Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 22 april 2004
gepubliceerd op 13 augustus 2004

Besluit van de Waalse Regering houdende de definitieve goedkeuring van de herziening van het gewestplan van Marche-La-Roche met het oog op de opneming van een gemengde bedrijfsruimte op het grondgebied van de gemeente La Roche-en-Ardenne als uitbreiding van de bestaande gemengde bedrijfsruimte van Vecmont (blad 60/1N)

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
2004027124
pub.
13/08/2004
prom.
22/04/2004
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

22 APRIL 2004. - Besluit van de Waalse Regering houdende de definitieve goedkeuring van de herziening van het gewestplan van Marche-La-Roche met het oog op de opneming van een gemengde bedrijfsruimte op het grondgebied van de gemeente La Roche-en-Ardenne (Beausaint) als uitbreiding van de bestaande gemengde bedrijfsruimte van Vecmont (blad 60/1N)


De Waalse Regering, Gelet op het CWATUP (Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium), meer bepaald de artikels 22, 23, 30, 35, 37 en 41 tot 46 en 115;

Gelet op het SDER (gewestelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan - GROP), goedgekeurd door de regering op 27 mei 1999;

Gelet op het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 26 maart 1987 tot invoering van het gewestplan van Marche-La Roche, gewijzigd bij de besluiten van de Waalse Regering van 17 juli 1996 en 1 april 1999;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 18 oktober 2002 houdende de herziening van het gewestplan van Marche-La Roche en houdende de goedkeuring van het voorontwerp tot wijziging van het plan met het oog op de opneming van een gemengde bedrijfsruimte op het grondgebied van de gemeente La Roche-en-Ardenne (Beausaint) als uitbreiding van de bestaande gemengde bedrijfsruimte van Vecmont (blad 60/1N);

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 18 oktober 2003 houdende de goedkeuring van de herziening van het gewestplan met het oog op de opneming van een gemengde bedrijfsruimte op het grondgebied van de gemeente La Roche-en-Ardenne (Beausaint) als uitbreiding van de bestaande gemengde bedrijfsruimte van Vecmont (blad 60/1N);

Gelet op de klachten en opmerkingen, geuit tijdens het openbaar onderzoek dat werd uitgevoerd in La Roche-en-Ardenne tussen 27 oktober en 10 december 2003, met betrekking tot de volgende thema's : - de evaluatie van de behoeften, - de rechtvaardiging van de aanleg van de site en de bestemming ervan, - de lokaliseringsalternatieven en het herbestemmingsalternatief van de SAED (afgedankte bedrijfsruimtes), - het ongunstige advies van de DGATLP (directoraat-generaal ruimtelijke ordening, huisvesting en patrimonium), - de werkgelegenheid, - de aard van de ondernemingen, - de milieupool, - de invloed op de landbouw, - de invloed op het landschap, - de geurhinder en het opleggen van bijkomende voorschriften, - de lawaaioverlast en het opleggen van bijkomende voorschriften, - de toegang tot de site, - het opstellen van een PCA (gemeentelijk plan van aanleg), - de volledigheid van de effectenstudie;

Gelet op het gunstige voorwaardelijke advies van de gemeenteraad van La Roche-en-Ardenne van 7 januari 2004;

Gelet op het ongunstige advies met betrekking tot de herziening van het gewestplan van Marche-La Roche met het oog op de opneming van een gemengde bedrijfsruimte op het grondgebied van de gemeente La Roche-en-Ardenne (Beausaint) als uitbreiding van de bestaande gemengde bedrijfsruimte van Vecmont (blad 60/1N), geformuleerd door de CRAT (Gewestelijke Commissie voor Ruimtelijke Ordening) op 1 maart 2004;

Gelet op het ongunstige advies van de Waalse milieuraad voor de duurzame ontwikkeling van 4 maart 2004;

Validatie van de effectenstudie Overwegende dat de Regering in haar besluit van 18 september 2003 van mening is dat de effectenstudie alle vereiste elementen bevatte om te oordelen over de opportuniteit en de afstemming van het ontwerp en deze dan ook als volledig beschouwt;

Overwegende dat bepaalde reclamanten van mening zijn dat er tekortkomingen zijn : de niet-technische samenvatting zou totaal geen beeld geven van de problemen zoals aangehaald door de heer Billa : - de studie zou geen enkele aanbeveling bevatten om de gevolgen van het ontwerp voor de landbouwer te beperken; - de studie zou een aanvulling moeten krijgen wat de toegang tot de site betreft, de problematiek van de lawaaioverlast en de lokaliseringsalternatieven van het ontwerp; - de studie zou niet relevant zijn omdat de site enkel bestudeerd zou zijn in verband met de ontwikkeling van een milieupool waarvan werd afgezien; - de problematiek van de overlast veroorzaakt door het zwaar transport werd niet op een grondige manier onderzocht;

Overwegende dat de CWEDD van mening is dat de effectenstudie van goede kwaliteit is en toelaat om op gepaste wijze te oordelen over de inzet van het ontwerp en de opportuniteit ervan; dat ze evenwel betreurt dat er geen melding wordt gemaakt van het bestaan van een ontwerp voor een windmolenpark in de buurt van de site, en dat er gegevens ontbreken in verband met te beoordelen onderwerpen, afkomstig van het CET (centrum voor technische ingraving) van Tenneville;

Overwegende dat de CRAT van mening is dat de kwaliteit van de studie bevredigend is; dat ze evenwel wijst op enkele fouten, hiaten of zwakke punten, voornamelijk omdat er wordt verwezen naar slecht geïdentificeerde kaarten en naar de aard van de elementen om de situatie van de heer Billa te beoordelen;

Overwegende dat de bijkomende elementen die volgens de CWEDD en de CRAT opgenomen zouden moeten worden in de studie geen deel uitmaken van de inhoud ervan zoals bepaald door artikel 42 van het CWATUP en door het speciale bestek; dat het ontbreken daarvan niet van die aard is dat de Regering geen uitspraak kan doen met kennis van zaken over de afstemming en de opportuniteit van het ontwerp;

Overwegende dat de verandering van specialisering van het gebied als alternatief is onderzocht door de auteur van de effectenstudie; dat het deze opmerkingen zijn die meer bepaald tot gevolg hebben dat afgezien werd van de ontwikkeling van een milieupool en dat vervuilende ondernemingen op de site worden verboden;

Overwegende dientengevolge dat de effectenstudie voldoet aan de bepaling van artikel 42 van het CWATUP en van het bestek; dat de Regering voldoende geïnformeerd is om met kennis van zaken uitspraak te doen;

Afstemming van het ontwerp op de behoeften Overwegende dat, op basis van een verslag, opgesteld door het DGEE (Directoraat-generaal Economie en Tewerkstelling) en de analyse die daarvan werd gemaakt, de Regering in haar besluit van 18 oktober 2002 van mening is dat het grondgebied van de Intercommunale de développement du Luxembourg (IDELUX - intercommunale voor de ontwikkeling van Luxemburg) niet opgedeeld moest worden in subruimtes; dat ze van mening is dat het aldus bepaalde referentiegebied binnen dit en 10 jaar behoefte zal hebben aan terreinen bestemd voor economische activiteit, geschat op zo'n 100 hectaren netto-oppervlakte, waaraan forfaitair 10 % oppervlakte moet worden toegevoegd, nodig voor de technische voorzieningen van het gebied, hetzij een oppervlakte van zo'n 110 hectaren, op te nemen als bedrijfsruimte;

Overwegende dat de effectenstudie de afbakening van het referentiegebied heeft gewijzigd, maar het bestaan en de omvang van de socio-economische behoeften van het grondgebied, binnen het tijdsperspectief, zoals bepaald door de regering, heeft bevestigd;

Overwegende dat bepaalde reclamanten de aandacht vestigen op het feit dat het DGEE de behoeften op 10 jaar schatten op 110 ha en dat de effectenstudie concludeert dat de 20 ha van Vecmont bij deze 110 ha worden gevoegd; dat zij protesteren tegen de toevoeging van deze bijkomende 20 ha die totaal ongerechtvaardigd is;

Overwegende dat de CRAT van mening is dat het concept "milieupool van Tenneville" sterk te betwisten valt, meer bepaald omdat het bestaan ervan betwist wordt in het arrest van de Raad van Staten waarbij de uitvoering van de vestigings- en van de exploitatievergunning voor de uitbreiding van het CET in Tenneville werd opgeschort; dat ze verwijst naar de beschouwingen terzake van de auteur van de effectenstudie;

Overwegende dat de CRAT ook van mening is dat de aanleg van een gewone bedrijfsruimte evenmin aan geïdentificeerde behoeften; dat deze niet relevant is als gebied van regionaal niveau in vergelijking met de algemeen toegepaste criteria; dat ze eveneens verwijst naar de beschouwingen terzake van de auteur van de effectenstudie;

Overwegende dat de CWEDD het eens is met de kritieken van de effectenstudie, die concludeert dat het parkgebied geen nut heeft, dat de inrichting van een milieupool onzeker en niet opportuun is, en dat de aanleg van een algemeen gebied aan geen enkele behoefte beantwoordt;

Overwegende evenwel dat de Regering vaststelt dat het DGEE en daarna de auteur van de effectenstudie, de behoefte hebben beoordeeld aan terreinen voor algemene economische activiteiten in een referentiegebied waarvoor de herziening van het gewestplan van Bertrix - Libramont - Neufchâteau met het oog op de opneming van een industriële bedrijfsruimte van 79 hectaren op het grondgebied van de gemeente Neufchâteau, niet volstaat om daaraan te voldoen;

Overwegende dat de Regering van mening is dat om deze behoeften en de manier om eraan te voldoen, te beoordelen er rekening gehouden moet worden met haar voluntaristisch beleid om de economische activiteit te promoten van bepaalde delen van het grondgebied van het gewest en te zorgen voor de vermazing om aangepaste economische activiteiten in alle delen van het grondgebied toe te laten;

Validatie van het ontwerp Overwegende dat, met het oog op het prioritair bestemmen van terreinen voor economische activiteit om te voldoen aan de ontwikkelingsbehoeften van regionaal belang, het besluit van 18 oktober 2002 gebaseerd is op de overweging dat het ontwerp aansluit bij een bestaande urbanisatie en de uitbreiding beoogd wordt van een bestaande bedrijfsruimte, wat synergieën van de al aanwezige ondernemingen op de site en een beter gebruik van de beschikbare voorzieningen zonder noemenswaardige uitbreiding, moet toelaten;

Overwegende dat de effectenstudie deze optie, die erin bestaat het karakter als milieupool van Tenneville te versterken omdat de gegrondheid van de milieupool van de bestaande economische infrastructuur wordt ontkend en ze van mening is dat de installatie van activiteiten die verband houden met de afvalketen grote gevolgen zou hebben (die wat geurhinder betreft niet verminderd kunnen worden) voor de onmiddellijke omgeving;

Overwegende dat de studie ook de idee veroordeelt om een algemene ZAEM (gemengde bedrijfsruimte) te creëren die volgens haar totaal niet relevant is;

Overwegende tenslotte dat de studie concludeert dat de betrokken site niet relevant is in vergelijking met de criteria die zij zelf heeft bepaald om de doelstellingen van de Regering te vertalen;

Overwegende dat in haar besluit van 18 september 2003 de Regering van mening is dat de site niet gespecialiseerd dient te worden ten opzichte van de pool van Tenneville en er een algemene bedrijfsruimte dient ingeplant waarvan de activiteiten gemakkelijk geïntegreerd kunnen worden in de bestaande omgeving;

Overwegende dat bepaalde reclamanten volgende punten hebben betwist : - de relevantie van de aanleg van het gebied, gebaseerd op de effectenstudie die concludeert dat de situatie van de site niet relevant is als gebied van regionaal niveau, in vergelijking met de algemeen toegepaste criteria; - het belang een milieupool te ontwikkelen in Vecmont. Ze wijzen meer bepaald op de geurhinder. Zij maken ook melding van het voorstel van de burgemeester tijdens een informatievergadering van 9 oktober 2001 volgens welke de ZAEM ongeschikt is voor afvalbeheer; - de onzekerheid met betrekking tot de ondernemingen die zich hier zullen vestigen;

Overwegende dat de Gemeenteraad een positief advies over het ontwerp heeft uitgebracht, op voorwaarde dat de Regering elke activiteit in verband met afvalbeheer zou verbieden;

Overwegende dat de CWEDD een ongunstig advies over het ontwerp heeft uitgebracht en dit totaal irrelevant vindt in het kader van een prioritair gewestplan;

Overwegende dat de CRAT ook van mening is dat de aanleg van een gewone bedrijfsruimte niet relevant is als gebied van regionaal belang in vergelijking met de algemeen toegepaste criteria; dat ze eveneens verwijst naar de beschouwingen terzake van de auteur van de effectenstudie;

Overwegende dat zij van mening is dat de irrelevantie van de aanleg verband houdt met de plaatselijke topografische omstandigheden en de moeilijkheden om overtollig water van het gebied af te voeren in de noordelijke helft van de site; dat dientengevolge de nuttige oppervlakte van de site vermindert tot 10 hectaren, gelegen op een waterscheiding;

Overwegende dat zij het argument overneemt van het SDER waarin La Roche-en-Ardenne wordt geclassificeerd als een steunpool in een landelijk gebied en een toeristische steunpool, een opdracht die door het gebied in ontwerp in gevaar wordt gebracht;

Overwegende dat de Regering vaststelt dat aan de opmerkingen, geformuleerd door de CRAT met betrekking tot het niveauverschil van een deel van de site en de moeilijke afwatering, al is voldaan in het besluit van 18 september 2003 waarin de Regering de afbakening van de site heeft gewijzigd, in de zin zoals voorgesteld door de auteur van de effectenstudie;

Overwegende bovendien dat La Roche-en-Ardenne inderdaad door het SDER wordt beschouwd als een steunpool in een landelijk gebied en een steunpool in een toeristisch gebied;

Overwegende dat aangezien de Regering afziet van de aanleg op de site van een gebied in verband met het CET van Tenneville, het gecreëerde gebied een algemene roeping heeft; dat de activiteit die er zal ontwikkeld worden niet indruist tegen de bestemming van La Roche-en-Ardenne in het SDER;

Overwegende dat voor de steunpool in het landelijk gebied inderdaad winkels, diensten en voorzieningen aanwezig moeten zijn; dat de aanleg van de bedrijfsruimte in ontwerp aansluit bij deze doelstelling en toelaat deze optie van het SDER te concretiseren; dat de toeristische rol van La Roche-en-Ardenne behouden blijft, meer bepaald door het opleggen van landschappelijk isolerende maatregelen zoals hierna beschreven;

Onderzoek van de lokaliseringsalternatieven Overwegende dat in overeenstemming met artikel 42, lid 2, 5° van het Waalse Wetboek en het speciale bestek, de effectenstudie de alternatieven heeft onderzocht; dat deze alternatieven betrekking kunnen hebben op de lokalisering, de afbakening of nog op de uitvoering van het gebied dat opgenomen moet worden in het ontwerp van gewestplan;

Overwegende dat de effectenstudie van mening is dat voor de aanleg van een milieupool kan gedacht worden aan de aanleg van een industriegebied dichter bij het CET, langsheen de verbindingsweg tussen de N89 en het CET, en dit niet aangrenzend moet zijn;

Overwegende dat bepaalde reclamanten volgende punten benadrukken : - De noodzaak om de SAED te herstellen, eerder dan uit te breiden ten koste van landbouwgronden, - De auteur van de effectenstudie heeft geen alternatieven onderzocht, - De conclusies van het eindverslag van de Conférence Permanente du Développement Territorial (Bestendige Conferentie inzake de Territoriale Ontwikkeling) (september 2002) waarin wordt vastgesteld dat de ruimte bestemd voor economische activiteit voldoende is en dat een overeenstemming tussen de operatoren moet volstaan om de volgende tien jaar te voldoen aan deze behoeften.

Overwegende dat de CWEDD zegt het lokaliseringsalternatief te waarderen dat is voorgesteld door de auteur van de effectenstudie;

Overwegende dat de CRAT de aandacht vestigt op het feit dat de auteur van de studie lokaliseringsalternatieven heeft gezocht, maar opmerkt dat gezien de criteria van het besluit van de Regering, die zij te strikt acht, er geen enkel alternatief geconcretiseerd kon worden;

Overwegende eerst en vooral dat het verslag van de CPDT van 2002 "evaluatie van de behoeften aan activiteiten - problematiek van hun lokalisering" rekening houdt met de toevoeging van terreinen, bestemd voor de economische activiteit van het prioritair plan voor de bedrijfsruimte om haar conclusies uiteen te zetten; dat bovendien ondanks het prioritair plan de CPDT van mening is dat bepaalde delen van het grondgebied nog kunnen lijden onder een tekort aan terreinen bestemd voor de economische activiteit;

Overwegende dat de effectenstudie niet voorstelt de SAED te herstellen als alternatief voor het voorgestelde gebied; dat zij lokaliseringsalternatieven heeft gezocht die tegemoet kunnen komen aan de doelstellingen van de Regering, geformuleerd in het besluit van 18 oktober 2002;

Onderzoek van de alternatieven voor afbakening en uitvoering Overwegende bovendien dat de effectenstudie heeft aangetoond dat een nieuwe afbakening van het gebied in ontwerp en een specialisering voor niet-vervuilende ondernemingen moet toelaten de ongemakken van het gebied te verminderen;

Overwegende dat de Regering in haar besluit van 18 september 2003 de afbakening van het gebied, zoals voorgesteld door de auteur van de studie bekrachtigt; dat zij vandaag van mening is dat bovendien ondernemingen wier activiteit of aanwezigheid aanleiding kunnen geven tot belangrijke geluids- of visuele overlast of geurhinder, verboden moeten worden;

Overwegende dat uit deze vergelijkende studie blijkt dat de beste oplossing om te voldoen aan de doelstellingen van de Regering erin bestaat het afbakeningsontwerp te kiezen, zoals voorgesteld door de auteur van de effectenstudie, door een bijkomend voorschrift op te leggen waarbij ondernemingen wier activiteit of aanwezigheid aanleiding kunnen geven tot belangrijke geluids- of visuele overlast of geurhinder, verboden moeten worden;

Overwegingen met betrekking tot de algemene aanbevelingen van de CWEDD;

Overwegende dat de CWEDD in haar verschillende adviezen een reeks algemene overwegingen heeft opgenomen met betrekking tot de herzieningsprocedure en algemene aanbevelingen met betrekking tot de eventuele uitvoering van de ontwerpen;

Overwegende dat de raad eerst en vooral van mening is dat de evaluatie inzake de uitvoering van het prioritaire plan enkel relevant is op voorwaarde dat voor de inplanting van de infrastructuren een nieuwe evaluatie wordt gemaakt met betrekking tot de gevolgen eigen aan de groepering van ondernemingen; dat wordt gevraagd om bij de inplanting van gebouwen een milieu-evaluatie uit te voeren per ingebruiknamefase van de bedrijfsruimte om een algemeen beeld te krijgen van de omvang daarvan;

Overwegende dat het CCUE (Stedenbouwkundig en Milieubestek) waarvan de uitvoering wordt opgelegd door artikel 31bis van het CWATUP, een geldigheidsduur van maximaal tien jaar heeft; dat voor de hernieuwing ervan een nieuw onderzoek naar de situatie moet worden uitgevoerd waarna deze bepalingen kunnen worden aangepast aan de evolutie die ter plaatse wordt vastgesteld en aan de bijkomende gegevens die in die periode worden verkregen; dat in voorkomend geval ter gelegenheid van dit nieuwe onderzoek eventueel gepaste procedures gestart kunnen worden voor herbestemming of voor bestemmingswijziging; dat deze procedure dus moet toelaten grotendeels tegemoet te komen aan de suggestie die werd geformuleerd door de CWEDD;

Overwegende dat de CWEDD vervolgens herinnert aan haar aanbevelingen met betrekking tot de relaties tussen mobiliteit, vervoer en ruimtelijke ordening; dat men zich verheugt over de verplichting om door middel van het CCUE mobiliteitsplannen op te stellen die het gebruik van zuiniger en minder vervuilende vervoersvormen en openbaar vervoer moeten bevorderen; dat men erop aandringt dat het voetgangers- en fietsverkeer in de nieuwe bedrijfsruimtes wordt beveiligd;

Overwegende dat deze suggestie relevant lijkt; dat deze beveiliging opgenomen moet worden in de voorschriften die het CCUE moet bevatten;

Overwegende bovendien dat de wens om verbindingen met het openbaar vervoer te voorzien voor deze nieuwe bedrijfsruimtes niet in tegenspraak is met het beleid van de regering; dat het Waalse TEC-net zo is georganiseerd dat de belangrijkste plaatsen van het gebied waar veel verkeer is, worden aangedaan en dat, aangezien dit net hoofdzakelijk bestemd is voor wegvervoer, het gemakkelijk en zonder aanzienlijke investeringen aangepast kan worden aan de evolutie van deze plaatsen; dat anderzijds, gezien de structurele kostprijs, de spoorweg enkel een relevante oplossing biedt voor de mobiliteitsproblemen over lange afstanden en voor grote volumes; dat dientengevolge voor de meeste individuele transportbehoeften van de KMO's die zich zullen mogen vestigen in de nieuw gecreëerde bedrijfsruimtes, de spoorweg enkel gebruikt kan worden in combinatie met andere vervoermiddelen, voornamelijk over de weg; dat dus enkel door een intermodaliteit spoorweg-wegverkeer, die geïntegreerd zal worden in de mobiliteitsplannen opgelegd door het CCUE, de doelstellingen inzake duurzame mobiliteit, zoals bepaald door de CWEDD, verwezenlijkt kunnen worden;

Bijzondere overwegingen Overwegende dat rekening gehouden moet worden met de volgende specifieke elementen : - Compatibiliteit van het ontwerp met het SDER De auteur van de effectenstudie is van mening dat het ontwerp in tegenspraak is met het SDER : - La Roche-en-Ardenne is in het SDER opgenomen als toeristische stad en in een toeristisch gebied met sterke residentiële druk. De stad is ook opgenomen als "toeristisch steunpunt" voor een belangrijke toeristische ontwikkeling met internationale faam. Het SDER is van mening dat er dientengevolge inrichtingen en infrastructuren van hoge kwaliteit nodig zijn voor het onthaal; - de site zelf ligt open en is gevoelig vanuit landschappelijk oogpunt. Ze is gelegen op een toeristische route, de N89, die een van de belangrijkste toegangen vormt tot La Roche-en-Ardenne; - bovendien veroorzaken de activiteiten in verband met de afvalketen zeer ernstige overlast.

Ook de CWEDD en de CRAT zijn van mening dat het ontwerp in tegenspraak is met het SDER, om dezelfde redenen.

Zoals hiervoor al aangevoerd, ziet de Regering af van de aanleg op de site van een gebied in verband met het CET van Tenneville, omdat het gecreëerde gebied een algemene roeping heeft. De activiteit die er zal ontwikkeld worden, druist niet in tegen de bestemming van La Roche-en-Ardenne in het SDER. De aanleg van de bedrijfsruimte zal deel uitmaken van de concretisering van de optie van het SDER waarbij La Roche-en-Ardenne geclassificeerd wordt als een steunpool in landelijk gebied zodat activiteiten in verband daarmee zich hier kunnen vestigen; dat de toeristische rol van La Roche-en-Ardenne voorbehouden wordt meer bepaald door het opleggen van landschappelijk isolerende maatregelen zoals hierna beschreven. - Ongunstig advies van het DGATLP Bepaalde reclamanten maken melding van het negatieve advies van het DGATLP met betrekking tot de site, in het kader van eerdere studies die werden uitgevoerd op de door de operatoren voorgestelde sites.

De CRAT vestigt de aandacht op het feit dat dit advies werd uitgebracht met betrekking tot het oorspronkelijke ontwerp waarbij een milieupool zou worden gecreëerd.

Gelet op de heroriëntatie van het ontwerp, is de uitgebrachte kritiek niet langer relevant. - Werkgelegenheid De reclamanten wijzen op incoherenties tussen de verschillende cijfers over de werkgelegenheid die op de site gecreëerd zou worden.

De auteur van de effectenstudie concludeert dat er zo'n 65 arbeidsplaatsen zouden worden gecreëerd op de site. De Regering is het eens met deze evaluatie. - Invloed op de landbouw In het besluit van 18 oktober 2002 is de Regering van mening dat het oorspronkelijke ontwerp betrekking had op landbouwgronden in een gemeente waar de algemene druk als belangrijk wordt beschouwd. Toch betekent dit geen aanslag op de leefbaarheid van de landbouwbedrijven.

Ze is bovendien van mening dat de invloed van het ontwerp op de landbouwfunctie gerechtvaardigd is, meer bepaald door het marginale karakter in verhouding tot de nuttige landbouwoppervlakte in het referentiegebied, in verhouding tot de gecreëerde werkgelegenheid en de economische ontwikkeling die wordt gegenereerd door de lokalisering ervan.

De effectenstudie beschrijft de bestemming van de betrokken percelen als weidegrond. De gronden hebben een goede landbouwkundige waarde. Ze komen veel voor in de streek. Tot besluit is de auteur van mening dat door deze gemiddelde landbouwkundige waarde en het verspreide karakter van de gronden op plaatselijk niveau het geen bijzonder probleem stelt wanneer ze worden onttrokken aan de landbouw op niveau van de perimeter van het ontwerp.

Op socio-economisch niveau vestigt de auteur van de studie de aandacht op het feit dat de landbouwgronden die zijn opgenomen in de perimeter van het ontwerp, op dit ogenblik geëxploiteerd worden door drie landbouwers. Hij is van mening dat hun bedrijven zo goed als geen invloed zullen ondervinden van de uitvoering van de bedrijfsruimte.

Toch zal een landbouwer een oppervlakte van 13 hectaren verliezen op een totaal van 108 hectaren Bovendien vestigt hij de aandacht op het feit dat deze oppervlakte overeenstemt met weidegronden die net achter de boerderij gelegen zijn. Op het niveau van dit bedrijf stellen zich dan ook de volgende problemen : - vermindering van de nuttige landbouwoppervlakte en noodzaak om voeder extern te kopen om de huidige veestapel in stand te houden; - verlies van de premies "bebouwbare cultuur" door deze vermindering van de nuttige landbouwoppervlakte; - toegankelijkheid van de terreinen van het bedrijf die achter de perimeter van het ontwerp liggen en waar na de uitvoering ervan rond gereden moet worden.

Bovendien wijzen de reclamanten op het feit dat : - de economische herstructurering gebeurt enkel en alleen ten koste van de landbouw; - de economische "landbouwactiviteit" zal binnen korte tijd behoefte hebben aan oppervlakten om te kunnen beantwoorden aan de voedselbevoorrading in het kader van het beleid van duurzame ontwikkeling waarvoor onze samenleving heeft gekozen; - de Regering vergelijkt "landbouwtewerkstelling" met "tewerkstelling in andere economische sectoren"; - de invloed van het prioritair plan op de landbouwsector zou systematisch onderschat zijn.

Onze eigen behoeften aan graangewassen in de orde van 15 miljoen ton worden nog slechts gedekt door een productie van 5 miljoen ton. We zullen nog meer afhankelijk zijn van import en moeten dus rekening houden met nog hogere transportkosten dan vandaag.

In het algemeen heeft het hele prioritaire plan voor de bedrijfsruimte de bestemming tot gevolg van maximaal 1200 hectaren, waarvan een aanzienlijk deel op dit ogenblik beschermd is als landbouwgebied, of ongeveer 1,5 per duizend van de nuttige landbouwoppervlakte in het Waalse Gewest (volgens de gegevens gepubliceerd door het DGA, 756.567 hectaren in 2002, laatste jaar waarvoor de cijfers beschikbaar zijn).

Rekening houdende met de tijd die nodig is voor de realisering van deze nieuwe bestemmingen en de fasering die wordt opgelegd door het CCUE, kan men ervan uitgaan dat de wijziging van deze bestemming een tiental jaar zal duren.

Het verlies van deze oppervlakten kan dientengevolge slechts een marginale invloed hebben op de landbouwactiviteit die is voorzien op gewestelijk niveau.

Eerst en vooral, en rekening houdende met de verhoging van de landbouwproductiviteit, zal het verlies van landbouwgronden ruimschoots gecompenseerd worden : Inter-Environnement-Wallonie en de CRAT vermelden dat tengevolge van het verlies van landbouwgronden er een verminderde graanproductie zal zijn van zo'n 7.800 ton per jaar, maar de verhoogde productiviteit (volgens de DGA een gemiddelde productiviteitswinst van 100 KG/ha/jaar) is dan weer van die aard dat gezien het aantal hectaren dat is bestemd voor deze cultuur in het Gewest (190.000), de verhoogde productie (190.000 ton op tien jaar) ongeveer 2,5 maal het aangeklaagde verlies is.

Tenslotte, ook al vreest men voor de negatieve gevolgen van bepaalde wijzigingen van het gewestplan voor welbepaalde exploitaties, dan moet men toch het verlies aan grond vergelijken met de oppervlakte aan landbouwgronden die elk jaar onroerend goed worden, hetzij 9.000 hectaren.

Zoals hiervoor al aangevoerd zal de uitvoering van het prioritaire plan voor de bedrijfsruimte gedurende 10 jaar ongeveer 120 hectaren per jaar onttrekken aan de landbouwactiviteit. De vergoeding van deze verliezen voor de betrokken landbouwers vertegenwoordigt dus slechts 1,3 % van de totale jaarlijkse vastgoedverschuivingen van landbouwgronden die trouwens opgenomen zijn in een algemene hergroepering van de landbouwgronden in grotere gehelen.

Dientengevolge kan men ervan uitgaan dat de landbouwers die worden getroffen door de wijzigingen van de gewestplannen, gronden kunnen vinden om te voldoen aan de behoeften van hun bedrijven.

Ook al hebben deze misschien niet dezelfde karakteristieken, meer bepaald wat gemak van exploitatie betreft, toch moet een groot aantal bedrijven in aanvaardbare omstandigheden kunnen overleven. De balans van de veroorzaakte schade wordt gecompenseerd door de onteigeningsvergoedingen.

Eén landbouwer in het bijzonder zal te lijden hebben van de gevolgen van het ontwerp.

Hij zit in de laatste installatiefase. Hij beweert dat : - zijn bedrijf in gevaar komt (verlies van 10 % van de nuttige landbouwoppervlakte, wat leidt tot de noodzaak bijkomend veevoeder te moeten kopen, verlies van premie, verplichting afvalwater af te voeren), - het onmogelijk is om een gelijkwaardige oppervlakte te vinden binnen een redelijke perimeter, gezien de leeftijd van de landbouwers van de naburige boerderijen, - indien het ontwerp wordt gekozen, zijn bedrijf in twee gedeeld wordt, - zijn vee geen toegang meer heeft vanaf de stallen tot de percelen aan de andere kant van de bedrijfsruimte, - zijn vee geen toegang meer heeft vanaf de stallen tot de percelen aan de andere kant van de bedrijfsruimte.

De gemeenteraad stelt voor de percelen 1185/E, 1178/B en 1182/A uit te sluiten van de perimeter om de invloed op het landbouwgebied te verminderen (en perceel 1201/V gelegen in bosbouwgebied op te nemen).

De CRAT is ook van mening dat de aanleg van het gebied een aanslag betekent op de landbouw, en meer bepaald op één landbouwer : vermindering van nuttige landbouwoppervlakte, noodzaak om voeder extern aan te kopen om zijn huidige veestapel in stand te houden, verlies van premies voor bebouwbare culturen, moeilijke toegang tot de gronden van het landbouwbedrijf aan de andere kant van het gebied. Zij betreurt dat de effectenstudie geen aanbevelingen heeft gedaan om de invloed van het gebied op de landbouw te verminderen.

Deze verschillende adviezen, geformuleerd door de reclamant, de CRAT en de CWEDD zijn niet van die aard dat de belangrijkste elementen van de analyse, gemaakt door de regering in het voorontwerp, en die werden bekrachtigd door de auteur van de effectenstudie, in vraag worden gesteld.

In deze zaak moet rekening worden gehouden met het feit dat de leefbaarheid van de landbouwbedrijven niet in gevaar komt, ook al lijdt één daarvan belangrijke schade.

Om tenslotte de schadelijke gevolgen van het ontwerp voor de landbouwbedrijven zo veel mogelijk te beperken, legt de Regering op dat het CCUE doeltreffende oplossingen geeft om het gebruik van de landbouwpercelen te garanderen zo lang er voor de uitvoering van de bedrijfsruimte geen einde aan gesteld moet worden, en, dat een studie wordt gemaakt van de doeltreffendste middelen om de toegang te garanderen tussen de gebouwen van de boerderij en de overblijvende landbouwgronden van de meest betrokken landbouwer.

Bovendien moet het CCUE als gunstige maatregel voor het natuurlijk en menselijk milieu een nota bevatten waarin de hulpmiddelen gepreciseerd worden die ter beschikking gesteld kunnen worden van de landbouwers van wie het voortbestaan van het bedrijf wordt bedreigd door het ontwerp.

Invloed op het landschap en biologische kwaliteit van de site In het besluit van 18 oktober 2002 is de Regering van mening dat het ontwerp geen aanslag betekent noch op een beschermd element van het cultureel vastgoedpatrimonium, noch op een preventiegebied voor waterwinning, noch op een element dat wordt beschermd door de wet op de natuurbescherming, noch op een perimeter met een landschappelijke waarde.

De auteur van de effectenstudie heeft de landschappelijke invloed van de site langdurig onderzocht. Hij toont aan dat : - het ontwerp gelegen is binnen de perimeter van een erkend natuurpark; - de visuele enveloppe rond de site verminderd wordt door de aanwezigheid van een bebost gebied in het westen en zuidwesten; - de visuele openheid hoofdzakelijk gericht is op het dorp RONCHAMPS, maar toch beperkt is door de topografie van de site en de aanwezigheid van een industrieel gebouw; - enkele woningen recht tegenover de site gelegen zijn en direct beïnvloed worden door de uitvoering van de bedrijfsruimte; - er vanaf het zuidwesten enkel vergezichten zijn vanaf de afrit dicht bij het massief; - het vergezicht in de andere richting (komende vanuit LA ROCHE) belangrijker is, aangezien de weg samenvalt met de waterscheiding van een open landschap.

Hij stelt verschillende maatregelen voor : - een bufferzone inrichten tussen de vallei van Halleux ten oosten van de bedrijfsruimte; - een bufferzone, of beter een grondophoping, inrichten tussen de bedrijfsruimte en de N89, te verlengen naar het westen; - een deel van het bosbouwmassief in het noorden integreren als bufferzone; - hoogstambomen aanplanten in het kader van de inrichting van de onmiddellijke buurt en weginfrastructuren voorzien op de site.

Hij is ook van mening dat de toegelaten activiteiten geen visuele vervuiling mogen veroorzaken.

De reclamanten wijzen op de landschappelijke invloed van de site en vragen volgende begeleidende maatregelen : - de maximale hoogte van de gebouwen bepalen en opleggen; - het soort te gebruiken materialen bepalen voor de constructie van de gebouwen; - de aanbevelingen van de auteur van de effectenstudie volgen.

De gemeenteraad stelt voor gebruik te maken van de "chemin de La Roche" als bufferzone ten zuidwesten om er loofsoorten te planten.

De CRAT is van mening dat aan de bekommernis om het landschap tegemoet moet worden gekomen door het CCUE. Zij vestigt de aandacht op de verstoringen van fauna en flora, en meer bepaald op de gevoelige soorten of gebieden, die het ontwerp kan veroorzaken.

Eerst en vooral moet herinnerd worden aan het feit dat de Regering reeds in het besluit van 18 september 2003 de afbakening van het gebied, zoals voorgesteld door de auteur van de studie om de invloed van het gebied te verminderen, bekrachtigt. Bovendien is het verboden om in het gebied ondernemingen te vestigen wier aanwezigheid of activiteit belangrijke geluids- of visuele overlast, of geurhinder zou veroorzaken.

Tenslotte moet het CCUE voor de andere landschappelijke invloed modaliteiten bepalen voor afzonderingsmarges, rekening houdende met de aanbevelingen van de auteur van de effectenstudie en de voorstellen van de gemeenteraad, en voor de biologische invloed, doeltreffende maatregelen om de gevolgen van de inplanting in het gebied af te zwakken. - Geurhinder en geluidsoverlast De auteur stelt voor een bijkomend voorschrift op te nemen bepalende dat : "Het dumpen van stoffen die zeer waarschijnlijk geurhinder zullen veroorzaken is niet toegestaan binnen de perimeter van het gebied".

De reclamanten sluiten zich aan bij dit voorstel en vragen dat activiteiten die geluidsoverlast en/of geurhinder zouden veroorzaken, verboden worden.

De gemeenteraad wenst dat de Regering maatregelen bepaalt om zo veel mogelijk de geluids- en visuele overlast en geurhinder die het gebied zou kunnen veroorzaken, te verminderen.

De CRAT is het eens met deze opmerkingen en vestigt de aandacht op de aanwezigheid van een agrovoedingsbedrijf in de kleine bedrijfsruimte in de as van de dominerende winden.

Zoals reeds vermeld, verbiedt de Regering de inplanting in het gebied van ondernemingen wier aanwezigheid of activiteit belangrijke geluids- of visuele overlast, of geurhinder zou veroorzaken.

Voor de rest moet het CCUE doeltreffende maatregelen beoordelen opdat de eventuele overlast op een aanvaardbaar niveau kan worden gehouden. - Waterstelsels De CRAT vestigt de aandacht op de problemen in verband met het ondoordringbaar maken van de site en de toename van afvloeiend water stroomafwaarts.

Het CCUE moet de doeltreffende manier bepalen om het afvloeiend water te kanaliseren, meer bepaald door de aanleg van een stormbekken. - Toegang tot de site De reclamanten vragen dat de toegang tot de site herzien wordt omdat deze op dit ogenblik midden in een bocht ligt.

Zij vragen dat de toegang tot de site zo dicht mogelijk bij de N4 komt (achter het voetbalveld).

De Gemeenteraad wenst dat er een enkele toegang tot het gebied komt en wel in het zuidwesten.

Zonder de analyse van de auteur van de effectenstudie met betrekking tot mogelijkheden voor buurtwegen om bijkomend verkeer op te slorpen dat gegenereerd wordt door de bedrijfsruimte in vraag te stellen, betreurt de CRAT toch dat de studie geen bijzonderheden geeft met betrekking tot de specifieke overlast die het gevolg kan zijn van zwaar transport.

In het besluit van 18 september 2003 legt de Regering op dat een strook met snelheidsvermindering wordt voorzien langsheen de N89 vóór de inplanting van enige onderneming op de site, om deze moeilijkheden te verhelpen. Bovendien moet het CCUE de te nemen maatregelen bestuderen om een doeltreffende toegang tot de site te organiseren, en de uitvoering ervan op te leggen. - Windmolenpark De CWEDD betreurt dat er geen enkele melding wordt gemaakt van een ontwerp voor een windmolenpark in de buurt van de site.

Het CCUE moet de noodzakelijke maatregelen bepalen opdat in voorkomend geval deze twee ontwerpen uitgevoerd kunnen worden. - Opstellen van een gemeentelijk plan van aanleg en oprichting van een begeleidingscomité Bepaalde reclamanten vragen dat een gemeentelijk plan van aanleg wordt opgesteld, uitgaande van de veronderstelling dat het bestek onvoldoende garanties geeft.

Anderen vragen dat het bestek wordt opgesteld in samenwerking met een begeleidingscomité dat een meerderheidsstemrecht heeft.

Zoals ook toegegeven door de auteur van de effectenstudie, lijkt het meer opportuun om deze elementen te bepalen in een flexibel document als het CCUE, wat moet toelaten een evenwichtige verhouding te garanderen tussen de ontwikkeling van het gebied en de belangen van de bewoners.

Begeleidende maatregelen Overwegende dat artikel 46, § 1, lid 2, 3° van het CWATUP voorziet dat de opneming van een nieuwe bedrijfsruimte ofwel de herbestemming impliceert van de afgedankte bedrijfsruimtes, ofwel andere maatregelen ten gunste van de milieubescherming, ofwel een combinatie van de beide begeleidende maatregelen;

Overwegende dat de begeleidende maatregelen afhankelijk moeten zijn, enerzijds van de intrinsieke milieukwaliteit van de door de verstedelijking getroffen perimeter, en anderzijds van de objectieve toepassing van deze begeleidende maatregelen;

Overwegende dat het herstel van afgedankte bedrijfsruimtes een belangrijk deel vormt van deze begeleidende milieumaatregelen;

Overwegende dat de Regering in het kader van de begeleidende maatregelen voor onderhavige herziening van het gewestplan, het herstel overweegt van een aantal afgedankte bedrijfsruimtes;

Overwegende dat bij het evalueren van de verhouding tussen de begeleidende maatregelen en de projecten voor de bestemming van de nieuwe bedrijfsruimtes, er redelijkerwijs rekening gehouden moet worden, enerzijds met de verschillende invloed van de afgedankte bedrijfsruimtes, afhankelijk van hun ligging en hun vervuiling, en anderzijds met de milieu-invloed ten gevolge van de aanleg van een nieuwe bedrijfsruimte, die wisselt al naargelang de karakteristieken en de ligging ervan; dat dientengevolge met het oog op de naleving van het principe van de proportionaliteit een zwaar herstel meer moet wegen dan het herstel van een minder vervuilde site, dat de invloed van voor het milieu gunstige maatregelen moet worden beoordeeld in functie van de gevolgen die men redelijkerwijs mag verwachten en dat deze maatregelen van meer of minder belang moeten zijn naarmate de aanleg van het nieuwe gebied een aanzienlijke of minder aanzienlijke invloed heeft op het milieu;

Overwegende dat in dit geval en bij gebrek aan elementen die toelaten objectieve factoren te bepalen om dit gewicht en deze invloed te meten, de Regering het relevant vindt om, met de bedoeling zeker de voorschriften na te leven van artikel 46, § 1, lid 2, 3° van het CWATUP en met de bedoeling om in zover redelijkerwijs mogelijk de afgedankte bedrijfsruimtes te herbestemmen, deze tekst strikt te interpreteren, en een sleutel toe te passen overeenstemmend met ongeveer een m2 herbestemming van de afgedankte bedrijfsruimte voor een m2 ruimte die niet bestemd is voor bewoning en die voortaan bestemd wordt voor de economische activiteit (na aftrek evenwel van de oppervlakten die voorheen werden bestemd voor de economische activiteit en die opnieuw geklasseerd worden als gebieden die niet bestemd zijn voor bewoning);

Overwegende dat de begeleiding die is voorzien in artikel 46, § 1, lid 2, 3° van het CWATUP op gewestniveau beoordeeld kan worden; dat aangezien het onderhavige ontwerp kadert in een prioritair plan dat tot doel heeft in het hele gewest nieuwe ruimtes te bestemmen voor economische activiteiten, de voornoemde sleutel dus globaal toegepast kan worden en de compensatie kan gebeuren tussen alle oppervlakten die onttrokken zijn aan gebieden die niet bestemd zijn voor bewoning om te worden bestemd voor de economische activiteit (na aftrek evenwel van de oppervlakten die voorheen bestemd waren voor de economische activiteit en die opnieuw geklasseerd worden als gebieden die niet bestemd zijn voor bewoning) enerzijds, en alle oppervlakten van de afgedankte bedrijfsruimtes, anderzijds;

Overwegende evenwel dat met het oog op een billijke geografische verdeling, het relevant lijkt om, aangezien de nieuwe ruimtes die het prioritair plan bestemt voor de economische activiteit, verdeeld zijn over het hele grondgebied van het gewest, erover te waken dat de SAED (sites met afgedankte bedrijfsruimtes) ook op een evenwichtige manier worden verdeeld;

Overwegende dat om deze doelstelling te verwezenlijken het gewest werd ingedeeld in vijf evenwichtige en geografisch homogene sectoren; dat het onderhavig présent ontwerp dus is ingedeeld in een geheel van ontwerpen (Stavelot - Ster, Amblève - Recht, Saint-Vith, Theux - Laboru en Neufchâteau - Longlier);

Overwegende dat met betrekking tot de begeleidende maatregelen, de Regering beslist om rekening te houden met de herbestemming van de volgende sites : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld die min of meer een gelijkwaardige oppervlakte innemen;

Overwegende dat met betrekking tot de maatregelen die gunstig zijn voor de milieubescherming, zoals ook benadrukt door de CWEDD, artikel 46, § 1, lid 2, 3° van het CWATUP, niet toelaat om de beschermende maatregelen op te nemen die zich opdringen in toepassing van hetzij het CWATUP, hetzij een andere van kracht zijnde reglementering; dat de Regering toch wenst te onderstrepen dat met het oog op een gewaarborgde milieubescherming zij parallel met de uitvoering van het prioritair plan waarin onderhavig besluit kadert, een nieuw artikel 31bis van het CWATUP heeft goedgekeurd, dat voorschrijft dat elke nieuwe bedrijfsruimte vergezeld moet gaan van een CCUE om de compatibiliteit van het gebied met zijn omgeving te garanderen;

Overwegende dat er aldus meer dan voldoende voldaan wordt aan de verplichting die wordt opgelegd door dit artikel;

CCUE Overwegende dat in uitvoering van artikel 31bis van het CWATUP, er een CCUE zal worden opgesteld vóór de uitvoering van het gebied, overeenkomstig de richtlijnen van de ministeriële rondzendbrief van 29 januari 2004;

Overwegende dat de CWEDD in haar verschillende adviezen een reeks algemene aanbevelingen heeft gedaan met betrekking tot de eventuele uitvoering van de ontwerpen, meer bepaald met betrekking tot het beheer van water, lucht, afval, grondverplaatsingen, de opvolging van landbouwbedrijven die worden getroffen door de ontwerpen, mobiliteit en toegankelijkheid, landschappelijke integratie en integratie van de beplanting;

Overwegende dat de Regering deze aanbevelingen heeft voorzien, eerst door het Parlement voor te stellen artikel 31bis van het CWATUP goed te keuren, dat bepaalt dat de nieuwe bedrijfsruimtes het voorwerp moeten uitmaken van een CCUE, daarna door de inhoud van dit CCUE te bepalen in de rondzendbrief van 29 januari 2004;

Overwegende dat bepaalde aanbevelingen die werden geformuleerd door de CWEDD preciseringen bevatten die relevant lijken, hetzij in het algemeen, hetzij voor het onderhavige ontwerp, in functie van de karakteristieken die hiervoor werden beschreven; dat ze door de redacteur opgenomen moeten worden in het CCUE;

Overwegende dientengevolge dat het CCUE in elk geval de hierna opgesomde verschillende elementen moet bevatten : - de genomen maatregelen voor een doeltreffende kanalisering van het waterbeheer, meer bepaald van afvloeiend water; - een sectorgewijs en geleidelijk plan voor de ingebruikname van het gebied, rekening houdend met het actuele gebruik van de site door de exploitanten; - een gedetailleerde nota met hulpmiddelen die ter beschikking gesteld kunnen worden van de exploitanten van wie het voortbestaan van de exploitatie wordt bedreigd door het ontwerp; - de maatregelen die de toegang garanderen tussen de gebouwen van de boerderij en de overblijvende landbouwgronden van de meest betrokken landbouwer; - de maatregelen met betrekking tot de interne en externe mobiliteit van het gebied, van goederen en personen, met inbegrip van de beveiliging van voorbehouden ruimtes voor het fiets- en voetgangersverkeer; en de maatregelen voor een doeltreffende toegang tot de site; - de doeltreffende maatregelen om de eventuele geluids- en visuele overlast van het gebied aanvaardbaar te houden; - de modaliteiten voor de voorziening van afzonderingsmarges, rekening houdende met de aanbevelingen van de auteur van de effectenstudie en de voorstellen van de gemeenteraad; - de doeltreffende maatregelen om de gevolgen van de inplanting van het gebied op fauna en flora af te zwakken; - de noodzakelijke maatregelen om de coëxistentie te garanderen van de bedrijfsruimte en het windmolenpark, indien dit er zou komen;

Conclusie Overwegende dat uit al deze ontwikkelingen volgt dat het onderhavige ontwerp het meest geschikte is om met naleving van de doelstellingen, bepaald in artikel 1 van Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium, te voorzien in de behoeften aan ruimtes voor economische activiteit in het betrokken referentiegebied;

Na overleg;

Op voorstel van haar Minister voor Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Milieu, Besluit :

Artikel 1.De Regering keurt de herziening van het gewestplan van Marche-La Roche definitief goed, bestaande uit de opneming op het grondgebied van de gemeente La Roche-en-Ardenne (Vecmont), als uitbreiding van de bestaande gemengde bedrijfsruimte (blad 60/1) van een gemengde bedrijfsruimte.

Art. 2.Volgend bijkomend voorschrift met merk *R 1.1, is van toepassing in de gemengde bedrijfsruimtes die bij dit besluit in het gewestplan zijn opgenomen : « Kleinhandel en dienstverlening aan de bevolking wordt niet toegelaten in het gebied met merk *R 1.1, behalve als zij bij de in het gebied toegelaten activiteiten behoren ».

Art. 3.Volgend bijkomend voorschrift is van toepassing in de gemengde bedrijfsruimtes die bij dit besluit in het gewestplan zijn opgenomen : « De inplanting van ondernemingen in de gemengde bedrijfsruimte kan slechts worden toegelaten indien een strook met snelheidsvermindering langsheen de N89 wordt aangelegd".

Art. 4.De herziening wordt goedgekeurd in overeenstemming met het plan in bijlage.

Art. 5.Het CCUE, opgesteld overeenkomstig artikel 31bis van het CWATUP, omvat in elk geval de volgende verschillende elementen : - de genomen maatregelen voor een doeltreffende kanalisering van het waterbeheer, meer bepaald van afvloeiend water; - een sectorgewijs en geleidelijk plan voor de ingebruikname van het gebied, rekening houdend met het actuele gebruik van de site door de exploitanten; - een gedetailleerde nota met hulpmiddelen die ter beschikking gesteld kunnen worden van de exploitanten van wie het voortbestaan van de exploitatie wordt bedreigd door het ontwerp; - de maatregelen die de toegang garanderen tussen de gebouwen van de boerderij en de overblijvende landbouwgronden van de meest betrokken landbouwer; - de maatregelen met betrekking tot de interne en externe mobiliteit van het gebied, van goederen en personen, met inbegrip van de beveiliging van voorbehouden ruimtes voor het fiets- en voetgangersverkeer; en de maatregelen voor een doeltreffende toegang tot de site; - de doeltreffende maatregelen om de eventuele geluids- en visuele overlast van het gebied aanvaardbaar te houden; - de modaliteiten voor de voorziening van afzonderingsmarges, rekening houdende met de aanbevelingen van de auteur van de effectenstudie en de voorstellen van de gemeenteraad; - de doeltreffende maatregelen om de gevolgen van de inplanting van het gebied op fauna en flora af te zwakken; - de noodzakelijke maatregelen om de coëxistentie te garanderen van de bedrijfsruimte en het windmolenpark, indien dit er zou komen.

Art. 6.De Minister van Ruimtelijke Ordening is belast met de uitvoering van onderhavig besluit.

Namen, 22 april 2004.

De Minister-president, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Milieu, M. FORET Het plan ligt ter inzage bij het Direktoraat-generaal Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Patrimonium, rue des Brigades d'Irlande 1, te 5100 Jambes, en bij het betrokken gemeentebestuur.

Het advies van de CRAT wordt hieronder bekend gemaakt.

^