Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 25 september 2008
gepubliceerd op 15 oktober 2008

Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de sectorale voorwaarden voor spuitcabines

bron
waalse overheidsdienst
numac
2008203665
pub.
15/10/2008
prom.
25/09/2008
ELI
eli/besluit/2008/09/25/2008203665/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

25 SEPTEMBER 2008. - Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de sectorale voorwaarden voor spuitcabines


De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, inzonderheid op de artikelen 4, 5, 7, 8, 9 en 62;

Gelet op het koninklijk besluit van 3 augustus 1976 houdende algemeen reglement voor het lozen van afvalwater in de gewone oppervlaktewateren, in de openbare riolen en in de kunstmatige afvoerwegen voor regenwater;

Gelet op het advies nr. 44.353/4 van de Raad van State, gegeven op 9 juni 2008, overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Overwegende dat de voorschriften van het koninklijk besluit van 3 augustus 1976 houdende algemeen reglement voor het lozen van afvalwater in de gewone oppervlaktewateren, in de openbare riolen en in de kunstmatige afvoerwegen voor regenwater, die aanvankelijk zijn genomen ter uitvoering van artikel 3, § 1, van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, nu opgeheven, voortaan hun wettelijke grondslag vinden in de bepalingen van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning op grond waarvan de Regering bevoegd is om algemene voorwaarden in de zin van hoofdstuk I, afdeling III, van dit decreet vast te leggen;

Overwegende dat de Regering, wanneer ze sectorale voorwaarden vastlegt, krachtens artikel 5, § 2, derde lid, van het decreet van 11 maart 1999 slechts van de algemene voorwaarden mag afwijken voor zover ze die afwijking motiveert;

Overwegende dat het koninklijk besluit van 3 augustus 1976 nu gedeeltelijk verouderd is; dat sommige van de bepalingen ervan immers zijn opgenomen in Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt (hoofdstuk VI. - Algemeen Reglement voor de sanering van het stedelijk afvalwater) wat betreft het huishoudelijk afvalwater en in het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de algemene voorwaarden voor de exploitaie van de inrichtingen bedoeld in het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;

Overwegende dat sommige parameters bedoeld in het koninklijk besluit van 3 augustus 1976 tegenwoordig niet meer relevant zijn, niet meer toepasselijk zijn op het geheel van de activiteitensectoren of verwijzen naar analysemethodes die nu verboden zijn, o.a.: - de ontbindingstest met methyleenblauw, een parameter die niet meer gebruikt wordt; - de met tetrachloorkoolstof afscheidbare koolwaterstoffen, waarvan de analyse nu verboden is en waarvoor een andere methode wordt gebruikt;

Overwegende tenslotte dat de opheffing van het koninklijk besluit van 3 augustus 1976 als gevolg heeft dat het aantal reglementaire teksten die op een inrichting toepasselijk zijn beperkt wordt en zodoende beantwoordt aan de wil van de Waalse Regering om een programma voor administratieve rationalisering en vereenvoudiging aan te nemen;

Overwegende dat dit besluit aan de Europese Commissie meegedeeld werd overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij; dat de Europese Commissie geen opmerking heeft gemaakt;

Op de voordracht van de Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en begripsomschrijving

Artikel 1.Deze sectorale voorwaarden zijn van toepassing op de spuitcabines bedoeld in de rubriek 50.20.02 en op de lozingen van industrieel afvalwater van spuitcabines bedoeld in rubriek 90.10.01 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten.

Art. 2.Voor de toepassing van deze voorschriften wordt verstaan onder : 1° spuitcabine : het lokaal voorbehouden aan de luchtdrukbehandeling;2° voorafgaande behandeling : het verwijderen van vuil, oliën en vetten, schilfers, korsten van het branden, lamineren of solderen, roest of andere corrosieve producten, oude coating, die de voertuigen of delen ervan bedekken die geverfd, gelakt of gevernist moeten worden;3° voorafgaande mechanische behandeling : voorafgaande behandeling via een mechanisch procédé, zoals afkrabben, borstelen, schuren en de behandeling via luchtdruk, centrifuge of vloeistofstraal;4° voorafgaande chemische behandeling : chemische reiniging door middel van : a) een basische ontvetter;b) (organische) oplosmiddelen;c) emulsies of van producten die emulsies vormen bij het reinigen;d) het afbijten om oxidatieproducten of lamineerkorsten te verwijderen;5° luchtdrukbehandeling : het spuiten van verf of vernis door middel van een snelle luchtstroom met behulp van een pistool;6° basisluchtdrukbehandeling : het spuiten van een grondlaag - aanbrengen van "surfacer", "primer", "fuller" - door middel van een snelle luchtstroom; 7° het overspuiten van voertuigen : alle industriële of commerciële activiteiten i.v.m. het aanbrengen van een coating en de daarmee verband houdende ontvettingsactiviteiten op de originele coating van wegvoertuigen en hun aanhangwagens, hun bestanddelen alsook de veiligheidstoebehoren, of op een deel van een dergelijk voertuig, die als onderdeel van de reparatie, de bescherming of de decoratie van voertuigen buiten de fabricage-installaties uitgevoerd worden met producten voor het overspuiten van voertuigen zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 7 oktober 2005 inzake de reductie van het gehalte aan vluchtige organische stoffen in bepaalde verven en vernissen en in producten voor het overspuiten van voertuigen; 8° bestaande inrichting : inrichting die behoorlijk is vergund vóór de inwerkingtreding van dit besluit.De inrichting waarvoor de vergunningsaanvraag vóór de inwerkingtreding van dit besluit is ingediend, wordt met een bestaande inrichting gelijkgesteld. HOOFDSTUK II. - Vestiging en bouw

Art. 3.§ 1. De spuitcabine bestaat uit vuurvaste en onbrandbare materialen. § 2. De deuren van de spuitcabine openen naar buiten toe. De doorgangen worden vrijgehouden van hindernissen. § 3. De leidingen en kokers voor de dampafvoer bestaan uit vuurvaste materialen en worden geïnstalleerd zodat eventuele afzettingen erin makkelijk weggehaald kunnen worden.

Alle metalen delen van die leidingen hebben aardleiding. § 4. De spuitcabine is uitgerust met een gebruiksurenteller.

Art. 4.Wanneer de inrichting, de bijgebouwen of lokalen ervan naast een bewoond lokaal liggen, zijn ze hiervan gescheiden door muren, holle vloerplaten, wanden, uit baksteen of beton, plafonds en vloeren die minstens een uur vuurbestendig zijn.

De deuren tussen de bewoonde lokalen en de inrichting en de bijgebouwen of lokalen ervan gaan automatisch dicht en zijn minstens een halfuur vuurbestendig.

Art. 5.Wanneer de inrichting, de bijgebouwen of lokalen ervan naast een bewoond lokaal liggen, beschikken ze over een eigen toegang.

Art. 6.De ingangsportalen, die van de inrichting gescheiden zijn door een openluchtbinnenplaats van minstens drie meter diep of die geïsoleerd zijn door een deur die minstens een halfuur vuurbestendig is, worden niet beschouwd als bijgebouwen zoals bedoeld in artikel 4.

Art. 7.De branddeuren en nooduitgangen van de inrichting openen naar buiten toe en de doorgangen worden van alle hindernissen vrijgehouden.

Tijdens de exploitatie blijven de ramen en deuren van de inrichting gesloten, behalve in geval van noodzaak.

Art. 8.De vloeren van de werkplaatsen en de werk- of reinigingsruimtes zijn met beton versterkt en laten geen vloeistoffen de grond insijpelen. De werkruimtes bieden een chemische weerstand tegen de vloeistoffen die zich in de inrichting bevinden.

Art. 9.Wanneer het uitstootdebiet van de spuitcabine kleiner is dan 20 000 Nm3/u., 1° mondt de opening voor de afvoer van de damp die zich bij het spuiten van een grondlaag, verf of vernis vormt uit op een afstand van minstens 20 meter, horizontaal gemeten, van elke opening zoals de deuren en ramen van bewoonde lokalen of 2° is ze uitgerust met een statische voorziening om de snelheid van de verticale uitstoot van de gassen - Venturi - te verhogen met het oog op een goede verspreiding van de residuele vervuilende stoffen. De hoogte en de positie van de schoorsteen en van de afvoerleiding kunnen in de bijzondere voorwaarden vastgelegd worden.

Art. 10.Er worden openingen aangebracht op vlot toegankelijke plekken in de wanden van de schoorstenen en van de leidingen voor de afvoer van dampen en gassen om monsterneming van de gassen mogelijk te maken.

In afwijking van norm NBN EN 13284-1 bevinden die openingen zich in een ongestoorde zone van de schoorsteen of leiding, op een afstand van de laatste storing - uitgang van de stookplaats, bocht - die minstens gelijk is aan viermaal de hydraulische diameter van bedoelde schoorsteen of leiding. HOOFDSTUK III. - Exploitatie Afdeling 1. - Algemeenheden

Art. 11.De schoorstenen en de leidingen voor de afvoer van de dampen worden regelmatig gereinigd. Het is verboden te reinigen door schroeien of d.m.v. elk ander procédé waarbij vonken kunnen ontstaan wanneer brandbare stoffen in de spuitcabine gebruikt worden.

Art. 12.Het is verboden gevaarlijke of brandbare producten buiten de in artikel 16 bedoelde plaats op te slaan indien ze voor meer dan een halve werkdag nodig zijn.

Art. 13.Zodra het filtersyteem verzadigd is, wordt het onmiddellijk vervangen door een systeem dat minstens even efficiënt is. Het is streng verboden de spuitcabine zonder filtersysteem in bedrijf te stellen.

Art. 14.De gevaarlijke en/of brandbare producten worden opgeslagen in geschikte houders ontworpen en vervaardigd met inachtneming van de eigenschappen van de vloeistoffen die ze inhouden en bieden voldoende mechanische en chemische weerstand.

De handelingen waarbij gebruik gemaakt wordt van die producten worden slechts aan de exploitant of aan de door hem gemachtigde bevoegde personen toevertrouwd. Afdeling 2. - Bestemming van de lokalen

Art. 15.De voorafgaande mechanische en chemische behandeling van de voertuigen en delen van voertuigen vindt plaats in een zone van de inrichting die uitsluitend daarvoor bestemd is, namelijk de voorbereidingszone.

De basisluchtdrukbehandeling vindt plaats in de spuitcabine of in de voorbereidingszone.

De luchtdrukbehandeling vindt uitsluitend in de spuitcabine plaats.

Art. 16.De opslag van de gevaarlijke of brandbare producten wordt aan bijzondere voorwaarden onderworpen.

Art. 17.De behandelingen en voorbereidingen van verven, oplosmiddelen en spuitpistolen mogen plaatsvinden in het lokaal voor de opslag van de gevaarlijke of brandbare producten of in een lokaal dat uitsluitend daarvoor bestemd is. Afdeling 3. - Luchtverversing

Art. 18.De lucht in de spuitcabine en in de lokalen eromheen wordt door een voorziening ververst zodat ze nooit giftig of explosief kan worden.

Art. 19.In de ondergrondse inrichting worden de gassen en dampen die erin verspreid worden opgezogen en naar buiten uitgestoten door een mechanisch ventilatiesysteem dat zo laag mogelijk geplaatst wordt.

Art. 20.Tussen de spuitcabine en de installaties voor de afvoer van dampen en stoffen is er geen dode ruimte waarin zich ontplofbare mengsels of lagen kunnen vormen. HOOFDSTUK IV. - Ongevallen- en brandpreventie Afdeling 1. - Algemeenheden

Art. 21.Vóór de tenuitvoerlegging van het project en vóór elke wijziging van de plaats of de exploitatieomstandigheden die de risico's voor brand of voor de verspreiding ervan zouden kunnen wijzigen, raadpleegt de exploitant de territoriaal bevoegde brandweerdienst over de te treffen maatregelen en de aan te wenden uitrustingen inzake de preventie en de bestrijding van brand en ontploffingen, met inachtneming van de bescherming van de bevolking en het leefmilieu.

Art. 22.Open vuurverbod en rookverbod worden d.m.v. duidelijk identificeerbare pictogrammen aangegeven in de spuitcabine en op de plekken bedoeld in de artikelen 12 en 16, zowel op de buitenkant van de deuren als binnen de lokalen.

Art. 23.De spuitcabine mag slechts verwarmd worden met toestellen die inzake bouw, plaats en gebruik voldoende garanties bieden om elk brand- of ontploffingsgevaar te voorkomen.

Art. 24.In de spuitcabine is het verboden werken uit te voeren waarvoor gebruik gemaakt moet worden van open vuur of van elektrostatisch materiaal waarbij vonken kunnen ontstaan. HOOFDSTUK V. - Water Afdeling 1. - Algemeenheden

Art. 25.Het is streng verboden afvalwater in ondergrondse wateren te lozen.

Art. 26.De werkruimtes worden ingericht zodat alle vloeistoffen die er al dan niet toevallig verspreid worden, o.a. het water van de reiniging van bodems en voertuigen, opgevangen en naar één enkele afvoerriool geleid worden.

Art. 27.Het systeem voor de opvang van het afvalwater uit de werkruimtes is strikt gescheiden van het systeem voor de opvang van het huishoudelijk afvalwater en het regenwater.

De verontreinigde wateren uit de werkruimtes mogen niet geloosd worden en worden naar een zuiveringsinstallatie of naar een tijdelijke opslagput afgevoerd vooraleer ze door een erkende afvalophaler weggehaald worden.

Art. 28.Absorberende producten, zoals schuim, stoffen, poeder of korrels zijn voortdurend beschikbaar voor een snelle tussenkomst in geval van accidentele verspreiding van verven of oplosmiddelen. Afdeling 2. - Voorwaarden voor lozingen in gewoon oppervlaktewater en

in kunstmatige afvloeiingswegen

Art. 29.Huishoudelijk afvalwater dat in gewoon oppervlaktewater of in een kunstmatige afvloeiingsweg wordt geloosd voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° de pH is niet hoger dan 9 of niet lager dan 6,5;2° de temperatuur bedraagt hoogstens 30 °C;3° het gehalte aan niet-polaire koolwaterstoffen is niet hoger dan 3 mg per liter;4° een representatief monster ervan is vrij van oliën, vetten of andere zwevende stoffen waarvan duidelijk kan worden vastgesteld dat ze een zwevende laag vormen; 5° het bevat geen van de stoffen bedoeld in de artikelen R.131 tot R.141 en de desbetreffende bijlagen van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt.

Art. 30.Industrieel afvalwater dat in gewoon oppervlaktewater of in een kunstmatige afvloeiingsweg wordt geloosd voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° de pH is niet hoger dan 9 of niet lager dan 6,5;2° de temperatuur bedraagt hoogstens 30 °C;3° het gehalte aan zwevende stoffen is niet hoger dan 60 mg per liter;4° het gehalte aan bezinkbare stoffen bedraagt hoogstens 0,5 ml per liter (tijdens een statische bezinking van 2 uren);5° het gehalte aan niet-polaire koolwaterstoffen is niet hoger dan 5 mg per liter;6° het gehalte aan anionactieve, kationactieve en niet-ionogene wasmiddelen is niet hoger dan 3 mg per liter;7° een representatief monster van het geloosde water is vrij van oliën, vetten of andere zwevende stoffen waarvan duidelijk kan worden vastgesteld dat ze een zwevende laag vormen; 8° onverminderd punt 9°, bevat het geen van de stoffen bedoeld in de artikelen R.131 tot R.141 en de desbetreffende bijlagen van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt; 9° het gehalte aan totale metalen is niet hoger dan 15 mg per liter. Afdeling 3. - Voorwaarden voor het lozen in openbare rioleringen

Art. 31.Huishoudelijk afvalwater dat in openbare rioleringen geloosd wordt voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° het is vrij van textielvezels, kunststofverpakkingen of vaste huisafval, al dan niet organisch;2° het is vrij van : a) minerale oliën, brandbare producten en vluchtige oplosmiddelen;b) het bevat niet meer dan 500 mg per liter stoffen met petroleumether die extraheerbaar zijn;c) het is vrij van alle stoffen die het rioleringswater giftig of gevaarlijk kunnen maken; 3° het bevat geen van de stoffen die bedoeld worden in de artikelen R.131 tot R.141 en de desbetreffende bijlagen van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt.

Art. 32.Huishoudelijk afvalwater dat in openbare rioleringen geloosd wordt voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° de pH is niet hoger dan 9 of niet lager dan 6,5;2° de temperatuur bedraagt hoogstens 45 °C;3° het gehalte aan zwevende stoffen is niet hoger dan 1 000 mg per liter;4° de diameter van de zwevende stoffen bedraagt niet meer dan 10 mm;5° het gehalte aan bezinkbare stoffen bedraagt hoogstens 200 ml per liter (tijdens een statische bezinking van 2 uren);6° het gehalte aan met petroleumether extraheerbare stoffen is niet hoger dan 500 mg per liter;7° het geloosde water bevat geen opgelost ontvlambaar of ontplofbaar gas, noch producten die het vrijmaken van dergelijke gassen kunnen veroorzaken;8° het afvalwater bevat geen stoffen die : a) gevaar kunnen inhouden voor het onderhoudspersoneel van de rioleringen en installaties;b) de leidingen zouden kunnen beschadigen of verstoppen;c) de vlotte werking van de stuwings- en zuiveringsinstallaties zouden kunnen hinderen; 9° onverminderd punt 10°, bevat het geen van de stoffen bedoeld in de artikelen R.131 tot R.141 en de desbetreffende bijlagen van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt; 10° het gehalte aan totale metalen is niet hoger dan 15 mg per liter. HOOFDSTUK VI. - Lucht Afdeling 1. - Algemeenheden

Art. 33.De dampen en uitwasemingen van de luchtdrukbehandeling en de basisluchtdrukbehandeling worden aan de bron opgezogen door een mechanische voorziening en gefilterd door droge filters of door elke efficiënte zuiveringsinstallatie en in de lucht uitgestoten.

Art. 34.Het debiet bij de emissie van de dampen en uitwasemingen afkomstig van de luchtdrukbehandeling in de cabine bedraagt minstens 20 000 Nm3/u. De lucht wordt langs de schoorsteen uitgestoten tegen een snelheid van 7 m/s. of meer. De emissies gebeuren verticaal, van onder naar boven en zonder kap.

De gassen afkomstig van het lokaal voor de voorbereiding van de producten en van het systeem voor het wassen van de spuitpistolen worden verticaal uitgestoten, van onder naar boven en zonder kap. De snelheid van de uitstoot van die gassen wordt berekend zodat de lucht van het lokaal voor de voorbereiding van de producten nooit ontvlambaar of giftig kan worden, overeenkomstig artikel 18.

Het lokaal voor de voorbereiding van de producten en van het systeem voor het wassen van de spuitpistolen is uitgerust met een mechanisch ventilatiesysteem.

Art. 35.De emissies van deeltjes van verven of vernissen die zich tijdens de spuit- of pistoolhandelingen hebben gevormd worden gefilterd zodat de concentratie ervan in de uitstootgassen niet hoger is dan 50 mg/Nm3.

Indien het jaarlijkse verbruik van oplosmiddelen dat in de producten voor het overspuiten van voertuigen en in de reinigingsproducten aanwezig is twee ton overschrijdt, is de concentratie van vluchtige organische verbindingen in de uitstootgassen niet hoger dan 50 mg C/Nm3. Afdeling 2. - Spuitcabine

Art. 36.Het exclusieve gebruik van een pistool HVLP (Hight Volume Low Pressure - groot volume en lage druk) of van een pistool met overdracht van verfproducten met meer dan 65 % gewicht is verplicht. Afdeling 3. - Voorbereidingszone

Art. 37.De stoffen afkomstig van de voorbereidingszone, zoals het mechanisch gladschuren, dat voorafgaat aan het aanbrengen van de verf, worden uitgestoten langs een schoorsteen en gefilterd zodat de concentratie ervan in de uitstootgassen niet hoger is dan 150 mg/Nm3 indien het massadebiet aan stoffen gelijk is 500 g/u. of minder en dan 50 mg/Nm3 indien het massadebiet 500 g/u. overschrijdt. Afdeling 4. - Reiniging van pistolen

Art. 38.De reiniging van de pistolen via een "gesloten pistoolreiniger" is verplicht indien gebruik gemaakt wordt van een pistoolreiniger die COV bevat. Het afvalwater wordt als vloeibare afval behandeld. Afdeling 5. - Meetvoorwaarden

Art. 39.De grenswaarden van de uitstoten hebben betrekking op het volume van de gasvormige effluenten in normale omstandigheden, met name : temperatuur van 273,15 K - 0 °C; druk van 101,3 kPa; droog gas. Afdeling 6. - Technisch register

Art. 40.De exploitant houdt een register dat op zijn minst de volgende gegevens bevat : 1° op de eerste bladzijde : a) de naam en het adres van de exploitant;b) de naam en het adres van de verantwoordelijke persoon;c) de debieten van de luchtemissie in m3/u.: spuitcabine en voorbereidingszone; d) de snelheid in m/s van de luchtemissie vermeld door de fabrikant van de spuitcabine en van de voorbereidingszone;2° volgende bladzijden : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De verschillende kolommen bedoeld in het tweede lid, 2°, bevatten de volgende gegevens : 1° aard van de handeling : onderhoud, expertise of controle;2° vervanging van de filters : droge filters (spuitcabine of voorbereidingszone), actieve kool (hoeveelheid in kg);3° uurindexen van de spuitcabine in emissie- en recyclagegebruik;4° naam en handtekening van de persoon die het onderhoud, de expertise of de controle uitvoert. Dat register kan vervangen worden door het formulier dat jaarlijks ingevuld wordt in het kader van een kwaliteitssysteem dat uitgaat van een geaccrediteerde auditmaatschappij, voor zover het op zijn minst de gegevens die in het tweede en in het derde lid opgenomen zijn bevat. HOOFDSTUK VII. - Afval

Art. 41.De oplosmiddelen worden ter plaatse gerecycleerd of door een erkende ophaler gerecupereerd.

Art. 42.De installatie voor de tijdelijke opslag van gevaarlijke afval is het voorwerp van bijzondere voorwaarden wanneer de opslagcapaciteit kleiner is dan 250 kilo. HOOFDSTUK VIII. - Controle, zelfcontrole en toezicht

Art. 43.De exploitant en de toezichthoudende ambtenaar gebruiken de referentiemethodes voor de monsterneming en de analyse van alle parameters bedoeld in de artikelen 29 tot 32 die door het "Institut scientifique de Service public" (Openbaar Wetenschappelijk Instituut) gevalideerd worden overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 27 mei 1999 waarbij het "Institut scientifique de Service public" belast wordt met de opdracht van referentielaboratorium voor water, lucht en afval.

De parametrische waarden bedoeld in de artikelen 29 tot 32 zijn ogenblikkelijke maximumconcentraties.

Art. 44.De exploitant vergewist zich ervan dat de installatie voor de filtrering en de afvoer van de uitwasemingen en stoffen minstens één keer per jaar gecontroleerd en onderhouden wordt.

Art. 45.In geval van defect herstelt de exploitant de installatie voor de filtrering en de afvoer van gasvormige effluenten naar de open lucht.

Art. 46.Op verzoek van de toezichthoudende ambtenaar moet de exploitant het ventilatiedebiet van de spuitcabine en de concentratie van vluchtige organische verbindingen en van stoffen in de uitgestoten gassen laten meten.

Die analyses kunnen hoogstens twee keer per jaar gevraagd worden en zijn voor rekening van de exploitant. In geval van probleem dient de tweede analyse vanzelfsprekend om na te gaan of de door de exploitant genomen maatregelen tot vermindering van de uitstoten doeltreffend zijn.

Art. 47.Die maatregelen worden uitgevoerd door een laboratorium of een instelling erkend overeenkomstig de bepalingen van de wet van 28 december 1964 betreffende de betreffende de bestrijding van de luchtverontreiniging.

Art. 48.Alle rapporten, met de resultaten van de metingen, liggen ter inzage van de toezichthoudende ambtenaar.

Art. 49.De exploitant legt het technisch register bedoeld in artikel 40 ter inzage van de toezichthoudende ambtenaar.

Art. 50.Het afvalwater wordt afgevoerd langs een controlevoorziening die voldoet aan de volgende vereisten : 1° er kunnen makkelijk monsters van het geloosde water genomen worden;2° op verzoek of op initiatief van de toezichthoudende ambtenaar kunnen monsters van het afvalwater genomen worden;3° ze is vlot toegangkelijk, zonder voorafgaande formaliteit;4° de lokatie ervan biedt alle garantie inzake waterhoeveelheid en -kwaliteit. HOOFDSTUK IX. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen

Art. 51.Het koninklijk besluit van 23 augustus 1976 houdende algemeen reglement voor het lozen van afvalwater in de gewone oppervlaktewateren, de openbare riolen en in de kunstmatige afwateringskanalen voor regenwater wordt opgeheven voor wat betreft de inrichtingen bedoeld in dit besluit.

Art. 52.Dit besluit is van toepassing op de inrichtingen die bestaan zodra het in werking treedt.

In afwijking van het eerste lid : 1° zijn de artikelen 27, eerste lid, en 34 niet van toepassing op de bestaande inrichtingen;2° de artikelen 10 en 35 zijn van toepassing op de inrichtingen die uiterlijk zes maanden na de inwerkingtreding van dit besluit bestaan.

Art. 53.De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 25 september 2008.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN

^