Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 20 mei 1999
gepubliceerd op 25 juni 1999

Besluit van de Waalse Regering tot vaststelling van de algemene bepalingen inzake het administratief en geldelijk statuut van de secretarissen en de ontvangers van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
1999027493
pub.
25/06/1999
prom.
20/05/1999
ELI
eli/besluit/1999/05/20/1999027493/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

20 MEI 1999. - Besluit van de Waalse Regering tot vaststelling van de algemene bepalingen inzake het administratief en geldelijk statuut van de secretarissen en de ontvangers van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn


De Waalse Regering, Gelet op de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, inzonderheid op de artikelen 42, negende lid, en 43, derde lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 augustus 1986, bij de wet van 5 augustus 1992 en bij het decreet van 2 april 1998;

Gelet op artikel 1 van het koninklijk besluit van 23 maart 1977 betreffende de aanduiding van gewestelijke ontvangers voor de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, gewijzigd bij koninklijk besluit van 25 oktober 1984;

Gelet op het koninklijk besluit van 20 juli 1993 tot vaststelling van de algemene bepalingen inzake het administratief en geldelijk statuut van de secretarissen en de ontvangers van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;

Gelet op het onderhandelingsprotocol van 23 maart 1999 van het Waalse Comité C van plaatselijke en provinciale openbare diensten;

Gelet op het advies van de "Conseil supérieur des Villes, Communes et Provinces de la Région wallonne" (Hoge Raad van Steden, Gemeenten en Provincies van het Waalse Gewest), gegeven op 2 februari 1999;

Gelet op de beraadslaging van de Regering van 4 maart 1999 over de vraag om advies te geven door de Raad van State binnen de termijn van één maand;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 3 maart 1999 overeenkomstig artikel 84, eerste lid, 1, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Overwegende dat de algemene bepalingen inzake het administratief en geldelijk statuut van de secretarissen en ontvangers van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn voor de openbare centra voor maatschappelijk welzijn uit het Franse taalgebied vastgesteld dienen te worden;

Op de voordracht van de Minister van Sociale Actie en Gezondheid;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.In dit besluit wordt overeenkomstig artikel 138 van de Grondwet een materie bedoeld in artikel 128, § 1, van de Grondwet geregeld.

Art. 2.Het administratieve en het geldelijke statuut van de secretaris en de plaatselijke ontvanger van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt vastgesteld door een voorschrift dat door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn is vastgesteld binnen de perken van de algemene bepalingen van dit besluit. HOOFDSTUK II. - Werving en bevordering

Art. 3.De secretaris en de plaatselijke ontvanger moeten de volgende benoemingsvereisten vervullen : 1. Belg zijn;2. de politieke en burgerlijke rechten genieten;3. een onberispelijk gedrag hebben;4. aan de wettelijke verplichtingen inzake dienstplicht hebben voldaan;5. de vereiste lichamelijke geschiktheid bezitten 6.geslaagd zijn voor het examen of het vergelijkend wervingsexamen.

Art. 4.In het voorschrift moet de wijze worden bepaald waarop de aanwerving voor de ambten van secretaris en plaatselijke ontvanger geschiedt. Het voorschrift voorziet met name : 1° in de vereisten voor deelneming aan het examen of het vergelijkend examen, in de wijze waarop zij worden georganiseerd, in de samenstelling van de jury, in de volgorde en de inhoud van de examengedeelten en in de wijze van quotering.In het examen of vergelijkend examen moet een maturiteitsproef worden opgenomen, alsook een beroepsbekwaamheidsproef waarmee geoordeeld wordt of de kandidaat over de vereiste kennis en bekwaamheid beschikt om het hem toe te wijzen ambt uit te oefenen.

Ten minste één lid van de jury behoort tot het academisch of wetenschappelijk personeel van een universiteit of van een instelling voor hoger, niet-universitair onderwijs en heeft als vakgebied een onderdeel van de stof waarvoor het examen of het vergelijkend wervingsexamen wordt afgenomen; naargelang de aard van het te begeven ambt maken eveneens deel uit van de jury ten minste twee in dienst zijnde of sinds minder dan vijf jaar op rust gestelde secretarissen of ontvangers en de voorzitter van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of diens vervanger.

Andere leden van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn mogen als waarnemer de verschillende examengedeelten bijwonen.

De externe juryleden moeten hoe dan ook de meerderheid in de jury uitmaken; 2° in de diploma- en getuigschriftvereisten;hierna vermelde diploma's zijn ten minste vereist : a. ofwel één van de diploma's of getuigschriften die in aanmerking worden genomen voor de aanwerving in de betrekkingen van niveau 1 in de diensten van het Rijk, de Gemeenschappen en de Gewesten;ofwel het diploma van licentiaat in de ziekenhuiswetenschappen, behaald na een cyclus van hogere technische studies A1 of een universitaire kandidatuur; b. bovendien, een diploma of getuigschrift afgeleverd na afloop van een volledige lessencyclus bestuurskunde, overeenkomstig het minimumprogramma waarvan de lessenlijst is opgesteld door de Minister van Sociale Actie;3° mogelijkerwijze pas in de benoeming van de secretaris en de ontvanger na een stageperiode van één jaar en een evaluatie.In dat voorschrift worden de periodes van non-activiteit of afwezigheid bepaald die niet in aanmerking worden genomen voor de berekening van de duur van de stageperiode.

Art. 5.De Raad voor Sociale Hulp kan bij bedoeld voorschrift bepalen dat de kandidaat die sinds minstens twee jaar in vast dienstverband het ambt van secretaris of plaatselijke of gewestelijke ontvanger van hetzelfde centrum of van een ander openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn uitoefent, geheel of gedeeltelijk van het examen of het vergelijkend wervingsexamen kan worden vrijgesteld.

In dat laatste geval kan de vrijstelling pas toegekend worden indien de twee openbare centra voor maatschappelijk welzijn tot dezelfde categorie behoren of indien het centrum waarvoor het examen georganiseerd wordt, tot een lagere categorie behoort dan die waarvoor de kandidaat het ambt uitoefent.

Voor de bepaling van bedoelde categorieën zij verwezen naar artikel 6, § 1, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.

Art. 6.In het voorschrift worden de voorwaarden voor bevordering naar de ambten van secretaris en, in voorkomend geval, van ontvanger omschreven. Er wordt met name bepaald welke graad of graden de personeelsleden moeten bezitten om te kunnen solliciteren naar bedoelde betrekking en welke andere vereisten de kandidaten moeten vervullen.

Die vereisten mogen in geen geval minder streng zijn dan de hierna bepaalde vereisten : 1. het betrekken van een graad, in het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, ofwel van niveau 1 ofwel, indien er in de personeelsformatie geen graad van niveau 1 bestaat, van niveau 2+ of 2;2. het bezit van het diploma of het getuigschrift dat na afloop van een volledige lessencyclus bestuurskunde is uitgereikt overeenkomstig het minimumprogramma waarvan de lessenlijst is opgesteld door de Minister van Sociale Actie, behalve vrijstellingen zoals voorzien bij artikel 7;3. het vast benoemd zijn en het bezit, als statutair personeelslid, van ofwel een dienstanciënniteit van ten minste drie jaar in het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of in de gemeente, ofwel een anciënniteit van vijf jaar in een ander openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of in een andere gemeente van dezelfde categorie of van een hogere categorie zoals voorzien in artikel 6, § 1, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;4. het met vrucht afgelegd hebben van het examen of vergelijkend examen bedoeld onder punt één van artikel 4. HOOFDSTUK III. - Bepalingen gemeen aan de werving en de bevordering

Art. 7.De examenkandidaten die één van de hierna vermelde diploma' bezitten, worden vrijgesteld van het vertonen van het diploma of certificaat dat na afloop van de volledige lessencyclus bestuurskunde wordt uitgereikt : - doctor of licentiaat in de rechten; - licentiaat in bestuurskunde; - licentiaat in de politieke wetenschappen; - licentiaat in de sociale wetenschappen of sociologie; - licentiaat in de economische wetenschappen; - licentiaat in de handelswetenschappen.

Examenkandidaten die een diploma of getuigschrift bezitten dat in aanmerking komt om toegelaten te worden tot de betrekkingen van niveau 1 in de diensten van het Rijk, de Gewesten en de Gemeenschappen kunnen ook van bedoeld diploma of getuigschrift worden vrijgesteld voor zover bedoeld diploma of getuigschrift uitgereikt werd na beëindiging van een studierichting waarin minstens 60 college-uren werden voorbehouden aan het vakgebied gewijd aan publiek, administratief en openbaar recht en minstens 40 college-uren aan het vakgebied gewijd aan economie, financiën en boekhouding.

Art. 8.Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een gemeente met minder dan 20.001 inwoners die een betrekking als plaatselijk ontvanger in het leven roept of begeeft, mag een gewestelijke ontvanger in die betrekking benoemen; de gewestelijke ontvangers worden geacht alle benoemingsvereisten te vervullen om benoemd te worden in de betrekking van gewestelijke ontvanger. De gewestelijke ontvanger die als plaatselijke ontvanger benoemd wordt, behoudt persoonlijk, maar in evenredigheid naar de begeven prestaties, de weddeschaal die hij als gewestelijke ontvanger genoot indien die weddeschaal voordeliger is.

HOOFSTUK IV. - Dienstprestaties

Art. 9.§ 1. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een gemeente met minder dan 5.001 inwoners mag een secretaris in halftijdse dienst nemen; het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een gemeente met meer dan 5.000 inwoners en hoogstens 7.500 inwoners mag een secretaris in dienst nemen met een werktijd gelijk aan drie vierden van de gewone arbeidsduur. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een gemeente met minder dan 5.001 inwoners mag zich met het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een andere gemeente van die categorie samenvoegen om één enkele secretaris in halftijdse dienst te nemen. § 2. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een gemeente met minder dan 5.001 inwoners mag beslissen om de opgelegde arbeidsduur te verminderen tot onder de duur van de halftijdse prestaties, voor zover de goede werking en de kwaliteit van de dienstverlening daardoor niet in het gedrang worden gebracht.

Art. 10.Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een gemeente met minstens 7.501 inwoners heeft een voltijdse secretaris in dienst.

De secretaris die op de datum waarop de uitslagen van de algemene volkstelling in het Belgisch Staatsblad worden bekendgemaakt, in vast dienstverband werkt in het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een gemeente die in een lagere categorie is ondergebracht, blijft dat ambt uitoefenen tot beëindiging van diens loopbaan of opdracht.

Art. 11.Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een gemeente met minder dan 7.501 inwoners mag bij met redenen omklede beslissing de arbeidstijd van de secretaris, vastgelegd overeenkomstig art. 9, § 1, verhogen.

Art. 12.In gemeenten met 20.001 inwoners en meer heeft het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een voltijdse ontvanger in dienst.

De ontvanger die op de datum waarop de uitslagen van de algemene volkstelling in het Belgisch Staatsblad worden bekendgemaakt, in vast dienstverband werkt in het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een gemeente die in een lagere categorie is ondergebracht, blijft dat ambt uitoefenen tot beëindiging van diens loopbaan of opdracht.

De deeltijdse dienstprestaties van een plaatselijke ontvanger zoals voorzien bij artikel 43, derde lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn bedragen de helft van de gewone arbeidsduur in gemeenten met 10.000 inwoners en minder en bedragen drie vierde van de gewone arbeidsduur in gemeenten met 10.001 tot en met 20.000 inwoners.

De Minister van Sociale Actie mag na een met redenen omklede aanvraag van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een afwijking op die regeling toestaan. Er mag evenwel pas op een voltijdse ontvanger een beroep worden gedaan indien er ook een voltijdse secretaris in dienst is.

Art. 13.In geen enkel geval mag een deeltijdse secretaris of ontvanger door zijn ambt met een andere beroepsactiviteit te cumuleren, een zodanige arbeidsduur hebben dat hij door die cumul de gewone voltijdse arbeidsduur 1,25 maal overschrijdt.

Art. 14.Het voltijds uitgeoefende ambt van secretaris of ontvanger mag niet worden gecumuleerd met een andere beroepsactiviteit, tenzij de raad een afwijking heeft toegestaan volgens de voorschriften die van toepassing zijn op het personeel van de plaatselijke besturen en onder voorbehoud dat de gecumuleerde dienstprestaties de voltijdse arbeidsduur niet meer dan 1,25 maal overschrijden.

Art. 15.Onverminderd artikel 3 van het koninklijk besluit van 23 maart 1977 betreffende de aanduiding van gewestelijke ontvangers voor de openbare centra voor maatschappelijk welzijn bepaalt de raad voor sociale hulp de tijds- en plaatsomstandigheden waarin het ambt wordt uitgeoefend.

Onverminderd artikel 43, vierde lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn wordt de dienstactiviteit van de secretaris en van de ontvanger verricht op de zetel van het centrum tijdens de kantooruren die algemeen gangbaar zijn in de openbare besturen.

De bezoldiging van de secretaris en van de ontvanger dekt alle dienstprestaties die onlosmakelijk verbonden zijn met het ambt.

Art. 16.Voor de toepassing van de artikelen 8, 9, 10, 11 en 12 is het in aanmerking genomen bevolkingscijfer gelijk aan het bevolkingscijfer dat is vastgesteld krachtens artikel 30 van de nieuwe gemeentewet. HOOFDSTUK V. - Geldelijk statuut

Art. 17.§ 1. De weddeschaal van een voltijdse secretaris van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn beantwoordt aan 97,5 % van de weddeschaal die van toepassing is op de gemeentesecretaris van dezelfde gemeente.

In geen enkel geval mag dat barema lager zijn dan de schaal A1 die vastgesteld is bij de bijlage van dit besluit. § 2. De weddeschaal van een ontvanger van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn met volledige dienstprestaties wordt vastgesteld op 97,5 % van de weddeschaal die van toepassing is op de secretaris van hetzelfde openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. § 3. De bezoldiging van deeltijds werkende secretarissen wordt bekomen door het aantal toegelaten uren per week te vermenigvuldigen met 1/38 van de weddeschaal die overeenkomstig paragraaf 1 is vastgesteld. § 4. De bezoldiging van deeltijds werkende ontvangers wordt bekomen door het aantal toegelaten uren per week te vermenigvuldigen met 1/38 van 97,5 % van de weddeschaal die van toepassing is op de secretaris van hetzelfde openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.

Art. 18.Indien de gemeentelijke ontvanger overeenkomstig artikel 43, vierde lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn als plaatselijke ontvanger van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt benoemd, mogen diens gecumuleerde dienstprestaties de arbeidsduur met betrekking tot zijn voltijdse betrekking in geen geval 1,25 maal overschrijden. De aanvullende vergoeding die ten laste van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn gaat, wordt bekomen door het aantal uren per week te vermenigvuldigen met 1/38 van 97,5 % van de weddeschaal die van toepassing is op de secretaris van hetzelfde openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.

Art. 19.Om de geldelijke anciënniteit te berekenen, worden de prestaties die werden verricht in sommige openbare diensten, in aanmerking genomen overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 25 maart 1995 tot vaststelling van de regels betreffende de geldelijke valorisatie van vroegere diensten die in de overheidssector door de gemeentesecretarissen en de gemeenteontvangers werden verricht. HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen

Art. 20.Artikel 1 van het koninklijk besluit van 23 maart 1977 betreffende de aanduiding van gewestelijke ontvangers voor de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, wordt vervangen door volgende tekst : « De ambten van ontvanger worden vervuld door gewestelijke ontvangers in de openbare centra voor maatschappelijk welzijn die gemeenten met minder dan 20.001 inwoners bedienen, behalve in de gevallen en volgens de voorwaarden bepaald door de Regering. Voor de toepassing van dit artikel is het in aanmerking genomen bevolkingscijfer gelijk aan het bevolkingscijfer dat is vastgesteld krachtens artikel 30 van de nieuwe gemeentewet. »

Art. 21.De ambtenaren wier betrekking als secretaris of ontvanger op de datum waarop dit besluit in werking treedt, met een voordeliger administratieve en geldelijke toestand verbonden is, behouden persoonlijk die voordelen.

Art. 22.Het koninklijk besluit van 20 juli 1993 tot vaststelling van de algemene bepalingen inzake het administratief en geldelijk statuut van de secretarissen en de ontvangers van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, wordt opgeheven.

Art. 23.De Minister van Sociale Actie is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 20 mei 1999.

De Minister-President van de Waalse Regering, belast met Economie, Buitenlandse Handel, K.M.O.'s, Toerisme en Patrimonium, R. COLLIGNON De Minister van Sociale Actie, Huisvesting en Gezondheid, W. TAMINIAUX

Bijlage Weddeschaal Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het Besluit van de Waalse Regering van 20 mei 1999 tot vaststelling van de algemene bepalingen inzake het administratief en geldelijk statuut van de secretarissen en de ontvangers van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.

Namen, 20 mei 1999.

De Minister-President van de Waalse Regering, belast met Economie, Buitenlandse Handel, K.M.O.'s, Toerisme en Patrimonium, R. COLLIGNON De Minister van Sociale Actie, Huisvesting en Gezondheid, W. TAMINIAUX

^