Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 27 mei 2009
gepubliceerd op 20 augustus 2009

Besluit van de Waalse Regering tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten wat betreft de installaties voor het beheer van winningsafval

bron
waalse overheidsdienst
numac
2009027154
pub.
20/08/2009
prom.
27/05/2009
ELI
eli/besluit/2009/05/27/2009027154/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

27 MEI 2009. - Besluit van de Waalse Regering tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten wat betreft de installaties voor het beheer van winningsafval


De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 7 juli 1988 op de mijnen, inzonderheid op artikel 55bis ;

Gelet op het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, inzonderheid op de artikelen 3, 13, tweede lid, 14, §1, tweede lid, 1°, 21, 59quater, 65, §1, eerste lid, 4°, 81, § 2, derde lid, en 87;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten;

Gelet op het advies nr. 46.014/4 van de Raad van State, gegeven op 11 maart 2009, overeenkomstig artikel 84, §1, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Overwegende dat, krachtens artikel 7, § 1, van Richtlijn 2006/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën en houdende wijziging van Richtlijn 2004/35/EG, geen enkele installatie voor het beheer van winningsafval, met uitzondering van die bedoeld in artikel 2, § 3, eerste lid, van die Richtlijn, mag worden geëxploiteerd zonder een door de bevoegde overheid verleende vergunning; dat die installaties derhalve aan een milieuvergunning onderworpen moeten worden door ze op te nemen in een specifieke rubriek die strookt met de omschrijving gegeven in genoemde Richtlijn; dat in het bijzonder de installaties die een zwaar ongeval kunnen veroorzaken in klasse 1 ingedeeld moeten worden, met name opdat de voor de inrichtingen van klasse 1 geldende regels inzake de inspraak van het publiek van toepassing blijven tijdens de vergunningsprocedure; dat een milieueffectonderzoek evenwel niet in alle gevallen gegrond is, daar een installatie voor het beheer van winningsafval een zwaar ongeval kan veroorzaken zonder dat de voorspelbare gevolgen van het ongeval op korte of lange termijn van niet-verwaarloosbaar belang zijn wat betreft de gevolgen op het leefmilieu; dat de installaties voor het beheer van winningsafval die niet het voorwerp moeten uitmaken van een milieuvergunning aan een aangifte onderworpen moeten worden zodat de overeenkomstig de bepalingen van de Richtlijn gedefinieerde uitbatingsvoorwaarden op hen toepasselijk gemaakt kunnen worden;

Op de voordracht van de Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.Richtlijn 2006/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën en tot wijziging van Richtlijn 2004/35/EG wordt gedeeltelijk omgezet bij dit besluit.

Art. 2.Het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten wordt aangevuld met een artikel 3quater, luidend als volgt : «

Art. 3quater.De installaties bedoeld in rubriek 90.27 van bijlage I zijn installaties voor het beheer van afval van winningsindustrieën wanneer ze uitgebaat worden in het kader van een opsporing of een concessie zoals bedoeld in het decreet van 7 juli 1988 op de mijnen. »

Art. 3.Bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten wordt aangevuld met een rubriek 90.27, luidend als volgt :

Nummer - Installatie of activiteit

Klasse

EIE

Te raadplegen organen

Deelfactoren ZH ZHR ZI

90.27 Installaties voor het beheer van winningsafval


90.27.01 Installatie voor het beheer van winningsafval zoals omschreven in het besluit van de Waalse Regering van... houdende sectorale en integrale voorwaarden van de installaties voor het beheer van winningsafval en betreffende de opvolging na sluiting;


90.27.01.01 Installatie voor het beheer van inert afval en van niet-verontreinigde grond, alsook de afval uit de winning, de behandeling en de opslag van turf, tenzij deze worden gestort in een afvalvoorziening bedoeld in rubriek 90.27.01.03.

3


90.27.01.02 Installaties voor het beheer van andere afval dan die bedoeld in de rubrieken 90.27.01.01 en 90.27.01.03.

2


90.27.01.03 Installatie voor afvalbeheer:


1° waarvan een defect of slechte exploitatie, zoals de instorting van een steenberg of de breuk van een dam, zou kunnen leiden tot een zwaar ongeval, op basis van een risicobeoordeling waarbij rekening wordt gehouden met factoren zoals de huidige of toekomstige omvang, de ligging en de gevolgen voor het milieu van de afvalinstallatie; overeenkomstig de criteria vermeld in bijlage II, A,:


a) als de voorspelbare gevolgen van het ongeval op korte of lange termijn van niet-verwaarloosbaar belang zijn wat betreft het effect op het leefmilieu; 1

X


b) als de voorspelbare gevolgen van het ongeval op korte of lange termijn van verwaarloosbaar belang zijn wat betreft het effect op het leefmilieu; 1


of


2° dat gevaarlijk afval bevat in de mate bedoeld in bijlage II, B, of

1

X

OWD


3° dat gevaarlijke stoffen of preparaten bevat in de mate bedoeld in bijlage II, C. 1

X

OWD


Art. 4.Hetzelfde besluit wordt aangevuld met een bijlage II, luidend als volgt: « Bijlage II - Toepassingscriteria van de rubriek 90.27.01.03 : installaties voor het beheer van winningsafval A. Rubriek: 90.27.01.03 (punt 1°).

Een installatie voor het beheer van winningsafval valt onder punt 1° van rubriek 90.27.01.03 als de voorspelde gevolgen op korte of lange termijn van een ongeval ten gevolge van een verlies van de structurele integriteit of een onjuiste handeling van de installatie voor afvalbeheer van niet-verwaarloosbaar belang is wat betreft : c) een risico op levensgevaar, d) een gevaar voor de volksgezondheid of e) een effect op het leefmilieu. De volledige levenscyclus van de installatie, met inbegrip van de fase na de sluiting, wordt in aanmerking genomen voor de evaluatie van het risicopotentieel ervan.

Bij het onderzoek van de hierboven omschreven elementen wordt rekening gehouden met het volgende : a) onder structurele integriteit van de beheersinstallatie wordt verstaan het vermogen om de afval op de voorziene wijze binnen de grenzen van de installatie te houden; b) het verlies van de structurele integriteit betreft alle mogelijke ongevalmechanismen i.v.m. de gedekte structuren; c) de evaluatie van de gevolgen van het verlies van de structurele integriteit houdt rekening met de directe impact van om het even welk materiaal dat ten gevolge van het ongeval uit de installatie wordt verplaatst en de hieruit voortvloeiende effecten op korte en lange termijn;d) onder onjuiste handelingen wordt verstaan elke handeling die tot een zwaar ongeval kan leiden, met inbegrip van het slecht functioneren van milieubeschermingsmaatregelen en een foutief of ondoelmatig project;e) de bepaling van het vrijkomen van verontreinigende stoffen ten gevolge van onjuiste handelingen moet rekening houden zowel met een totale afgifte op korte termijn als met het vrijkomen op lange termijn van verontreinigende stoffen.Bij deze bepaling wordt de operationele periode van de installatie bestreken, alsmede de periode na de sluiting op lange termijn. Daarbij worden ook de mogelijke gevaren beoordeeld van installaties die reactief afval bevatten, ongeacht of de afval als gevaarlijk of ongevaarlijk ingedeeld is.

Het mogelijke levensgevaar of gevaar voor de volksgezondheid wordt als van niet noemenswaardig belang beschouwd wanneer mogelijke slachtoffers (met uitzondering van de werknemers) niet permanent of gedurende lange periodes aanwezig zijn in het risicogebied. Letsels die tot invaliditeit of een langdurige slechte gezondheidstoestand leiden, moeten als een ernstig gevaar voor de volksgezondheid worden beschouwd.

Het mogelijke gevaar voor het milieu wordt als verwaarloosbaar beschouwd als: - de intensiteit van de mogelijke bron van de verontreinigende stof binnen korte tijd significant afneemt; - het ongeval niet tot permanente of langdurige milieuschade leidt en, - het getroffen milieu door geringe reinigings- en saneringswerkzaamheden kan worden hersteld.

Bij de bepaling van het mogelijke levensgevaar, gevaar voor de volksgezondheid of effect voor het milieu wordt de specifieke beoordeling van de omvang van de mogelijke effecten in overweging genomen rekening houdend met de context van de keten bron-route-receptor. Wanneer er geen route tussen de bron en de receptor is, wordt de beheersinstallatie niet op basis van een ongeval ten gevolge van een verlies van de structurele integriteit of een onjuiste handeling in categorie 1 ingedeeld.

Bij verlies van de structurele integriteit van de dammen van de voor afval bestemde bezinkingsbekkens worden mensenlevens geacht te worden bedreigd wanneer het water- of slibniveau ten minste 0,7 m boven de bodem ligt of wanneer de water- of slibsnelheid hoger is dan 0,5 m/s.

De bepaling van het mogelijke levensgevaar en gevaar voor de volksgezondheid omvat ten minste de volgende factoren : - de omvang en eigenschappen van de installatie, inclusief het ontwerp; - de hoeveelheid en de kwaliteit, inclusief de fysische en chemische eigenschappen, van de afvalstoffen in de installatie; - de topografie van de locatie van de installatie, met inbegrip van de elementen of kenmerken van het reliëf die de modderstromen kunnen dempen; - de verplaatsingstijd van een vloedgolf naar gebieden waar zich mensen bevinden; - de voortplantingssnelheid van de vloedgolf; - het water- of slibniveau; - de stijgsnelheid van het water- of slibniveau, en - elke locatiespecifieke factor die het levensgevaar of ernstig gevaar voor de volksgezondheid kan beïnvloeden.

Bij verschuivingen in afvalbergen wordt een afvalmassa in beweging geacht levensgevaarlijk te zijn als er zich binnen het bereik van de bewegende afvalmassa mensen bevinden. Ten minste de volgende factoren worden in acht genomen: - de omvang en eigenschappen, met inbegrip van het « design » van de installatie; - de hoeveelheid en kwaliteit, inclusief de fysische en chemische eigenschappen, van de afvalstoffen in de installatie; - de hellingsgraad van de berg; - de mogelijkheid dat zich binnen de afvalberg intern grondwater ophoopt; - de ondergrondse stabiliteit; - de topografie, de nabijheid van waterlopen, constructies, gebouwen, enz, en - mijnwerken; - andere locatiespecifieke factoren die een significante bijdrage kunnen bijdragen in het risico dat de structuur oplevert.

B. Rubriek: 90.27.01.03 (punt 2°) Als de ratio (1) van het gewicht van al de gevaarlijke afval die naar verwachting aan het einde van de geplande periode voor de handeling in de installatie aanwezig zal zijn en het gewicht dat naar verwachting aan het einde van dezelfde periode in de installatie aanwezig zal zijn groter is dan 50 %, valt de installatie onder punt 2° van rubriek 90.27.01.03.

Als deze ratio tussen 5 % en 50 % ligt, valt de installatie ook onder punt 2° van rubriek 90.27.01.03. Dat is niet het geval indien de exploitant een rechtvaardiging overlegt op basis van een locatiespecifieke risicobeoordeling, met een specifiek onderzoek naar de effecten van de gevaarlijke afval, die rekening houdt met de gevolgen van een ongeval ten gevolge van een verlies van de integriteit of een onjuiste handeling, en waarbij wordt aangetoond dat de installatie niet onder punt 2° van rubriek 90.27.01.03. valt.

Als de ratio kleiner is dan 5 %, valt de installatie niet onder punt 2° van rubriek 90.27.01.03.

C. Rubriek: 90.27.01.03 (punt 3°) Om te bepalen of een installatie onder punt 3° van rubriek 90.27.01.03 valt naar gelang van de gevaarlijke stoffen of preparaten aanwezig in de afval, dienen de volgende principes te worden toegepast : 1° Voor de geplande bezinkingsbekkens wordt de volgende methodologie gebruikt : a) er wordt een inventaris opgemaakt van de stoffen en preparaten die bij het proces worden gebruikt en die bezinkingsslib in de bezinkingsbekkens bevatten;b) Voor elke stof en elk preparaat worden de hoeveelheden geschat die elk jaar bij het proces worden gebruikt.Die schatting wordt voor elk jaar van de geplande duur van de handeling uitgevoerd; c) Voor elke stof en preparaat moet worden bepaald of het gaat om een gevaarlijke stof in de zin van Richtlijn 67/548/EEG betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen of van Richtlijn 1999/45/EG betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten; d ) De gemiddelde hoeveelheid bijkomend water (OQ) jaarlijks opgeslagen in de bezinkingsbekkens moet onder evenwichtsomstandigheden worden berekend volgens de volgende formule: OQi = (OMi/D)*P waarbij : OQi = hoeveelheid bijkomend water (OQ) jaarlijks opgeslagen in de bezinkingsbekkens (m3/jaar) in het jaar "i" OMi = jaarlijkse massa van de in bekkens geloosde stoffen (drooggewicht in ton/jaar) in het jaar "i" D = gemiddelde droge dichtheid (ton/m3) P = gemiddelde porositeit van de gesedimenteerde stoffen (m3/m3), gedefinieerd als de ratio van het volume van de poriën en van het totale volume.

Als er geen exacte gegevens beschikbaar zijn, worden als standaardwaarden 1,4 ton/m3 voor de droge dichtheid en 0,5 m3/m3 voor de porositeit gebruikt. e) Voor elke gevaarlijke stof of preparaat, zoals bepaald overeenkomstig punt (a), wordt de maximale concentratie (C max) in de waterfase aan de hand van volgende formule geschat: C max = het maximum van de volgende waarde: Si/ OQi waarbij: Si = jaarlijkse massa van elke stof en preparaat in het bekken zoals bepaald in punt a. Als de waterfase op basis van de schatting van de maximale concentraties (C max) als gevaarlijk wordt beschouwd in de zin van Richtlijn 67/548/EEG betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen of van Richtlijn 1999/45/EG betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten, valt de installatie onder rubriek 90.27.01.03. 2° Voor de bezinkingsbekkens in exploitatie wordt de indeling gebaseerd op de in punt 1 omschreven methodologie of op een directe chemische analyse van het water en de vaste stoffen in de installatie. Als de waterfase en de inhoud ervan als gevaarlijk preparaat worden beschouwd in de zin van Richtlijn 67/548/EEG betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen of van Richtlijn 1999/45/EG betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten, valt de installatie onder punt 3° van rubriek 90.27.01.03. »

Art. 5.Dit besluit is niet van toepassing op de installaties voor het beheer van winningsafval die : - vóór 1 mei 2006 zijn gestopt met het aanvaarden van afval, - de sluitingsprocedures afronden overeenkomstig de vergunning die op hen van toepassing is, en - die uiterlijk 31 december 2010 daadwerkelijk gesloten zullen zijn.

Art. 6.De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 27 mei 2009.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN _______ Nota (1) Deze ratio moet op basis van het drooggewicht worden bepaald.

^