Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 22 april 2004
gepubliceerd op 13 augustus 2004

Besluit van de Waalse Regering tot definitieve goedkeuring van de herziening van het gewestplan van Moeskroen-Komen met het oog op de inschrijving van een gemengde bedrijfsruimte in Moeskroen (blad 29/5S)

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
2004027127
pub.
13/08/2004
prom.
22/04/2004
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

22 APRIL 2004. - Besluit van de Waalse Regering tot definitieve goedkeuring van de herziening van het gewestplan van Moeskroen-Komen met het oog op de inschrijving van een gemengde bedrijfsruimte in Moeskroen (Luingne en Herseaux) (blad 29/5S)


De Waalse Regering, Gelet op het Waalse Wetboek van ruimtelijke ordening, stedenbouw en patrimonium, o.a. artikelen 22, 23, 30, 35, 37, 41 tot 46 en 115;

Gelet op het Schéma de développement de l'espace regioal (SDER) goedgekeurd door de Regering op 27 mei 1999;

Gelet op het koninklijk besluit van 17 janvier 1979 tot vaststelling van het gewestplan van Moeskroen-Komen, gewijzigd door het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 29 juli 1993 betreffende de inschrijving van ambachtelijke gebieden en het tracé van de N511;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 18 oktober 2002 tot besluit van de herziening van het gewestplan van Moeskroen-Komen et tot goedkeuring van het voorontwerp van wijziging van plan met het oog op de inschrijving van een gemengde bedrijfsruimte in Moeskroen (Luingne en Herseaux) vlakbij de bedrijfsruimte van Portémont (plaat 29/5S);

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 18 september 2003 tot goedkeuring van het ontwerp tot wijziging van het gewestplan van Moeskroen-Komen met het oog op de inschrijving van een gemengde bedrijfsruimte in Moeskroen (Luingne en Herseaux) vlakbij de bedrijfsruimte van Portémont (plaat 29/5S);

Gelet op de klachten en opmerkingen geformuleerd tijdens het openbare onderzoek dat werd gevoerd te Moeskroen tussen 31 oktober 2003 en 15 december 2003, aangaande volgende thema's : - de behoeften; - renovatie van niet meer in gebruik zijnde bedrijfsruimtes; - fasering; - gevolgen voor de werkgelegenheid; - bereikbaarheid van het gebied; - zachte transportmodi; - impact op de landbouw; - impact op het milieu; - overlast; - geotechnische contraintes en waterbeheer; - impact op het landschap; - spaarzaam omgaan met de bodem; - aard van de op de site toegelaten activiteiten; - culturele erfgoed; - archeologische evaluatie van de site; - behoud van een groengebied; - recht op informatie;

Gelet op het gunstige advies onder voorwaarden van de gemeenteraad van Moeskroen op 19 januari 2003;

Gelet op het gunstige advies van betreffende de herziening van het gewestplan van Moeskroen-Komen met het oog op de inschrijving van een gemengde bedrijfsruimte en van een industriële bedrijfsruimte op het grondgebied van de stad Doornik, in uitbreiding van industriezones van Tournai Ouest I en II uitgevaardigd door de Gewestelijke commissie voor ruimtelijke ordening le 26 maart 2004;

Gelet op het gunstige advies van de CWEDD (Conseil wallon de l'environnement pour le développement durable) (tegenhanger Vlaamse MiNa-raad) op 4 maart 2004;

Validatie van het milieueffectenrapport Overwegende dat, in haar beslissing van 18 september 2003, de Regering heeft gemeend dat in het milieueffectenrapport alle elementen stonden die noodzakelijk waren voor de beoordeling van de opportuniteit en de afstemming van het ontwerp, en heeft het dus als volledig beschouwd;

Overwegende dat klagers zich vragen stellen bij de kwaliteit van het milieueffectenrapport;

Overwegende dat de Gewestelijke commissie voor ruimtelijke ordening meent dat de auteur een kwalitatief bevredigend werk heeft afgeleverd; dat de CWEDD meent de kwaliteit van het door de auteur afgeleverde werk meer dan bevredigend was;

Overwegende dat het milieueffectenrapport voldoet aan artikel 42 van het CWATUP en aan het lastenboek; dat de Regering voldoende is ingelicht om met kennis van zaken uitspraak te doen;

Afstemming van het ontwerp op de behoeften en validatie van het ontwerp Overwegende dat het de doelstelling van de Regering is, op korte termijn te voldoen aan de behoeften aan de geschatte nodige ruimte voor economische activiteit naar het jaar 2010 toe;

Overwegende dat, op basis van een door de DGEE (Direction générale de l'économie et de l'emploi) opgemaakt rapport en de analyse ervan, de Regering in haar besluit van 18 oktober 2002, heeft gemeend dat het grondgebied van de Intercommunale Intercommunale d'aménagement et de développement économique van Doornik, Aat en de omliggende gemeentes (IDETA) in twee subruimtes moest worden onderverdeeld : het westen (regio van Doornik) en centrum-oosten (regio's Leuze et Aat, en Edingen); dat hij heeft gemeend dat het westen van het grondgebied van de IDETA, beschouwd als het referentiegebied in voorliggend besluit, globaal genomen op 10 jaar een behoefte aan voor economische activiteit bestemde terreinen vertoont van ongeveer 82 hectare netto-oppervlakte, waarbij nog een forfaitaire 10 % bijkomende oppervlakte noodzakelijk is voor de technische uitrusting van het gebied, dus een oppervlakte van ongeveer 90 hectare die als bedrijfsruimte moet worden ingeschreven; dat de grensoverschrijdende dynamiek die wordt gegeneerd door de aan Doornik grenzende polen, de inschrijving rechtvaardigen van een oppervlakte die iets hoger is, nl. 104 ha;

Overwegende dat het milieueffectenrapport deze analyse niet in twijfel heeft getrokken : zowel de relevantie van de afbakening van het referentiegebied, als het bestaan van socio-economische behoeften in dit gebied, binnen het door de Regering bepaalde tijdsbestek, zijn bevestigd;

Overwegende dat klagers deze evaluatie in twijfel hebben getrokken, omdat ze menen dat een vals beeld geschapen wordt door de impact van het programma « Objectif 1 » dat ertoe zou hebben geleid dat de verkoop van terreinen bestemd voor economische activiteit voor een beperkte periode zou zijn opgeblazen; dat de extrapolatie van de behoeften op basis van de verkoopscijfers van de laatste jaren dus niet relevant zou zijn;

Overwegende dat de Gewestelijke commissie voor ruimtelijke ordening achter de validatie van de behoeften uit het milieueffectenrapport voor het referentiegebied staat; dat ze tevens achter de voormelde opmerkingen van de klagers staat en dat ze meent dat het ontwerpgebied alleen volstaat om aan de behoeften van het referentiegebied te voldoen, gelet op het feit dat de MIM (Marché International Mouscronnois) het betroffen gebied reeds met 12 hectare amputeert; dat deze analyse er haar heeft toe gebracht een negatief advies uit te brengen over de site van Pecq-Estampuis, omdat ze meende dat er geen behoeften waren waaraan moest worden voldaan;

Overwegende dat de Regering meent dat de economische activiteit in de streek dankzij het programma « Objectif 1 » er sterk is op vooruit gegaan; dat ze meent dat er tevens rekening moet worden gehouden met haar voluntaristische politiek en met de onzekerheid over het verlengen of verkrijgen van de Europese steunprogramma's;

Overwegende nochtans dat uit volledige analyse van het dossier van wijziging van gewestplan van Doornik tot Pecq-Estampuis blijkt dat ze niet opportuun is en dat de procedure beter niet wordt voortgezet;

Overwegende bijgevolg dat voorliggend ontwerp het enige is dat beantwoordt aan de door de auteur van het milieueffectenrapport ingeschatte behoeften, zoals de Gewestelijke commissie voor ruimtelijke ordening het wenst;

Validatie van het ontwerp Overwegende dat het besluit van 18 oktober 2002 gebaseerd is op de beschouwing dat de huurgelden in het referentiegebied zeer hoog liggen, vooral voor de overblijvende landbouwgronden, wegens het belang van de bestaande bebouwing; dat de site het voordeel had zich te integreren in de ruimtelijke structuur van het SDER en bij te dragen tot het herstel van het stadsweefsel en gelokaliseerd te zijn binnen een interventie- en ontwikkelingsgebied van de Europese fondsen voor ontwikkeling.

Onderzoek van de alternatieve locaties Overwegende dat, conform artikel 42, alinea 2, 5° van het Waalse Wetboek, en het speciale lastenboek, het milieueffectenrapport op zoek is gegaan naar alternatieven; dat die alternatieven kunnen slaan op de lokalisatie, de afbakening of de toepassing van het in het ontwerp van het gewestplan in te schrijven gebied;

Overwegende dat de auteur van het milieueffectenrapport geen enkel lokalisatiealternatief heeft gevonden en de voorgestelde site het meest geschikt is om te beantwoorden aan de doelstellingen van de herziening van het gewestplan;

Overwegende dat de Gewestelijke commissie voor ruimtelijke ordening de lokalisatie van het ontwerp rechtvaardigt met volgende argumenten : de huidige bestemming van het gebied als gebied bestemd voor bebouwing en de nabijheid van de MIM (Marché International Mouscronnois) waarmee synerieën zullen kunnen worden gevormd;

Onderzoek van de alternatieve afbakeningen en toepassingen Overwegende anderzijds dat het milieueffectenrapport heeft aangetoond dat de nadelen van het ontwerpgebied aanzienlijk kunnen worden verminderd indien de afbakening werd gewijzigd, waardoor het gebied ten noorden van de N58 met een oppervlakte van 12 hectare er buiten zou vallen; dat dit deel van het voorontwerp een lineair karakter vertoonde en de overlast die de vestiging van de bedrijven daar dreigde te veroorzaken groter was, gelet op de onmiddellijke nabijheid van de woongebieden;

Overwegende dat de Gewestelijke commissie voor ruimtelijke ordening en de CWEDD deze keuze steunen;

Overwegende dat uit deze vergelijkende studie dus blijkt dat de beste oplossing om te beantwoorden aan de door de Regering nagestreefde doelstellingen erin bestaat te opteren voor het voorontwerp, door de oppervlakte te herzien volgens de door de auteur van het milieueffectenrapport geformuleerde suggesties, en dus als herziening van het gewestplan te opteren voor de inschrijving van dit gebied volgens een conform het ontwerp gewijzigde afbakening;

Rekening houden met de algemene aanbevelingen van de CWEDD Overwegende dat de CWEDD in zijn verschillende adviezen een reeks algemene beschouwingen heeft geuit inzake de herzienings- en algemene aanbevelingsprocedure betreffende de eventuele toepassing van de ontwerpen;

Overwegende om te beginnen dat hij meent dat het evaluatiewerk voor de uitvoering van het prioritaire plan pas relevant zal zijn indien de inplanting van de structuren afhankelijk wordt gemaakt van een nieuwe evaluatie van de gevolgen eigen aan de bedrijvengroep; dat hij vraagt dat bij de vestiging van bedrijven, er een evaluatie van het milieu wordt uitgevoerd per bezettingsfase van de activiteitenzone om een globale visie te hebben op de schaal ervan;

Overwegende dat het Lastenboek inzake stedenbouw en milieu waarvan de uitvoering wordt opgelegd door artikel 31bis van het CWATUP, een maximale geldigheidsduur van tien jaar zal hebben; dat de hernieuwing ervan noodzakelijkerwijs een nieuw onderzoek van de situatie zal vergen en een aanpassing van de bepalingen zal mogelijk maken aan de evolutie die op het terrein zal zijn vastgesteld en aan de bijkomende gegevens die intussen zullen zijn verzameld; dat desgevallend van dit nieuwe onderzoek moet worden geprofiteerd om de gepaste procedures in gang te zetten om de bestemming te wijzigen of aan te passen; dat die procedure het dus mogelijk zal maken aan de door de CWEDD geformuleerde suggestie te voldoen;

Overwegende dat de CWEDD vervolgens zijn aanbevelingen over de relatie tussen mobiliteit, transport en ruimtelijke ordening herhaalt; dat hij verheugt is vast te stellen dat via het Lastenboek inzake stedenbouw en milieu, de uitvoering van een mobiliteitsplan wordt opgelegd, dat het mogelijk zal maken het gebruik van zachte vervoersmodi en openbaar vervoer aan te moedigen; dat hij erop aandringt dat het voetgangers- en fietsverkeer in de nieuwe bedrijfsruimtes wordt beveiligd;

Overwegende dat deze suggestie opportuun lijkt; dat dient opgelegd te worden dat die beveiliging deel uitmaakt van het Lastenboek inzake stedenbouw en milieu;

Overwegende voor het overige dat de wens om de nieuwe bedrijfsruimtes te bedienen met het openbaar vervoer niet in tegenspraak is met het door de Regering gevoerde beleid; dat het netwerk van de TEC (Waalse vervoersmaatschappij) zodanig is georganiseerd dat de voornaamste plaatsen op het grondgebied die verkeer genereren bediend zijn, en aangezien het essentieel via de weg verloopt, is het zonder hoge investeringen, makkelijk aan te passen in functie van de evolutie van de plaatsen die de stromen genereren; dat anderzijds, gelet op zijn structurele kost, het spoor enkel een oplossing biedt voor de mobiliteitsproblemen als het om lange afstanden en grote volumes gaat; dat voor de meeste individuele transportbehoeften van de KMO's die zich in de nieuw aangelegde bedrijfsruimtes zullen vestigen, het spoor enkel zal kunnen worden gebruikt in combinatie met andere transportmiddelen, vooral via de weg; dat het dus via een intermodaliteit tussen spoor en weg is, die zal worden opgenomen in de door de Lastenboeken inzake stedenbouw en milieu opgelegde plannen, dat de door de CWEDD vooropgestelde duurzame doelstellingen inzake mobiliteit zullen kunnen worden gehaald;

Bijzondere overwegingen Overwegende dat met volgende elementen rekening moet worden gehouden : - Gevolgen voor de werkgelegenheid Klagers maken zich zorgen over het aantal jobs dat het gebied zou kunnen scheppen. Sommigen vrezen dat de meeste vestigingen in het gebied maar tijdelijk zullen zijn, Franse en Vlaamse bedrijven die met hun eigen personeel de terreinen een tijdje zullen bezetten, om te kunnen profiteren van de daarmee verbonden fiscale voordelen en vervolgens terug te vertrekken.

De Gewestelijke commissie voor ruimtelijke ordening deelt deze bezorgdheid. Volgens haar is het de kwaliteit van het gerichte prospectiebeleid van de operator die zal bepalen hoe snel de geplande parken hun doelstellingen inzake werkgelegenheid zullen halen.

De operatoren die de bedrijfsruimtes beheren zullen er moet over waken dat de terreinen ter beschikking worden gesteld van ondernemingen die jobs op lange termijn zullen scheppen. Dit is hun opdracht binnen het kader van de bevoegdheden die de wet inzake economische expansie, en meer bepaald art. 32 en 32 bis, hen verleend en waardoor ze verkoopscontracten zullen kunnen opzeggen wanneer aan de opgelegde voorwaarden niet is voldaan.

Wat de eventuele clausule uit het contract betreft die een vestiging in de bedrijfsruimte koppelt aan het scheppen van jobs, stelt de Regering vast dat het binnen het kader van de herziening van het gewestplan niet haar bevoegdheid is. - Bereikbaarheid van het gebied Talrijke klagers wijzen op het dichtslibben van de N 58. Ze vrezen dat met de aanleg van het ontwerpgebied dit probleem alleen maar zal toenemen. Ze wijzen erop dat de steenweg « chaussée de Dottignies » nu reeds sterk belast is en indien de toegang tot het gebied aan het rondpunt van de Chêne de Bus via deze steenweg verloopt, de situatie nog zal verergeren. Ze vragen dat de steenweg « chaussée de Dottignies » en de straat « rue Curiale », waar zich twee scholen bevinden, zou worden verboden voor voertuigen van meer dan 3,5 ton.

De CWEDD koppelt voorwaarden aan zijn positief advies, nl. de aanleg van een verbindingsweg met de RN 518 en de bouw van een tunnel onder het rondpunt Chêne de Bus om dit rondpunt niet nog meer te belasten.

De Gewestelijke commissie voor ruimtelijke ordening lijkt dit een te dure oplossing te vinden en een oplossing te verkiezen waarbij het gebied via de steenweg « chaussée de Dottignies » kan worden bereikt, via de aanleg van een stuk weg die de toegang van het gebied verbindt met het rondpunt.

De Regering stelt vast dat de aanleg van een toegangsweg naar de N 518 een absolute voorwaarde is voor de aanleg van het ontwerpgebied. Uit de studies en de adviezen is het momenteel echter nog niet mogelijk de meest geschikte oplossing te kiezen. Dit zal het voorwerp moeten uitmaken van een meer grondige studie die zich zal moeten baseren op het gemeentelijke mobiliteitsplan van Moeskroen, binnen het kader van het Lastenboek inzake stedenbouw en milieu.

De uitvoering van deze toegang is dus een voorwaarde voor de toepassing van dit gebied. - De zachte vervoersmodi Klagers zijn bezorgd over de buurtwegen die niet zijn geklasseerd; ze stellen voor infrastructuur aan te leggen om de zachte vervoersmodi te beschermen.

De Gewestelijke commissie voor ruimtelijke ordening meent dat die wegen moeten behouden blijven, of moeten worden verplaatst indien het behoud ervan niet verenigbaar is met de aanleg van het gebied. Ze wenst tevens dat specifieke infrastructuur wordt aangelegd om de zachte vervoersmodi te beveiligen.

Het Lastenboek inzake stedenbouw en milieu zal bestuderen wat de meest geschikte manier is om de zachte vervoersmodi te behouden en te beveiligen binnen of in de nabijheid van de site. - Impact op de landbouw Meerdere klagers protesteren tegen de impact van het ontwerp op het landbouwfunctie omdat het gronden inneemt van uitstekende kwaliteit.

Ze protesteren meer bepaald tegen de gevolgen van de toepassing van het ontwerp op een bedrijf, waar een groot aantal gronden (15 à 20 %) zal worden onteigend.

De Gewestelijke commissie voor ruimtelijke ordening bevestigt dit. Ze vraagt dat de bewuste landbouwers hun gronden kunnen blijven bewerken tot ze daadwerkelijk worden opgeëist en dat maatregelen moeten worden genomen om de bewuste landbouwers te helpen hun bedrijf te reorganiseren en in de best mogelijke omstandigheden nieuwe gronden ter beschikking te krijgen. De CWEDD vraagt in zijn algemene beschouwingen eveneens dat de landbouwers zouden worden begeleid bij de toepassing van de bedrijfsruimte op de gronden die ze bebouwen.

In haar besluit van 18 oktober 2002 had de Regering, bewust van de impact op de landbouwfunctie, reeds aangegeven dat dit was gerechtvaardigd door het marginale karakter ervan in verhouding tot de nuttige landbouwoppervlakte in het referentiegebied, gelet op het aantal gecreëerde arbeidsplaatsen en de door de lokalisatie en de voormelde troeven afgeleide economische ontwikkeling. De verzamelde gegevens zorgen niet voor een wijziging van deze beoordeling.

Door het volledige prioritaire bedrijfsruimteplan zal een maximum van 1200 hectare een bestemming als bedrijfsruimte krijgen, waarvan een aanzienlijk deel dat momenteel als landbouwgebied geklasseerd staat, nl. ongeveer 1,5 % van de nuttige landbouwoppervlakte in het Waalse Gewest (volgens de gegevens van het DGA (Direction Générale de l'Agriculture), 756.567 hectare in 2002, laatste jaar waarvoor cijfers bekend zijn). Gelet op de tijd die nodig is om die nieuwe bestemmingen uit te voeren en de door het Lastenboek inzake stedenbouw en milieu opgelegde fasering, kunnen we ervan uitgaan dat het proces ter wijziging van de bestemming over een tiental jaar zal worden gespreid.

Het verlies van die oppervlaktes kan op regionaal niveau dus maar een marginale impact hebben op het landbouwbedrijf.

Om te beginnen omdat het verlies van bebouwbare landbouwgrond ruim zal worden goedgemaakt door een verhoging van de landbouwproductie : indien Inter-Environnement-Wallonie en de Gewestelijke commissie voor ruimtelijke ordening aangeven dat het verlies van landbouwgronden tot een daling van de graanproductie met jaarlijks ongeveer 7.800 ton zou leiden, dan kunnen we, gelet op het aantal in het Gewest bestemde hectares voor deze cultuur (190.000), opmerken dat de stijging van de productiviteit (volgens de DGA, gemiddelde productiviteitswinst van 100 KG/ha/jaar) van die aard zal zijn dat de productiestijging (190.000 ton over 10 jaar) 2,5 maal het aangeklaagde verlies zal bedragen.

Indien er tenslotte een negatief effect van sommige wijzigingen van het gewestplan te vrezen valt voor private bedrijven, dan moet er parallel met het verlies van gronden die ze zullen lijden, de oppervlakte aan landbouwgronden die jaarlijks het voorwerp vormt van een vastgoedmutatie, tegenover worden geplaatst, nl. 9.000 hectare.

Zoals hierboven reeds aangegeven zou de toepassing van het prioritaire plan bedrijfsruimte het landbouwbedrijf over tien jaar jaarlijks ongeveer 120 hectare moeten onttrekken. De compensatie van die verliezen voor de betroffen landbouwers zal dus slechts 1,3 % vertegenwoordigen van het jaarlijkse geheel van vastgoedmutaties van de landbouwgronden, welke zich trouwens inschrijven in een algemene context van hergroepering van geëxploiteerde gronden in bredere gehelen.

Bijgevolg kunnen we dus vooropstellen dat de door de wijziging van de gewestplannen getroffen landbouwers gronden zullen terugwinnen om te kunnen voldoen aan de behoeften van hun bedrijf.

Ook al zullen ze misschien niet dezelfde kenmerken vertonen inzake exploitatiegemak, toch moeten ze het een groot aantal bedrijven mogelijk maken in aanvaardbare omstandigheden te overleven. De aangerichte schade zal via onteigeningsvergoedingen worden gecompenseerd.

Het Lastenboek inzake stedenbouw en milieu zal via een fasering van de bezetting van het gebied de gepaste maatregelen nemen om de impact ervan zo veel mogelijk te beperken. Als natuurlijke en menselijke maatregel zal er een gedetailleerde nota moeten instaan, waarin de middelen staan aangegeven waarover de landbouwers, van wie het voortbestaan van het bedrijf door het ontwerp is bedreigd, zullen kunnen beschikken. - Impact op het milieu Meerdere klagers betreuren de impact die het ontwerp zal hebben op hun omgeving. Ze protesteren o.a. tegen de nefaste gevolgen voor de aanpalende sportterreinen, voor het vijvertje van Luingne en voor de omliggende residentiële percelen.

De Gewestelijke commissie voor ruimtelijke ordening verwijst naar het milieueffectenrapport en stelt vast dat het referentiegebied geen gebied is met belangrijke waarde voor het milieu. Ze formuleert verschillende aanbevelingen die de door de klagers aangeklaagde hinder zal kunnen beperken en welk in het Lastenboek inzake stedenbouw en milieu zullen worden opgenomen.

De CWEDD wijst op het bestaan van een potentiële vervuiling in de zuidoost hoek van het gebied. Hij raadt aan op zoek te gaan naar oplossingen om de problemen op te lossen.

Deze kwestie zal ook aan bod moeten komen bij het opstellen van het Lastenboek inzake stedenbouw en milieu. - Hinder Klagers wijzen op de hinder die de aanwezigheid van eventuele vervuilende industrieën in het ontwerpgebied zouden kunnen veroorzaken : lawaai, o.m. verbonden met het nachtelijke vrachtwagenverkeer, walgelijke geuren, ... Ze vragen dat strikte regels worden opgelegd om de nadelen te beperken.

De Gewestelijke commissie voor ruimtelijke ordening tempert deze verwijten : de geluidsomgeving wordt vooral bepaald door het verkeer op de N 58.

Voor de rest zullen voorzorgsmaatregelen worden bepaald binnen het kader van de uitreiking van de milieuvergunningen en binnen het kader van het Lastenboek inzake stedenbouw en milieu.

Talrijke klagers protesteren tegen het ontwerp omdat ze de luchtkwaliteit willen vrijwaren.

Het milieueffectenrapport wijst erop dat de luchtkwaliteit in Moeskroen zwak is gelet op de nabijheid van de Rijselse agglomeratie, de aanwezigheid van twee SEVESO-bedrijven en een verbrandingsoven in de bedrijfsruimtes vlakbij Moeskroen.

De Gewestelijke commissie voor ruimtelijke ordening en de CWEDD bevestigen deze analyse. Ze raden aan de bestaande meetinfrastructuur aan te passen, een programma op te stellen voor de controle van de luchtkwaliteit en een begeleidingscomité op te richten voor het geheel van industriezones van Moeskroen.

Een dergelijk programma lijkt inderdaad nuttig. De modaliteiten ervan zullen moeten worden bepaald door het Lastenboek inzake stedenbouw en milieu.

Er moet worden op gewezen dat het gebied zich binnen een theoretisch gebied van afgelegen waterwinningspreventie bevindt. Het is dus belangrijk dat de geldende reglementaire maatregelen ter zake worden genomen. - Geotechnische contraintes en waterbeheer Een klager wijst op het risico van bodemverontreiniging.

De Gewestelijke commissie voor ruimtelijke ordening herinnert eraan dat de toekomstige activiteiten zullen worden onderworpen aan een milieuvergunning en dat het ontwerpgebied niet onderhevig is aan karstfenomenen.

Andere klagers trekken de aandacht op het beheer van het insijpelende water en het afvalwater. Ze protesteren ook tegen overstroming in hun tuin.

De Gewestelijke commissie voor ruimtelijke ordening wijst erop dat het huidige waterzuiveringstation bijna verzadigd is en dat het milieueffectenrapport een aantal oplossingen aanreikt die deze problemen kunnen oplossen. Ze zullen in het Lastenboek inzake stedenbouw en milieu worden uitgewerkt. - Impact op het landschap Talrijke klagers onderstrepen de landschappelijke aspecten van de aanleg van het gebied en vooral dan de bufferzones.

De Gewestelijke commissie voor ruimtelijke ordening wijst erop dat de studie in dat verband een aantal aanbevelingen doet welke zullen worden uitgewerkt in het Lastenboek inzake stedenbouw en milieu. - Spaarzaam omgaan met de bodem Klagers protesteren tegen het belang van de bedrijfsruimtes rond de stad Moeskroen en meer bepaald tegen het risico dat de activiteiten het stadscentrum de rug zullen toekeren indien winkelcentra en kantoren in de rand zullen worden toegelaten.

Zowel de CWEDD als de Gewestelijke commissie voor ruimtelijke ordening stellen voor kleinhandelaars en diensten aan de bevolking te verbieden zich in het gebied te vestigen. Ze stellen tevens een gefaseerde bezetting van het gebied voor en het opleggen van voorschriften betreffende de dichtheid van de bezetting.

Deze voorstellen lijken opportuun. Het Lastenboek inzake stedenbouw en milieu zal ook de nodige bepalingen voorzien inzake fasering en de dichtheid van de bezetting. Een verbod op kleinhandel en diensten aan de bevolking zullen worden opgelegd door een bijkomend voorschrift. - Archeologische evaluatie van het gebied Klagers wijzen op het bestaan van een archeologische site.

Aan deze bezorgdheid lijkt voldoende te zijn tegemoet gekomen via een door het Lastenboek inzake stedenbouw en milieu opgelegde verplichting om over te gaan tot een archeologische evaluatie voorafgaand aan de toepassing ervan.

Begeleidende maatregelen Overwegende dat artikel 46, § 1, al. 2, 3° van het CWATUP bepaalt dat de inschrijving van een nieuwe bedrijfsruimte hetzij de bestemmingswijziging van de niet meer in gebruik zijnde bedrijfsruimte, hetzij de goedkeuring van andere maatregelen die gunstig zijn voor de bescherming van het milieu, hetzij een combinatie van die twee begeleidingsmaatregelen inhoudt;

Overwegende dat de begeleidende maatregelen enerzijds moeten afhangen van de intrinsieke milieukwaliteit van de voor bebouwing bestemde oppervlakte en anderzijds van de objectieve inbreng van die begeleidingsmaatregelen;

Overwegende dat de renovatie van niet meer in gebruik zijnde bedrijfsruimtes een van de belangrijkste begeleidingsmaatregelen blijft;

Overwegende dat de Regering, binnen het kader van de begeleidingsmaatregelen bij voorliggende herziening van het gewestplan, een aantal niet meer in gebruik zijnde bedrijfsruimtes een nieuwe bestemming wil geven.

Overwegende dat, bij de evaluatie van de verhouding tussen begeleidingsmaatregelen en de inschrijvingsontwerpen van nieuwe bedrijfsruimtes, het redelijk is rekening te houden met enerzijds de gedifferentieerde impact van de renovatie van niet meer in gebruik zijnde bedrijfsruimtes volgens hun locatie en hun vervuiling, anderzijds met de impact op het milieu van de aanleg van een nieuwe bedrijfsruimte, die verschilt naargelang haar kenmerken en ligging; dat op die manier, mits eerbiediging van het proportionaliteitprincipe, blijkt dat een zware renovatie meer moet wegen dan de renovatie van een minder vervuilde site, dat de impact van voor het milieu gunstige maatregelen moet worden ingeschat in functie van het effect dat men er redelijkerwijze mag van verwachten, en dat die maatregelen des te belangrijker moeten zijn, of minder, dan de aanleg van het nieuwe gebied met al dan niet aanzienlijke impact op zijn omgeving;

Overwegende dat, bij gebrek aan elementen die de factoren kunnen objectiveren, welke die lasten en de impact volledig kunnen beoordelen, de Regering het nuttig acht, zowel om de voorschriften van het artikel 46, § 1, al. 2, 3° van het CWATUP zeker te eerbiedigen en in haar bekommernis om, zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, de renovatie van niet meer in gebruik zijnde bedrijfsruimtes te promoten, een strikte interpretatie van de tekst goed te keuren, en een verdeelsleutel te hanteren die ongeveer overeenkomt met een m2 renovatie van een niet meer in gebruik zijnde bedrijfsruimte voor een m2 niet bebouwbare ruimte die voortaan is bestemd voor economische activiteit (met aftrok van de oppervlaktes die voorheen voor economische activiteit waren bestemd en die gereclasseerd zijn als niet te bebouwen gebied);

Overwegende dat de door artikel 46, § 1, al. 2, 3° van het CWATUP bepaalde begeleiding op regionaal vlak kan worden ingeschat; dat aangezien voorliggend ontwerp in het raam van een prioritair plan moet worden gezien dat het volledige Gewest wil voorzien van nieuwe ruimtes voor economische activiteit, de voormelde verdeelsleutel dus algemeen kan worden toegepast, waarbij de compensatie kan gebeuren tussen het geheel van oppervlaktes afgezonderd van gebieden die niet als te bebouwen gebied zijn opgenomen om voor economische activiteit te worden bestemd (met aftrok van de oppervlaktes die voorheen voor economische activiteit waren bestemd en die gereclasseerd zijn als niet te bebouwen gebied) enerzijds en het geheel van niet meer in gebruik zijnde bedrijfsruimtes die een nieuwe bestemming hebben gekregen anderzijds;

Overwegende nochtans dat, ten einde een geografische verdeelgelijkheid na te streven, het nuttig lijkt, aangezien de nieuwe ruimtes die het prioritaire plan bestemt voor economische activiteit verdeeld liggen over het hele Gewest, erover te waken dat de niet meer in gebruik zijnde bedrijfsruimtes ook op een gelijke manier zijn verdeeld;

Overwegende dat, om die doelstelling na te streven, het Gewest in vijf evenwichtige en geografisch homogene sectoren werd verdeeld; dat het voorliggende ontwerp bij een geheel van ontwerpen werd gevoegd (Doornik - Blandain - Marquain, Aat - Gellingen, Leuze-en-Hainaut en Doornik - Vaulx, Pecq - Hérinnes en Pecq - Estaimpuis - Moeskroen);

Overwegende dat als begeleidingsmaatregel, de Regering beslist er rekening mee te houden volgende sites een nieuwe bestemming te geven : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld die een tenminste equivalente oppervlakte totaliseren;

Overwegende dat wat de maatregelen betreft die gunstig zijn voor de bescherming van het milieu zoals het CWEDD heeft onderstreept, artikel 46, § 1er, alinea 2, 3° van het CWATUP het niet mogelijk maakt er de beschermingsmaatregelen die zich opdringen in op te nemen, in toepassing van hetzij het CWATUP, hetzij van een andere van kracht zijnde reglementering; dat de Regering niettemin wil onderstrepen, dat om de bescherming van het milieu te verzekeren, zij parallel met de uitvoering van een prioritair plan binnen het kader waarvan voorliggend besluit kadert, een nieuw artikel 31bis van het CWATUP heeft goedgekeurd, met als voorschrift dat elke nieuwe bedrijfsruimte gepaard gaat met een Lastenboek inzake stedenbouw en milieu dat de compatibiliteit van het gebied met haar omgeving waarborgt;

Overwegende dat op die manier meer dan voldoende is voldaan aan de door dit artikel opgelegde regel;

CCUE Overwegende dat in uitvoering van artikel 31bis van het CWATUP, voorafgaand aan de toepassing van het gebied, een Lastenboek inzake stedenbouw en milieu zal worden opgemaakt, dat de richtlijnen van de ministeriële omzendbrief van 29 januari 2004 zal naleven;

Overwegende dat de CWEDD in zijn verschillende adviezen een reeks algemene aanbevelingen heeft gedaan betreffende de eventuele implementatie van de ontwerpen, o.m. inzake beheer van water, lucht, afval, bodembewegingen, begeleiding van door het ontwerp getroffen landbouwbedrijven, mobiliteit en bereikbaarheid, integratie van landschap en begroeiing;

Overwegende dat de Regering die aanbevelingen ruim voor was, door om te beginnen in het Parlement de goedkeuring voor te stellen van artikel 31bis van het CWATUP, dat bepaalt dat de nieuwe bedrijfsruimtes het voorwerp zullen vormen van een Lastenboek inzake stedenbouw en milieu, en door vervolgens de inhoud van dit Lastenboek inzake stedenbouw en milieu te definiëren via een omzendbrief die zij op 29 januari 2004 heeft goedgekeurd;

Overwegende dat bepaalde door de CWEDD geformuleerde aanbevelingen verduidelijkingen aanbrengen die nuttig lijken, hetzij algemeen, hetzij voor voorliggend ontwerp, in functie van de net beschreven kenmerken; dat ze daarin zullen moeten worden opgenomen door de auteur van het Lastenboek inzake stedenbouw en milieu;

Overwegende bijgevolg dat in het Lastenboek inzake stedenbouw en milieu in elk geval de hierna opgesomde elementen zullen moeten staan; - maatregelen die zijn genomen om een passende behandeling van water, en vooral het afvalwater, mogelijk te maken; - maatregelen om de het landschap van de omliggende sites te beschermen; - een nota waarin gedetailleerd de middelen staan aangegeven waarover de landbouwers, van wie het voortbestaan van het bedrijf door het ontwerp is bedreigd, kunnen beschikken; - een progressief bezettingsplan van het gebied, sector per sector, rekening houdend met de huidige bezetting van de site door de exploitanten en met de bezettingsdichtheid; - de uitbouw van een programma voor de bewaking van de luchtkwaliteit in de streek van Moeskroen; - maatregelen om de eventuele vervuiling in het zuidoosten van het gebied aan te pakken; - maatregelen inzake mobiliteit, binnen en buiten het gebied, van goederen en personen, dus ook de beveiliging van de ruimtes voorbehouden voor het fiets- en voetgangersverkeer en de toegangsmodaliteiten tot de N 518; - maatregelen om de zachte vervoersmodi op of in de nabijheid van de site te behouden en te beveiligen;

Conclusie Overwegende dat uit het geheel van die ontwikkelingen blijkt dat het voorliggende ontwerp het meest geschikt is om, met eerbied voor de in artikel 1 van het Waalse Wetboek voor ruimtelijke ordening, stedenbouw en patrimonium opgesomde doelstellingen, te kunnen beantwoorden aan de behoefte aan ruimte bestemd voor economische activiteit, binnen het betroffen referentiegebied;

Na beraadslaging;

Op voorstel van de Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Milieu, Besluit :

Artikel 1.De Regering keurt definitief de herziening van het gewestplan Moeskroen-Komen goed, die de inschrijving inhoudt van, op het grondgebied van de gemeente Moeskroen (plaat 29/5S) : - een gemengde bedrijfsruimte van 45 ha ter vervanging van het gebied waarvan de bestemming nog niet vaststaat van Haureu.

Art. 2.Het volgende bijkomende voorschrift, *R 1.1, is van toepassing in de gemengde bedrijfsruimte ingeschreven op het plan door voorliggend besluit : « Kleinhandel en diensten aan de bevolking hebben geen toelating om zich te vestigen binnen het gebied *R 1.1, behalve indien ze verbonden zijn met de binnen het gebied toegelaten activiteiten ».

Art. 3.Volgend bijkomend voorschrift is van toepassing in de gemengde bedrijfsruimte ingeschreven in het plan door voorliggend besluit : « De vestiging van ondernemingen in de gemengde bedrijfsruimte mag pas worden toegelaten wanneer de toegang ervan tot de N 518 zal zijn afgewerkt conform de door het Lastenboek inzake stedenbouw en milieu bepaalde modaliteiten. ».

Art. 4.De herziening is goedgekeurd conform het plan in bijlage.

Art. 5.In het Lastenboek inzake stedenbouw en milieu, opgesteld conform artikel 31bis van het CWATUP, staan in elk geval volgende elementen : - maatregelen die zijn genomen om een passende behandeling van water, en vooral het afvalwater, mogelijk te maken; - maatregelen om de het landschap van de omliggende sites te beschermen; - een nota waarin gedetailleerd de middelen staan aangegeven waarover de landbouwers, van wie het voortbestaan van het bedrijf door het ontwerp is bedreigd, kunnen beschikken; - een progressief bezettingsplan van het gebied, sector per sector, rekening houdend met de huidige bezetting van de site door de exploitanten en met de bezettingsdichtheid; - de uitbouw van een programma voor de bewaking van de luchtkwaliteit in de streek van Moeskroen; - maatregelen om de eventuele vervuiling in het zuidoosten van het gebied aan te pakken; - maatregelen inzake mobiliteit, binnen en buiten het gebied, van goederen en personen, dus ook de beveiliging van de ruimtes voorbehouden voor het fiets- en voetgangersverkeer en de toegangsmodaliteiten tot de N 518; - maatregelen om de zachte vervoersmodi op of in de nabijheid van de site te behouden en te beveiligen.

Art. 6.De Minister van Ruimtelijke Ordening is belast met de uitvoering van voorliggend besluit.

Namen, 22 april 2004.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Milieu, M. FORET Het plan ligt ter inzage bij het Direktoraat-generaal Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Patrimonium, rue des Brigades d'Irlande,1 te 5100 Jambes, en bij het betrokken gemeentebestuur.

Het advies van de CRAT wordt hieronder bekend gemaakt.

^