelage heeft betrekking op een maximumduur van 7 jaar voor de investeringen in materiaal en van maximum 15 jaar voor de investeringen in gebouwen; 2° een tegemoetkoming in het kapitaal, in één schijf uitbetaald als het steunbedrag lager is dan euro 500.000, twee schijven als het lager is dan euro 50.000 en drie schijven als het hoger is dan euro 100.000.

Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten wordt de tegemoetkoming in het kapitaal bij voorrang voorbehouden voor investeringen in materieel; 3° een combinatie van de steunmaatregelen die de rentetoelage en de kapitaalpremie zijn;

Art. 54.Er kan een overheidsgarantie worden verleend voor een periode gelijk aan zeven jaar voor de investeringen in materieel of uitrustingen die de 10 jaar niet overschrijden wat de investeringen in gebouwen betreft. Die garantie wordt toegekend worden voor elke investering van het investeringsplan dat in aanmerking komt voor een steunmaatregel en waarvoor er een lening aangevraagd wordt bij een openbare of privé-instelling die daartoe wordt erkend.

Art. 55.De investeringen in materieel, uitrustingen en/of onroerende goederen voor de verwerking van producten van de coöperatieve die verricht worden op een plaats gelegen in een landelijke vrije zone, komen in aanmerking voor de aanvullende steunmaatregelen bepaald in de artikelen 48 en 51, waarbij de globale steun gebracht wordt op 40 % van het bedrag dat voor investeringen in aanmerking komt. Die aanvulling wordt toegekend via de verdeelsleutel van de begrotingsmiddelen opgenomen in het Impulsfonds voor de ontwikkeling van de plattelandseconomie, zoals bepaald in artikel 42, § 4, van het programmadecreet van 23 februari 2006 betreffende de prioritaire acties voor de toekomst van Wallonië. Als de investering in aanmerking komt voor een bijdrage van ELFPO in het kader van de verhoging van de toegevoegde waarde van land- en bosbouwproducten van het programma voor plattelandsontwikkeling, wordt de gewestelijke steun beperkt tot 28 % van de in aanmerking komende investeringen. HOOFDSTUK VI. - Controles en sancties

Art. 56.Behoudens de voorafgaande instemming van het bestuur dient elke investering die in aanmerking is gekomen voor een steunmaatregel vallend onder dit besluit, gehandhaafd te worden en gebruikt te worden voor de bestemming waarvan sprake in het plan, tijdens een minimumperiode van vijf jaar volgend op de datum waarop de investering daadwerkelijk is uitgevoerd.

De verkoop, de verhuur, de kosteloze terbeschikkingstelling of elke bestemmings- en/of gebruiksverandering die de investering afwendt van de doelstelling uit het plan machtigt het bestuur ertoe de terugbetaling te eisen van alle steunmaatregelen die zijn gestort voor het uitvoeren van de betrokken investering.

De steungerechtigde die de aanwending en/of het gebruik van een investering die in aanmerking komt of is gekomen voor steun vallend onder dit besluit wenst te wijzigen, licht er eerst het bestuur over in. Hij dient de vroegere en de nieuwe aanwending en/of het vroegere en het nieuwe gebruik van de investering op te geven, de reden voor de verandering te vermelden en aan te geven of de doelstelling waarvan sprake in zijn plan voor die investering al dan niet in stand wordt gehouden en de gevolgen ervan voor het algemene doel van het plan te vermelden. Deze wijzigingen van bestemming of gebruik van de investeringen behoeven de voorafgaande goedkeuring van de Directeur-generaal.

Art. 57.Elke steungerechtigde die steun krijgt voor een goedgekeurd investerings- of ontwikkelingsplan is verantwoordelijk voor de evaluatie van de implementering ervan. Jaarlijks moet hij de stand van de resultaatindicatoren waarvan sprake in het plan aangeven en zijn opmerkingen vermelden in de samenvattende tabel van het plan.

Art. 58.Het bestuur gaat de stand na van de indicatoren waarvan sprake in het plan en ziet na of ze overeenstemmen met de toestand van het bedrijf. De steungerechtigde moet de controleur alle informatie en stukken verstrekken die nodig zijn om hem in staat te stellen de kwaliteit van zijn evaluatie te beoordelen. Blijft de indicator onder de vastgestelde doelstellingen, dan moet de steungerechtigde in staat zijn de reden daarvoor op te geven en nieuwe uitvoerende maatregelen voor te stellen om die toestand te verhelpen.

Art. 59.Blijft enige evaluatie uit, wordt geweigerd de nodige informatie en stukken te verstrekken om de kwaliteit van de evaluatie te beoordelen of bij laattijdige uitvoering dan wel ernstige tekortkomingen bij de uitvoering van het plan, bij uitblijven van specifieke maatregelen om die toestand te verhelpen, kan het plan worden opgeschort. In dit geval moet de steungerechtigde die steun ten belope van het niet-verantwoorde gedeelte terugbetalen.

Art. 60.De CVGL's en de coöperatieven voor verwerking en afzet van producten moeten het bestuur het verslag van hun jaarlijkse algemene vergadering overmaken, voor de CVGL's medeondertekend door alle leden, binnen de drie maanden na afsluiting van de jaarrekeningen. Dat verslag moet minstens de activiteiten, de rekeningen en de verdeling van het gebruik van het materieel onder de leden vermelden. Bij uitblijven van het verslag of bij niet-naleving van de doelstellingen van het goedgekeurde plan, worden de steunmaatregelen waarvan sprake in het plan opgeschort en moet de steungerechtigde die steunbedragen terugbetalen ten belope van het niet-verantwoorde deel ervan.

Art. 61.De voedergroeperingen, de groeperingen en verenigingen van melkproducenten, moeten het bestuur het verslag van hun jaaractiviteiten overmaken, medeondertekend door alle leden, na uiterlijk drie maanden na afsluiting van elk jaar van het plan. Dat verslag moet minstens de activiteiten, de rekeningen voorstellen, behalve voor de voedergroeperingen die de verdeling van het gebruik van het materieel onder de leden moeten bewijzen. Bij uitblijven van het verslag of bij niet-naleving van de doelstellingen van de groepering of van het goedgekeurde plan, worden de steunmaatregelen waarvan sprake in het plan opgeschort en moet de steungerechtigde die steunbedragen terugbetalen ten belope van het niet-verantwoorde deel ervan.

Art. 62.Indien de voorwaarde van artikel 9, § 1, voor een CVGL of van artikel 11, § 1, voor een voedergroepering, niet vervuld is tijdens meer dan zes opeenvolgende maanden en het bestuur er niet over ingelicht is, wordt de CVGL of de groepering niet meer erkend. De steunmaatregelen waarvan sprake in het plan worden onderbroken en de gestorte steunbedragen kunnen worden teruggevorderd ten belope van het niet-verantwoorde deel ervan, zelfs bij het lid of de leden die uit de CVGL of de groepering gestapt zijn. De steunmaatregelen voor de groeperingen van melkproducenten die niet meer voldoen aan de begripsomschrijvingen van artikel 1, 20°, worden op dezelfde manier behandeld.

Art. 63.Het landbouwbedrijfshoofd dat steun krijgt bij de eerste vestiging bovenop de naleving van de artikelen van dit hoofdstuk moet het bestuur, in de door Minister bepaalde voorstellingsvorm, een verslag overmaken over de implementering van het ontwikkelingsplan binnen de drie maanden volgend op het einde van elk jaar van implementering van het plan. Zoniet kan het bestuur de betalingen van de steunbedragen opschorten en weigeren om een nieuw investeringsplan te analyseren.

Art. 64.Indien het verslag bedoeld in artikel 63 aantoont dat de doelstellingen van het ontwikkelingsplan niet bereikt worden, moet de jonge landbouwer met instemming van zijn adviseur een aanvraag indienen tot aanpassing van zijn plan en een herziening van zijn doelstellingen. De aanvragen tot aanpassing moeten de structuur en de inhoud bepaald in bijlage I naleven.

Zoniet kan het bestuur in overleg met de adviseur de nodige aanpassingen van het plan opleggen om die doelstellingen te bereiken of, in voorkomend geval, de herziening van de doelstellingen en de middelen om ze te bereiken, opleggen.

Art. 65.Indien de uitvoering niet overeenstemt met het ontwikkelingsplan, schorst het bestuur de betaling van de steunbedragen op en gaat over tot de terugvordering van de steun die gekregen is voor investeringen die niet overeenstemmen met het ontwikkelingsplan.

Art. 66.Indien het grondgebondenheidscijfer lager is dan of gelijk is aan 1 bij de uitvoering van een plan dat investeringen omvat in veehouderijgebouwen, niet nageleefd wordt tijdens twee opeenvolgende jaren, schorst het bestuur de betaling van de steunbedragen op en gaat over tot de terugvordering van de steun die gekregen is voor investeringen in veehouderijgebouwen, ten belope van het niet-verantwoorde deel.

Art. 67.Het bestuur moet de steungerechtigde inlichten over zijn voornemen om de steun op te schorten of ten belope van het niet-verantwoorde deel, overeenkomstig de artikelen 59 tot en met 66 terug te vorderen. Het bestuur moet zijn voornemen motiveren en de steungerechtigde beschikt over 30 dagen om zijn opmerking schriftelijk te laten gelden samen met de verantwoordingsstukken in voorkomend geval; hij kan ook vragen om gehoord te worden als hij dat wenst.

Titel 3. - Specifieke steun voor probleemgebieden

Art. 68.De steun bedoeld in dit hoofdstuk stemt overeen met Verordening (EG) nr.1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO);

Art. 68bis.Een jaarlijkse compenserende vergoeding wordt toegekend aan de landbouwer die voederoppervlakten gelegen in de probleemgebieden omschreven in artikel 1, 29°, uitbaat.

Art. 69.Om in aanmerking te komen voor de compenserende vergoeding, moet de landbouwer voldoen aan volgende voorwaarden : 1° geïdentificeerd zijn bij het bestuur in het kader van het geïntegreerde beheers- en controlesysteem (GBCS) overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EG) nr.796/2004 van de Raad van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers; 2° een jaarlijkse aanvraag indienen bij één van de Directies Buitendiensten van het Bestuur overeenkomstig de in de artikelen 70 bedoelde voorwaarden.Die jaarlijkse aanvraag vormt de verbintenis van punt 3°; 3° alle toekenningsvoorwaarden voor de betrokken vergoeding naleven en elke controle ter plaatse aanvaarden;4° een jaarlijkse oppervlakteaangifte en steunaanvraag indienen bij één van de Directies Buitendiensten van het Bestuur volgens haar instructies;5° een bedrijf beheren waarvan de landbouwoppervlakte opgenomen in de oppervlakteaangifte gelegen in de probleemgebieden ten minste gelijk is aan 40 % van de totale landbouwoppervlakte van het bedrijf opgenomen in de oppervlakteaangifte gelegen op het nationale grondgebied die minstens drie hectare bedraagt;6° een activiteit als hoofdberoep uitoefenen.Indien het een groepering van landbouwbedrijfshoofden betreft, kan (kunnen) enkel de natuurlijke persoon (personen) die voldoet (-doen) aan die voorwaarde voor de vergoeding in aanmerking komen. In het geval van een rechtspersoon staat het recht op de vergoeding enkel open voor afgevaardigd-bestuurders, zaakvoerders of vennoten-zaakvoerders die aan die voorwaarde voldoen; 7° niet vijfenzestig jaar oud zijn vóór 1 januari van het jaar volgend op het jaar van de aanvraag;8° zich ertoe verbinden de landbouwactiviteit in een probleemgebied verder te zetten tijdens minstens vijf jaar vanaf de eerste storting van een compenserende vergoeding.De landbouwer wordt van die verbintenis ontheven bij gevallen van overmacht of in buitengewone omstandigheden bepaald in artikel 96 of indien hij zijn activiteit ophoudt of als de ononderbroken uitbating van de betrokken oppervlakten gegarandeerd is. Het voordeel van die vergoeding houdt evenwel op vanaf 1 januari van het jaar waarin hij van die verbintenis ontheven wordt; 9° beschikken over een gemiddeld veebestand dat hoger is dan of gelijk is aan 0,6 grootvee-eenheden (runderen, schapen, geiten en paarden in het bedrijf aanwezig) per hectare oppervlakte die aangegeven is als voederoppervlakte in de oppervlakteaangifte;10° een globaal grondgebondenheidscijfer naleven of, in voorkomend geval, een grondgebondenheidscijfer in een « kwetsbaar gebied » lager dan of gelijk aan 1.

Art. 70.De compenserende vergoeding bestaat uit twee schijven : - een eerste schijf bedraagt euro 122 per hectare voederoppervlakte gelegen in de probleemgebieden met, voor een bedrijf, een maximale in aanmerking komende oppervlakte van 14,23 ha;. - een tweede schijf bedraagt euro 122 per hectare voederoppervlakte gelegen in de probleemgebieden met, voor een bedrijf, een bijkomende maximale in aanmerking komende oppervlakte van 5 ha; het bedrag van die tweede schijf mag evenwel het totale bedrag van de rechten op eenmalige premie, zoogkoeienpremies, van de eerste en de tweede schijf niet verhogen boven 30 000 per arbeidseenheid.

De vergoeding wordt uitbetaald aan de landbouwer die een aanvraag heeft ingediend voor een compenserende vergoeding via het oppervlakte-aangifte- en steunaanvraagformulier op de rekening die is opgegeven bij de identificatie bij het bestuur.

Art. 71.De jaarlijkse vergoedingsaanvraag van de landbouwer wordt geformuleerd aan de hand van het oppervlakte-aangifte- en steunaanvraagformulier dat uiterlijk ingediend wordt op de uiterste datum die het bestuur vastlegt. Daarnaast moeten alle nodige stukken worden overgemaakt, meer bepaald een attest dat de betrokken landbouwer aangesloten is bij een sociale verzekeringskas voor zelfstandigen als zelfstandige in hoofdberoep, in de hoedanigheid van landbouwer, tuinbouwer of veehouder waarbij juist die hoedanigheid vermeld wordt en opgegeven wordt dat hij zijn bijdragen stipt betaald heeft. Dat attest moet opgesteld worden tijdens het jaar van de overwogen aanvraag en betrekking hebben op datzelfde jaar.

Als het evenwel een groepering van landbouwers betreft, moet elke natuurlijke persoon die lid is van de groepering die het recht opent op de vergoeding bij de aanvraag bovenvermeld attest voegen. Als de aanvrager een rechtspersoon is, moet elke afgevaardigd-bestuurder, elke zaakvoerder of vennoot-zaakvoerder die verantwoordelijk is voor het beheer van het betrokken bedrijf bovenbedoeld attest bij de aanvraag voegen.

Wordt de jaarlijkse aanvraag laattijdig ingediend, dan leidt dat tot een vermindering van het bedrag van de vergoeding met 1 % per werkdag vertraging tegenover de datum die het bestuur heeft bepaald. Duurt de vertraging langer dan vijfentwintig kalenderdagen, dan wordt de aanvraag onontvankelijk geacht.

Indien de ingediende aanvraag onvolledig is, deelt het bestuur aan de landbouwer mee welk stuk (welke stukken) onvolledig is (zijn) of ontbreekt (ontbreken). Die stukken moeten aan het bestuur overgemaakt worden binnen een termijn van dertig kalenderdagen vanaf de eerste werkdag volgend op de datum van de mededeling. Indien die termijn niet nageleefd wordt, is de aanvraag voor een compenserende vergoeding in probleemgebieden nietig.

Art. 72.Onverminderd de verminderingen en de uitsluitingen bepaald in artikel 16 van Verordening (EG) 1975/2006 wordt de steun, bij niet-naleving van de voorwaarden van artikel 69 van dit besluit, geweigerd. Indien die niet-naleving met voorbedachtheid gebeurt, wordt de steungerechtigde uitgesloten van de bedoelde maatregel tijdens het betrokken ELFPO-jaar en het daarop volgende jaar.

Daarnaast is de producent die compenserende vergoedingen heeft gekregen, verplicht de gekregen bedragen terug te betalen bij niet-naleving van de in artikel 69, punt 8°, bedoelde verbintenis.

Art. 73.Bij de bepaling van de oppervlakten die in aanmerking komen voor de compenserende vergoeding gelden de uitvoeringsbepalingen van Verordening 1975/2006.

Art. 74.Indien diegenen die compenserende vergoedingen krijgen, de dwingende vereisten die vallen onder het besluit van de Waalse Regering van 2006 juni 27 tot vastlegging van de richtsnoeren voor de randvoorwaarden bedoeld in artikel 23 van het besluit van de Waalse Regering van 2006 februari 51 tot invoering van de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, niet naleven op hun bedrijf als geheel, wegens een daad of een nalatigheid die hen rechtstreeks toe te schrijven is, wordt het totaalbedrag van de betalingen die hen gestort moeteb worden voor het kalenderjaar waarin de niet-naleving in acht wordt genomen, verminderd of geschrapt overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO).

Er wordt geen enkele vermindering of schrapping van het bedrag van de betalingen uit § 1 verricht tijdens de extra termijn voor de normen waarvoor overeenkomstig artikel 26, § 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPo) een extra termijn is toegekend.

Art. 75.Daarnaast moet de landbouwer die compenserende vergoedingen heeft gekregen, de gekregen bedragen terugbetalen bij niet-naleving van de in artikel 69, punt 8°, bedoelde verbintenis.

Bij een onverschuldigde betaling moet de betrokken steungerechtigde de steunbedragen of de vergoedingen die hij gekregen heeft, terugbetalen overeenkomstig artikel 73 van voornoemde Verordening (EG) nr. 796/2004.

Titel 4. - Gewestelijke maatregelen ten gunste van bedrijven met financiële problemen en voor de strijd tegen besmettelijke veeziekten HOOFDSTUK I. - Maatregelen ten gunste van landbouwers in geldmoeilijkheden

Art. 76.De landbouwer die kan bewijzen dat zijn financiële problemen aan overmacht te wijten zijn, kan gewestelijke steun genieten, met name : 1° een verlenging van de rentesubsidie en van de garantie voor één of meer leningen waarvoor de steun reeds wordt verleend, of een invorderbare of niet-terugvorderbare kapitaalpremie;2° een rentesubsidie en de garantie op een overbruggingskrediet. De Minister bepaalt, in overeenstemming met de Minister van Begroting, de toepassingsvoorwaarden voor die steun, de looptijd van de rentesubsidie en de garantie, alsook de in aanmerking te nemen minimum- en maximumbedragen van de investeringen. De Minister bepaalt de gevallen en de mate waarin de steun geheel of gedeeltelijk kan worden verleend in de vorm van uitgestelde aflossingen van de lening. HOOFDSTUK II. - Maatregelen voor de strijd tegen besmettelijke veeziekten

Art. 77.§ 1. De steun bedoeld in dit hoofdstuk stemt overeen met Verordening (EG) nr.1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO). § 2. Het landbouwbedrijfshoofd dat het bewijs levert van voldoende vakbekwaamheid, zoals bedoeld in artikel 2, kan de in volgend artikel bedoelde steun genieten, voor zover die steun bestemd is voor de aankoop van vee met het oog op een herbevolking : 1° na de stamping out van de veestapel in het kader van de strijd tegen de runderbrucellose;2° of na uitzuivering van minstens 30 % % van de veestapel wegens rundertuberculose;3° na uitroeiing van het mond- en klauwzeer, de enzoötische runderleucose, de bovine spongiforme encefalopathie, het mond- en klauwzeer van het varken, de varkenspest, de ziekte van Aujeszky en de vogelpest.

Art. 78.Die steun bestaat uit : 1. de rentesubsidie : bij het eerste ziektegeval in het bedrijf van de aanvrager is ze, met een maximum van 5 %, gelijk aan het verschil tussen het berekeningscijfer en de minimale rentevoet van 3 % die ten laste van de van de begunstigde blijft;de rentevoet die ten laste van de begunstigde blijft bedraagt 5 % in de andere gevallen. Het maximumbedrag van de lening waarop de steun betrekking heeft, wordt bepaald op 30 % van de totale kosten van de herbevolking zonder 90.000 euro per arbeidseenheid en 180.000 euro per bedrijf te overschrijden.

De maximumduur van de rentesubsidie bedraagt negen jaar in de bestrijding van de runderbrucellose en vijf jaar in de andere gevallen; 2° de overheidsgarantie, met een maximumduur van tien jaar.

Art. 79.Het landbouwbedrijfshoofd dat de in dit hoofdstuk bedoelde gewestelijke steun wenst te genieten, moet een leningaanvraag bij een door de Minister erkende kredietinstelling indienen.Die aanvraag wordt gestaafd met : 1° een afschrift van het slachtbevel;2° een door de bevoegde diergeneeskundige inspecteur van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen opgemaakt attest waarin naast de identiteit en het volledige adres de volgende gegevens voorkomen : - het aantal dieren vóór het slachten, het aantal geslachte dieren, alsook de slachtdatum; - de refactiecoëfficiënt die toegepast wordt op de door de Minister toegekende vergoedingen; - zijn advies betreffende de reglementaire aspecten van een eventuele herbevolking van de veestapel.

De Minister bepaalt de gevallen en de mate waarin de steun geheel of gedeeltelijk kan worden verleend in de vorm van uitgestelde aflossingen van de lening.

De waarde van die steun mag niet hoger zijn dan 20 % van het subsidieerbare bedrag.

Titel 5. - Wijzigings-, overgangs-, algemene en slotbepalingen HOOFDSTUK I. - Overgangs- en afwijkingsbepalingen

Art. 80.De steunaanvragen ingediend op grond van het besluit van de Waalse Regering van 24 mei 2007 betreffende steun aan de landbouw worden verder beoordeeld overeenkomstig dat besluit.

De aanvrager mag evenwel op grond van dit besluit een steunaanvraag indienen, die de vroegere aanvraag waarvoor geen beslissing is genomen, vervangt. Deze hernieuwde aanvraag maakt het voorwerp uit van een prioritaire behandeling door het Bestuur.De hernieuwe aanvraag wordt overeenkomstig de bepalingen van dit besluit behandeld.

Art. 81.In afwijking van artikel 2 maar onverminderd andere bepalingen van dit besluit komen de landbouwers die steun voor landbouwinvestering of voor de vestiging vóór 1 januari 2007 hebben genoten, in aanmerking voor de na 1 januari 2007 ingediende steunaanvragen.

Art. 82.Een landbouwbedrijfshoofd, een vereniging van bedrijven, een CVGL of een groepering van melkproducenten die voldoen aan de toegangsvoorwaarden voor de steun die op hen betrekking heeft, zoals bepaald in hoofdstuk I, van titel II, zonder reeds over een in uitvoering zijnd investeringsplan te beschikken, kunnen over een periode van drie jaar vanaf de indiening van de eerste aanvraag, in aanmerking komen voor drie gescheiden steunregelingen met een individueel maximumbedrag van 5000 euro per investering. Met uitzondering van artikel 15 en artikel 7, § 1, 5°, die niet van toepassing zijn, zijn de steunbedragen en de procedures, vormen en wijzen van toekenning ervan, die bepaald bij hoofdstuk III. De detailinhoud van de aanvraag voor individuele steun wordt door de Minister bepaald.

De indiening van een steunaanvraag voor een investeringsplan beëindigt die afwijking.

Art. 83.Tot 31 december 2011 wordt de persoon die alleen of met zijn echtgenoot/ote de last van één of meer kinderen draagt, vrijgesteld van de stage vereiste bij artikel 22, § 1, 5°, van dit besluit.

Art. 83bis.In het kader van de steun bedoeld in hoofdstuk V van titel II van dit besluit genieten de investeringen die voldoen aan één (of meerdere) doelstelling(en) voor de besparing van fossiele energie, voor de vermindering van de emissies van verontreinigende stoffen en/of de productie van hernieuwbare energie met name door de nuttige toepassing van de biomassa afkomstig van de landbouw-, bosbouw en groenacitiveiten, een verbeterde behandeling binnen de perken van de beschikbare begroting die bepaald is op 3,5 miljoen euro. - het steunniveau wordt verhoogd op 40 % ; - de maximumbedragen voor in aanmerking komende investeringen bepaald in artikel 50 worden verdrievoudigd; - de maximumbedragen van steunvormen toegekend in het kader van het in artikel 52 bedoelde investeringsplan worden verdrievoudigd.

Om in aanmerking te komen voor de verbeterde steun die bepaald is bij dit artikel, moeten de investeringen geëindigd worden en moeten de facturen vóór 30 september 2010 bij het bestuur ingediend worden.

Art. 84.§ 1. Een landbouwbedrijfshoofd of een vereniging van landbouwbedrijfshoofden van wie het leveringsquotum van suikerbieten en/of cichorei voor campagne 2008/2009 beperkt is en die voldoet aan de toegangsvoorwaarden voor de steun die op hem betrekking heeft, zoals bepaald in hoofdstuk I, van titel II, kan buiten zijn investeringsplan één of meer steunaanvragen indienen die alleen betrekking hebben op investeringen in materiaal specifiek voor de teelt en oogst van suikerbieten en cichorei. Met uitzondering van artikel 12, 13, 15 en artikel 7, § 1, 5° die niet van toepassing zijn, zijn de procedures, vormen en wijzen van toekenning ervan, die bepaald bij hoofdstuk I van titel III. De detailinhoud van de aanvraag voor individuele steun wordt door de Minister bepaald. Het steunbedrag wordt bepaald op 40 % van de investeringswaarde. Dat bedrag komt niet in aanmerking voor de berekening van het in artikel 89 bepaalde totaalbedrag van de steun voor investering over de programmering 2007-2013.

Om in aanmerking te komen voor de verbeterde steun die bepaald is bij dit artikel, moeten de investeringen geëindigd worden en moeten de facturen vóór 30 september 2010 bij het bestuur ingediend worden.

Een CVGL waarvan de meeste leden een verminderd leveringsquotum van suikerbieten en/of cichorei voor campagne 2008/2009 hebben gehad, komt ook in aanmerking. § 2. Een landbouwbedrijfshoofd of een vereniging van landbouwbedrijfshoofden van wie het leveringsquotum van suikerbieten en/of cichorei voor campagne 2008/2009 volledig opgegeven is en die voldoet aan de toegangsvoorwaarden voor de steun die op hem betrekking heeft, zoals bepaald in hoofdstuk I, van titel II, kan buiten zijn investeringsplan één of meer steunaanvragen indienen die alleen betrekking hebben op investeringen in materiaal die nodig zijn voor het opstarten van een nieuwe productie en/of activiteit in het kader van hun exploitatie. Met uitzondering van artikel 12, 13, 15 en artikel 7, § 1, 5° die niet van toepassing zijn, zijn de procedures, vormen en wijzen van toekenning ervan, die bepaald bij hoofdstuk I van titel III. De detailinhoud van de aanvraag voor individuele steun wordt door de Minister bepaald. Het steunbedrag wordt bepaald op 40 % van de investeringswaarde. Dat bedrag komt niet in aanmerking voor de berekening van het in artikel 89 bepaalde totaalbedrag van de steun voor investering over de programmering 2007-2013.

Art. 84bis.De erkende adviseringsstructuren erkend op grond van het besluit van de Waalse Regering van 24 mei 2007 betreffende steun aan de landbouw worden geacht erkend te zijn overeenkomstig dit besluit.

De adviseurs die erkend worden op grond van het besluit van de Waalse Regering van 24 mei 2007 betreffende steun aan de landbouw worden geacht erkend te zijn overeenkomstig dit besluit.

Art. 85.Bij wijze van overgangsmaatregel blijft de steun voor het in overeenstemming brengen van de opslagcapaciteiten voor dierlijke mest, bepaald bij het ministerieel besluit van 1 april 2004 betreffende het in overeenstemming brengen van de opslaginfrastructuren voor dierlijke mest, in werking tot en met 31 december 2008.

De kennisgeving van de erkenning door het bestuur zoals bepaald bij artikel 8 van hetzelfde ministerieel besluit vormt de beslissing tot toekenning van de steun voor die investering. HOOFDSTUK III. - Wijzigingsbepalingen

Art. 86.Artikel 5 van op het besluit van de Waalse Regering van 24 mei 2007 betreffende steun aan de landbouw wordt aangevuld met een paragraaf 7, luidend als volgt : « § 7. De in de vorm van een vereniging opgerichte landbouwbedrijven komen in aanmerking als : 1° alle leden van de vereniging de steunaanvraag ondertekenen;2° de vereniging de voorwaarden die toepasselijk zijn op de landbouwbedrijfshoofden naleeft;de in § 1, tweede lid, bedoelde voorwaarden worden geacht aanvaard te zijn als minstens 50 % van de personen uit wie de vereniging bestaat, ze vervullen ».

Art. 87.In artikel 8, § 4, tweede lid, van hetzelfde besluit worden de woorden « in de maand volgend » vervangen door de woorden « binnen drie maanden volgend ».

Art. 87bis.In artikel 80 van hetzelfde besluit, worden de woorden « juli 2008 » vervangen door de woorden « januari 2009 ». HOOFDSTUK III. - Algemene en slotbepalingen

Art. 88.Er wordt geen steun verleend aan een landbouwbedrijf met meer dan 12 bedienden en arbeidseenheden.

Alle bedragen vermeld in dit besluit zijn exclusief BTW.

Art. 89.Tijdens de duur van de programmering 2007-2013 kunnen een landbouwbedrijfshoofd, een landbouwer, een CVGL of een voedergroepering geen totaal bedrag aan investeringssteun krijgen dat hoger is dan euro 200.000. Tijdens de duur van de programmering 2007-2013 kan een vereniging van landbouwers geen totaal steunbedrag krijgen dat hoger is dan euro 350.000 en een verwerkings- en afzetcoöperatieve, geen totaal steunbedrag krijgen dat hoger is dan euro 700.000.

Art. 90.Het landbouwbedrijfshoofd dat de in dit besluit bedoelde steun wenst te genieten, moet zich ertoe verbinden geen andere steun in de vorm van een rentetoelage, een subsidie of een premie van welke aard ook bij het Waalse Gewest aan te vragen of aangevraagd te hebben en erkennen dat hij laatstgenoemde steun niet heeft aangevraagd, voor de investeringen bedoeld in de hoofdstukken I, II, IV en V van Titel II van dit besluit waardoor het steunniveau, bepaald bij Verordening EG 1698/2005, overschreden zou worden.

Art. 91.De aankoop van tweedehands materiaal kan, in behoorlijk gemotiveerde gevallen, beschouwd worden als een uitgave waarvoor steun kan worden verleend als tegelijkertijd wordt voldaan aan de volgende vier voorwaarden : 1° een aangifte van de verkoper met de exacte herkomst van het materiaal, die bevestigt dat het niet in aanmerking is gekomen voor gewestelijke, federale of gemeenschappelijke steun;2° de aankoop van materiaal is een bijzonder voordeel voor het programma of het project of wordt gerechtvaardigd door uitzonderlijke omstandigheden of door het gebrek aan nieuw materiaal te gelegener tijd, waardoor de vlotte uitvoering van het project in het gedrang zou komen; 3° beperking van de kosten en, bijgevolg, van het steunbedrag t.o.v. de prijs van dat nieuwe materiaal, met handhaving van een goede verhouding prijsvoordeel; 4° het tweedehands materiaal moet de nodige technische en technologische eigenschappen vertonen om te beantwoorden aan de specificaties van het project. De overname van het materiaal in het kader van de vestiging wordt niet gelijkgesteld met de aankoop van tweedehands materiaal.

Art. 92.§ 1. De ingediende aanvragen worden ingewilligd zolang de beschikbare vastleggingsmachtiging strekt. § 2. Wanneer het aantal vastleggingen die nodig zijn om de in het eerste lid van dit artikel bedoelde aanvragen in te willigen gedurende een periode van twaalf maanden, de voormelde machtiging tot vastlegging evenwel overschrijdt, zal de in dit besluit bedoelde rentesubsidie beperkt worden naar verhouding van het aantal vastleggingen die noodzakelijk zijn om deze aanvragen in te willigen.

In die veronderstelling bepaalt de Minister voor het betrokken jaar, met de instemming van de Minister van Begroting, de berekeningswijze van voormelde vermindering.

Art. 93.De geldigheidsduur van de niet-geregistreerde overeenkomsten voor de overname bij een eerste vestiging bedraagt één jaar.

Art. 94.Elke aanvraag door een kredietinstelling bij het bestuur voor een tegemoetkoming in rentetoelage betekent voor de kredietinstelling die de voorwaarden vervult om erkend te worden, dat ze bij het aanvraagdossier een voor eensluidend verklaard afschrift van de door de partijen ondertekende akte van kredietverlening, alsmede de eventuele bijlagen moet voegen. De kredietinstellingen dienen het bestuur de data mede te delen waarop de opeenvolgende stortingen worden verricht in het kader van de vrijgave van het krediet.

Bij de opzegging van het krediet bezorgt de bank het bestuur een afschrift van de aan de cliënt gestuurde brief; de opzeggingsbrief moet een uitvoerig overzicht geven van de boekhoudkundige toestand van elk krediet op de dag van de opzegging ervan.

Zijn er meerdere bankinstellingen in het geding, dan zorgen ze ervoor om samen een beroep op de garantie in te dienen. Een aanvraag tot garantieprovisie dient bij het bestuur te worden ingediend binnen de drie maanden na de datum van het opzeggingsschrijven. De betaling van de provisie beëindigt de door het Gewest verschuldigde rentelast.

Art. 95.De Minister bepaalt de modaliteiten voor de toepassing van dit besluit. Hij bepaalt de vorm en de minimale inhoud van de verschillende formulieren voor de indiening van plannen en steunaanvragen.

Art. 96.Volgende gevallen van overmacht of van buitengewone omstandigheden worden erkend : 1° het overlijden van het landbouwbedrijfshoofd aanverwant in de tweede graad;2° de langdurige arbeidsongeschiktheid van het landbouwbedrijfshoofd aanverwant in de tweede graad;3° de onteigening van een belangrijk gedeelte van de door het landbouwbedrijfshoofd beheerde landbouwoppervlakte als die onteigening niet te voorzien was op de dag van de indiening van de aanvraag; 4° een ernstige natuurramp die de landbouwoppervlakte van het bedrijf op belangrijke wijze aantast;<0 5° de toevallige vernietiging van de veeteeltgebouwen van het bedrijf;6° een epizoötie waardoor het geheel of een gedeelte van de veestapel van het landbouwbedrijfshoofd wordt getroffen.

Art. 97.Voor de toepassing van dit besluit : 1° blijven erkend, de kredietinstellingen die thans erkend zijn overeenkomstig bovengenoemde wet van 15 februari 1961 en het koninklijk besluit van 25 oktober 1990;2° blijven erkend, de natuurlijke en rechtspersonen die thans erkend zijn voor het voeren van bedrijfseconomische boekhoudingen, overeenkomstig het koninklijk besluit van 21 maart 1986 betreffende de toekenning van subsidies om het houden van land- of tuinbouwbedrijfseconomische boekhoudingen aan te moedigen en de ontwikkeling van bedrijfsleidingsgroepen te bevorderen.

Art. 98.De inspecteur-generaal van het Bestuur, of bij verhindering de hem vervangende ambtenaar, is ertoe gemachtigd de uitgaven betreffende de in dit besluit bedoelde steun vast te leggen, goed te keuren en te ordonnanceren.

Art. 99.De overtredingen van dit besluit worden opgespoord, vastgesteld en gestraft overeenkomstig de bepalingen van de wet van 28 maart 1975 betreffende de handel in landbouw-, tuinbouw- en zeevisserijproducten.

De overtredingen van dit besluit kunnen het voorwerp uitmaken van een administratieve boete overeenkomstig artikel 8 van voornoemde wet van 28 maart 1975.

Als bevoegde ambtenaar om de handelingen te verrichten en de beslissingen te treffen wat betreft de administratieve geldboetes bedoeld bij vorig lid wordt de directeur-generaal van het Directoraat-generaal Landbouw van het Ministerie van het Waalse Gewest of, in geval van afwezigheid of verhindering, de ambtenaar die hem vervangt, aangewezen.

Art. 100.De Minister is bevoegd om de bijlage bij dit besluit te wijzigen.

Art. 101.Onverminderd de artikelen 80, 86 en 87 van dit besluit van de Waalse Regering van 24 mei 2007 betreffende steun aan de landbouw opgeheven.

De bij de inwerkingtreding van dit besluit ingediende steunaanvragen worden verder behandeld volgens de bepalingen m.b.t. de procedure en het fonds van dit besluit.

Art. 102.Dit besluit treedt in werking op 15 januari 2009 met uitzondering van de artikelen 85 tot 87 die op de dag van de afkondiging ervan in werking treden.

Art. 103.De Minister is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 19 december 2008.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN BIJLAGE

Erkenningscriteria voor de adviseringsstructuren de adviseurs De adviseringsstructuren moeten, om erkend te worden en te blijven : - hun hoofdbedrijfszetel hebben of erkend zijn in het Waalse Gewest, opgericht zijn in de vorm van een handelsvennootschap, een VZW, een beroepsvereniging in de landbouwsector of een openbare instelling die niet deel uitmaakt van de Waalse Overheidsdienst; - hun activiteiten moeten geheel of gedeeltelijk betrekking hebben op de opleiding en de popularisering, op het toegepast onderzoek of de bijstand bij het beheer van landbouwbedrijven en, indien nodig, op de voering van boekhoudingen; - actief zijn in hun activiteitengebied sinds minstens vijf jaar en kunnen aantonen dat ze regelmatige contacten hebben in de opvolging, de advisering, de opleiding en de voorlichting met minstens vijftig landbouwers; - zodanig gestructureerd zijn dat een minimumaantal van drie landbouw-, tuinbouw-, bosbouw- of veeteeltspecialisten met een kwalificatie en beroepservaring actief deelnemen aan de werking van de structuur; - geleid worden door een verantwoordelijke met een masterdiploma burgerlijk ingenieur, landbouwingenieur of industrieel ingenieur met een land- of tuinbouworiëntatie of die een beroepservaring kan aantonen in de advisering en het beheer van het landbouwbedrijf die erkend zal worden door het bestuur;

De adviseurs moeten, om erkend te worden en te blijven : - werken bij de erkende adviseringsstructuur; - houder zijn van minstens een diploma van het hoger secundair onderwijs van een landbouw-, tuinbouw-, bosbouw- of veeteeltrichting, aangevuld met een minimumberoepservaring van vijf jaar in het adviseren van landbouw-, tuinbouw-, bosbouw-, of veeteeltbedrijven. - Op grond van hun beroepservaring, hun kennis kunnen aantonen van de EG-, Belgische en gewestelijke regelgeving inzake normering en plattelandsontwikkeling; - Op grond van hun beroepservaring, hun kennis kunnen aantonen van de landbouwboekhouding en het beheer van bedrijven;

Een adviseur mag jaarlijks voor niet meer dan 40 bedrijven de opstelling en de opvolging van de uitvoering van ontwikkelings- en/of investeringsplannen op zich nemen.

De erkenning van de adviseringsstructuren en de individuele erkenning van de adviseurs wordt toegekend voor een duur van vijf jaar, verlengbaar, na indiening van een dossier dat de naleving van onderstaande criteria aantoont.

Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 19 december 2008 voor de investeringen in de landbouwsector.

Namen, 19 december 2008.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN

^