Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 24 mei 2007
gepubliceerd op 13 september 2007

Besluit van de Waalse Regering betreffende steun aan de landbouw

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
2007202791
pub.
13/09/2007
prom.
24/05/2007
ELI
eli/besluit/2007/05/24/2007202791/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

24 MEI 2007. - Besluit van de Waalse Regering betreffende steun aan de landbouw


De Waalse Regering, Gelet op Verordening (EG) nr. 1538/91 van de Commissie van 5 juni 1991 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1906/90 van de Raad tot vaststelling van handelsnormen voor vlees van pluimvee;

Gelet op Verordening (EG) nr. 2092/91 van de Raad van 24 juni 1991 inzake de biologische productiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwproducten en levensmiddelen;

Gelet op Verordening (EG) nr. 2295/2003 van de Commissie van 23 september 2003 houdende bepalingen voor de toepassing van Verordening (EEG) nr. 1907/90 van de Raad betreffende bepaalde handelsnormen voor eieren;

Gelet op Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers;

Gelet op Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers;

Gelet op Verordening (EG) nr.1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO);

Gelet op Verordening (EG) nr. 509/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake gegarandeerde traditionele specialiteiten voor landbouwproducten en levensmiddelen;

Gelet op verordening (EEG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen;

Gelet op Verordening (EG) nr. 1975/2006 van de Commissie van 7 december 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad met betrekking tot de toepassing van controleprocedures en van de randvoorwaarden in het kader van de steunmaatregelen voor plattelandsontwikkeling;

Gelet op Verordening (EG) nr. 1898/2006 van de Commissie van 14 december 2006 houdende vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen;

Gelet op Verordening (EG) nr. 1974/2006 van de Commissie van 15 december 2006 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO);

Gelet op Verordening (EG) nr.1857/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, verwerken en afzetten en de wijziging van Verordening (EG) nr. 70/2001;

Gelet op de communautaire richtsnoeren van 27 december 2006 voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector 2007-2013 (2006/C 319/01);

Gelet op de beslissingen van de Commissie van 27 juni 1977 en 29 juli 1983 tot wijziging van de grenzen van de probleemgebieden in de zin van Richtlijn 75/268/EEG van de Raad van 28 april 1975 (België);

Gelet op de wet van 15 februari 1961 houdende oprichting van een Landbouwinvesteringsfonds, gewijzigd bij de wetten van 29 juni 1971, 15 maart 1976, 3 augustus 1981 en 15 februari 1990;

Gelet op de wet van 28 maart 1975 betreffende de handel in landbouw-, tuinbouw-, en zeevisserijproducten;

Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, gewijzigd bij de bijzondere wetten van 8 augustus 1988, 5 mei 1993, 16 juli 1993, 13 juli 2003 en 12 augustus 2003;

Gelet op het decreet van de Duitstalige Gemeenschap van 29 februari 1988 betreffende de beroepsopleiding van de personen die in de landbouw werkzaam zijn;

Gelet op het decreet van de Waalse Gewestraad van 12 juli 2001 betreffende de beroepsopleiding in de landbouw;

Gelet op het programmadecreet van 23 februari 2006 betreffende de prioritaire acties voor de toekomst van Wallonië;

Gelet op het decreet van 15 februari 2007 betreffende de identificatie van de meewerkende echtgenoten in de landbouw;

Gelet op het koninklijk besluit van 24 februari 1951 houdende grensbepaling van de landbouwstreken van het Rijk, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 15 juli 1952, 8 maart 1968 en 15 februari 1974;

Gelet op het besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap van 27 mei 1993 betreffende de beroepsopleiding en de bijscholing van de personen die in de landbouw werkzaam zijn en op de latere wijzigingen ervan;

Gelet op het koninklijk besluit van 23 januari 1998 betreffende de bescherming van kalveren in kalverhouderijen;

Gelet op het koninklijk besluit van 1 maart 2000 betreffende de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 28 februari 2002 ter uitvoering van het decreet van 12 juli 2001 betreffende de beroepsopleiding in de landbouw;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 3 juni 2004 houdende definitieve erkenning van de betalende Waalse instelling voor de door het EOGFL, afdeling Garantie, medegefinancierde uitgaven;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 3 maart 2005 betreffende Boek II van het van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt;

Gelet op het koninklijk besluit van 4 maart 2005 betreffende het welzijn van loopvogels gehouden voor landbouwdoeleinden;

Gelet op het koninklijk besluit van 15 januari 2003 betreffende de bescherming van varkens in varkenshouderijen;

Gelet op het gewijzigde besluit van de Waalse Regering van 9 september 2004 betreffende de toepassing van de extra heffing in de sector melk en zuivelproducten, op de besluiten van de Waalse Regering van 26 januari 2006, 21 december 2006 en 1 maart 2007;

Gelet op het koninklijk besluit van 17 oktober 2005 tot vaststelling van de minimumnormen voor de bescherming van legkippen;

Gelet op het koninklijk besluit van 22 december 2005 betreffende levensmiddelenhygiëne;

Gelet op het koninklijk besluit van 22 december 2005 betreffende levensmiddelenhygiëne van dierlijke oorsprong;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2006 tot invoering van de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 22 juni 2006 tot vastlegging van de richtsnoeren voor de randvoorwaarden bedoeld in artikel 27 van het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2006 tot invoering van de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;

Gelet op het ministerieel besluit van 7 juli 2006 houdende toepassing van de randvoorwaarden voorzien bij artikel 27 van het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2006 tot invoering van de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, en betreffende de criteria en bedragen van boetes in geval van bepaalde onregelmatigheden vastgesteld op het gebied van voornoemde regelingen;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 9 september 2004 betreffende de toepassing van de heffing in de sector melk en zuivelproducten, gewijzigd bij de besluiten van de Waalse Regering van 26 januari 2006, 21 december 2006 en 1 maart 2007; 2007;

Gelet op de samenwerkingsovereenkomst van 18 juni 2003 tussen de federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de uitoefening van de geregionaliseerde bevoegdheden op het vlak van landbouw en visserij;

Gelet op het samenwerkingsakkoord van 30 maart 2004 tussen het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de uitoefening van de geregionaliseerde bevoegdheden op het vlak van landbouw en visserij;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 21 maart 2007;

Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 24 juli 2007;

Gelet op het overleg tussen de gewestregeringen en de federale overheid d.d. 10 mei 2007;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 9 augustus 1980, 16 juni 1989 en 4 juli 1989;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 25 april 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Gelet op Richtlijn 75/268/EEG van de Raad van 28 april 1975 betreffende de landbouw in bergstreken en in sommige probleemgebieden;

Gelet op Richtlijn 75/269/EEG van de Raad van 28 april 1975 betreffende de communautaire lijst van agrarische probleemgebieden in de zin van Richtlijn 75/268/EEG (België);

Gelet op Richtlijn 80/666/EEG van de Raad van 24 juni 1980 tot wijziging van Richtlijn 75/268/EEG betreffende de landbouw in bergstreken en in sommige probleemgebieden;

Overwegende dat de huidige steunregeling voor investeringen en installatie in de landbouw en de compenserende vergoedingen in de probleemgebieden moet worden aangepast, rekening houdend met de structurele wijzigingen van de bedrijven en hun lasten;

Overwegende dat maatregelen moeten worden genomen om de Waalse beleidskeuzes uit te voeren om in te spelen op de landbouwevolutie;

Op de voordracht van de Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, Besluit : TITEL I. - Algemeen HOOFDSTUK I. - Algemene begripsomschrijvingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° landbouwactiviteit : land- of tuinbouwproducten produceren, fokken of telen tot en met het oogsten, het melken, het fokken en het houden van dieren voor landbouwdoeleinden of de grond in goede landbouw- en milieuconditie houden.Evenals de verwerking en/of de verhandeling van de daaruit voortspruitende producten die onder bijlage I bij het Verdrag vallen; 2° bestuur : de Afdeling Steun aan de Landbouw van het Directoraat-generaal Landbouw van het Ministerie van het Waalse Gewest;3° landbouwer : de natuurlijke of rechtspersoon of de groepering van natuurlijke of van rechtspersonen of van beide die een landbouwactiviteit al dan niet als hoofdberoep uitoefent in een bedrijf dat hij zelfstandig, voor eigen baat en voor eigen rekening beheert.Een landbouwer wordt geïdentificeerd aan de hand van zijn "producentnummer"; 4° landbouwvereniging : vereniging die gericht is op de bevordering van informatie en vulgarisatie ten einde in haar omgeving te zorgen voor de technische, economische en sociale vooruitgang van de landbouwbedrijven en voor het welzijn van de landelijke bevolking;5° activiteit als bijberoep : beroepsactiviteit van een rechtspersoon of, in voorkomend geval, van een afgevaardigd-bestuurder of beheerder of vennoot-beheerder van een rechtspersoon, die van zijn landbouw-, toeristische, pedagogische, ambachtelijke activiteiten, uitgeoefend op het betrokken bedrijf, of nog van zijn bosbouwactiviteiten of activiteiten inzake onderhoud van de natuurlijke omgeving met het voordeel van overheidssteun, een jaarlijks totaal belastbaar netto-inkomen vergaart dat hoger is dan 35 % van het belastbare nettobedrag van zijn jaarlijkse globale inkomen uit de beroepsactiviteit als geheel zoals bedoeld in punt 28°, evenwel zonder dat die persoon uit zijn landbouwactiviteit uitgeoefend op het landbouwbedrijf een totaal jaarlijks belastbaar netto-inkomen haalt dat lager is dan 25 % van zijn globaal jaarinkomen uit het geheel van zijn beroepsactiviteiten.Daarnaast moet hij minder dan 65 % van één volwaardige arbeidskracht (1 800 gewerkte uren per jaar) spenderen aan een beroepsactiviteit buiten zijn bedrijf; 6° activiteit als hoofdberoep : beroepsactiviteit van een rechtspersoon of, in voorkomend geval, van een afgevaardigd-bestuurder of beheerder of vennoot-beheerder van een rechtspersoon, die van zijn landbouw-, toeristische, pedagogische, ambachtelijke activiteiten, uitgeoefend op het betrokken bedrijf, of nog van zijn bosbouwactiviteiten of activiteiten inzake onderhoud van de natuurlijke omgeving met het voordeel van overheidssteun, een jaarlijks totaal belastbaar netto-inkomen vergaart dat hoger is dan 50 % van het belastbare nettobedrag van zijn globale jaarinkomen uit de beroepsactiviteit als geheel zoals bedoeld in punt 28°, evenwel zonder dat die persoon uit zijn landbouwactiviteit uitgeoefend op het landbouwbedrijf een totaal jaarlijks belastbaar netto-inkomen haalt dat lager is dan 35 % van zijn globaal jaarinkomen uit het geheel van zijn beroepsactiviteiten.Daarnaast moet hij minder dan 50 % van één volwaardige arbeidskracht (1 800 gewerkte uren per jaar) spenderen aan een beroepsactiviteit buiten zijn bedrijf; 7° vereniging van melkproducenten : vereniging van twee tot hoogstens vijf producenten zoals omschreven in artikel 5 van Verordening (EG) 1788/2003 en in artikel 1, 6°, a, van het besluit van de Waalse Regering van 9 september 2004 betreffende de toepassing van de extra heffing in de sector melk en zuivelproducten, opgericht bij authentieke akte voor een onbepaalde duur die niet minder mag bedragen dan drie periodes, met het oog op leveringen en/of rechtstreekse verkopen met de referentiehoeveelheden van de vennoten die er houder van blijven zoals bepaald in artikel 1, 6, c, van voornoemd besluit van de Waalse Regering van 9 september 2004.Het doel van de vereniging van melkproducenten is uitsluitend het zelfstandig beheer van de melkproductiemiddelen van de vennoten en zowel de productie als de verhandeling van de referentiehoeveelheden vanaf één enkele melkproductie-eenheid van één der vennoten; 8° adviseur : persoon bij wie de landbouwer terecht kan, die in het bezit is van de vaardigheden en de minimumervaring bepaald in bijlage VI en die het landbouwbedrijfshoofd kiest uit de structuren erkend door het bestuur volgens de criteria bepaald in bijlage VI, om hem van advies te voorzien bij verwezenlijking van zijn ontwikkelings- of investeringsplan en/of de uitvoering en evaluatie ervan;9° oppervlakteaangifte en steunaanvraag (afgekort oppervlakteaangifte) : het door het bestuur opgemaakte formulier, dat het volgende omvat : de steunaanvragen in het kader van de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening en van sommige maatregelen voor plattelandsontwikkeling, de beheers- en controlegegevens betreffende die regelingen en maatregelen en andere communautaire of nationale regelingen alsook de elementen vereist voor de identificatie van alle landbouwpercelen van het bedrijf, hun oppervlakte, plaatsbepaling en gebruik (gewas en bestemming); 10° praktische ervaring : de beroepservaring in de landbouw als landbouwbedrijfshoofd, helper of landbouwarbeider, aangetoond aan de hand van de aansluitingsperidoes in die hoedanigheid bij een maatschappelijke verzekeringskas of aan de hand van elk ander document op grond waarvan het statuut van de aanvrager t.o.v. van deze regelgeving kan worden vastgelegd; 11° bedrijf : het geheel van de productie-eenheden gelegen op het nationaal grondgebied en zelfstandig beheerd door eenzelfde landbouwer ongeacht de speculaties.Enkel de in het Waalse Gewest gelegen productie-eenheden kunnen in aanmerking komen voor de steun bepaald in dit besluit; 12° landbouwbedrijfshoofd : de natuurlijke persoon of, voor een rechtspersoon, elke afgevaardigd bestuurder, beheerder of vennoot-beheerder van de rechtspersoon die zich in een bedrijf aan de landbouwactiviteit wijdt en die die activiteit al dan niet als hoofdberoep uitoefent.Het landbouwbedrijfshoofd moet zijn briefwisselingsadres in het Waalse Gewest hebben en zijn productie-eenheid of -eenheden dient of dienen in het Waalse Gewest gelegen te zijn; 13° landbouwbedrijfshoofd-rechtspersoon : de rechtspersoon waarvan de statuten als hoofddoel opgeven : de landbouwactiviteit en de verhandeling van producten die hoofdzakelijk van dat bedrijf afkomstig zijn.Die rechtspersoon dient daarnaast aan volgende voorwaarden te voldoen : a) indien het gaat om een landbouwvennootschap bedoeld bij de wet van 7 mei 1999 houdende het Wetboek van vennootschappen, Boek I, titel I, artikel 2, § 3, moeten de venno(o)t(en)-beheerder(s) een beroepsactiviteit als hoofdberoep uitoefenen die betrekking heeft op het betrokken bedrijf, overeenkomstig punt 6°;b) indien het gaat om één van de andere vennootschapsvormen bedoeld bij de wet van 7 mei 1999 houdende het Wetboek van vennootschappen, Boek I, titel I, artikel 2, § 2 : - wordt de vennootschap opgericht voor een minimum duur van twintig jaar; - zijn de aandelen of deelbewijzen op naam; - behoren de aandelen of deelbewijzen voor minstens 51 % aan de bestuurders of beheerders toe; - worden de afgevaardigd-bestuurders of beheerders aangewezen onder de vennoten; - zijn alle afgevaardigd bestuurders of beheerders van de vennootschap of, bij afwezigheid, alle bestuurders, natuurlijke personen die het betrokken bedrijf beheren en er een activiteit als hoofdberoep uitoefenen overeenkomstig punt 6°; - vloeit minstens de helft van de omzet van de rechtspersoon voort uit diens landbouwactiviteit; 14° bedrijf in een probleemgebied : bedrijf waarvan minstens 40 % van de gebruikte landbouwoppervlakte in een probleemgebied gelegen is;15° ELFPO : Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling;16° productieketen met gedifferentieerde kwaliteit : operator of groep operatoren in de productie, de verwerking en de verdeling die een productdossier naleven dat leidt tot een product met gedifferentieerde kwaliteit; 17°overheidsgarantie : geweststeun in de vorm van een garantie van het Waalse Gewest die gekoppeld kan worden aan de terugbetaling in kapitaal, interesten en accessoria voor leningen die toegekend worden aan de onder de punten 7°, 12°, 13°, 19°, 20°, 29° en 30° bedoelde natuurlijke en rechtspersonen, met het oog op de onder punt 19° bedoelde verrichtingen, op voorwaarde dat ze toegekend worden door een daartoe erkende openbare of privékredietinstelling. De overheidsgarantie vult de door de kredietaanvrager gestelde zekerheden aan en mag niet meer dan 75° % van het nog verschuldigde saldo van het toegestane krediet dekken. De betaling van de rentesubsidie wordt opgeschort zodra een beroep wordt gedaan op de garantie; 18° zelfstandig beheer : het beheer van een bedrijf waarbij elke verwarring met één of meerdere andere landbouwers op het gebied van het beheer, de uitoefening van de landbouwactiviteit, de productiemiddelen of hun gebruik uitgesloten wordt;19° voedergroepering : feitelijke vereniging waarvan de overeenkomst voorziet in de hoofdelijke aansprakelijkheid van de leden. De groepering moet voornamelijk voederproductie als doel hebben, alsook de ordening en de uitrusting van gezamenlijk uitgebate weilanden, en moeten bovendien voldoen aan de volgende voorwaarden : a) bestaan uit minstens drie leden-landbouwers die elk minstens 40 % van de in probleemgebieden gebruikte oppervlakte in bedrijf hebben.De gebruikte oppervlakte van de groepering moet minstens 3 ha per lid bedragen; b) een activiteitsduur van minstens zes jaar waarborgen;c) de leden moeten de materiaalaankoop medefinancieren naar evenredigheid van de voedergewasoppervlakte die deel uitmaakt van hun bedrijf en met het verworven materiaal verwerkt moet worden;d) een beheersboekhouding voeren;20° groepering van melkproducenten : de groepering van twee melkproducenten die op zelfstandige wijze voor eigen baat en rekening één enkel bedrijf beheert die uitsluitend voortvloeit uit het samenbrengen van beide bedrijven van de leden ervan, namelijk het geheel van de productie-eenheden die elk van de leden van de groepering voorafgaandelijk aan de oprichting van bedoelde groepering van melkproducenten beheerden.die groepering verkoopt rechtstreeks melk of andere zuivelproducten of levert melk aan een koper en voldoet aan de voorwaarden bepaald in artikel 1°, 6.b., van het besluit van de Waalse Regering van 9 september 2004 betreffende de toepassing van de extra heffing in de sector melk en zuivelproducten; 21° investering : verrichtingen die gericht zijn op de aankoop, bouw, vestiging, vergroting, vernieuwing of verbetering, ten gunste van de natuurlijke of rechtspersonen die de hieronder omschreven steun genieten, van duurzame goederen zoals grond, gebouwen, uitrustingen, installaties, machines, gereedschap, materiaal en aanplantingen in de tuinbouwteelt;22° vervangingsinvestering : een investering die eenvoudigweg een machine of een bestaand gebouw, of onderdelen ervan, vervangt door een nieuwe machine of een nieuw gebouw, zonder de productiecapacititeit te verhogen met minstens 25 % of zonder de aard van de productie of de aangewende technologie fundamenteel te veranderen.De volledige afbraak van een minstens dertig jaar oud landbouwgebouw en de vervanging ervan door een modern gebouw of nog de ingrijpende renovatie van een bedrijfsgebouw worden niet beschouwd als vervangingsinvesteringen. De renovatie wordt als ingrijpend beschouwd indien de kostprijs minstens 50 % van de waarde van het nieuwe gebouw vertegenwoordigt; 23° Minister : de Minister bevoegd voor Landbouw;24° ontwikkelingsplan : plan dat voorgesteld wordt wanneer iemand zich voor het eerst als landbouwbedrijfshoofd in hoofdberoep vestigt en dat betrekking heeft op de oprichting en/of de gehele dan wel gedeeltelijke overname van een bedrijf, en eventueel een investeringsplan dat de bedrijfsoprichting dan wel -overname aanvult. In dat plan dient met name een beginsituatie van het bedrijf te worden besproken, evenals ijkpunten en specifieke doelstellingen die bepaald worden met het oog op de verwezenlijking van zijn activiteiten. Er wordt eveneens een omstandige omschrijving opgenomen van de investeringen, de opleidingen, de advisering of elke andere noodzakelijke actie voor de totstandkoming van de activiteiten van het bedrijf. De minimumstructuur en -inhoud ervan worden nader bepaald in bijlage IV; 25° investeringsplan : document dat vertrekkend vanuit de kenmerken van het bedrijf doelstellingen vastlegt en de lijst opmaakt van de investeringen die doorgevoerd moeten worden over een periode van drie jaar om die doelstellingen te bereiken en de uitbating duurzamer te maken.De minimumstructuur en -inhoud ervan worden nader bepaald in bijlage I; 26° product van gedifferentieerde kwaliteit : product dat zich van standaardproducten onderscheid doordat de productiewijze gedifferentieerd is (o.a. verbetering van de traceerbaarheid van het product, verbetering van het dierenwelzijn, verbetering van het leefmilieu, gegarandeerde traditionele specificiteit o.a.) en/of doordat het eindproduct een kwalitatieve meerwaarde oplevert (meer bepaald de verbetering van de smaakkwaliteit) en/of doordat er een erkende geografisch identificatie aanwezig is (beschermde oorsprongbenaming, beschermde geografische aanduiding).

Aan die definitie voldoen : - de geregistreerde producten in de zin van Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen; - de geregistreerde producten in de zin van Verordening (EG) nr. 509/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de specificiteitscertificering voor landbouwproducten en levensmiddelen; - de producten uit de biolandbouw in de zin van Verordening (EG) nr. 2092/91 van de Raad van 24 juni 1991 inzake de biologische productiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwproducten en levensmiddelen; - de producten die voldoen aan de minimumvereisten voor de "eieren van hennen met vrije uitloop" of de "scharreleieren" in de zin van Verordening (EG) nr. 2295/2003 van de Commissie van 23 december 2003 houdende bepalingen voor de toepassing van Verordening (EEG) nr. 1907/90 van de Raad betreffende bepaalde handelsnormen voor eieren; - de producten die voldoen aan de minimumvereisten voor de houderijsystemen "scharrel... - binnengehouden", "scharrel met uitloop", "boerenscharrel/hoeve met uitloop" of "boerenscharrel/hoeve met vrije uitloop" in de zin van Verordening (EEG) nr. 1538/91 van de Commissie van 5 juni 1991 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1906/90 van de Raad tot vaststelling van handelsnormen voor vlees van pluimvee; - de andere producten, verkregen overeenkomstig een productdossier dat voldoet aan de minimumvereisten bepaald door de Waalse Regering; 27° probleemgebieden : de probleemgebieden zijn : a) de volgende landbouwgebieden, in hun geheel beschouwd : de Hoge Ardennen, de Famenne, de Venen, de Ardennen, de Jurassische regio;b) het gedeelte van het Luikse weidegebied dat bestaat uit : - - de fusiegemeenten Aywaille, Ferrières, Jalhay, Lierneux, Spa, Sprimont, Stavelot, Stoumont, Theux, Trois-Ponts, Vielsalm; - de volgende grondgebieden : * het grondgebied van de gemeente Verviers dat vóór 1 januari 1977 de gemeenten Polleur en Theux toebehoorde; * het grondgebied van de gemeente Esneux dat vóór 1 januari 1977 de gemeente Dolembreux toebehoorde; * het grondgebied dat ten zuiden van de Vesder en van de gemeenten Baelen, Eupen en Raeren gelegen is; * voor de gemeente Comblain-au-Pont, het gedeelte van de gemeente dat tussen de Ourthe en de Amel gelegen is en het landbouwgebied van het gewestplan dat de deelgemeente Poulseur toebehoort; * voor de gemeente Esneux, de landbouwgebieden van het gewestplan Luik op de rechteroever van de Ourthe, die de deelgemeenten Esneux en Tilff toebehoren; * voor de gemeente Chaudfontaine, de landbouwgebieden van het gewestplan Luik die de deelgemeenten Beaufays en Chaudfontaine toebehoren; * voor de gemeente Trooz, de landbouwgebieden van het ontwerp van het gewestrplan Luik die de deelgemeenten Trooz, Forêt, Nessonvaux en Fraipont toebehoren; * voor de gemeente Olne, het landbouwgebied van het ontwerp van het gewestplan Luik bezuiden een lijn die van het westen naar het oosten gevormd wordt door de beek Saint-Hadelin, vervolgens de weg naar Olne via de "six chemins", en vanaf Olne de weg naar het punt waar de gemeenten Xhendelesse en Soiron elkaar raken; * voor de gemeente Pepinster, de landbouwgebieden van het gewestplan Verviers die de deelgemeenten Soiron, Wegnez en Pepinster toebehoren; * voor de gemeente Verviers, de landbouwgebieden van het gewestplan Verviers die de deelgemeenten Lambermont, Ensival, Heusy, Stembert en Petit-Rechain toebehoren; * voor de gemeente Dison, de landbouwgebieden van het gewestplan Verviers die de deelgemeenten Dison en Andrimont toebehoren; * voor de gemeente Limbourg, de landbouwgebieden van het gewestplan Verviers die de deelgemeenten Limbourg, Goé en Bilstain bezuiden de weg naar Villers toebehoren; * voor de gemeente Baelen, de landbouwgebieden van het gewestplan Verviers bevattende het gedeelte van de deelgemeenten Baelen en Membach bezuiden de weg Eupen-Limbourg en benoorden daarvan, het landbouwgebied dat afgebakend is door de weg die de wijk "Au Calvaire" met Baelen (Houtem, Les Forges en Medal) verbindt; 28° globaal jaarinkomen uit de beroepsactiviteit : het brutobelastbaar inkomen uit het geheel van de beroepsactiviteiten en de vervangingsinkomens van een landbouwbedrijfshoofd.Dat inkomen omvat meer bepaald : - de inkomsten uit activiteiten als werknemer in loonverband (arbeidsovereenkomst); - de inkomsten uit een activiteit uit een andere pensioenregeling opgericht krachtens een wet, een provinciereglement of door de nationale maatschappij der Belgische spoorwegen; - de inkomsten uit prestaties in het dag- of avondonderwijs; - de inkomsten als zelfstandige uit : * de netto-winsten van landbouw-, industrie- of handelsondernemingen; voor een landbouwbedrijfshoofd stemt de "totale netto-winst" overeen met rubriek C van het berekeningsblad landbouwer als bijlage bij de aangifte personenbelasting of bij de belasting der niet-inwoners; * bezoldigingen van bestuurders van in België gelegen kapitaal- en personenvennootschappen; * inkomsten als actieve vennoot van in België gelegen personenvennootschappen; - de inkomsten als zelfstandig helper; - de pensioeninkomsten; - de vervangingsinkomsten zoals de sociale uitkeringen (werkloosheid of Z.I.V.-vergoedingen, de vergoedingen wegens een arbeidsongeval, wegens een ongeval van of naar het werk of wegens een beroepsziekte, de inkomsten wegens arbeidsonderbreking); 29° coöperatieve verwerkings- en afzetvennootschap : de coöperatieve vennootschap die opgericht is overeenkomstig de wet van 7 mei 1999 houdende het Wetboek van vennootschappen, boek I, titel I, artikel 2, § 2, vierde streepje en die aan de volgende vereisten voldoet : a) haar doel moet voornamelijk gericht zijn op landbouw, tuinbouw of veeteelt en op de verbetering en rationalisatie van de behandeling, de verwerking of de afzet van landbouwproducten;b) de meerderheid der vennoten, met een minimum van drie, moeten landbouwers zijn;c) de statuten moeten bepalen dat elke vennoot op de algemene vergaderingen over minstens één stem beschikt en dat het aantal stemmen waarover een vennoot beschikt, beperkt wordt tot hoogstens één vijfde van de stemmen die aan de vertegenwoordigde deelbewijzen gekoppeld zijn;d) het jaarlijkse dividend mag niet hoger zijn dan het percentage dat door de Nationale raad voor de coöperatie vastgesteld is;30° coöperatieve vereniging voor het gebruik van landbouwmateriaal (CVGL) : de coöperatieve vereniging die opgericht is overeenkomstig de wet van 7 mei 1999 houdende het Wetboek van vennootschappen, boek I, titel I, artikel 2, § 2, vierde streepje, en waarvan het maatschappelijk doel binnen het bedrijf van haar leden, hoofdzakelijk gericht moet zijn op het gemeenschappelijk gebruik van landbouwmateriaal dat noodzakelijk is voor landbouwactiviteit van haar leden.De meerderheid der leden van de CVGL, met een minimum van drie, moeten landbouwers zijn. De CVGL moet daarnaast voldoen aan de voorwaarden c en d, vernoemd in bovenstaand punt 29°; 31° voederoppervlakte : landbouwgrond, aangegeven in de oppervlakteaangifte onder de hoofdbestemmingscode "P" of "I", voor zover de teeltcode, bepaald in de toelichtingsnota 2, 3, 4, 5, 6, 7 als begincijfer heeft of overeenstemt met één van de volgende codes : 82, 83, 84, 85, 851, 852 of 86, en voor zover er geen energiegewassen, noten, pitvruchten, zetmeelaardappelen of zaad geteelt worden;32° referentiepercentage : percentage dat om de drie maanden door het bestuur bekend wordt gemaakt als berekeningsgrondslag voor de toekenning van de tegemoetkoming in de vorm van een rentetoelage voor de leningen die aangegaan worden door een steungerechtigde die in aanmerking komt voor steun in de vorm van een rentetoelage.Dat cijfer wordt berekend door 1 % toe te voegen aan de gemiddelde waarde van de OLO-rentevoet op tien jaar in de drie maanden voor de bekendmakingsdatum; 33° grootvee-eenheid (GVE) : het aantal grootvee-eenheden wordt berekend door het aantal runderen, paarden, varkens, pluimvee, ooien of geiten te vermenigvuldigen met de volgende coëfficiënten : - stieren, koeien en andere runderen van meer dan twee jaar, - paarden ouder dan zes maanden 1,0 GVE - runderen tussen de zes maanden en twee jaar 0,6 GVE - runderen van minder dan zes maanden 0,4 GVE - schapen- en geiten 0,15 GVE - fokvaarzen van meer dan 50 kg 0,5 GVE - andere varkensachtigen 0,3 GVE - legkippen 0,014 GVE - ander pluimvee 0,003 GVE 34° productie-eenheid : het geheel van de functioneel samenhangende productiemiddelen die uitsluitend door de landbouwer zelf worden gebruikt, met inbegrip van de gebouwen, de opslaginfrastructuren, de gekweekte dieren en de voedervoorraden die nodig zijn om één of meerdere landbouwspeculaties uit te voeren;35° volwaardige arbeidskracht (VAK) : 1 800 arbeidsuren die jaarlijks gepresteerd worden;36° landelijke vrije zone : de zone die deel uitmaakt van die welke vastgesteld zijn overeenkomstig artikel 38 van het programmadecreet van 23 februari 2006 betreffende de prioritaire acties voor de toekomst van Wallonië. HOOFDSTUK II. - Beroepskwalificatie en vakbekwaamheid

Art. 2.Om voor investeringssteun in aanmerking te komen, getuigt het landbouwbedrijfshoofd van voldoende beroepskwalificatie als hij aan één van de volgende voorwaarden voldoet : beschikken over minstens één van de volgende diploma's hoger onderwijs : - hoger onderwijs, van het korte of lange type bij een landbouw-, tuinbouw- of een onder sector 1 vallende afdeling; - master bio-ingenieur of landbouwkundig ingenieur of van ingenieur voor de scheikunde en de landbouwindustrieën; ingenieur voor de scheikunde en de bionijverheden of van doctor in de diergeneeskunde; - houder zijn van een diploma van geaggregeerde voor het lager secundair onderwijs, afdeling land- en tuinbouw; of twee jaar praktijkervaring aantonen na het diploma of het door een Staatsjury gehomologeerd of uitgereikt getuigschrift van het hoger secundair onderwijs en het kwalificatiegetuigschrift van het 6e jaar van het secundair onderwijs bij een landbouw-, tuinbouw- of onder sector 1 vallende afdeling; of vier jaar praktische ervaring aantonen na het halen van minstens één der diploma's of gehomologeerd getuigschrift van volgende onderwijsrichting : - hoger secundair; - hoger van het korte of het lange type; - universitair ander dan bovenvermelde diploma's of bekwaamheidsgetuigschriften die uitgereikt zijn na minstens 4 jaar secundair onderwijs bij een landbouw-, tuinbouw- of aanverwante afdeling; of getuigen van minstens zes jaar praktijkervaring, en houder zijn van een getuigschrift van postschoolse landbouwopleiding; of getuigen van minstens acht jaar praktijkervaring.

Onverminderd de naleving van de verplichting tot praktijkervaring bepaald bij dit besluit, worden de gelijkwaardige diploma's of getuigschriften, erkend door een andere staat, lidstaat van de Europese Unie, aanvaard voor de toegang tot de eerste vestiging.

Art. 3.De voldoende beroepskwalificatie van een landbouwbedrijfshoofd bij de eerste vestiging is aangetoond indien hij voldoet aan één van de hieronder vermelde voorwaarden : - in het bezit zijn van het diploma van het hoger landbouwonderwijs van het korte of lange type, het diploma van geaggregeerde voor het lager secundair onderwijs, land- of tuinbouwafdeling, of master bio-ingenieur of landbouwkundig ingenieur of van ingenieur voor de scheikunde en de landbouwindustrieën of ingenieur voor de scheikunde en de bionijverheden of van doctor in de diergeneeskunde, of een aan die diploma's of getuigschriften gelijkwaardige titel; - in het bezit zijn van het diploma of het door een Staatsjury gehomologeerd of uitgereikt getuigschrift van het hoger secundair onderwijs, en van het kwalificatiegetuigschrift van het 6de jaar van het secundair onderwijs bij een landbouw-, tuinbouw- of aanverwante afdeling; - een praktijkervaring hebben van minstens twee jaar en een postschoolse landbouwopleiding van het type B of in het bezit zijn van het door de Duitstalige Gemeenschap uitgereikte opleidingsgetuigschrift voor landbouwers met : - ofwel een diploma van het hoger onderwijs van het korte of het lange type; - ofwel van een diploma van het universitair onderwijs, ander dan bovenbedoeld; - ofwel titels die gelijkstaan met één van de bovenvermelde diploma's of getuigschriften; - een praktijkervaring hebben van minstens drie jaar en een postschoolse landbouwopleiding van het type B of in het bezit zijn van het door de Duitstalige Gemeenschap uitgereikte opleidingsgetuigschrift voor landbouwers met : - ofwel een ander diploma of een ander door een Staatsjury gehomologeerd of uitgereikt getuigschrift van het hoger secundair onderwijs dan de bovenvermelde diploma's of getuigschriften; - ofwel een bekwaamheidsgetuigschrift dat uitgereikt wordt na minstens 4 jaar secundair onderwijs bij een landbouw-, tuinbouw- of aanverwante afdeling; ofwel een titel, gelijkwaardig aan één van bovenbedoelde diploma's of getuigschriften; - minstens vier jaar praktijkervaring hebben met : - ofwel een getuigschrift van postschoolse landbouwopleiding van het type B; - ofwel een getuigschrift van een beroepsopleidingsrichting na een programma van minstens 150 uur; - - het door de Duitse Gemeenschap uitgereikte getuigschrift voor landbouwersopleiding.

Daarnaast dienen alle landbouwbedrijfshoofden bij de eerste vestiging binnen de twaalf maanden voor de eerste vestiging of binnen de zes maanden erna een bijscholing gevolgd te hebben van minstens 30 en hoogstens 40 uur in de kennis van de communautaire, de federale en de gewestelijke landbouwregelgeving.

Onverminderd de naleving van de verplichting tot praktijkervaring bepaald bij dit besluit, worden de gelijkwaardige diploma's of getuigschriften, erkend door een andere staat, lidstaat van de Europese Unie, aanvaard voor de toegang tot de eerste vestiging.

Art. 4.Om in aanmerking te komen voor één van de steunregelingen die bedoeld worden in de hoofdstukken III en IV van dit besluit, moet het landbouwbedrijfshoofd een bedrijfseconomische boekhouding voeren onder toezicht van een door het bestuur erkende natuurlijke of rechtspersoon.

Deze boekhouding omvat : - de opstelling van een jaarlijkse begin- en eindinventaris; - de systematische en regelmatige registratie van de verschillende goederen- en geldstromen betreffende het bedrijf in de loop van het boekjaar.

Ze leidt tot de jaarlijkse opstelling van : - een omschrijving van de algemene bedrijfskenmerken, met name van de gebruikte productiefactoren; - een omstandige balans (activa en passiva) en een omstandige bedrijfsrekening (kosten en opbrengsten); - de nodige gegevens ter beoordeling van de doeltreffendheid van de bedrijfsvoering in haar geheel, alsmede ter beoordeling van de rendabiliteit van de belangrijkste bedrijfsonderdelen.

De Minister bepaalt de voorstellingsvorm van die documenten.

TITEL II. - Investeringssteun en vestigingssteun in de landbouwsector HOOFDSTUK III. - Investeringssteun in landbouwbedrijven : het investeringsplan

Art. 5.§ 1. Voor investeringssteun in de landbouwbedrijven (ook "steun" genoemd) kan in aanmerking komen, het landbouwbedrijfshoofd, al dan niet in hoofdberoep, dat : - voldoet aan de omschrijving van artikel 1, 5° of 6°, tijdens de laatste drie kalenderjaren waarvoor hij beschikt over bewijsstukken, voorafgaandelijk aan het jaar waarin hij zijn steunaanvraag indient.

De landbouwbedrijfshoofden die in aanmerking zijn gekomen voor steun bij de eerste vestiging tussen 2004 en 2006 zonder dat ze de vereiste bewijsstukken kunnen voorleggen, moeten enkel aantonen dat ze weldegelijk voldoen aan de begripsomschrijving van artikel 1.6° : - de voldoende beroepskwalificatie zoals bedoeld in artikel 2 kunnen verantwoorden; - aantonen dat het arbeidsinkomen in het bedrijf per VAK vóór investeringen niet hoger is dan 120 % van het referentie-inkomen bedoeld in artikel 19; - aantonen dat het arbeidsinkomen in het bedrijf per VAK vóór investeringen niet hoger is dan 75 % van het referentie-inkomen bedoeld in artikel 19. Bij ontstentenis dienen de investeringen waarvan sprake in het plan die drempel te kunnen bereiken na drie jaar; - minstens twintig jaar oud zijn op het ogenblik waarop de steunaanvraag aangenomen wordt; aantonen dat het bedrijf dat voor de investeringssteun in aanmerking komt, de normen zal naleven inzake de opslagcapaciteit van dierlijke mest, bepaald bij het ministerieel besluit van 1 april 2004 betreffende het in overeenstemming brengen van de opslaginfrastructuren voor dierlijke mest. Bij ontstentenis, zich ertoe verbinden het in overeenstemming brengen van zijn opslagcapaciteit van dierlijke mest als eerste investering op te nemen in het investeringsplan waarvan sprake in § 2 en die investering voor elke andere te verrichten. § 2. Om voor steun in aanmerking te komen, dient de aanvrager voor zijn bedrijf een investeringsplan over drie jaar op te stellen, eveneens "plan" genoemd. Dat plan dient een volledig inzicht te verschaffen in de beginsituatie van het bedrijf, evenals in de specifieke doelstellingen die bepaald worden met het oog op de verwezenlijking van zijn activiteiten. Hij dient alle voorziene investeringen samen voor te stellen - ongeacht of ze voor steun in aanmerking komen -, hun samenhang te tonen met de doelstellingen van het bedrijf, hun economische, leefmilieu- en technische relevantie aan te tonen, evenals de lasten en opbrengsten die zij teweegbrengen ten opzichte van de gegevens van de bedrijfseconomische boekhouding bedoeld in artikel 4, of beschikbaar of nog uit te werken. Behalve in geval van overmacht en buitengewone omstandigheden vallend onder artikel 95 wordt geen enkele investering uitgevoerd of aangevat voor steun in aanmerking vóór het plan formeel door de Minister is goedgekeurd. § 3. Overeenkomstig het voorgeschrevene van bijlage I bepaalt de Minister de detailinhoud van het plan. Het investeringsplan over drie jaar wordt opgesteld door enkel het landbouwbedrijfshoofd of met de bijstand van een adviseur. In dat laatste geval moet de adviseur het plan dat bij het bestuur wordt ingediend, medeondertekenen.

Overeenkomstig dit besluit dient de aanvrager in totaal en per investering de steunbedragen aan te geven waarop hij aanspraak maakt. § 4. Eénzelfde bedrijf mag niet tegelijk in meerdere investeringsplannen opgenomen worden. Evenmin mag éénzelfde landbouwbedrijfshoofd tegelijk in aanmerking komen voor een investeringsplan als natuurlijke persoon en voor een ander plan als afgevaardigd-bestuurder, zaakvoerder of vennoot-zaakvoerder van een rechtspersoon. § 5. De investering(en) waarvan sprake in het plan dienen de daarvoor geldende communautaire normen na te leven. § 6. De landbouwbedrijfshoofden-rechtspersonen die artikel 5, § 1, 6°, naleven en waarvan elke afgevaardigd-bestuurder, zaakvoerder of vennoot-zaakvoerder de voorwaarden bepaald in artikel 5, § 1, 1° tot 5°, naleeft of naleven, kunnen in aanmerking komen voor investeringssteun in de landbouwbedrijven.

Art. 6.§ 1. Elk investeringsplan moet bij aangetekend schrijven door de aanvrager worden ingediend bij het bestuur en met inachtneming van de door het bestuur bepaalde voorstellingswijze. Er dient eveneens een elektronisch afschrift te worden ingediend. Aan de hand van een bericht van ontvangst, opgestuurd binnen de tien werkdagen, wordt aan de aanvrager kennis gegeven van het feit dat het dossier ontvankelijk is of, in voorkomend geval, dat er stukken ontbreken. § 2. Het Bestuur kan vragen dat een deel van het plan herzien wordt.

Het kan van de aanvrager eisen dat hij zijn plan voorstelt of verdedigt. De aanvrager mag bijgestaan worden door zijn adviseur.

Art. 7.§ 1. De Minister is bevoegd voor het volledig, gedeeltelijk of onder voorwaarden aanvaarden dan wel het weigeren van een investeringsplan over drie jaar. Er moet een beslissing aan de aanvrager worden medegedeeld in de zes maanden volgend op de kennisgeving van de ontvankelijkheid van de aanvraag waarvan sprake in artikel 6, § 1. Blijft in die termijn enige reactie uit, wordt het plan geldig geacht en dient de Minister kennis te geven van het aanvaarden ervan aan de aanvrager binnen de dertig dagen volgend op die vervaldag. § 2. De kennisgeving dat het investeringsplan over drie jaar door de Minister is aanvaard maakt gewag van de waarde en de aard van de gesteunde investeringen en, per investering, van het bedrag, de vorm van de steun, het tijdschema voor de uitvoering ervan, de opvolgingsindicatoren en de stukken die als investeringsbewijs voorgelegd dienen te worden. Elke individuele investering die steun geniet, kan voor de lening die betrekking heeft op de investering waarvan sprake in aanmerking komen voor de overheidsgarantie waarvan sprake in artikel 12, § 2. Het bestuur oordeelt geval per geval over wat juist door de garantie gedekt wordt bij ondertekening van de lening. Als de steun in de vorm van een rentetoelage wordt gegeven, worden de voorwaarden voor de rentetoelage voor de lening die bedoelde investering financiert, bepaald in een officieel stuk dat aan de bankinstelling moet worden overhandigd.

Art. 8.Bij de verwezenlijking van het investeringsplan over drie jaar waarvan de aanvaarding door de Minister is medegedeeld, hierna "het goedgekeurde plan" genoemd : § 1. Enkel de investeringen opgenomen in het goedgekeurde plan en uitgevoerd na de datum van officiële goedkeuring door de Minister in de voorwaarden van dat plan of met inachtneming van aanpassingen die de Minister of, in voorkomend geval, het bestuur vooraf goedkeuren, komen voor steun in aanmerking. § 2. Voor de investeringen die een landbouwbedrijfshoofd uitvoert voor de leeftijd van 65 jaar overeenkomstig de voorwaarden van dat goedgekeurde plan, is de uitbetaling van de steun verzekerd op eenvoudige voorlegging aan het bestuur van het verantwoordingsstuk dat in het goedgekeurde plan is bepaald. er wordt geen enkele steun toegekend voor investeringen die worden doorgevoerd na de eerste dag van het 66e jaar. § 3. Bij de uitvoering van de investeringen waarvan sprake in het goedgekeurde plan wordt voor investeringen in materieel een afwijking van min of meer twee maanden tegenover de in het plan vastgelegde datum aanvaard. Er wordt een bijkomende termijn van twaalf maanden toegekend tegenover het tijdschema waarvan sprake in het plan voor investeringen in gebouwen. Daarnaast wordt een prijsschommeling aanvaard van min of meer 20 % tegenover de kostprijs van de investering bepaald in het goedgekeurde plan met inachtneming van het algemene maximumbedrag van de steun bepaald in artikel 18, § 1. Het steunbedrag wordt dienovereenkomstig aangepast. Het totaal van de steun die daadwerkelijk is toegekend tijdens de duur van het plan mag evenwel het totale steunbedrag dat de Minister bij aanvaarding van het plan heeft medegedeeld, niet overschrijden. Het landbouwbedrijfshoofd heeft de plicht om een aanpassing van het totale steunbedrag dat hem voorafgaandelijk wordt toegekend voor een investering waarbij het oorspronkelijk door de Minister medegedeelde steunbedrag overschreden wordt, aan de Minister aan te vragen.

De aldus doorgevoerde aanpassingen mogen de voor het goedgekeurde plan vastgelegde doelstellingen en richtsnoeren niet onzeker maken. Bij niet-naleving van de toegestane afwijkingen komt de overwogen investering niet meer in aanmerking voor steun waarvan de Minister kennis heeft gegeven. § 4. Boven de toegestane afwijkingen dient voor elke aanpassing van het goedgekeurde plan met betrekking tot de waarde, de aard van de investering of het tijdschema voor de uitvoering ervan, een aanvraag bij het bestuur worden ingediend bij aangetekend schrijven. Voor zover de doorgevoerde aanpassingen de doelstellingen en de richtsnoeren, opgenomen in het plan, niet onzeker maken en niet leiden tot een overschrijding van het totale steunbedrag, medegedeeld door de Minister, beschikt het bestuur over 20 werkdagen om op de aanvraag in te gaan. Bij uitblijven van enige reactie of van enig verzoek tot het overmaken van verdere gegevens binnen die termijn wordt de aanpassing verantwoord geacht en beschikt het bestuur over tien werkdagen om er de aanvrager over in te lichten.

Is er een aanpassing of zijn er aanpassingen waarbij het totale steunbedrag overschreden wordt dat de Minister bij aanvaarding van het plan heeft medegedeeld, wordt dat totaalbedrag door de Minister aangepast met inachtneming van het maximumbedrag bepaald in artikel 18, § 1. De aanpassingsaanvragen die enkel betrekking hebben op het afzien van één of meerdere investeringen waarvan sprake in het goedgekeurde plan kunnen te allen tijde worden ingediend. In alle andere gevallen kan een steungerechtigde slechts één keer in de maand volgend op de datum van mededeling van de aanvaarding van het investeringsplan over drie jaar aanvragen tot aanpassing indienen, en verder hoogstens drie keer vanaf de eerste dag van het tweede jaar volgend op de datum van mededeling van het goedgekeurde plan.

Zij mogen enkel betrekking hebben op investeringen waarvan de voorziene uitvoeringsdatum niet overschreden wordt. De aanvragen tot aanpassing mogen de voor het goedgekeurde plan vastgelegde doelstellingen en richtsnoeren niet onzeker maken. Zij moeten de relevantie en de samenhang van het goedgekeurde plan kracht bijzetten, de structuur en de nauwkeurigheidsgraad bepaald in bijlage I naleven en ingediend worden met inachtneming van de voorstellingsvorm die het bestuur oplegt.

De verhoging van de steun bedoeld bij artikel 15, § 3, wordt tenietgedaan indien een aanvraag tot aanpassing van een plan dat oorspronkelijk ingediend wordt met de bijstand van een adviseur, zonder diens bijstand wordt ingediend. Het verlies van de verhoging geldt met terugwerkende kracht voor de gehele duur van het plan en voor alle investeringen die in het plan voorzien zijn. § 5. Met instemming van het bestuur kan een goedgekeurd plan met drie jaar verlengd worden, maar met niet meer dan vijf jaar. § 6. Behalve in geval van overmacht vallend onder artikel 95, in gevallen van vereniging van landbouwbedrijven zoals bedoeld in artikel 21 of bij buitengewone kansen, erkend door de Minister, mag een investeringsplan niet onderbroken worden in de twee jaar volgend op de datum van mededeling ervan door de Minister. Een nieuw plan, ingediend door een landbouwer, alleen of in vereniging, binnen de twee maanden volgend op de toegelaten vroegtijdige onderbreking van het (de) goedgekeurde plan(nen) krijgt een voorrangsbehandeling. § 7. Het staat een steungerechtigde vrij een investering die in zijn goedgekeurde plan voorzien is, niet uit te voeren. Overeenkomstig artikel 8, § 4, dient hij er het bestuur over in te lichten en de helft van het steunbedrag waarvan hij vrijwillig afziet, wordt afgetrokken van het totale maximumsteunbedrag bepaald in artikel 18, § 1.

Art. 9.§ 2. Een CVGL die samengesteld is overeenkomstig de vereisten van artikel 1, 30°, en waarvan de leden voldoen aan de vereisten van artikel 5, § 1, leden 2 tot en met 5, en van artikel 11, kan in aanmerking komen voor steun voor de investeringen in de CVGL en een investeringsplan over drie jaar indienen. § 2. Een CVGL kan, volgens de voorwaarden en afwijkingen bepaald in de artikelen 13 tot en met 18, in aanmerking komen voor steun voor investeringen : - in materiaal, hetzij i.v.m. bijzondere bedrijfsonderdelen, hetzij noodzakelijk voor het gezamenlijk vervoer, de gezamenlijke tractie, de gezamenlijke behandeling, de gezamenlijke oogst van de voortbrengselen van de leden; - in onroerende goederen, op voorwaarde dat het gaat om opslagplaatsen voor het materiaal van de CVGL die opgericht zijn op haar grond of op een grond waarvan ze het genot heeft voor een duur die minstens gelijk is aan die van de overheidsgarantie; - in de aanpassing van onroerende goederen, op voorwaarde dat het onroerende goederen betreft van de CVGL en die als onderdak dienen voor materiaal van de CVGL. § 3. Het gezamenlijke gebruik van het CVGL-materiaal door minstens drie landbouwers die lid zijn van de CVGL moet te allen tijde geverifieerd kunnen worden. § 4. Overeenkomstig het voorgeschrevene van bijlage II bepaalt de Minister de detailinhoud van het plan. Elk investeringsplan moet bij aangetekend schrijven door de CVGL worden ingediend bij het bestuur en met inachtneming van de door het bestuur bepaalde voorstellingswijze.

Er dient eveneens een elektronisch afschrift te worden ingediend. Aan de hand van een bericht van ontvangst, opgestuurd binnen de tien werkdagen, wordt aan de aanvrager kennis gegeven van het feit dat het dossier ontvankelijk is of, in voorkomend geval, dat er stukken ontbreken. § 5. Een investeringsplan dat ingediend wordt door een CVGL binnen de zes maanden na oprichting ervan mag een deel oprichtings- en begeleidingssteun voor drie jaar omvatten vanaf de oprichting ervan met terugwerkende kracht betreffende dat deel op de datum van oprichting ervan. Voor de CVGL's opgericht in 2006 die die steun nog niet gekregen hebben, wordt de termijn van zes naar 18 maanden gebracht. De steun komt bovenop de investeringssteun bepaald bij dit besluit en op de wijze bepaald in hoofdstuk VI. § 6. Bij de indiening van de aanvraag tot uitbetaling van de voorziene steun toegekend door het plan moet de CVGL voor elke investering, naast het verantwoordingsstuk voorzien in zijn plan, het proces-verbaal van beslissing tot investering, medeondertekend door alle leden van de CVGL, indienen. § 7. Indien de CVGL in de loop van de uitvoering van het plan een lid verliest en zo § 1 niet in acht genomen wordt, dient de CVGL er het bestuur over in te lichten en beschikt het over zes maanden om een vervanger te vinden. Als na afloop van die termijn de vereisten van § 1 nog steeds niet nagekomen zijn, wordt het plan onderbroken, maar de steun die de leden reeds gekregen hebben, blijven verworven.

Art. 10.§ 1. Een voedergroepering die samengesteld is overeenkomstig artikel 11 en dat door het bestuur is erkend, kan in aanmerking komen voor steun voor de investeringen in de groepering en een investeringsplan over drie jaar indienen. § 2. Overeenkomstig het voorgeschrevene van bijlage III bepaalt de Minister de detailinhoud van het plan. Om voor de steun in aanmerking te komen, moeten de voedergroeperingen een investeringsplan over drie jaar bij het bestuur indienen, bij aangetekend schrijven en in de voorstellingsvorm die laatstgenoemde heeft vastgelegd. Er dient eveneens een elektronisch afschrift te worden ingediend. De investeringen waarvoor de voedergroeperingen in aanmerking komen, worden nader bepaald in bijlage III. Aan de hand van een bericht van ontvangst, opgestuurd binnen de tien werkdagen, wordt aan de aanvrager kennis gegeven van het feit dat het dossier ontvankelijk is of, in voorkomend geval, dat er stukken ontbreken. § 3. Een investeringsplan dat ingediend wordt door een voedergroepering binnen de zes maanden na oprichting ervan mag een deel oprichtings- en begeleidingssteun voor drie jaar omvatten vanaf de oprichting ervan met terugwerkende kracht betreffende dat deel op de datum van oprichting ervan. Voor de CVGL's opgericht in 2006 die die steun nog niet gekregen hebben, wordt de termijn van zes naar achttien maanden gebracht. De opstartsteun voor de groepering komt bovenop de investeringssteun bepaald bij dit besluit en op de wijze bepaald in hoofdstuk VI. § 4. Bij de indiening van de aanvraag tot uitbetaling van de voorziene steun toegekend door het plan moet de voedergroepering voor elke investering, naast het verantwoordingsstuk waarvan sprake in zijn plan, het proces-verbaal van beslissing tot investering, medeondertekend door alle leden van de voedergroepering, indienen. De steun wordt rechtstreeks aan de leden betaald, in verhouding tot het aandeel dat zij nemen in de gesteunde financiering van het materiaal. § 5. Indien de CVGL in de loop van de uitvoering van het plan een lid verliest en zo § 1 niet in acht genomen wordt, dient de CVGL er het bestuur over in te lichten en beschikt het over zes maanden om een vervanger te vinden. Als na afloop van die termijn de vereisten van § 1 nog steeds niet nagekomen zijn, wordt het plan onderbroken, maar de steun die de leden reeds gekregen hebben, blijven verworven.

Art. 11.Een landbouwer die tegelijk lid is van meerdere CVGL's of voedergroeperingen mag niet tegelijk deelnemen aan meer dan twee door laatstgenoemden voorgestelde plannen. Een CVGL die bestaat uit minstens twee derde vennoten die tegelijk deel uitmaken van een andere CVGL die reeds een investeringsplan heeft voorgesteld of die reeds voorheen vennoten zijn geweest in een andere cvgl komt niet in aanmerking voor steun.

Art. 12.De steun voor landbouwers, CVGL's, voedergroeperingen of groeperingen van melkproducenten waarvan de investeringsplannen over drie jaar zijn goedgekeurd overeenkosmtig de maximale steunniveaus bepaald in de artikelen 13 en 15 zijn : - een financiële steun, volgens een verdeling aangegeven in het goedgekeurde plan, in de vorm van ofwel : 1. een rentetoelage die gelijk is aan het verschil tussen het referentiepercentage bepaald in artikel 1, 31°, die in werking is op het tijdstip van de ondertekening van de lening met de kredietinstelling en het minimumpercentage van 2 % ten laste van de steungerechtigde.Het percentage van de rentetoelage mag niet hoger zijn dan 5 % en de rentetoelage heeft betrekking op een maximumduur van zeven jaar voor de investeringen in materiaal en van maximum vijftien jaar voor de investeringen in gebouwen.

Per investering mag de steun in geen geval de bedragen bepaald in de artikelen 13 en 15 overschrijden; 2. een tegemoetkoming in het kapitaal, in één schijf uitbetaald als het steunbedrag lager is dan euro 10.000, twee schijven als het ligt tussen euro 10.000 en 20.000 en drie schijven als het hoger is dan euro 20.000.

Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten wordt de tegemoetkoming in het kapitaal bij voorrang voorbehouden voor investeringen in materieel; 3. een combinatie van de steunmaatregelen die de rentetoelage en de kapitaalpremie zijn; - de overheidsgarantie die toegekend kan worden voor elke investering van het investeringsplan dat in aanmerking komt voor een steunmaatregel bepaald bij dit besluit en waarvoor er een lening aangevraagd wordt bij een openbare of privé-instelling die daartoe wordt erkend.

Art. 13.Het maximumniveau van de steun toegekend voor elk bestanddeel van het investeringsplan over drie jaar vereist bij artikel 5, § 2, wordt als volgt bepaald : - een maximumsteun die gelijk is aan 10 % van de in aanmerking komende waarde van de investering wordt toegekend voor investeringen in : 1. de aankoop, de aanpassing, de vervanging die de drempels bepaald bij artikel 1, 22°, overschrijden, van nieuw of tweedehands materiaal op de wijze van artikel 91 voor de verderzetting of de ontwikkeling van een productie-, toeristische, pedagogische of ambachtelijke activiteit die reeds uitgeoefend werd in een bedrijf, een vereniging van bedrijven, een CVGL, een voedergroepering, een groepering van melkproducenten;2. de bouw of de aankoop van gebouwen met inachtneming van volgende voorwaarden : - voor de pluimvee- of varkenshouderijen, enkel in het geval van een productie met gedifferentieerde kwaliteit en voorzover de investeringen vallen onder klassen 2 of 3 ter zake van de milieuvergunning; - voor de investeringen in veehouderij- of melkproductiegebouwen, een grondgebondenheidscijfer vertonen zoals omschreven in artikel R.212, § 3, van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, wat betreft het duurzaam stikstofbeheer - lager dan of gelijk aan 1 tijdens het jaar van de aanvraag en die drempel niet te boven gaan tijdens de uitvoering van het goedgekeurde plan; - voor investeringen in gebouwen in de sector van de melkproductie die leiden tot overschrijding van de referentiehoeveelheid, behalve wanneer vooraf een extra referentiehoeveelheid is toegestaan of via overdracht is verkregen. In dat geval wordt de steun slechts verleend indien de investering niet tot gevolg heeft dat het aantal melkkoeien tot meer dan 50 per VAK en meer dan 200 per bedrijf, vereniging van melkproducenten of groepering van melkproducenten stijgt; - met uitsluiting van de gebouwen voor toeristische, pedagogische of ambachtelijke activiteiten in of buiten het bedrijf; 3. de verplaatsing van gebouwen van een bedrijf wegens het openbaar nut of indien de verhuurder de huur van het landbouwbedrijfshoofd opzegt en die opzeg bekrachtigd is door de vrederechter of verantwoord is wegens de leefmilieuvoorschriften met inachtneming van de voorwaarden van artikel 13, § 1, 2;4. de grondverbeteringswerken;5. de ingrijpende renovatie en het herstel van gebouwen die noodzakelijk zijn voor de voortzetting van de beroepsactiviteiten die in het bedrijf reeds ondernomen zijn door een CVGL of een voedergroepering met inachtneming van de sectorale voorwaarden bepaald in artikel 13, § 1, 2.Onder renovatie wordt verstaan de aanpassing van de bestaande gebouwen aan de huidige technische beheersnormen, met inachtneming van de stedenbouwkunige voorschriften. De renovatie wordt als ingrijpend beschouwd indien de kostprijs minstens 50 % van de waarde van een gelijkaardig nieuw gebouw vertegenwoordigt. Onder herstel wordt de vernieuwing zonder structurele wijziging van bestaande gebouwen beschouwd, met het oog op sanering na opgelopen schade. § 2. Een maximumsteun die gelijk is aan 25 % van de in aanmerking komende waarde van de investering wordt toegekend voor investeringen in : - materieel voor de diversificatie van de land- en/of tuinbouwproductie in het bedrijf, met inbegrip van de eerste verwerking en de verkoop op de hoeve. Onder diversificatie wordt het op de markt brengen verstaan, door het landbouwbedrijfshoofd, van een al dan niet verwerkt product dat voorheen niet verhandeld werd op het bedrijf of dat verhandeld zal worden, dankzij de investering, tegen een waarde die 20 % hoger is in de toegevoegde bruto-eenheidswaarde tegenover zijn equivalent voor de diversificatie; - materieel voor de verbetering van de leef- en werkomstandigheden van het landbouwbedrijfshoofd, opgenomen in een door de Minister bepaalde lijst; - specifiek materieel voor de productie van biobrandstoffen en/of hernieuwbare energie met producten of nevenproducten van de landbouwactiviteit van het bedrijf of de coöperatieve; - installaties voor de behandeling van dierlijke mest met de productie van biobrandstoffen en hernieuwbare energie; - de inrichting van gebouwen en/of de aanpassing van materieel om energiebesparingen door te voeren als aanvulling op andere overheidssteun die het Gewest reeds verstrekt en met inachtneming van de maximale steunbedragen bepaald door Verordening (EG) 1698/2005; - de verbouwing of de inrichting van gebouwen gelegen in de zetel van het bedrijf voor de ontwikkeling van toeristische, pedagogische of ambachtelijke activiteiten die voorheen niet uitgeoefend werden in het bedrijf. De aankoop en de bouw van gebouwen om dergelijke activiteiten in of buiten het bedrijf te ontwikkelen komen niet in aanmerking voor steun; - materieel dat specifiek bestemd is voor een toeristische, pedagogische of ambachtelijke activiteit die daadwerkelijk in het bedrijf uitgeoefend wordt; - nieuwe gebouwen of de verbouwing van bestaande gebouwen van het bedrijf specifiek bestemd voor een gedifferentieerde productie bij de opstart of de eerste uitbreiding. De producten dienen te voldoen aan de definitie van artikel 1, 26°; de investeringen moeten vallen onder de klassen 2 of 3 van de milieuvergunning en het landbouwbedrijfshoofd moet er zich toe verbinden die productie voor minstens zes jaar voort te zetten; - de specifieke kosten bij de aanpassing van bestaande gebouwen om te voldoen aan de wettelijke normen die de communautaire minimumnormen te boven gaan of om te voldoen aan de Europese minimumnormen op het gebied van milieubescherming, volksgezondheid, dierenwelzijn of veiligheid op het werk, binnen de 36 maanden na goedkeuring ervan op EG-niveau of tijdens de overgangsperiode bedoeld bij de verordening of indien de capaciteit niet verhoogd wordt; - aanpassing van bestaande gebouwen om te voldoen aan de Europese minimumnormen op het gebied van milieubescherming, volksgezondheid, dierenwelzijn of veiligheid op het werk door jonge landbouwbedrijfshoofden zoals omschreven in artikel 22 van Verordening (EG) 1698/2005, binnen de 36 maanden na hun vestiging indien de capaciteit niet verhoogd wordt; - de vermindering van de emissies van vervuilende landbouwgassen; - de installatie van systemen voor de filtrering van de ventilatielucht in de dierengebouwen, alsook hun ventilatiesystemen met gemengde lucht; - de investeringen die bijdragen tot de bescherming van de leefmilieukwaliteit en het dierenwelzijn, opgenomen in een lijst bepaald door de Minister; - de investeringen voor waarnemings- en waarschuwingssystemen in het kader van de geïntegreerde bestrijding. § 3. Bij wijze van overgangsmaatregel blijft de gewestelijke steun voor het in overeenstemming brengen van de opslagcapaciteiten voor dierlijke mest, bepaald bij het ministerieel besluit van 1 april 2004 betreffende het in overeenstemming brengen van de opslaginfrastructuren voor dierlijke mest, in werking tot en met 31 december 2008.

Art. 14.De aankoop van grond, eenjarige planten, plantages van eenjarige planten, bedrijfstoeslagrechten, quota's, dieren en de eenvoudige vervangingsverrichtingen komen niet in aanmerking voor investeringssteun, behalve uitzonderingen bepaald bij dit besluit.

Hetzelfde geldt voor draineringswerken en werken of de aankoop van irrigatiematerieel, tenzij die investeringen een vermindering van het waterverbruik met minstens 25 % opleveren.

Art. 15.De investeringssteunniveaus bepaald in artikel 13 worden verhoogd met : - vijf procentpunten als het investeringsplan ingediend wordt door een CVGL of een landbouwbedrijfshoofd dat sinds minder dan zes jaar gevestigd is en dat de leeftijd van veertig jaar niet bereikt op de datum van mededeling van de ontvankelijkheid van het plan. Indien degene die de verhoging geniet voor landbouwbedrijven die sinds minder dan zes jaar gevestigd zijn, lid is van een vereniging, wordt die verhoging in verhouding toegekend tot de deelname van de gerechtigde in de vereniging. Indien het landbouwbedrijfshoofd dat die verhoging geniet, afgevaardigd-bestuurder, zaakvoerder of vennoot-zaakvoerder is van een rechtspersoon, wordt die verhoging in verhouding toegekend tot de deelname van de gerechtigde in die rechtspersoon; - vijf percentpunten als het investeringsplan ingediend wordt door een landbouwer in een probleemgebied zoals omschreven in artikel 1, 27°; - 2,5 percentpunten als het investeringsplan en alle eventuele aanvragen tot aanpassing van dat plan ingediend worden door een landbouwbedrijfshoofd dat een beroep heeft gedaan op een erkend adviseur.

Art. 16.Er mogen niet meer dan twee verhogingen, bepaald in artikel 15, toegevoegd worden aan de maximale steunniveaus die toegekend worden voor elk bestanddeel waarvan sprake in het investeringsplan over drie jaar volgens de niveaus bepaald in artikel 13.

Art. 17.Om ontvankelijk te zijn, dient een investeringsplan minstens euro 15.000 aan investeringen over de gehele duur te voorzien en elke investering waarvan sprake in het plan moet op zich meer bedragen dan euro 5.000. De maximumwaarde die per investering waarvan sprake in het plan voor steun in aanmerking komt, bedraagt euro 100.000 voor de investeringen in materiaal en euro 250.000 voor de investeringen in gebouwen. Die maximumwaarden die voor steun in aanmerking komen worden verhoogd met 50 % indien het investeringsplan ingediend wordt door een CVGL, voor de specifieke investeringen in de tuinbouwsector of voor het eerste plan uitgevoerd door een vereniging van melkproducenten.

Art. 18.Maximumbedrag van de toegekende steun, per goedgekeurd plan : § 1. Er wordt een maximumbedrag van euro 100.000 vastgelegd voor het opgetelde totaal van alle steunvormen die aan een landbouwer worden toegekend voor de verschillende, in aanmerking komende investeringen die zijn uitgevoerd over de gehele duur van het investeringsplan over drie jaar. § 2. De aanvrager dient erover te waken dat het totaal van de steunmaatregelen waarop hij aanspraak maakt wanneer hij zijn plan indient, de drempel bepaald in § 1 niet overschrijdt. § 3. Wordt het maximumbedrag bepaald in § 1 onverschreden vóór de analyse van de aanvraag en de eventuele weigering van sommige investeringen, worden alle aangevraagde steunmaatregelen verhoudingsgewijs verminderd om de drempel waarvan sprake in § 1 te bereiken. § 4. Behalve in de gevallen bepaald in artikel 8, § 6, wordt het in § 1 bepaalde maximumbedrag van het volgende plan bij vroegtijdige onderbrekiing van een plan verminderd met euro 2.800 per volledige maand tussen de datum van de onderbreking en het voorziene einde van het goedgekeurde investeringsplan.

Art. 19.Het referentie-inkomen mag het gemiddelde bruto-loon van werknemers die niet in de landbouw actief zijn, niet overschrijden.

Jaarlijks bepaalt de Minister het in overweging te nemen referentie-inkomen.

Art. 20.De Minister bepaalt de gevallen en de mate waarin de steun geheel of gedeeltelijk kan worden verleend in de vorm van uitgestelde aflossingen van de lening zonder dat de toegelaten tegemoetkomingsmaxima overschreden worden.

Art. 21.§ 1. Indien meerdere landbouwers hun bedrijven die niet het resultaat zijn van de verdeling van een bedrijf dat voorheen één geheel vormde, samenvoegen en elk lid van de vereniging voldoet aan de vereisten van artikel 5, § 1, van dit besluit, gelden artikel 8, § 6, en artikel 18, § 4, van dit besluit niet. De leden mogen de verwezenlijking van hun lopende investeringsplan onderbreken en de vereniging mag in eigen naam een nieuw investeringsplan over drie jaar indienen. De verenigde landbouwers moeten een verenigingsovereenkomst voorleggen dat mede-ondertekend is door allen, die zich daar hoofdelijk toe verbinden. De vereniging moet minstens even lang duren als de subsidie en niet minder lang dan zes jaar. § 2. Voor het eerste investeringsplan dat ingediend wordt door nieuwe bedrijvenverenigingen die de vereisten van § 1 naleven, wordt het maximumbedrag, afwijkend van artikel 18, § 1, vastgelegd op euro 75.000 per verenigingslid, met als maximumbedrag euro 250.000 voor de vereniging. Voor haar eerste plan kan een nieuwe vereniging een verhoging krijgen met 50 % van de maximumwaarden van de in artikel 17 bepaalde investeringen die voor steun in aanmerking komen. De vereniging dient een volledig investeringsplan voor te leggen met inachtneming van de structuur en de nauwkeurigheidsgraad bepaald in bijlage I. § 3. Voor een vereniging van melkproducenten mag de houder van de productie-eenheid vanaf welke de leveringen en/of de rechtstreekse verkopen van de vereniging van melkproducenten plaatsvinden de specifieke investeringen die nodig zijn voor de ontwikkeling van de productie- en verhandelingsactiviteiten van de vereniging, in zijn investeringsplan opnemen. Dat plan moet voldoen aan het voorgeschrevene van bijlage I en de procedure volgen voor dat soort plannen. In dat geval is artikel 21, § 1, niet van toepassing. § 4. Een groepering van melkproducenten mag een investeringsplan indienen dat noodzakelijk is voor de ontwikkeling van de activiteiten van de groepering. Dat plan dekt alle investeringen die de leden van de groepering voorzien hebben voor al hun producties. Dat plan moet voldoen aan het voorgeschrevene van bijlage III en de procedure volgen voor dat soort plannen. Bij de oprichting van de groepering worden de lopende individuele plannen van de leden die de nieuwe groepering vormen, tenietgedaan en artikel 21, § 1, is dan van toepassing. HOOFDSTUK IV. - Vestigingssteun aan jonge landbouwbedrijfshoofden : ontwikkelingsplan

Art. 22.Voor de vestigingssteun voor de oprichting of de gehele overname van een landbouwbedrijf of voor een gedeeltelijke overname van een bedrijf in maximum twee fases die elk minstens 25 % dekken van de gehele waarde van de in aanmerking komende investeringen van de overname komt in aanmerking : 1. degene die zich voor het eerst vestigt in een bedrijf als landbouwbedrijfshoofd in hoofdberoep zoals omschreven in artikel 1, 6°, en landbouwer wordt;2. degene die een voldoende beroepskwalificatie kan aantonen zoals bedoeld in artikel 3 en minstens twintig jaar oud is - behalve gevallen van overmacht - en minder oud is dan hoogstens veertig jaar op de datum van de indiening van de steunaanvraag en reeds een stage doorlopen heeft die in overeenstemming is met de vereisten van het decreet van het Waalse Gewest van 12 juli 2001 betreffende de beroepsopleiding in de landbouw of met het besluit van de Duitstalige Gemeenschap van 27 mei 1993 betreffende de beroepsopleiding en de bijscholing van de personen die in de landbouw werkzaam zijn en de latere wijzigingen ervan;3. degene die de individuele steun aanvraagt voor de vestiging in een termijn die met minder dan drie maanden de datum overschrijdt van de officiële vestiging als landbouwer, landbouwbedrijfshoofd in hoofdberoep of degene die zich voor het eerste vestigt als landbouwer, landbouwbedrijfshoofd in hoofdberoep binnen de zes maanden na indiening van het ontwikkelingsplan bij het bestuur. De vestiging van een natuurlijke persoon als landbouwer wordt bevestigd als hij onder het sociaal statuut voor zelfstandige bedrijfshoofden valt en aan de hand van elk ander document op grond waarvan zijn statuut t.o.v. van deze regelgeving kan worden vastgelegd. Voor de rechtspersonen wordt nagekeken of die voorwaarde voor de afgevaardigd bestuurder of de zaakvoerder vervuld is.

Daarnaast dient de rechtspersoon aan te tonen dat elke afgevaardigd-bestuurder of zaakvoerder op het ogenblik van de oprichting over een voldoende beroepskwalificatie beschikt voor de eerste vestiging. Die voorwaarde moet vervuld zijn op het ogenblik van de indiening van de aanvraag; 4. degene die een ontwikkelingsplan bij het bestuur indient.Dat plan omvat minstens een overname- of oprichtingsodssier met globale doelstellingen over zes jaar en omstandige doelstellingen over drie jaar, al dan niet aangevuld met een investeringsplan over drie jaar, zoals omschreven in hoofdstuk III van dit besluit. Het ontwikkelingsplan moet verplicht de kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen en een tijdschema voor de uitvoering ervan vastleggen.

Er dienen per plan opvolgingsindicatoren vastgelegd te worden voor de uitvoering van het ontwikkelingsplan. Overeenkomstig het voorgeschrevene van bijlage IV bepaalt de Minister de detailinhoud van het plan; 5. degene die een beroep doet op een adviseur om hem van raad te voorzien bij de opstelling van het ontwikkelingsplan.De adviseur moet het ontwikkelingsplan waarvan sprake in bovenvermeld punt 4 medeondertekenen; 6. degene die een adviseur aan zich bindt voor een minimumperiode van drie jaar en een boekhouding voert overeenkomstig de vereisten van artikel 4;7. degene die aantoont dat het bedrijf waar hij zich vestigt, de normen naleeft inzake de opslagcapaciteit van dierlijke mest, bepaald bij het ministerieel besluit van 1 april 2004 betreffende het in overeenstemming brengen van de opslaginfrastructuren voor dierlijke mest.Bij ontstentenis, degene die zich ertoe verbindt het in overeenstemming brengen van zijn opslagcapaciteit van dierlijke mest als eerste investering op te nemen in het investeringsplan en die investering voor elke andere te verrichten en in elk geval binnen de 36 maanden volgend op de datum van zijn vestiging; 8. degene die binnen een termijn van drie jaar minstens één VAK kan aantonen op het overgenomen gedeelte en een inkomen kan genereren dat minstens gelijk is aan de geregionaliseerde inkomensdrempel per VAK.

Art. 23.§ 1. Ter afwijking van artikel 5, § 1, 1°, hoeft degene die zich voor het eerst vestigt in een bedrijf als landbouwbedrijfshoofd in hoofdberoep geen drie jaar activiteit in die hoedanigheid aantonen om een investeringsplan te mogen indienen. § 2. Ter afwijking van artikel 5, § 1, 2°, moet degene die zich voor het eerst vestigt in een bedrijf als landbouwbedrijfshoofd in hoofdberoep de voldoende beroepskwalificatie verwoord in artikel 3, en niet die bepaald in artikel 2, aantonen om een investeringsplan te mogen indienen. § 3. Ter afwijking van artikel 5, § 1, 4°, hoeft degene die zich voor het eerst vestigt in een bedrijf als landbouwbedrijfshoofd in hoofdberoep niet te beschikken over een bruto-inkomen vóór belastingen die hoger is dan 75 % van het referentie-inkomen bedoeld in artikel 19 om een investeringsplan te mogen indienen.. Artikel 22, § 8, blijft van toepassing. § 4. Ter afwijking van artikel 14 mag het ontwikkelingsplan per diersoort een investering omvatten ter (weder)aanvulling van het (de) veebestand(-en) van het overgenomen of opgerichte bedrijf. Die investering moet uitgevoerd worden binnen de twaalf maanden volgend op de datum van overname of oprichting.

Art. 24.§ 1. Elk ontwikkelingsplan moet bij aangetekend schrijven door de aanvrager worden ingediend bij het bestuur en met inachtneming van de door het bestuur bepaalde voorstellingswijze. Er dient eveneens een elektronisch afschrift te worden ingediend. Aan de hand van een bericht van ontvangst, opgestuurd binnen de tien werkdagen, wordt aan de aanvrager kennis gegeven van het feit dat het dossier ontvankelijk is of, in voorkomend geval, dat er stukken ontbreken. § 2. Het ontwikkelingsplan wordt door een vertegenwoordiger van de bevoegde buitendienst van het bestuur voorgelegd aan een adviescomité.

Het adviescomité bestaat uit een vertegenwoordiger van de Directie Landbouwstructuren van het bestuur, uit de vertegenwoordiger van de buitendienst die het plan indiende, uit een deskundige in de landbouweconomie, aangewezen door het bestuur, en uit een technisch expert in de overwogen technisch-economische oriëntatie, aangewezen door het bestuur.

Het adviescomité mag de aanvrager erom verzoeken zijn ontwikkelingsplan met de bijstand van de adviseur uiteen te zetten en te verdedigen. § 3. Het adviescomité analyseert het ontwikkelingsplan. Het beoordeelt de waarde van de investeringen voor overname of oprichting, de relevantie van die overname of oprichting voor de aanvrager op technisch en economisch vlak en, in voorkomend geval, de relevantie en de samenhang van het het ter aanvulling voorziene investeringsplan.

Het brengt tegenover de Minister en de inspecteur-generaal van het bestuur advies uit, op zowel kwalitatief als kwantitatief vlak, over de geldigheid van de doelstellingen voor de eerste vestiging en gaat na of het inkomen dankzij het ontwikkelingsplan binnen een termijn van drie jaar de geregionaliseerde inkomensdrempel van het overwogen jaar bereikt.

Het adviescomité brengt een niet-dwingend, positief, negatief of voorwaardelijk gemotiveerd advies uit over de aanpassing van de voorwaarden van het plan, binnen de vier maanden volgend op de datum van mededeling bedoeld in artikel 24, § 1. § 4. Voor een geheel of gedeeltelijk negatief advies uit te brengen, dient het Comité de aanvrager er met motivering over in te lichten.

Laatstgenoemde beschikt over één maand om desgewenst een herzien ontwikkelingsplan in te dienen. De termijnen voor de indiening van adviezen door het Comité en voor de mededeling van de beslissing door de Minister worden dan met twee maanden verlengd. § 5. De aanvrager kan kennis nemen van het gemotiveerde advies, verstrekt door het Adviescomité.

Art. 25.§ 1. De Minister is bevoegd voor het volledig, gedeeltelijk of onder voorwaarden aanvaarden dan wel het weigeren van het investeringsplan over drie jaar. Er dient een beslissing te worden medegedeeld aan de aanvrager binnen de zes maanden volgend op de kennisgeving van de ontvankelijkheid van de aanvraag bepaald bij artikel 24, § 1.

Blijft enige reactie uit binnen die termijn, dan wordt het plan geacht als in aanmerking te zijn genomen en de Minister moet er de aanvaarding van mededelen aan de aanvrager binnen de dertig dagen volgend op die vervaldatum. § 2. De kennisgeving dat het investeringsplan door de Minister is aanvaard maakt gewag van de waarde en de aard van de gesteunde investeringen en, per investering, van het bedrag, de vorm van de steun, het tijdschema voor de uitvoering ervan, de opvolgingsindicatoren en de stukken die als investeringsbewijs voorgelegd dienen te worden. Elke individuele investering die steun krijgt kan, wat betreft de lening voor de investering waarvan sprake, in aanmerking komen voor de overheidsgarantie zoals bepaald in artikel 12, § 2.

Wat juist door de garantie gedekt wordt, wordt door het bestuur geval per geval beoordeeld wanneer de lening afgesloten wordt. Als de steun in de vorm van een rentetoelage wordt gegeven, worden de voorwaarden voor de rentetoelage voor de lening die bedoelde investering financiert, bepaald in een officieel stuk dat aan de bankinstelling moet worden overhandigd. § 3. Indien de steun in de vorm van een rentetoelage gegeven wordt, wordt het referentiepercentage dat in de voorwaarden opgenomen is, het referentiepercentage dat geldig is bij de daadwerkelijke ondertekening van de lening door de gerechtigde met de kredietinstelling. In voorkomend geval moet de duur van de steun worden aangepast om het maximumbedrag per investering bepaald in de artikelen 13 en 26 te handhaven.

Art. 26.De maximale steunmaatregelen voorzien voor een ontwikkelingsplan zijn : Voor het deel overname of oprichting : § 1. Op de eerste schijf van euro 100.000 in aanmerking komende investeringen, een kapitaalsteun gelijk aan 45 % van de investering die gestort wordt op de wijze bepaald in artikel 12, § 1, 2°. § 2. Op de tweede schijf investeringen van euro 100.001 tot euro 175.000, een rentetoelage die gelijk is aan het verschil tussen het referentiepercentage bepaald in artikel 1, 31°, die in werking is op het tijdstip van de ondertekening van de lening met de kredietinstelling en het minimumpercentage van 1,00 % ten laste van de steungerechtigde. Het maximale steunbedrag in de vorm van een rentetoelage bedraagt euro 10.000. Het percentage van de rentetoelage mag niet hoger zijn dan 5 % en de rentetoelage heeft betrekking op een maximumduur van 15 jaar voor de investeringen in gebouwen en van maximum 7 jaar voor de andere investeringen. In voorkomend geval wordt de duur van de subsidie teruggebracht om het maximumbedrag van euro 10.000 na te leven. § 3. Op de derde schijf van euro 175.001 tot euro 300.000, een gewestelijke steun in de vorm van een rentetoelage die gelijk is aan het verschil tussen het referentiepercentage bepaald in artikel 1, 32°, die in werking is op het tijdstip van de ondertekening van de lening met de kredietinstelling en het minimumpercentage van 1,00 % ten laste van de landbouwer. Het maximale steunbedrag in de vorm van een rentetoelage bedraagt 25.000 euro . Het percentage van de rentetoelage mag niet hoger zijn dan 5 % en de rentetoelage heeft betrekking op een maximumduur van zeven jaar. In voorkomend geval wordt de duur van de subsidie teruggebracht om het maximumbedrag van euro 25.000 na te leven. § 4. De overheidsgarantie, tegen de voorwaarden van artikel 12, § 2, toegekend voor alle leningen voor investeringen die overeenkomstig dit besluit in aanmerking komen en voor een maximumduur van vijftien jaar.

Voor het deel investeringen. Steunmaatregelen die gelijkwaardig zijn aan die bepaald in hoofdstuk III, artikelen 13 tot en met 18, mits naleving van de vereisten en drempels bepaald in dit hoofdstuk. In afwijking van artikel 12, § 1, wordt het minimumpercentage van de jongere bij een eerste vestiging die een ontwikkelingsplan heeft, evenwel teruggebracht tot 1 %.

Art. 27.Het samengetelde totaalbedrag van de steun voor vestiging van jonge landbouwers bepaald in artikel 26, A), in één of twee fasen, mag niet hoger zijn dan euro 80.000.

Art. 28.De installatie mag hoogstens in twee fasen verlopen.

Het totaal van de steunbedragen bij de vestiging, toegekend bij beide fasen, mag het maximumbedrag van artikel 27 niet overschrijden. Indien één fase of fases uitgevoerd zijn tijdens een voorgaande programmering, kan het niet-toegekende saldo van het maximumbedrag bepaald in artikel 27 verkregen worden mits inachtneming van de vereisten van dit besluit.

Art. 29.De Minister bepaalt de gevallen en de mate waarin de steun geheel of gedeeltelijk kan worden verleend in de vorm van uitgestelde aflossingen van de lening.

Art. 30.De investeringen die in aanmerking worden genomen voor het deel overname of oprichting van het ontwikkelingsplan zijn respectievelijk : - de overname of de aankoop van materiaal; - de overname of de aankoop van levend vee en de eventuele wederaanvulling van vee tijdens het eerste jaar; - de overname (aankoop van gebouwen van het overgenomen bedrijf) of de bouw en de aankoop van gebouwen; - de overname of de aankoop van voorraden tot maximum 20.000 euro per bedrijf; - de vergoeding van navetten tot maximum 350 per ha; - de vergoeding van groeiende teelten tot maximum 750 euro per ha en de overname van tuinbouwteelten na verantwoording van de waarde; - de afkoop van deelbewijzen in een landbouwbedrijf als reeds bestaand rechtspersoon tegen de representatieve waarde van elk deelbewijs van de investeringen voor de overname, opgenomen in de punten 1 tot en met 6, bovenvermeld, onverminderd alle bepalingen van dit hoofdstuk. Die waarde wordt vastgesteld op grond van een expertise met omstandige inventaris door een bedrijfsrevisor, erkend door het Instituut der bedrijfsrevisoren; - de kosten voor het opstellen van het ontwikkelingsplan, adviseurskosten niet meegerekend. HOOFDSTUK V. - Begeleiding bij de voorbereiding en de uitvoering van de investerings- en de ontwikkelingsplannen

Art. 31.Het advies voor de voorbereiding en/of de opvolging van de uitvoering van de plannen bedoeld in de hoofdstukken III en/of IV kan enkel door een adviseur gegeven worden.

Art. 32.§ 1. Het bestuur erkent de adviseringsstructuren en de adviseurs volgens de criteria verwoord in bijlage VI. § 2. Een adviseur die tijdens éénzelfde jaar meer dan drie investerings- en/of ontwikkelingsplannen medeondertekent die geweigerd worden voor meer dan 50 % van de waarde van de per plan aangevraagde steunmaatregelen, verliest zijn erkenning. Bij meer dan tien plannen wordt de sanctiedrempel vastgelegd op 30 % van de ingediende plannen die geweigerd worden voor meer dan 50 % van de waarde van de per plan aangevraagde steunmaatregelen. § 3. Een adviseringsstructuur waarvan de erkenning jaarlijks tijdens twee opeenvolgende jaren ingetrokken wordt voor meer dan vijf adviseurs of, als de structuur minder dan 20 adviseurs telt, voor meer dan een kwart ervan, verliest zijn erkenning. § 4. Het bestuur moet de intrekking van de erkenning mededelen aan de adviseringsstructuur met een vooropzeg van twee maanden.

Laatstgenoemde beschikt over één maand om een beroep bij de Minister in te dienen.

Art. 33.Het landbouwbedrijfshoofd moet het advies van de adviseur niet volgen bij de uitwerking van zijn ontwikkelingsplan. Zijn de meningen uiteenlopend, moet de adviseur, die het ontwikkelingsplan mede moet ondertekenen, verplicht om in een bijlage bij het plan zijn alternatieve voorstel(len) te melden.

Art. 34.Het landbouwbedrijfshoofd kan een beroep doen op verschillende adviseurs voor het opstellen en voor de uitvoering van het ontwikkelingsplan. Indien er een opeenvolging is van meerdere adviseurs bij de opstelling van een ontwikkeleingsplan, moeten de naam et de redenen voor hun vervanging opgegeven worden in het bij het bestuur ingediende plan.

Art. 35.Er wordt aan elke landbouwer die erom verzoekt, een gewestelijke steun toegekend in de vorm van een dienstverleningscheque waarmee 80 % van de kosten voor de opstelling van een plan gedekt kan worden. Het maximumbedrag van de in aanmerking komende kosten wordt vastgelegd op euro 800 voor een investeringsplan en euro 1.200 voor een ontwikkelingsplan dat al dan niet een investeringsplan bevat. De helft van de dienstverleningscheque wordt uitbetaald bij de indiening van het plan bij het bestuur, het saldo bij aanvaarding ervan. Het saldo wordt niet uitbetaald als het plan wordt geweigerd.

Er wordt geen specifieke steun verleend voor de begeleiding van de aanpassingen van een plan, maar als een dienstverleningscheque niet volledig gebruikt wordt, kan het saldo worden gebruikt om de kostprijs te dekken van de adviseur voor de ingediende aanpassingen.

Art. 36.Er wordt aan elk landbouwbedrijfshoofd met een goedgekeurd plan die er bij de indiening van dat plan om verzoekt, een gewestelijke steun toegekend in de vorm van een dienstverleningscheque die 80 % dekt van de kostprijs die verbonden is aan de opvolging van de uitvoering van een plan. Het maximumbedrag van de in aanmerking komende kosten wordt vastgelegd op euro 900 voor een investeringsplan en euro 1.200 voor een ontwikkelingsplan dat al dan niet een investeringsplan bevat. Eén derde van de dienstverleningschaque wordt uitbetaald bij de indiening, bij het bestuur, van de jaarverslagen of van het slotverslag met betrekking tot de uitvoering van het door de adviseur opgestelde plan, op de door het bestuur bepaalde voorstellingswijze. Indien het verslag voor de uitvoering van het plan niet bij het bestuur is ingediend binnen de drie maanden volgend op het einde van het overwogen jaar of op het einde van het plan, wordt het saldo niet uitbetaald en verliest de adviseur zijn erkenning. HOOFDSTUK VI. - Gewestelijke steun voor de opstart van de groeperingen

Art. 37.§ 1. Er wordt een gewestelijke opstartsteun verleend aan erkende groeperingen die minstens tot doel hebben : - onderlinge bijstand tussen bedrijven die steun, vallend onder dit besluit, kunnen krijgen; - de invoering van alternatieve landbouwmethoden; - een rationeler gemeenschappelijk gebruik van de landbouwproductiemiddelen; - een gezamenlijke exploitatie.

Die opstartsteun moet de beheerskosten helpen dekken tijdens de eerste drie jaar na de oprichting van bovenvermelde groeperingen. § 2. De federaties van groeperingen kunnen in aanmerking komen voor gewestelijke opstartsteun onder dezelfde voorwaarden als die bepaald voor de groeperingen zelf.

De toekenning van opstartsteun aan een federatie mag evenwel niet als gevolg hebben dat een groepering meer dan één keer de steun van § 1 krijgt.

Art. 38.Om steun te kunnen genieten, moet de groepering of federatie minstens drie aangesloten landbouwers tellen. Ze mag niet vóór het zesde jaar ontbonden worden en moet opgericht zijn in één van de volgende vormen : 1. een coöperatieve verwerkings- en afzetvennootschap;2. een voedergroepering;3. een CVGL;4. een landbouwvereniging die voor de rechtspersoonlijkheid heeft gekozen;5. een landbouwvennootschap die gezamenlijke exploitatie als doel heeft.

Art. 39.De groepering of federatie van groeperingen moet bewijzen dat de samenwerking sociaal of economisch verantwoord is.

Art. 40.Op het ogenblik van de aanvraag legt de groepering of de federatie haar statuten voor, alsook een overzicht van de verwachte - en eventueel gerechtvaardigde - uitgaven en ontvangsten.

Art. 41.De gewestelijke opstartsteun moet bijdragen tot het dekken van de beheerskosten.

Onder beheerskosten wordt verstaan : de kosten die verbonden zijn aan verrichtingen die van nature geen toegevoegde waarde geven aan de bedrijven van de betrokken landbouwers, met inbegrip van de kosten die inherent zijn aan het beheer van de arbeidskrachten en van het materiaal dat door het maatschappelijke doel vereist wordt.

De opstartsteun mag jaarlijks niet hoger zijn dan het totaalbedrag van de werkelijk gerechtvaardigde beheerskosten van het eerste activiteitsjaar; zij mag niet meer bedragen dan 50 % van het totale budget van de groepering of van de federatie van groeperingen.

De door de leden van de groepering of van de federatie van groeperingen betaalde jaarlijkse bijdragen moeten gedurende ten minste 3 jaar minstens gelijk zijn aan 22.500 euro van de opstartsteun. Die steun wordt betaald tegen 50 % het eerste jaar en 25 % op het einde van beide daarna volgende jaren. HOOFDSTUK VII. - Steun aan de coöperatieve verwerkings- en afzetvennootschapen

Art. 42.De coöperatieve verwerkings- en afzetvennootschapen kunnen specifieke steun genieten voor investeringen die gericht zijn op de verwezenlijking van hun maatschappelijke doel. Die steun heeft zowel betrekking op roerende als op onroerende goederen. Het collectieve gebruik moet elk ogenblik bewezen kunnen worden.

Art. 43.§ 1. Om voor steun in aanmerking te komen, dient de coöperatieve een investeringsplan over drie jaar op te stellen, eveneens "plan" genoemd. Dat plan dient een volledig inzicht te verschaffen in de beginsituatie van de coöperatieve, evenals in de specifieke doelstellingen die bepaald worden met het oog op de verwezenlijking van zijn activiteiten. Het dient alle voorziene investeringen over drie jaar samen voor te stellen overeenkomstig de artikelen 48 tot en met 53, hun samenhang te tonen met de doelstellingen van de coöperatieve, hun economische en technische relevantie aantonen, evenals de lasten en opbrengsten die zij teweegbrengen. Het moet het bedrag van de steunmaatregelen, per investering en totaal, aangeven waarop de coöperatieve aanspraak kan maken. § 2. Overeenkomstig het voorgeschrevene van bijlage II bepaalt de Minister de detailinhoud van het plan. Elke steunaanvraag moet bij aangetekend schrijven worden ingediend bij het bestuur en met inachtneming van de door het bestuur bepaalde voorstellingswijze. § 3. Eénzelfde coöperatieve mag voor niet meer dan één investeringsplan tegelijk in aanmerking komen. § 4. De investering(en) waarvan sprake in het plan dient (-en) de daarvoor geldende communautaire normen na te leven.

Art. 44.De wijze van voorstelling, ontvangst en beoordeling door het bestuur, van beslissing door de Minister en, eveneens, van aanpassing en uitvoering van het plan bepaald in de artikelen 6, 7 en 8, § 1, 3, 4, en 5, zijn van toepassing.

Art. 45.Behalve in geval van wijziging van het maatschappelijke doel van de coöperatieve met het oog op de heroriëntering van de activiteiten of bij buitengewone omstandigheden, erkend door de Minister, mag een investeringsplan niet onderbroken worden in de twee jaar volgend op de datum van mededeling ervan door de Minister.

Art. 46.Geen enkele investering die uitgevoerd of aangevat is voor de formele goedkeuring door de Minister, komt voor steun in aanmerking.

Art. 47.Het staat een coöperatieve vrij een investering waarvan sprake in zijn goedgekeurde plan al dan niet uit te voeren; zij dient er het bestuur over in te lichten en het steunbedrag waarvan zij vrijwillig afziet, wordt afgetrokken van het totale maximumsteunbedrag bepaald in artikel 52.

Art. 48.Een maximumsteun die gelijk is aan 14 % van de in aanmerking komende waarde van de investering wordt toegekend voor investeringen die minstens voldoen aan één van de volgende criteria : a) bijdragen tot de oriëntatie van de productie volgens de voorspelbare evolutie van de markten of nieuwe afzetmogelijkheden voor de landbouwproductie bevorderen, door een vlottere voortbrenging en afzet van nieuwe producten of kwaliteitsproducten, met inbegrip van de biologische landbouwproducten;b) bijdragen tot de verbetering of de rationalisatie van de afzetkanalen of van het verwerkingsproces van de landbouwproducten;c) bijdragen tot de verbetering van de kwaliteit, de presentatie en de verpakking van de producten of tot een beter gebruik van de nevenproducten, met name door afvalrecyclage;d) de aanwending van nieuwe technologieën voor milieubescherming bevorderen;e) bijdragen tot de verbetering van de kwaliteit en de sanitaire voorwaarden, en tot een betere controle erop. Voor de investeringen die voldoen aan de criteria van het Waalse programma voor plattelandsontwikkeling 2007-2013, wordt de steun op 20 % gebracht.

Art. 49.De aankoop van grond, eenjarige planten, plantages van eenjarige planten, bedrijfstoeslagrechten, quota's, dieren, vervoer en materieel voor het administratieve beheer van de coöperatieve en de eenvoudige vervangingsverrichtingen komen niet in aanmerking voor investeringssteun, behalve uitzonderingen bepaald bij dit besluit.

Hetzelfde geldt voor draineringswerken en werken of de aankoop van irrigatiematerieel, tenzij die investeringen een vermindering van het waterverbruik met minstens 25 % opleveren.

Art. 50.Om ontvankelijk te zijn, dient een investeringsplan minstens euro 30.000 aan investeringen over de gehele duur te voorzien en elke investering waarvan sprake in het plan moet op zich meer bedragen dan euro 10.000. De maximumwaarde die per investering waarvan sprake in het plan voor steun in aanmerking komt, bedraagt euro 250.000. De maximumwaarde die per investering waarvan sprake in het plan voor steun in aanmerking komt, bedraagt euro 500.000.

Art. 51.De maximumbedragen voor in aanmerking komende investeringen bepaald in artikel 50 worden verhoogd met 30 % voor investeringen in : - nieuwe technologieën voor milieubescherming bevorderen; - de inrichting van gebouwen en/of de aanpassing van materieel om energiebesparingen door te voeren als aanvulling op andere, reeds toegekende overheidssteun.

Art. 52.Maximumbedrag van de toegekende steun, per goedgekeurd plan : § 1. Per investeringsplan over drie jaar wordt er een maximumbedrag vastgesteld op het samengevoegde totaal van alle steunmaatregelen toegekend aan de diverse investeringen die in het investeringsplan worden voorgesteld. Het niveau van dat maximumbedrag staat in verhouding tot het aantal stemmen in de algemene vergadering die in handen zijn van de landbouwers, de CVGL, de groeperingen of verenigingen die lid zijn van een verwerkings- of afzetcoöperatieve en actief zijn op het ogenblik waarop het investeringsplan wordt ingediend. Het wordt vastgesteld als volgt : - van 3 tot 9 stemmen : euro 200.000; - van 10 tot 30 stemmen : euro 200.000 plus een bijkomend bedrag van euro 5.000 per stem; - van 31 tot 56 stemmen : euro 300.000 plus een bijkomend bedrag van euro 2.000 per stem; - meer dan 56 stemmen : geen bijkomend bedrag. § 2. De aanvrager dient erover te waken dat het totaal van de steunmaatregelen waarop hij aanspraak maakt wanneer hij zijn plan indient, de drempel bepaald in § 1 niet overschrijdt. § 3. Wordt het maximumbedrag onverschreden vóór de analyse van de aanvraag en de eventuele weigering van sommige investeringen, worden alle aangevraagde steunmaatregelen verhoudingsgewijs verminderd om de drempel waarvan sprake in § 1 te bereiken.

Art. 53.De steun voor de coöperatieven waarvan de investeringsplannen over drie jaar zijn goedgekeurd overeenkomstig de maximale steunniveaus bepaald in de artikelen 48 tot en met 52, volgens een verdeling die nader is bepaald in het goedgekeurde plan, in de vorm van ofwel : 1. een rentetoelage die gelijk is aan het verschil tussen het referentiepercentage bepaald in artikel 1, 32°, die in werking is op het tijdstip van de ondertekening van de lening met de kredietinstelling en het minimumpercentage van 3,0 % ten laste van de coöperatieve.Het percentage van de rentetoelage mag niet hoger zijn dan 5 % en de rentetoelage heeft betrekking op een maximumduur van zeven jaar voor de investeringen in materiaal en van maximum vijftien jaar voor de investeringen in gebouwen; 2. een tegemoetkoming in het kapitaal, in één schijf uitbetaald als het steunbedrag lager is dan euro 50.000, twee schijven als het lager is dan euro 100.000 en drie schijven als het hoger is dan euro 100.000. Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten wordt de tegemoetkoming in het kapitaal bij voorrang voorbehouden voor investeringen in materieel; 3. een combinatie van de steunmaatregelen die de rentetoelage en de kapitaalpremie zijn.

Art. 54.Er kan een overheidsgarantie worden verleend voor een periode gelijk aan zeven jaar voor de investeringen in materieel of uitrustingen die de tien jaar niet overschrijden wat de investeringen in gebouwen betreft. Die garantie die toegekend kan worden voor elke investering van het investeringsplan dat in aanmerking komt voor een steunmaatregel en waarvoor er een lening aangevraagd wordt bij een openbare of privé-instelling die daartoe wordt erkend.

Art. 55.De investeringen in materieel, uitrustingen en/of onroerende goederen voor de verwerking van producten van de coöperatieve die verricht worden op een plaats gelegen in een landelijke vrije zone, komen in aanmerking voor de aanvullende steunmaatregelen bepaald in de artikelen 48 en 51, waarbij de globale steun gebracht wordt op 40 % van het bedrag dat voor investeringen in aanmerking komt. Die aanvulling wordt toegekend via de verdeelsleutel van de begrotingsmiddelen opgenomen in het Impulsfonds voor de ontwikkeling van de plattelandseconomie, zoals bepaald in artikel 42, § 4, van het programmadecreet van 23 februari 2006 betreffende de prioritaire acties voor de toekomst van Wallonië. Als de investering in aanmerking komt voor een bijdrage van ELFPO in het kader van de verhoging van de toegevoegde waarde van land- en bosbouwproducten van het programma voor plattelandsontwikkeling, wordt de gewestelijke steun beperkt tot 28 % van de in aanmerking komende investeringen. HOOFDSTUK VIII. - Controles en sancties

Art. 56.Behoudens de voorafgaandelijke instemming van het bestuur dient elke investering die in aanmerking is gekomen voor een steunmaatregel vallend onder dit besluit, gehandhaafd te worden en gebruikt te worden voor de bestemming waarvan sprake in het plan, tijdens een minimumperiode van vijf jaar volgend op de datum waarop de investering daadwerkelijk is uitgevoerd. De verkoop, de verhuur, de kosteloze terbeschikkingstelling of elke bestemmings- en/of gebruiksverandering die de investering afwendt van de doelstelling uit het plan machtigt het bestuur ertoe de terugbetaling te eisen van alle steunmaatregelen die zijn gestort voor het uitvoeren van de betrokken investering. De steungerechtigde die de aanwending en/of het gebruik van een investering die in aanmerking komt of is gekomen voor steun vallend onder dit besluit wenst te wijzigen, licht er eerst het bestuur over in. Hij dient de vroegere en de nieuwe aanwending en/of het vroegere en het nieuwe gebruik op te geven, de reden voor de verandering te vermelden en aan te geven of de doelstelling waarvan sprake in zijn plan voor die investering al dan niet in stand wordt gehouden en de gevolgen ervan voor het algemene doel van het plan te vermelden. Blijft enige reactie van bestuur uit binnen de 60 werkdagen, wordt de wijziging geldig geacht en het bestuur beschikt over 20 werkdagen om er de aanvaarding van mede te delen aan de aanvrager.

Art. 57.Elke steungerechtigde die steun krijgt voor een goedgekeurd investerings- of ontwikkelingsplan is verantwoordelijk voor de evaluatie van de zorgvuldige implementering ervan. Jaarlijks moet hij de stand van de resultaatindicatoren waarvan sprake in het plan aangeven en zijn opmerkingen vermelden in de samenvattende tabel van het plan.

Art. 58.Het bestuur gaat de stand van de indicatoren waarvan sprake in het plan na en ziet na of ze overeenstemmen met de toestand van het bedrijf. De steungerechtigde moet de controleur alle informatie en stukken verstrekken die nodig zijn om de kwaliteit van zijn evaluatie te beoordelen. Blijft de indicator onder de vastgestelde doelstellingen, dan moet de gecontroleerde in staat zijn de reden daarvoor uit te leggen en nieuwe uitvoerende maatregelen voor te stellen om die toestand te verhelpen.

Art. 59.Blijft enige evaluatie uit, wordt geweigerd de informatie en de stukken te verstrekken om de kwaliteit van de evaluatie te beoordelen of bij laattijdige uitvoering dan wel ernstige tekortkomingen bij de uitvoering van het plan, bij uitblijven van specifieke maatregelen om die toestand te verhelpen, kan het plan worden opgeschort en kunnen de gestorte steunbedragen ten belope van het niet-verschuldigde deel ervan terug worden gevorderd.

Art. 60.De CVGL's en de coöperatieven voor verwerking en afzet van producten moeten het bestuur het verslag van hun jaarlijkse algemene vergadering overmaken, voor de CVGL's medeondertekend door alle leden, binnen de drie maanden na afsluiting van de jaarrekeningen. Dat verslag moet minstens de activiteiten, de rekeningen en vooral, voor de CVGL's, de verdeling van het gebruik van het materieel onder de leden vermelden. Bij uitblijven van het verslag of bij niet-naleving van de doelstellingen van het goedgekeurde plan, worden de steunmaatregelen waarvan sprake in het plan opgeschort en kunnen de gestorte steunbedragen terug worden gevorderd ten belope van het niet-verantwoorde deel ervan.

Art. 61.De voedergroeperingen, de groeperingen en verenigingen van melkproducenten, vertegenwoordigd door de landbouwer aangewezen in de authentieke akte om de vereniging te beheren, moeten het bestuur het verslag van hun jaaractiviteiten overmaken, mede-ondertekend door alle leden, na uiterlijk drie maanden na afsluiting van elk jaar van het plan. Dat verslag moet minstens de activiteiten, de rekeningen (behalve voor de voedergroeperingen) en vooral, voor de voedergroeperingen, de verdeling van het gebruik van het materieel onder de leden vermelden.

Bij uitblijven van het verslag of bij niet-naleving van de doelstellingen van de groepering en/of het goedgekeurde plan, worden de steunmaatregelen waarvan sprake in het plan opgeschort en kunnen de gestorte steunbedragen terug worden gevorderd ten belope van het niet-verantwoorde deel ervan.

Art. 62.Indien de voorwaarde van artikel 9, § 1, voor een CVGL of van artikel 10, § 1, voor een voedergroepering, niet vervuld is tijdens meer dan zes opeenvolgende maanden en het bestuur er niet over ingelicht is, wordt de CVGL of de groepering niet meer erkend. de steunmaatregelen waarvan sprake in het plan worden onderbroken en de gestorte steunbedragen kunnen worden teruggevorderd ten belope van het niet-verantwoorde deel ervan, zelfs bij het lid of de leden die uit de CVGL of de groepering gestapt zijn. De steunmaatregelen voor de groeperingen van melkproducenten die niet meer voldoen aan de begripsomschrijvingen van artikel 1, 19°, worden op dezelfde manier behandeld.

Art. 63.Het landbouwbedrijfshoofd dat steun krijgt bij de eerste vestiging bovenop de naleving van de artikelen van dit hoofdstuk moet het bestuur, in de door laatstgenoemde bepaalde voorstellingsvorm, een verslag overmaken over de implementering van het ontwikkelingsplan binnen de drie maanden volgend op het einde van elk jaar van implementering van het plan.

Zoniet kan het bestuur de betalingen van de steunbedragen opschorten en weigeren om een nieuw investeringsplan te analyseren.

Art. 64.Indien het verslag bedoeld in artikel 63 aantoont dat de doelstellingen van het ontwikkelingsplan niet bereikt worden, moet de jonge landbouwer met instemming van zijn adviseur een aanvraag indienen tot aanpassing van zijn plan en een herziening van zijn doelstellingen. De aanvragen tot aanpassing moeten de structuur en de nauwkeurigheidsgraad bepaald in bijlage I naleven en ingediend worden met inachtneming van de voorstellingsvorm die de Minister oplegt.

Zoniet kan het bestuur in overleg met de adviseur de nodige aanpassingen van het plan opleggen om die doelstellingen te bereiken of, in voorkomend geval, de herziening van de doelstellingen en de middelen om ze te bereiken, opleggen.

Art. 65.Indien de uitvoering niet overeenstemt met het ontwikkelingsplan, kan het bestuur de betaling van de steunbedragen opschorten en/of de steun die gekregen is voor investeringen die niet overeenstemmen met het ontwikkelingsplan terug te vorderen.

Art. 66.Indien het grondgebondenheidscijfer lager dan of gelijk aan 1 bij de uitvoering van een plan dat investeringen omvat in veehouderijgebouwen niet nageleefd wordt tijdens twee opeenvolgende jaren, kan het bestuur de betaling van de steunbedragen opschorten en/of de steun die gekregen is voor investeringen in veehouderijgebouwen, ten belope van het niet-verantwoorde deel terugvorderen.

Art. 67.Het Bestuur moet de steungerechtigde inlichten over zijn voornemen om de steun op te schorten of ten belope van het niet-verantwoorde deel, overeenkomstig de artikelen 59 tot en met 66 terug te vorderen. Het bestuur moet zijn voornemen motiveren en de steungerechtigde beschikt over 30 dagen om zijn beroep in te dienen, samen met de verantwoordingsstukken om zich te verdedigen.

TITEL III. - Specifieke steun voor probleemgebieden

Art. 68.Een jaarlijkse compenserende vergoeding wordt toegekend aan de landbouwer die voederoppervlakten gelegen in de probleemgebieden omschreven in artikel 1, 27°, uitbaat.

Art. 69.Om in aanmerking te komen voor de compenserende vergoeding, moet de landbouwer voldoen aan volgende voorwaarden : 1° geïdentificeerd zijn bij het bestuur in het kader van het geïntegreerde beheers- en controlesysteem (GBCS) overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EG) nr.796/2004 van de Raad van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers; 2° een jaarlijkse aanvraag indienen bij één van de Directies Buitendiensten van het Bestuur overeenkomstig de in de artikelen 70 bedoelde voorwaarden.Die jaarlijkse aanvraag vormt de verbintenis van punt 3°; 3° zich ertoe verbinden alle toekenningsvoorwaarden voor de betrokken vergoeding na te leven en elke controle ter plaatse te aanvaarden;4° een jaarlijkse oppervlakteaangifte de steunaanvraag indienen bij één van de Directies Buitendiensten van het Bestuur volgens haar instructies;5° een bedrijf beheren waarvan de landbouwoppervlakte opgenomen in de oppervlakteaangifte gelegen in de probleemgebieden ten minste gelijk is aan 40 % van de totale landbouwoppervlakte van het bedrijf opgenomen in de oppervlakteaangifte gelegen op het nationale grondgebied die minstens drie hectare bedraagt;6° een activiteit als hoofdberoep uitoefenen.Indien het een groepering van landbouwbedrijfshoofden betreft, kan (kunnen) enkel de natuurlijke persoon (personen) die voldoet (-doen) aan die voorwaarde voor de vergoeding in aanmerking komen. In het geval van een rechtspersoon staat het recht op de vergoeding enkel open voor afgevaardigd-bestuurders, zaakvoerders of vennoten-zaakvoerders die aan die voorwaarde voldoen; 7° de personen die het recht openen op de vergoeding mogen de leeftijd van 65 jaar niet hebben bereikt vóór 1 januari van het jaar volgend op dat van de aanvraag;8° zich ertoe verbinden de landbouwactiviteit in een probleemgebied verder te zetten tijdens minstens vijf jaar vanaf de eerste storting van een compenserende vergoeding. De landbouwer wordt eveneens van die verbintenis ontheven bij gevallen van overmacht of in buitengewone omstandigheden bepaald in artikel 95 of indien hij zijn activiteit ophoudt of als de ononderbroken uitbating van de betrokken oppervlakten gegarandeerd is. Het voordeel van die vergoeding houdt evenwel op vanaf 1 januari van het jaar waarin hij van die verbintenis ontheven wordt; 9° beschikken over een gemiddeld veebestand dat hoger is dan of gelijk is aan 0,6 grootvee-eenheden (runderen, schapen, geiten en paarden in het bedrijf aanwezig) per hectare oppervlakte die aangegeven is als voederoppervlakte in de oppervlakteaangifte;10° een globaal grondgebondenheidscijfer naleven of, in voorkomend geval, een grondgebondenheidscijfer in een "kwetsbaar gebied" lager dan of gelijk aan 1.

Art. 70.De compenserende vergoeding bedraagt euro 122 per hectare voederoppervlakte gelegen in de probleemgebieden. Voor een bedrijf wordt de vergoeding evenwel per jaar beperkt tot het maximumbedrag van euro 1.736 per landbouwbedrijfshoofd dat aantoont dat hij, op de datum van de aanvraag, voldoet aan de voorwaarden van artikel 69. Dat maximumbedrag stemt overeen met een maximumoppervlakte van 14,23 ha per landbouwbedrijfshoofd.

De vergoeding wordt uitbetaald aan de landbouwer die een aanvraag heeft ingediend voor een compenserende vergoeding via het oppervlakteaangifte- en steunaanvraagformulier op de rekening die is opgegeven bij de identificatie bij het bestuur.

Art. 71.De jaarlijkse vergoedingsaanvraag van de landbouwer wordt geformuleerd aan de hand van het oppervlakteaangifte- en steunaanvraagformulier dat uiterlijk ingediend wordt op de uiterste datum die het bestuur vastlegt. Daarnaast moeten alle nodige stukken worden overgemaakt, meer bepaald een attest dat de betrokken landbouwer aangesloten is bij een sociale verzekeringskas voor zelfstandigen als zelfstandige in hoofdberoep, in de hoedanigheid van landbouwer, tuinbouwer of veehouder waarbij juist die hoedanigheid vermeld wordt en opgegeven wordt dat hij zijn bijdragen stipt betaald heeft. Dat attest moet opgesteld worden tijdens het jaar van de overwogen aanvraag en betrekking hebben op datzelfde jaar.

Als het evenwel een groepering van landbouwers betreft, moet elke natuurlijke persoon die lid is van de groepering die het recht opent op de vergoeding bij de aanvraag bovenvermeld attest voegen. Als de aanvrager een rechtspersoon is, moet elke afgevaardigd-bestuurder, elke zaakvoerder of vennoot-zaakvoerder die verantwoordelijk is voor het beheer van het betrokken bedrijf bij de aanvraag bovenbedoeld attest voegen.

Wordt de jaarlijkse aanvraag laattijdig ingediend, dan leidt dat tot een vermindering van het bedrag van de vergoeding met 1 % per werkdag vertraging tegenover de datum die het bestuur heeft bepaald. Duurt de vertraging langer dan vijfentwintig kalenderdagen, dan wordt de aanvraag onontvankelijk geacht.

Indien de ingediende aanvraag onvolledig is, deelt het bestuur aan de landbouwer mee welk stuk (welke stukken) onvolledig is (zijn) of ontbreekt (ontbreken). Die stukken moeten aan het bestuur overgemaakt worden binnen een termijn van dertig kalenderdagen vanaf de eerste werkdag volgend op de datum van de mededeling. Indien die termijn niet nageleefd wordt, is de aanvraag voor een compenserende vergoeding in probleemgebieden nietig.

Art. 72.Onverminderd de verminderingen en de uitsluitingen bepaald in artikel 16 van Verordening (EG) 1975/2006 wordt de steun, bij niet-naleving van de voorwaarden van artikel 69 van dit besluit, geweigerd. Indien die niet-naleving met voorbedachtheid gebeurt, wordt de steungerechtigde uitgesloten van de bedoelde maatregel tijdens het betrokken ELFPO-jaar en het daarop volgende jaar.

Daarnaast heeft de producent die compenserende vergoedingen heeft gekregen, verplicht de gekregen bedragen terug te betalen bij niet-naleving van de in artikel 69, punt 8°, bedoelde verbintenis.

Art. 73.Bij de bepaling van de oppervlakten die in aanmerking komen voor de compenserende vergoeding gelden de uitvoeringsbepalingen van Verordening 1975/2006.

Art. 74.§ 1. Indien diegenen die compenserende vergoedingen krijgen, de dwingende vereisten die vallen onder het besluit van de Waalse Regering van 22 juni 2006 tot vastlegging van de richtsnoeren voor de randvoorwaarden bedoeld in artikel 27 van het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2006 tot invoering van de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, niet naleven op hun bedrijf als geheel, wegens een daad of een nalatigheid die hen rechtstreeks toe te schrijven is, wordt het totaalbedrag van de betalingen die zij moeten krijgen voor het kalenderjaar waarin de niet-naleving is vastgesteld, verminderd of geschrapt overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPo). § 2. Er wordt geen enkele vermindering of schrapping van het bedrag van de betalingen uit § 1 verricht tijdens de extra termijn voor de normen waarvoor overeenkomstig artikel 26, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPo) een extra termijn is toegekend.

Art. 75.Daarnaast moet de landbouwer die compenserende vergoedingen heeft gekregen, de gekregen bedragen terugbetalen bij niet-naleving van de in artikel 68, punt 8°, bedoelde verbintenis.

Bij een onverschuldigde betaling moet de betrokken steungerechtigde de steunbedragen of de vergoedingen die hij gekregen heeft, terugbetalen overeenkomstig artikel 73 van voornoemde Verordening (EG) nr. 796/2004.

TITEL IV. - Gewestelijke maatregelen ten gunste van bedrijven met financiële problemen en voor de strijd tegen besmettelijke veeziekten HOOFDSTUK IX. - Gewestelijke maatregelen ten gunste van landbouwers in geldmoeilijkheden

Art. 76.De landbouwer die kan bewijzen dat zijn financiële problemen aan overmacht te wijten zijn, kan gewestelijke steun genieten, met name : 1° een verlenging van de rentesubsidie en van de garantie voor één of meer leningen waarvoor de steun reeds wordt verleend, of een invorderbare of niet-terugvorderbare kapitaalpremie;2° een rentesubsidie en de garantie op een overbruggingskrediet. De Minister bepaalt, in overeenstemming met de Minister van Begroting, de toepassingsvoorwaarden voor die steun, de looptijd van de rentesubsidie en de garantie, alsook de in aanmerking te nemen minimum- en maximumbedragen van de investeringen. De Minister bepaalt de gevallen en de mate waarin de steun geheel of gedeeltelijk kan worden verleend in de vorm van uitgestelde aflossingen van de lening. HOOFDSTUK X. - Gewestelijke maatregelen voor de strijd tegen besmettelijke veeziekten

Art. 77.Het landbouwbedrijfshoofd dat het bewijs levert van voldoende vakbekwaamheid, zoals bedoeld in artikel 2, kan de in volgend artikel bedoelde steun genieten, voor zover die steun bestemd is voor de aankoop van vee met het oog op een herbevolking : 1° na de stamping out van de veestapel in het kader van de strijd tegen de runderbrucellose;2° na uitzuivering van minstens 30 % % van de veestapel wegens rundertuberculose;3° na uitroeiing van het mond- en klauwzeer, de enzoötische runderleucose, de bovine spongiforme encefalopathie, het mond- en klauwzeer van het varken, de varkenspest, de ziekte van Aujeszky en de vogelpest.

Art. 78.Die steun bestaat uit : 1) de rentesubsidie;bij het eerste ziektegeval in het bedrijf van de aanvrager is ze, met een maximum van 5 %, gelijk aan het verschil tussen het referentiepercentage en de minimale rentevoet van 3 % die ten laste van de van de begunstigde blijft; de rentevoet die ten laste van de begunstigde blijft bedraagt 5 % in de andere gevallen; het maximumbedrag van de lening waarop de steun betrekking heeft, wordt vastgesteld op 30 % van de totale kost van de herbevolking en mag niet hoger zijn dan 90.000 euro per VAK en 180.000 euro per bedrijf. De maximumduur van de rentesubsidie bedraagt negen jaar in de bestrijding van de runderbrucellose en vijf jaar in de andere gevallen; 2) de overheidsgarantie, met een maximumduur van tien jaar.

Art. 79.Het landbouwbedrijfshoofd dat de in dit hoofdstuk bedoelde gewestelijke steun wenst te genieten, moet een leningaanvraag bij een door de Minister erkende kredietinstelling indienen. Die aanvraag wordt gestaafd met : 1. een afschrift van het slachtbevel;2. een door de bevoegde diergeneeskundige inspecteur van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen opgemaakt attest waarin naast de identiteit en het volledige adres de volgende gegevens voorkomen : - het aantal dieren vóór het slachten, het aantal geslachte dieren, alsook de slachtdatum; - de refactiecoëfficiënt die toegepast wordt op de door de Minister toegekende vergoedingen; zijn advies over de regelgevende aspecten van een eventuele herbevolking van het veebestand.

De Minister bepaalt de gevallen en de mate waarin de steun geheel of gedeeltelijk kan worden verleend in de vorm van uitgestelde aflossingen van de lening.

De waarde van die steun mag niet hoger zijn dan 20 % van het subsidieerbare bedrag.

TITEL IV. - Overgangs-, algemene en slotbepalingen HOOFDSTUK XI. - Overgangs- en afwijkingsbepalingen

Art. 80.Bij wijze van overgangsmaatregel is degene die zich voor het eerst vestigt in een bedrijf als landbouwbedrijfshoofd in hoofdberoep vóór 1 juli 2008 niet verplicht, zoals bepaald bij artikel 22, § 2, vooraf een stage te doorlopen of een bijscholingscursus te volgen zoals gevraagd bij artikel 3, om voor steun in aanmerking te komen. In voorkomend geval kunnen de Minister van Landbouw en de Minister van Vorming beslissen om de duur van die overgangsperiode aan te passen.

Art. 81.Bij wijze van overgangsmaatregel en in afwijking van artikel 22, § 2, van dit besluit wordt de minimumleeftijd voor de indiening van een ontwikkelingsplan voor de eerste vestiging bepaald op 18 jaar op de datum van vestiging in een bedrijf als landbouwer in hoofdberoep in 2007 en op 19 jaar op de datum van vestiging in een bedrijf als landbouwer in hoofdberoep in 2008.

Art. 82.In afwijking van artikel 22, § 3, mag de individuele steunaanvraag bij de eerste vestiging ingediend worden binnen een termijn van minder dan acht maanden na de officiële vestigingsdatum als zelfstandig landbouwbedrijfshoofd in hoofdberoep indien die datum tussen 1 januari 2007 en 31 augustus 2007 ligt.

Art. 83.Bij wijze van overgangsmaatregel tot 31 december 2007, en in afwijking van artikel 22, § 5, is het inroepen van de bijstand van een adviseur niet verplicht om een ontwikkelingsplan in te dienen. Indien er geen adviseur is, wordt de verhoging van artikel 15, § 3, niet toegekend. Als een aanvrager evenwel zowel voor een ontwikkelingsplan als voor een investeringsplan een beroep doet op een adviseur die zijn titels en ervaringen, bepaald in bijlage VI, kan aantonen en onder voorbehoud van zijn toekomstige erkenning door het Bestuur vóór 1 juli 2008 blijft het voordeel van de verhoging van artikel 15, § 3, geldig.

Art. 84.Bij wijze van overgangsmaatregel tot en met 31 december 2007, en in afwijking van artikel 8, § 1, en artikel 46, blijven de investeringen opgenomen in een investeringsplan dat in de vorm, bepaald bij dit besluit, is ingediend bij het bestuur en die uitgevoerd dan wel aangevat worden na de datum waarop de ontvankelijkheid van het plan wordt medegedeeld, bepaald bij, respectievelijk artikel 6, § 1, of artikel 24, § 1, maar vóór de officiële mededeling van zijn algehele of gedeeltelijke goedkeuring door de Minister, respectievelijk bepaald bij artikel 7, § 2, of artikel 25, § 2, in aanmerking komen voor steun.

De indiening van het plan en het behoud van het voordeel van het in aanmerking komen, lopen geenszins vooruit op de toekenning, de vorm of het niveau van de steun. De datum van de aanvang van de uitvoering van het plan wordt vastgelegd op de datum van verwezenlijking van de eerste in aanmerking komende investering waarin het plan voorziet.

Art. 85.Ter aanvulling van artikel 84 en bij wijze van overgangsmaatregel tot en met 30 september 2007 kunnen de reeds verwezenlijkte of aangevatte investeringen vanaf 1 januari 2007 opgenomen worden in een investeringsplan dat in de vorm, bepaald bij dit besluit, bij het bestuur is ingediend en in aanmerking blijven komen voor steun.

De indiening van het plan en het behoud van het voordeel van het in aanmerking komen, lopen geenszins vooruit op de toekenning, de vorm of het niveau van de steun. De datum van de aanvang van de uitvoering van het plan wordt vastgelegd op de datum van verwezenlijking van de eerste in aanmerking komende investering waarin het plan voorziet.

Art. 86.Een landbouwbedrijfshoofd, een vereniging van bedrijven, een CVGL of een groepering van melkproducenten die voldoen aan de toegangsvoorwaarden voor de steun die op hen betrekking heeft, zoals bepaald in hoofdstuk III, zonder reeds over een in uitvoering zijnd investeringsplan te beschikken, kunnen over een periode van drie jaar vanaf de indiening van de eerste aanvraag, in aanmerking komen voor drie gescheiden steunregelingen met een individueel maximumbedrag van euro 5.000 per investering. Met uitzondering van artikel 15 en artikel 5.1., § 6, zijn de steunbedragen en de procedures, vormen en wijzen van toekenning ervan, die bepaald bij hoofdstuk III. De detailinhoud van de aanvraag voor individuele steun wordt door de Minister bepaald overeenkomstig het voorgeschrevene van bijlage V. De indiening van een steunaanvraag voor een investeringsplan beëindigt die afwijking.

Art. 87.Bij wijze van overgangsmaatregel in 2007 kunnen de CVGL's of de voedergroeperingen die niet voldoen aan de vereisten van respectievelijk de artikelen 9, § 1, of 10, § 1, een investeringsplan indienen, de uitvoering ervan aanvatten en van die overgangsperiode genieten tot en met 31 december 2007 om nieuwe in aanmerking komende leden te vinden. Na 1 januari 2008 gelden de artikelen 9, § 7, en 10, 6, alsmede artikel 62. HOOFDSTUK XII. - Algemene en slotbepalingen

Art. 88.Er wordt geen steun verleend aan een landbouwbedrijf met meer dan 12 VAK.

Art. 89.Tijdens de duur van de programmering 2007-2013 kunnen een landbouwer, een CVGL of een voedergroepering geen totaal bedrag aan investeringssteun krijgen dat hoger is dan euro 200.000. Tijdens de duur van de programmering 2007-2013 kan een vereniging van landbouwers geen totaal steunbedrag krijgen dat hoger is dan euro 350.000 en een verwerkings- en afzetcoöperatieve, geen totaal steunbedrag krijgen dat hoger is dan euro 700.000.

Art. 90.Het landbouwbedrijfshoofd dat de in dit besluit bedoelde steun wenst te genieten, moet zich ertoe verbinden geen andere steun in de vorm van een rentetoelage, een subsidie of een premie van welke aard ook bij het Waalse Gewest aan te vragen of aangevraagd te hebben voor de investeringen bedoeld in de hoofdstukken III, IV, VI en VII van dit besluit waardoor het steunniveau, bepaald bij Verordening EG 1698/2005, overschreden zou worden.

Art. 91.De aankoop van tweedehandsmateriaal kan, in behoorlijk gemotiveerde gevallen, beschouwd worden als een uitgave waarvoor steun kan worden verleend als tegelijkertijd wordt voldaan aan de volgende vier voorwaarden : - een verklaring van de verkoper met de exacte herkomst van het materiaal, die bevestigt dat het niet in aanmerking is gekomen voor gewestelijke, federale of EG-steun; - de aankoop van materiaal is een bijzonder voordeel voor het programma of het project of wordt gerechtvaardigd door buitengewone omstandigheden of door het gebrek aan nieuw beschikbaar materiaal te gelegener tijd, waardoor de vlotte uitvoering van het project in het gedrang zou komen; - beperking van de kosten en, bijgevolg, van het steunbedrag t.o.v. de prijs van dat nieuwe materiaal, met handhaving van een goede verhouding prijs-voordeel; - het tweedehands materiaal moet de nodige technische en technologische eigenschappen vertonen om te beantwoorden aan de specificaties van het project.

Art. 92.§ 1. De ingediende aanvragen worden ingewilligd zolang de beschikbare vastleggingsmachtiging strekt. § 2. Wanneer het aantal vastleggingen die nodig zijn om de in het eerste lid van dit artikel bedoelde aanvragen in te willigen gedurende een periode van twaalf maanden, de voormelde machtiging tot vastlegging evenwel overschrijdt, zal de in dit besluit bedoelde rentesubsidie beperkt worden naar verhouding van het aantal vastleggingen die noodzakelijk zijn om deze aanvragen in te willigen.

In die veronderstelling bepaalt de Minister voor het betrokken jaar, met de instemming van de Minister van Begroting, de berekeningswijze van voormelde vermindering.

Art. 93.De geldigheidsduur van de niet-geregistreerde overeenkomsten voor de overname bij een eerste vestiging bedraagt één jaar.

Art. 94.Elke aanvraag die een kredietinstelling bij het bestuur indient voor een steun in de vorm van een rentetoelage houdt voor die instelling, die aan de erkenningsvoorwaarde voldoet, in dat het origineel exemplaar van de toekenning van de rentetoelage die de gerechtigde kreeg bij de medeling dat de Minister zijn ontwikkelingsplan goedgekeurd heeft, bij het aanvraagdossier gevoegd wordt, evenals een voor eensluidend verklaard afschrift van het origineel exemplaar van de akte van toekenning van het krediet en de eventuele bijlagen, door de partijen ondertekend. De kredietinstellingen dienen het bestuur de data mede te delen waarop de opeenvolgende stortingen worden verricht in het kader van de vrijgave van het krediet.

Het is verboden om bij het vervallen kapitaal en de vervallen rente het maximumbedrag van het kaskrediet te overschrijden.

Bij de opzegging van het krediet bezorgt de bank het bestuur een afschrift van de aan de cliënt gestuurde brief; de opzeggingsbrief moet een uitvoerig overzicht geven van de boekhoudkundige toestand van elk krediet op de dag van de opzegging ervan.

Zijn er meerdere bankinstellingen in het geding, dan zorgen ze ervoor om samen een beroep op de garantie in te dienen. Een aanvraag tot garantieprovisie dient bij het bestuur te worden ingediend binnen de drie maanden na de datum van het opzeggingsschrijven. De betaling van de provisie beëindigt de door het Gewest verschuldigde rentelast.

Art. 95.Volgende gevallen van overmacht of van buitengewone omstandigheden worden erkend : a) het overlijden van de landbouwer;b) de langdurige werkonbekwaamheid van het landbouwbedrijfshoofd;c) de onteigening van een belangrijk gedeelte van de door de landbouwer beheerde landbouwoppervlakte als die onteigening niet te voorzien was op de dag van de indiening van de aanvraag;d) een ernstige natuurramp die de landbouwoppervlakte van het bedrijf aanzienlijke schade toegebracht heeft;e) de toevallige vernietiging van de voor veeteelt bestemde bedrijfsgebouwen;f) een epizoötie waardoor het geheel of een gedeelte van de veestapel van de landbouwer wordt getroffen.

Art. 96.Voor de toepassing van dit besluit : 1° blijven erkend, de kredietinstellingen die thans erkend zijn overeenkomstig bovengenoemde wet van 15 februari 1961 en het koninklijk besluit van 25 oktober 1990;2° blijven erkend, de natuurlijke en rechtspersonen die thans erkend zijn voor het voeren van bedrijfseconomische boekhoudingen, overeenkomstig het koninklijk besluit van 21 maart 1986 betreffende de toekenning van subsidies om het houden van land- of tuinbouwbedrijfseconomische boekhoudingen aan te moedigen en de ontwikkeling van bedrijfsleidingsgroepen te bevorderen.

Art. 97.De inspecteur-generaal van het Bestuur, of bij verhindering de hem vervangende ambtenaar, is ertoe gemachtigd de uitgaven betreffende de in dit besluit bedoelde steun vast te leggen, goed te keuren en te ordonnanceren.

Art. 98.De overtredingen van dit besluit worden opgespoord, vastgesteld en gestraft overeenkomstig de bepalingen van de wet van 28 maart 1975 betreffende de handel in landbouw-, tuinbouw- en zeevisserijproducten.

De overtredingen van dit besluit kunnen het voorwerp uitmaken van een administratieve boete overeenkomstig artikel 8 van voornoemde wet van 28 maart 1975.

Als bevoegde ambtenaar om de handelingen te verrichten en de beslissingen te treffen wat betreft de administratieve geldboetes bedoeld bij vorig lid wordt de directeur-generaal van het Directoraat-generaal Landbouw van het Ministerie van het Waalse Gewest of, in geval van afwezigheid of verhindering, de ambtenaar die hem vervangt, aangewezen.

Art. 99.Het besluit van de Waalse Regering van 17 juli 1997 betreffende steun aan de landbouw (Belgisch Staatsblad van 25 oktober 1997, blz. 28449) en de wijzigingsbesluiten van de Waalse Regering van 26 oktober 2000, 17 januari 2002, 24 juli 2003, 27 mei 2004, 14 september 2006 worden opgeheven.

De steunaanvragen, ingediend vóór 31 december 2006, en de steunverbintenissen, aangegaan door het Gewest vóór 31 december 2006, worden verder behandeld volgens de bepalingen die in werking waren vóór 31 december 2006.

Art. 100.Dit besluit heeft uitwerking vanaf 1 januari 2007.

Art. 101.De Minister is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 24 mei 2007.

De Minister-President, E. DI RUPO De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN

Bijlage I Structuur en minimuminhoud van een investeringsplan over drie jaar.

BETREFT : landbouwbedrijfshoofd, verenigingen van bedrijven en verenigingen van melkproducenten - hierna "de aanvrager" genoemd.

I. Doel van het investeringsplan.

Het plan heeft een drievoudig doel dat duidelijk moet blijken uit het aanvraagdocument dat bij het bestuur wordt ingediend : Eerst moet volledig inzicht gegeven worden in de technische, leefmilieu- en financiële toestand van de aanvrager, zijn sterke en zijn zwakke punten vóór uitvoering van het ontwikkelingsplan moeten worden onderstreept.

Daarna moeten de doelstellingen die het plan in het algemeen en iedere investering op zich nastreven, duidelijk aangegeven worden. Er moet uitgelegd worden waarom de investering(en) de sterke punten nog verstevigen en/of de zwakke punten van het bedrijf verhelpen. De samenhang van de investeringen in de context van het bedrijf - in het bijzonder op economisch, leefmilieu- en financieel vlak - moet worden aangetoond.

Tenslotte moet het plan voor de aanvrager een instrument zijn om de toestand van zijn bedrijf, vereniging of andere te analyseren en de uitvoering van het vastgelegde plan op te volgen en te beoordelen.

II. Structuur en minimuminhoud van het investeringsplan.

Het plan moet minstens alle volgende gegevens, hieronder vereist, ter sprake brengen. Als een gegeven onbeschikbaar is, moet daar de reden voor worden opgegeven.

Een plan dat niet alle gegevens voorstelt, is onontvankelijk.

Het plan moet op papier ingediend worden, met een afschrift op een elektronische informatiedrager in de vorm bepaald door de Minister.

Alle economische gegevens, rendabiliteits-, aflossingsberekeningen enz. moeten op spreadsheets voorgesteld worden en de berekeningen moeten nauwkeurig uitgewerkt en begrijpelijk zijn. Alle stukken inzake administratie, belastingen, boekhouding en andere bewijsstukken die voor de controle van de gegevens verstrekt door de aanvrager nodig zijn, kunnen bij het bestuur worden opgevraagd. Wie weigert een verantwoording te verstrekken, ziet zijn ontwikkelingsplan verworpen worden. HOOFDSTUK 1. - Voorstelling van het bedrijf Voorstelling van de aanvrager (en de leden bij een groepering) : alle gegevens voor de beoordeling van de vraag of men voor steun in aanmerking komt en voor de naleving van de vereisten van dit besluit.

Informatie over de andere personen die in het bedrijf werken : beroepsbekwaamheid, statuut en werktijdregeling in het bedrijf.

Voorstelling van het bedrijf of de vereniging de voorbije drie jaar (of sinds oprichting) : alle relevante technische, leefmilieu-, economische en boekhoudkundige informatie om een volledig beeld te geven van de toestand en de evolutie de voorbije drie jaar. Een analyse van de sterke en de zwakke punten van het bedrijf moet gewag maken van de punten die voorrang moeten krijgen. Er dient melding te worden gemaakt van deelnames aan CVGL's en/of voedergroeperingen. HOOFDSTUK 2. - Het investeringsplan Doelstellingen van het investeringsplan.

In dit deel moet als eerste vereiste een doelstelling voor het plan worden bepaald.

Die doelstelling moet voldoende nauwkeurig te zijn om realiseerbaar te zijn, becijferd en controleerbaar.

Als het plan uit meerdere delen bestaat, moeten er nevendoelstellingen worden bepaald. Er moet worden aangetoond hoe de doelstelling(en) van het ontwikkelingsplan de sterke punten verstevigt (-en) en de zwakke punten verhelpt (-en), zoals vastgesteld in hoofdstuk één. Van de doelstelling en de nevendoelstellingen wordt dan niet meer afgeweken.

De middelen mogen wel aangepast worden om de doelstelling te bereiken.

In dit hoofdstuk 2.1. wordt ingegaan op het kwalitatieve aspect van het plan : "wat wil men bereiken en waarom ?". Hoofdstuk 2.2. gaat in op het "hoe?". 2.2. Inhoud van het investeringsplan. 2.2.1. De investeringen voor de gehele duur van het investeringsplan.

Alle investeringen die voorzien zijn voor de gehele drie jaar van het plan, met een hoger bedag dan euro 5.000, worden vermeld zelfs als er geen steunaanvraag voor is ingediend. Voor die laatste gevallen worden enkel de aard, de raming van de kostprijs en de datum bepaald voor de investering vermeld.

Voor elke losse investering waarvoor een steunaanvraag is ingediend, worden de aard van de investering, de samenhang van de investering met de vastgestelde doelstelling(en) en de implicaties van winsten en baten van het bedrijf omstandig omschreven. Er wordt een omstandige omschrijving gegeven van de voorziene aflossingen, de aard van de ingediende verantwoordingsstukken en, tenslotte indien voorkomend, van het vervangen materiaal, het hernieuwd en/of aangepaste gebouw.

Er dient ook te worden ingegaan op de wijze waarop de voorziene investering voor steun in aanmerking kan komen, evenals op het niveau van de aangevraagde steun. Per investering geeft het plan eveneens nauwkeurig (één van) de indicatoren aan waardoor kan worden nagegaan of de investering aan de doelstellingen tegemoetkomt. 2.2.2 Samenvattende tabel van de investeringen voor de gehele duur van het investeringsplan.

Die samenvatting geeft een overzicht van alle sleutelgegevens van het investeringsplan : opschrift van de losse investeringen waarvoor steun is aangevraagd datum (duur) voorzien voor de uitvoering voorziene kostprijs percentage en bedrag van de verwachte steun indicator voor zelfcontrole i.v.m. die investering gewenste steunvorm andere gegevens, door de Minister te bepalen Die samenvatting is het situatieoverzicht van het plan. Het wordt bij elke aanpassing van het plan bijgewerkt en legt de evolutie van de verwezenlijkingen en de zelfcontroles die de aanvrager uitvoerde, uit. 2.2.3. Previsionele bedrijfsrekening na uitvoering van het investeringsplan.

Na de recentste bedrijfsrekening op het ogenblik van indiening van het plan en op grond van het voorziene tijdschema voor de investeringen en de verwachte kosten en ontvangsten, een previsionele bedrijfsrekening opstellen eindigend drie jaar na begin van het plan. De financiële gevolgen van elke investering moeten beoordeeld kunnen worden.

Zijn er geen beschikbare gegevens, dan moet er naar beschikbare concrete gegevens gezocht worden bij de aanvrager, eventueel met de hulp van een adviseur.

Op grond van een kwantitatieve en een kwalitatieve analyse van deze projectie moeten de resultaatindicatoren voor de onder 1 aangevraagde doelstellingen bepaald worden. 3. Verbintenis van de aanvrager. Elke aanvraag moet juist boven de handtekening van de aanvrager volgende tekst bevatten : Ik verklaar op erewoord dat alle gegevens van deze aanvraag wel degelijk aan mijn toestand van heden beantwoorden en dat het het investeringsplan, voorgesteld onder punt 2, wel degelijk beantwoordt aan mijn werkelijke investeringsintenties voor de komende drie jaar.

Ik verbind me ertoe alle middelen in te zetten om de doelstelling(en) die ik bepaald heb volgens de middelen, omschreven in het plan, te bereiken. Zoniet ben ik mij ervan bewust dat ik het risico loop de steun die mij in het kader van het investeringsplan uitbetaald wordt, geheel of gedeeltelijk terug te moeten betalen.

Als er de hulp een adviseur ingeroepen wordt, moeten zijn naam en de erkende structuur waarvan hij afhangt vermeld worden, en de adviseur moet het document medeondertekenen.

III. Minimuminhoud van de aanvragen tot aanpassing van het plan.

Een aanvraag tot aanpassing van het plan, zoals bepaald in artikel 8, § 4, moet minstens volgende gegevens bevatten. HOOFDSTUK 1. - Motivering van de aanvraag tot aanpassing van het plan Elke aanvraag moet de verandering in de toestand van de aanvrager zoals voorgesteld in hoofdstuk 1 van het plan, nauwkeurig aangeven, evenals elke externe evolutie die buiten zijn wil om plaatsvindt, waardoor de aanpassing van het goedgekeurde plan gemotiveerd en verantwoord wordt. HOOFDSTUK 2. - Aanpassingen van het investeringsplan Per gewijzigde of toegevoegde investeringen moeten de gegevens bepaald in 2.2.1. van het plan ingediend worden. Dat is evenwel niet verplicht als van een investering afgezien wordt zonder aanvraag tot aanpassing.

De samenvattende tabel van 2.2.2. van het plan wordt bijgewerkt en de previsionele bedrijfsrekening, aangevraagd in 2.2.3. van het plan, moet herzien worden, de analyses aangepast en, eventueel, de resultaatindicatoren gewijzigd.

Als de aanpassing enkel betrekking heeft op de uitvoeringsdatum en/of op de duur van de verwezenlijking van één of meer investeringen voorzien in het plan, moet de aanvraag enkel aangeven waarom die verandering(en) optreedt (optreden) in het tijdschema voor de uitvoering ervan en moet verantwoord worden dat de samenhang met de andere investeringen van het plan behouden worden, evenals met de rendabiliteitsdoelstellingen bepaald in de previsionele bedrijfsrekening bepaald in 2.2.3. van het plan.

Eventueel moet laatstgenoemde aangepast worden, samen met de daaruit voortvloeiende resultaatindicatoren.

Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 24 mei 2007 betreffende steun aan de landbouw.

Namen, 24 mei 2007 De Minister-President, E. DI RUPO De Minister van Landbouw en Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN

Bijlage II Structuur en minimuminhoud van een investeringsplan over drie jaar, voorgesteld door een coöperatieve.

BETREFT : CVGL, coöperatieve verwerkings- en afzetvennootschap hierna "de aanvrager" genoemd.

I Doel van het investeringsplan.

Uit het plan moet duidelijk de winst blijken voor ALLE leden die de aanvrager vormen, dankzij de investeringen bepaald bij dat plan. 1. Het moet de aanvrager voorstellen (doelstellingen, historiek en behaalde resultaten, sterke en zwakke punten);2. Daarna moeten de doelstellingen die het plan in het algemeen en iedere investering op zich nastreven, duidelijk aangegeven worden.Er moet uitgelegd worden waarom de investering(en) de sterke punten nog verstevigen en/of de zwakke punten van het bedrijf verhelpen. 3. Tenslotte moet het plan voor de aanvrager een instrument zijn om de toestand van zijn bedrijf, vereniging of andere te analyseren en de uitvoering van het vastgelegde plan op te volgen en te beoordelen. II. Structuur en minimuminhoud van het investeringsplan.

Het plan moet minstens alle volgende gegevens, hieronder vereist, ter sprake brengen. Als een gegeven onbeschikbaar is, moet daar de reden voor worden opgegeven.

Een plan dat niet alle gegevens voorstelt, is onontvankelijk.

Het plan moet op papier ingediend worden, met een afschrift op een elektronische informatiedrager in de vorm bepaald door de Minister.

Alle economische gegevens, rendabiliteits-, aflossingsberekeningen enz. moeten op spreadsheets voorgesteld worden en de berekeningen moeten nauwkeurig uitgewerkt en begrijpelijk zijn.

Alle stukken inzake administratie, belastingen, boekhouding en andere bewijsstukken die voor de controle van de gegevens verstrekt door de aanvrager nodig zijn, kunnen bij het bestuur worden opgevraagd. Wie weigert een verantwoording te verstrekken, ziet zijn ontwikkelingsplan verworpen worden. HOOFDSTUK 1. - Voorstelling van de aanvrager Voor een CVGL. 1. Voorstelling door de aanvrager en alle verklaarde leden van alle gegevens voor de beoordeling van de vraag of men voor steun in aanmerking komt en voor de naleving van de vereisten van dit besluit. Voorstelling van de verslagen van de twee laatste jaarvergaderingen (of die beschikbaar sinds oprichting), medeondertekend door alle leden met minstens de activiteiten van de CVGL, haar rekeningen en vooral de verdeling van het gebruik van het materieel van de groepering onder de leden en/of het aandeel in de werking van de structuur.

Voorstelling van de sterke en de zwakke punten van de CVGL. Voor een coöperatieve verwerkings- en/of afzetvennootschap.

Oprichtingsdatum, statutaire doelstellingen en voorstelling van alle gegevens voor de beoordeling van de vraag of men voor steun in aanmerking komt en voor de naleving van de vereisten van dit besluit.

Voorstelling van de leden van de coöperatieve : verdeling landbouwers (al dan niet hoofdberoep) en andere. De gegevens die het maximumsteunbedrag kunnen bepalen overeenkomstig artikel 52.

Vertegenwoordigingsniveau en rol van de landbouwers in de verschillende beheers- en werkingsorganen van de coöperatieve.

Voorstelling van de verslagen van de laatste twee jaarvergaderingen (of die beschikbaar sinds oprichting) en die minstens de activiteiten en de rekeningen van de coöperatieve omvatten.

Voorstelling van de sterke en de zwakke punten van de coöperatieve Alle stukken inzake administratie, belastingen, boekhouding en andere bewijsstukken die voor de controle van de gegevens verstrekt door de aanvrager nodig zijn, kunnen bij het bestuur worden opgevraagd. Wie weigert een verantwoording te verstrekken, ziet zijn ontwikkelingsplan verworpen worden. HOOFDSTUK 2. - Het investeringsplan Doelstellingen van het investeringsplan.

In dit deel moet als eerste vereiste een doelstelling voor het plan worden bepaald.

Die doelstelling moet voldoende nauwkeurig te zijn om realiseerbaar te zijn, becijferd en controleerbaar.

Als het plan uit meerdere delen bestaat, moeten er nevendoelstellingen worden bepaald. Er moet worden aangetoond hoe de doelstelling(en) van het ontwikkelingsplan de sterke punten verstevigt (-en) en de zwakke punten verhelpt (-en), zoals vastgesteld in hoofdstuk één.

Van de doelstelling en de nevendoelstellingen wordt dan niet meer afgeweken.

De middelen mogen wel aangepast worden om de doelstelling te bereiken.

In dit hoofdstuk 2.1. wordt ingegaan op het kwalitatieve aspect van het plan : "wat wil men bereiken en waarom ?". hoofdstuk 2.2. gaat in op het "hoe?".

Inhoud van het investeringsplan. 2.1. De investeringen voor de gehele duur van het investeringsplan.

Alle investeringen die voorzien zijn voor de gehele drie jaar van het plan, met een hoger bedag dan de minimumwaarden van de investering bepaald bij dit besluit, worden vermeld zelfs als er geen steunaanvraag voor is ingediend. Voor die laatste gevallen worden enkel de aard, de raming van de kostprijs en de datum bepaald voor de investering vermeld.

Voor elke losse investering waarvoor een steunaanvraag is ingediend, worden de aard van de investering, de samenhang van de investering met de vastgestelde doelstelling(en) en de implicaties van winsten en baten van de CVGL of de verwerkings- en afzetcoöperatieve omstandig omschreven. Voorziene aflossingen, de aard van de ingediende verantwoordingsstukken en, tenslotte indien voorkomend, van het vervangen materiaal, het hernieuwd en/of aangepaste gebouw moeten omstandig omschreven worden.

Er dient ook te worden ingegaan op de wijze waarop de voorziene investering voor steun in aanmerking kan komen, evenals op het niveau van de aangevraagde steun. Per investering geeft het plan eveneens nauwkeurig (één van) de indicatoren aan waardoor kan worden nagegaan of de investering aan de doelstellingen tegemoetkomt. 2.2 Samenvattende tabel van de investeringen voor de gehele duur van het investeringsplan.

Die samenvatting geeft een overzicht van alle sleutelgegevens van het investeringsplan : opschrift van de losse investeringen waarvoor steun is aangevraagd datum (duur) voorzien voor de uitvoering voorziene kostprijs percentage en bedrag van de verwachte steun indicator voor zelfcontrole ivm die investering gewenste steunvorm andere gegevens, door de Minister te bepalen Die samenvatting is het situatieoverzicht van het plan. Het wordt bij elke aanpassing van het plan bijgewerkt en legt de evolutie van de verwezenlijkingen en de zelfcontroles die de aanvrager uitvoerde, uit. 2.3. Previsionele bedrijfsrekening na uitvoering van het investeringsplan.

Na de recentste bedrijfsrekening op het ogenblik van indiening van het plan en op grond van het voorziene tijdschema voor de investeringen en de verwachte kosten en ontvangsten, een previsionele bedrijfsrekening opstellen eindigend drie jaar na begin van het plan. De financiële gevolgen van elke investering moeten beoordeeld kunnen worden.

Op grond van een kwantitatieve en een kwalitatieve analyse van deze projectie moeten de resultaatindicatoren voor de onder 1 aangevraagde doelstellingen bepaald worden. 3. Verbintenis van de aanvrager..

Elk ontwikkelingsplan moet juist boven de handtekening van de landbouwers die lid zijn van de CVGL of van de verantwoordelijken van de verwerkings- en afzetcoöperatieve volgende tekst bevatten : Wij, vennoten van de CVGL of de verwerkings- en/of afzetcoöperatieve verklaren op erewoord dat alle gegevens van deze aanvraag wel degelijk aan de toestand van heden van (...) beantwoorden en dat het het investeringsplan, voorgesteld onder punt 2, wel degelijk beantwoordt aan de werkelijke investeringsintenties van (...) voor de komende drie jaar. De CVGL (of de coöperatieve) verbindt me ertoe alle middelen in te zetten om de doelstelling(en) die ik bepaald heb volgens de middelen, omschreven in het plan, te bereiken. Zoniet zijn wij er ons van bewust dat wij het risico lopen de steun die ons in het kader van het investeringsplan uitbetaald wordt, geheel of gedeeltelijk terug te moeten betalen.

Daarbij enkel voor de CVGL's.

Ik verbind mij ertoe geen enkele investering voorzien in het plan uit te voeren dat overlappingen heeft met investeringen die ik in eigen naam op mijn bedrijf heb uitgevoerd.

Wij, vennoten van de CVGL, verbinden ons ertoe geen enkele investering van dit plan uit te voeren waarvoor een individuele steunaanvraag is ingediend in het kader van een ander plan.

Als er de hulp een adviseur ingeroepen wordt, moeten zijn naam en de erkende structuur waarvan hij afhangt vermeld worden, en de adviseur moet het document medeondertekenen.

III. Minimuminhoud van de aanvragen tot aanpassing van het plan.

Een aanvraag tot aanpassing van het plan, zoals bepaald in artikel 8, § 4, of artikel 44 dient minstens de bestanddelen van deel III van bijlage I te bevatten.

Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 24 mei 2007 betreffende steun aan de landbouw Namen, 24 mei 2007.

De Minister-President, E. DI RUPO De Minister van Landbouw en Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN

Bijlage III Structuur en minimuminhoud en toelaatbare investeringen in het kader van een investeringsplan over drie jaar ingediend door een voedergroepering of een groepering van melkproducenten.

BETREFT : voedergroepering of groepering van melkproducenten - hierna "de aanvrager" genoemd.

INVESTERING DIE IN AANMERKING KOMT. Voor een investeringsplan over drie jaar ingediend door een voedergroepering komen in aanmerking : 1. precisie-zaaimachine voor maïs en andere voedergewassen;2. meststrooimachine, mesttank, mestspreider, composteringsmateriaal;3. verstuiver van gewasbeschermingsmiddelen;4. maaier-kneuzer en andere machines bestemd om alle voedergewassen te oogsten met het oog op het ensileren of het hooien;5. opraapwagen voor voeder;6. laad- en losmachines voor het laden, afladen, inkuilen en ensileren van ruw voeder alsook voor de verdeling daarvan;7. kunstmatige hooidroger;8. materiaal voor het onderhoud van voedergewassen en het opnieuw inzaaien van weilanden;steenverzamelhark of -breekwals; 9. materiaal voor de gezamenlijke installatie van omheiningen en drinkplaatsen;10. materiaal voor het onderhoud van hagen. Voor een investeringsplan over drie jaar ingediend door een groepering van melkproducenten komen in aanmerking : alle in aanmerking komende investeringen van hoofdstuk III van dit besluit.

Het investeringsplan over drie jaar ingediend door een aanvrager wordt voorgesteld volgens structuur en minimuminhoud van bijlage I : HOOFDSTUK 1. - Voorstelling van het bedrijf Individuele voorstelling door elk lid van de groepering en voorstelling van de groepering. HOOFDSTUK 2. - Het investeringsplan Afdelingen 2.1 en 2.2 : samen voorgesteld door alle leden van de groepering (voeder-, of melkproducenten). Afdeling 2.3., samen voorgesteld voor de groepering met voorstelling

van de gevolgen van de situaties voor elk lid van de groepering individueel.

Een aanvraag tot aanpassing van het plan, zoals bepaald in artikel 8, § 4, of artikel 44 dient minstens de bestanddelen van deel III van bijlage I te bevatten.

Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 24 mei 2007 betreffende steun aan de landbouw Namen, 24 mei 2007.

De Minister-President, E. DI RUPO De Minister van Landbouw en Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN

Bijlage IV Structuur en minimuminhoud van een ontwikkelingsplan bij eerste vestiging.

I. Doel van het ontwikkelingsplan.

Bij een bedrijfsoprichting moet het plan de technische en financiële haalbaarheid van het nieuwe bedrijf tijdens de eerste zes jaar van zijn werking aantonen.

Bij een gehele of gedeeltelijke overname heeft het plan een drievoudig doel dat duidelijk moet blijken uit het aanvraagdocument dat bij het bestuur wordt ingediend : Eerst moet er een volledige beeld gegeven worden van het bedrijf en van de sterke en de zwakke punten bij de overname ervan. Dat betreft zowel de waarde van de overgenomen - en de niet-overgenomen - activa als de technische, leefmilieu-, financiële en personeelstoestand van het bedrijf bij de overname.

Daarna moet duidelijk gewezen worden op de globale doelstellingen die over zes jaar nagestreefd worden bij de overname en dienen de behoeften (of de afwezigheid ervan) aan bijkomende investeringen aangetoond te worden tijdens de eerste drie jaar na de overname om de leefbaarheid en de rendabiliteit van het overgenomen bedrijf te waarborgen. Er moet uitgelegd worden waarom de investering(en) de sterke punten nog verstevigen en/of de zwakke punten van het bedrijf verhelpen. De samenhang van de investeringen in de context van het bedrijf - in het bijzonder op economisch, leefmilieu- en financieel vlak - moet worden aangetoond. Het moet eveneens de behoeften aan opleiding en adviezen aangeven.

Tenslotte moet het plan voor de overnemer een instrument zijn om de toestand van zijn bedrijf, vereniging of andere te analyseren en de uitvoering van het vastgelegde plan op te volgen en te beoordelen.

II. Structuur en minimuminhoud van het ontwikkelingsplan.

Het plan moet minstens alle volgende gegevens, hieronder vereist, ter sprake brengen. Als een gegeven onbeschikbaar is, moet daar de reden voor worden opgegeven.

Een plan dat niet alle gegevens voorstelt, is onontvankelijk.

Het plan moet op papier ingediend worden, met een afschrift op een elektronische informatiedrager in de vorm bepaald door de Minister.

Alle economische gegevens, rendabiliteits-, aflossingsberekeningen enz. moeten op spreadsheets voorgesteld worden en de berekeningen moeten nauwkeurig uitgewerkt en begrijpelijk zijn. Alle stukken inzake administratie, belastingen, boekhouding en andere bewijsstukken die voor de controle van de gegevens verstrekt door de aanvrager nodig zijn, kunnen bij het bestuur worden opgevraagd. Wie weigert een verantwoording te verstrekken, ziet zijn ontwikkelingsplan verworpen worden. HOOFDSTUK I. - Voorstelling van de landbouwer die zich voor het eerst vestigt alle gegevens voor de beoordeling van de vraag of men voor steun in aanmerking komt en voor de naleving van de vereisten van dit besluit worden voor de aanvrager voorgesteld Bij gedeeltelijke overname worden er inlichtingen gegeven over de vennoot en over alle andere personen die in het bedrijf werken : beroepsbekwaamheid, statuut en werktijdregeling in het bedrijf.

HOOFDSTUK 2. - Voorstelling van het ontwikkelingsplan 2.1. Bedrijfsoprichting.

Voorstelling van een volledig dossier met bepaling van de aard en de omvang van de voorziene producties en alle nodige investeringen om die doelstellingen na te streven.

Daarnaast moeten worden verstrekt : Het plan voor de vestiging van het nieuwe bedrijf en van alle gebouwen, en de desbetreffende bestekken;

Een previsioneel financieel plan op zes jaar met bedrijf- en resultaatrekening;

Een vermoedelijk tijdschema voor de uitvoering;

De globale vergunning, en zoniet een afschrift van het aanvraagdossier.

Proformafacturen en bestekken voor alle investeringen voorzien door het plan.

Alle stukken inzake administratie, belastingen, boekhouding en andere bewijsstukken die voor de controle van de gegevens verstrekt door de aanvrager nodig zijn, kunnen bij het bestuur worden opgevraagd. Wie weigert een verantwoording te verstrekken, ziet zijn ontwikkelingsplan verworpen worden.

Het previsionele financiële plan moet de rendabiliteit op middellange termijn aantonen van de oprichting en de bekwaamheid om de doelstelling van artikel 22, § 9, na te streven. 2.2. Gehele of gedeeltelijke bedrijfsovername. 2.2.1. Voorstelling van de overname.

Een volledige doorlichting van het bedrijf moet gemaakt worden inzake menselijke middelen, technische en financiële middelen, ook - bij gedeeltelijke overname - voor het deel van het bedrijf dat niet overgenomen wordt.

Bij een gedeeltelijke overname moet de keuze gemotiveerd en verantwoord worden wat het technische en financiële voordeel van de overnemer. 2.2.2. Financiële structuur van de overname.

Lijst en waarde van alle roerende en onroerende goederen vallend onder de overname en indvidueel de financieringswijze en de voorwaarde van de afkoop (in het bijzonder bij een lening) aangeven.

De lijst splitsen in twee groepen : komt niet in aanmerking voor de steunaanvraag OF komt in aanmerking voor de steunaanvraag. In laatste geval aangeven : wens kapitaalsteun of rentetoelage. 2.2.3. Doelstellingen van de overname Doelstellingen bepalen overd rie en zes jaar voor de productie, de diversificatie of andere voor de overname en aangeven (en verantwoorden) of een investeringsplan noodig is om ze te bereiken.

Aangeven hoe de sterke punten verstevigd en de zwakke punten verholpen kunnen worden, zoals vastgesteld in de voorstelling van de overname.

Eveneens een tijdschema opgeven voor de uitvoering van die doelstellingen. 2.2.3. a. Geen investeringsplan Vertrekkend van de financiële toestand bij aanvang van de overname of oprichting en rekening houdend met de financiële lasten voorgesteld in 2.2.2. en de verwachte ontvangsten na uitvoering van de doelstellingen vastgesteld voor de overname, een previsionele bedrijfsrekening voorstellen na de eerste drie overnamejaren. De previsionele bedrijfsrekening moet de rendabiliteit op middellange termijn aantonen en de bekwaamheid om de doelstelling van artikel 22, § 9, na te streven.

Op grond van een kwantitatieve en een kwalitatieve analyse van deze projectie moeten de resultaatindicatoren voor de onder 1 aangevraagde doelstelling(en) bepaald worden. 2.2.3.b Met investeringsplan De voorwaarden voor de voorstelling en, in voorkomend geval, de aanpassing van een investeringsplan zijn gelijk aan die bepaald in bijlage I. Het previsionele bedrijfsplan moet alle specifieke kosten van de overname van het bedrijf in rekening brengen. Het moet de rendabiliteit op middellange termijn aantonen en de bekwaamheid om de doelstelling van artikel 22, § 9, na te streven.

Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 24 mei 2007 betreffende steun aan de landbouw.

Namen, 24 mei 2007.

De Minister-President, E. DI RUPO De Minister van Landbouw en Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN

Bijlage V Structuur en minimuminhoud van de steunaanvraag voor een individuele investering.

BETREFT : landbouwers, verenigingen van bedrijven, CVGL's, groeperingen en verenigingen van melkproducenten en voedergroeperingen - hierna "de aanvrager" genoemd. - Elke aanvraag betreft een individuele investering. - Enkel voor aanvragers die geen plan in uitvoering of een ingediend plan hebben. - Aanvraag opgeschort zodra de aanvrager een plan indient bij het bestuur.

Minimuminhoud van een aanvraag. In voorkomend geval kan de Minister alle andere relevant geachte gegevens opvragen om de aanvraag te beoordelen. HOOFDSTUK 1. - Voorstelling van de aanvrager Alle gegevens voor de beoordeling van de vraag of men voor steun in aanmerking komt en voor de naleving van de vereisten van dit besluit.

Informatie over de andere personen die in het bedrijf werken : beroepsbekwaamheid, statuut en werktijdregeling in het bedrijf.

Voorstelling van de financiële verbintenissen van de aanvrager (schulden, bankleningen, achterstallige sociale en fiscale last,...) Voorstelling van de drukfactoren inzake leefmilieu van de aanvrager. HOOFDSTUK 2. - Voorstelling van de investering Materiële (roerende) investering. motivering, aard en kostprijs van de investering; als gelijkaardig materiaal reeds op het bedrijf aanwezig is, motivering en relevantie van de vervanging; motivering van het in aanmerking komen van de investering en steunpercentage; - financiële kost en bedrijfs- en aflossingskosten uit de investering (evenals in voorkomend geval de verkopen van de vervangen roerende goederen);

Onroerende investering : motivering, aard en kostprijs van de investering; globale vergunning of datum van indiening en dossieraanvraag (indien niet nodig, verantwoorden) voorstelling van een plan motivering van het in aanmerking komen van de investering en steunpercentage; financiële kost en bedrijfs- en aflossingskosten uit de investering (evenals in voorkomend geval de verkopen van de vervangen roerende goederen); HOOFDSTUK 3. - Verbintenis van de aanvrager De aanvrager verklaart op erewoord : dat geen enkele verstrekte inlichting onjuist of onvolledig is dat geen enkele steun wordt gekregen, rechtstreeks of onrechtstreeks, binnen de zes jaar voor een andere gelijkaardige investering of die kan dienen voor een gelijkaardig doel of gebruik Zoniet loopt hij het risico alle gekregen steun te moeten terugbetalen.

Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 24 mei 2007 betreffende steun aan de landbouw Namen, 24 mei 2007.

De Minister-President, E. DI RUPO De Minister van Landbouw en Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN

Bijlage VI Erkenningscriteria voor de adviseringsstructuren de adviseurs.

De adviseringsstructuren moeten, om erkend te worden en te blijven : hun hoofdbedrijfszetel hebben of erkend zijn in het Waalse Gewest; opgericht zijn in de vorm van een handelsvennootschap, een VZW, een beroepsvereniging in de landbouwsector of een openbare instelling die niet deel uitmaakt van het Ministerie van het Waalse Gewest; hun activiteiten moeten geheel of gedeeltelijk betrekking hebben op de opleiding en de popularisering, op het toegepast onderzoek of de bijstand bij het beheer van landbouwbedrijven en, indien nodig, op de voering van boekhoudingen; actief zijn in hun activiteitengebied sinds minstens vijf jaar en kunnen aantonen dat ze regelmatige contacten hebben in de opvolging, de advisering, de opleiding en de voorlichting met minstens vijftig landbouwers; zodanig gestructureerd zijn dat een minimumaantal van drie landbouw-, tuinbouw-, bosbouw- of veeteeltspecialisten met een kwalificatie en beroepservaring actief deelnemen aan de werking van de structuur; - geleid worden door een verantwoordelijke met een masterdiploma burgerlijk ingenieur, landbouwingenieur of industrieel ingenieur met een land- of tuinbouworiëntatie of die een beroepservaring kan aantonen in de advisering en het beheer van het landbouwbedrijf die erkend zal worden door het bestuur;

De adviseurs moeten, om erkend te worden en te blijven : werken bij de erkende adviseringsstructuur; houder zijn van minstens een diploma van het hoger secundair onderwijs van een landbouw-, tuinbouw-, bosbouw- of veeteeltrichting, aangevuld met een minimumberoepservaring van vijf jaar in het adviseren van landbouw-, tuinbouw-, bosbouw-, of veeteeltbedrijven.

Op grond van hun beroepservaring, hun kennis kunnen aantonen van de EG-, Belgische en gewestelijke regelgeving inzake normering en plattelandsontwikkeling;

Op grond van hun beroepservaring, hun kennis kunnen aantonen van de landbouwboekhouding en het beheer van bedrijven;

Een adviseur mag jaarlijks voor niet meer dan 40 bedrijven de opstelling en de opvolging van de uitvoering van ontwikkelings- en/of investeringsplannen op zich nemen.

De erkenning van de adviseringsstructuren en de individuele erkenning van de adviseurs wordt toegekend voor een duur van vijf jaar, verlengbaar, na indiening van een dossier dat de naleving van onderstaande criteria aantoont.

Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 24 mei 2007 betreffende steun aan de landbouw Namen, 24 mei 2007.

De Minister-President, E. DI RUPO De Minister van Landbouw en Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN

^