Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 22 december 2005
gepubliceerd op 20 januari 2006

Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de integrale voorwaarden betreffende de activiteiten i.v.m. het telen of fokken van poeljen, kweek-, leg- en vleeskippen

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
2006200062
pub.
20/01/2006
prom.
22/12/2005
ELI
eli/besluit/2005/12/22/2006200062/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

22 DECEMBER 2005. - Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de integrale voorwaarden betreffende de activiteiten i.v.m. het telen of fokken van poeljen, kweek-, leg- en vleeskippen


De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, inzonderheid op de artikelen 4, 5, § 3, 7, § 1, 8 en 9;

Gelet op het advies van de Adviescommissie voor de bescherming van het water tegen verontreiniging, gegeven op 22 juni 2005;

Gelet op het advies van de Commissie voor afvalstoffen, gegeven op 30 juni 2005;

Gelet op de beraadslaging van de Regering over het verzoek om adviesverlening door de Raad van State binnen een termijn van hoogstens dertig dagen;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 26 september 2005, overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van de Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en definities

Artikel 1.Deze voorwaarden zijn van toepassing op de activiteiten i.v.m. het telen of fokken van kippen en kuikens zoals bedoeld in de rubrieken 01.24.01.01.01 en 01.24.01.02.01 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten.

Art. 2.Voor de toepassing van deze voorwaarden wordt verstaan onder : 1° schuilplaats in de openlucht : bouwwerk op weilandpercelen waar de dieren bij slecht weer beschutting vinden;2° bruin water : water afkomstig van niet-overdekte loop- of wachtruimten die regelmatig door de dieren bezoedeld worden;3° dierlijke mest : organische meststoffen uit de landbouw, namelijk dierlijke uitwerpselen of mengsels, ongeacht de verhoudingen, van dierlijke uitwerpselen en andere bestanddelen zoals stalstro, zelfs na verwerking;4° omheinde ruimte : afgesloten openruimte, met inbegrip van de loopruimten, weilanden uitgezonderd; 5°. woning van derden : elk gebouw waarin één of meer personen doorgaans verblijft/verblijven; 6° afvloeisel : vloeistof uit de landbouwbedrijvigheid, met uitzondering van gier en aalt, die wegsijpelt uit de ruimte of uit de tank waar zij respectievelijk geproduceerd of opgeslagen wordt; regenwater wordt niet als afvloeisel beschouwd; 7° stalstro : stro, zaagsel, grind of elke andere stof ter bedekking van de bodem van omheinde ruimten of van elke andere plaats waar dieren ondergebracht worden;8° nieuw gebouw of nieuwe infrastructuur voor de huisvesting van dieren : installatie van na de inwerkingtreding van dit besluit.Dit besluit slaat niet op uitbreidingen van bestaande gebouwen of infrastructuren. HOOFDSTUK II. - Vestiging en bouw Afdeling 1. - Vestiging

Art. 3.§ 1. Onverminderd de bepalingen van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, betreffende de preventiegebieden voor waterwinningen, wordt elk nieuw gebouw of elke nieuwe infrastructuur voor de huisvesting van dieren gevestigd op minstens : - 10 meter van een oppervlaktewater, een watertappunt, een piëzometer, een inlaat van de openbare riolering; - 20 meter van een woning van derden als 2 000 pluimveedieren of minder ondergebracht worden in het gebouw of de infrastructuur; - 60 meter van een woning van derden als meer dan 2 000 pluimveedieren ondergebracht worden in het gebouw of de infrastructuur. § 2. Onverminderd de bepalingen van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, betreffende de preventiegebieden voor waterwinningen, wordt elke nieuwe infrastructuur voor het opslaan van dierlijke mest gevestigd op minstens 10 meter van een oppervlaktewater, een watertappunt, een piëzometer, een inlaat van de openbare riolering.

Deze bepaling is niet van toepassing op de renovaties en de heropbouw van infrastructuren die het in overeenstemming brengen met de milieuregelgeving beogen. Afdeling 2. - Bouw

Art. 4.Bij de bouw of de inrichting van een gebouw of een infrastructuur voor de huisvesting van dieren wordt gezorgd voor een optimale luchtverversing. Desnoods worden de gebouwen voorzien van een mechanische ventilatie met een systeem voor de regulering van het luchtdebiet op grond van de temperatuur.

Art. 5.Het gebouw of de infrastructuur voor de huisvesting van dieren is overdekt en wordt ontworpen of aangepast teneinde te voldoen aan de vereisten van het soort teelt.

Art. 6.§ 1 Alle vloerbedekkingen van de gebouwen en infrastructuren voor de huisvesting van dieren, alsmede alle niet-overdekte verharde ruimten die regelmatig door de dieren gebruikt worden, met uitzondering van de doorgangsruimten, zijn waterdicht en worden perfect waterdicht gehouden. § 2. Hellende waterdichte bodems laten de afvoer van afvloeisels en reinigingswater toe naar waterdichte opslaginfrastructuren die voldoende ruimte bieden, desnoods via waterdichte leidingen in perfecte staat van werking. § 3. De bepalingen in de §§ 1 en 2 zijn niet van toepassing op de schuilplaatsen in de openlucht waar de dieren bij slecht weer beschutting vinden. § 4. De opslagvloeren, -ruimten en -constructies worden ingericht zodat geen afvloeiend water of dakwater kan binnensijpelen.

Art. 7.De voederinstallaties, zoals troggen, voeder- of drinkbakken, zijn vervaardigd uit harde, duurzame en vlot wasbare materialen.

Art. 8.De infrastructuren voor de opslag van dierlijke mest en afvloeisels worden gebouwd of ingericht overeenkomstig de bepalingen van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, betreffende het duurzame beheer van stikstoffen in de landbouw. HOOFDSTUK III. - Exploitatie

Art. 9.§ 1. Het gebouw of de infrastructuur voor de huisvesting van dieren wordt regelmatig gereinigd en eventueel met de gepaste producten ontsmet. § 2. Stalstro is in voorkomend geval voldoende voorhanden, gezond en wordt regelmatig hernieuwd.

Art. 10.De exploitant ziet toe op het onderhoud en de netheid van de opslagplaats voor krengen.

Art. 11.De vereiste doeltreffende preventiemaatregelen worden genomen tegen ongedierte, insecten en knaagdieren. Deze maatregelen bestaan o.a. in het gebruik van erkende bestrijdingsmiddelen, van toegelaten vallen of giften voor knaagdieren, in het behoud van de opslagen van meel en ander voeder in gezonde omstandigheden, in de bescherming ervan met voorzieningen zoals dunne afrasteringen, klamboes, elektrische insectenverdelgers of elk ander gelijkwaardig systeem.

Art. 12.Producten die een gevaar inhouden voor de mens en het milieu, zoals bijtende, ontvlambare, giftige producten, pesticiden, producten ter bestrijding van ongedierte, insecten en knaagdieren, alsmede reinigingsproducten, dierenzorg- en ontsmettingsproducten worden opgeslagen in daartoe bestemde plaatsen en in omstandigheden waarin elke accidentele lozing in het natuurlijke milieu voorkomen wordt.

Deze producten zijn erkend en het gebruik ervan voldoet aan de geldende normen.

Art. 13.Het dierenvoeder wordt in specifieke ruimten of in silo's opgeslagen.

Art. 14.De vereiste doeltreffende maatregelen worden genomen om ontsnapping van de dieren te voorkomen. HOOFDSTUK IV. - Ongevallen- en brandpreventie

Art. 15.Er worden voorzorgsmaatregelen genomen om de veiligheid van het publiek en van de personen binnen de exploitatie te waarborgen en om desnoods voor een snelle en veilige ontruiming te zorgen. Binnen het bedrijf zijn de toegangen tot de blussers en haspels voortdurend ontruimd.

Art. 16.De hoogte, het type, de afmetingen en de wijdte van de palen, de wijdte van de draden of de afmetingen van de afrasteringen van de loopruimten en weilanden worden aan het soort dier aangepast. Er worden desnoods dubbele of elektrische omheiningen geplaatst.

Art. 17.In geval van dierententoonstelling voor het publiek treft de exploitant de vereiste doeltreffende maatregelen om elk ongevalrisico te voorkomen. HOOFDSTUK V. - Water

Art. 18.Het is verboden rechtstreeks of onrechtstreeks groeimiddelen, afvloeisels en ander afvalwater dan huishoud- en regenwater in de ondergrond, een openbare riolering, een oppervlaktewater of een afvoer voor regenwater te lozen.

Art. 19.§ 1. Groeimiddelen, dierlijke mest, plantaardige stoffen en afvloeisels worden opgeslagen of gehanteerd overeenkomstig de bepalingen van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, betreffende het duurzame beheer van stikstoffen in de landbouw. § 2. Om een te grote productie van hofwater te voorkomen wordt het hof regelmatig mechanisch gereinigd en wordt de verzamelde afval hetzij naar een infrastructuur voor de opslag van dierlijke mest afgevoerd, hetzij over het land verspreid overeenkomstig de bepalingen van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt. § 3. Het is verboden bruin water rechtstreeks in de ondergrond, een openbare riool of een oppervlaktewater te lozen.

Art. 20.Onverminderd de toepassing van andere wetgevingen wordt het regenwater afkomstig van daken afgevoerd via verliesputten, draineerbuizen, kunstmatige afvoerwegen of oppervlaktewateren. HOOFDSTUK VI. - Lucht

Art. 21.De exploitant gebruikt de nodige middelen ter beperking van de uitstoot van geuren uit de gebouwen of infrastructuren voor de huisvesting van dieren of uit de bijhorende installaties. Het eventuele luchtverversingssysteem van de gebouwen of infrastructuren voor de huisvesting van dieren wordt bedacht en uitgevoerd zodat de vervuilde lucht niet geloosd wordt in de richting van woningen van derden of van lokalen die doorgaans door derden bezet worden.

Art. 22.In geval van een in de lucht gekanaliseerde afvoer voldoet de geloosde lucht aan volgende grenswaarde : totale stoffen : 50 mg/Nm3. HOOFDSTUK VII. - Beheer van andere afval dan dierlijke mest

Art. 23.§ 1. De bepalingen van dit hoofdstuk lopen niet vooruit op de toepassing van bijzondere of specifieke bepalingen die de overheid in geval van overmacht zou kunnen opleggen, inzonderheid om een epizoötie binnen de pluimveestapel van het bedrijf uit te roeien. § 2. De dood van een dier wordt onmiddellijk en uiterlijk binnen 24 uren door de exploitant meegedeeld aan een voor de verwijdering van krengen erkende ophaler.

De krengen worden in afwachting van hun verwijdering op een voor de gemachtigde personen vlot toegankelijke plaats in een gesloten en waterdichte voorziening bewaard.

Art. 24.De exploitant bewaart de door de erkende ophaler of vervoerder overgemaakte lijsten van opgehaalde krengen. HOOFDSTUK VIII. - Controle, autocontrole, zelftoezicht

Art. 25.De SANITEL-inventaris en de lijsten bedoeld in artikel 24 worden gedurende vijf jaar op de exploitatiezetel bewaard en ter inzage gelegd van de toezichthoudend ambtenaar. HOOFDSTUK IX. - Slotbepalingen

Art. 26.De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 22 december 2005.

De Minister-President, E. DI RUPO De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN

^