Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 27 mei 2009
gepubliceerd op 14 juli 2009

Besluit van de Waalse Regering tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 17 juli 2003 houdende sectorale voorwaarden i.v.m. de groeven en hun bijhorigheden

bron
waalse overheidsdienst
numac
2009203047
pub.
14/07/2009
prom.
27/05/2009
ELI
eli/besluit/2009/05/27/2009203047/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

27 MEI 2009. - Besluit van de Waalse Regering tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 17 juli 2003 houdende sectorale voorwaarden i.v.m. de groeven en hun bijhorigheden


De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, inzonderheid op de artikelen 4, 5, 7, 8 en 9;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 17 juli 2003 houdende sectorale voorwaarden i.v.m. de groeven en hun bijhorigheden;

Gelet op het advies nr. 46.016/4 van de Raad van State, gegeven op 11 maart 1999, overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.Dit decreet beoogt de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2006/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende het beheer van de extractieve industrie en tot wijziging van Richtlijn 2004/35/EG.

Art. 2.In het besluit van de Waalse Regering van 17 juli 2003 houdende sectorale voorwaarden i.v.m. de groeven en hun bijhorigheden wordt hoofdstuk III aangevuld met een achtste afdeling, luidend als volgt : « Afdeling 8. - Uitgravingskuilen Onderafdeling 1. - Algemeenheden

Art. 29bis.Deze afdeling is van toepassing op afvalstoffen afkomstig van de ontginning van groeven, hierna vermeld winningsafval, met uizondering van : 1° afvalstoffen die niet rechtstreeks afkomstig zijn van deze ontginning;2° injectie van water om technische redenen, in geologische formaties waaruit de stoffen zijn gewonnen of in geologische formaties die van natuur blijvend ongeschikt zijn voor andere doeleinden.Deze injecties bevatten geen andere stoffen dan deze die uit bovenvermelde verrichtingen voortvloeien; 3° de herinjectie van uit groeven gepompt water.

Art. 29ter.In de zin van deze afdeling wordt verstaan onder : 1° afvalstoffen : alle afvalstoffen zoals bedoeld in artikel 2, 1°, van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen;2° verwerking : een mechanisch, fysisch, biologisch, thermisch of chemisch proces, of een combinatie van dergelijke processen die op minerale bronnen worden uitgevoerd met de bedoeling het mineraal te extraheren, inclusief het wijzigen van de grootte ervan, het classificeren, het scheiden en uitlogen, en het opnieuw verwerken van eerder weggegooid afval, maar exclusief smelten, thermische productieprocessen exclusief de verbranding van kalksteen, en metallurgische processen;3° percolaat : elke vloeistof die door de gestorte afvalstoffen sijpelt en afkomstig is uit een afvalvoorziening of zich daarin bevindt, met inbegrip van verontreinigd afvoerwater dat, als het niet op de juiste wijze behandeld wordt, nadelige effecten op het milieu kan hebben;4° gevaarlijke stof : een stof, mengsel of preparaat dat gevaarlijk is in de zin van Richtlijn 67/548/EEG betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen of Richtlijn 1999/45/EG betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten;5° oppervlaktewater : binnenwateren, met uitzondering van grondwater, overgangswater en kustwateren, en voor zover het de chemische toestand betreft, ook territoriale wateren;6° grondwater : al het water dat zich onder het bodemoppervlak in de verzadigde zone bevindt en dat in rechtstreeks contact met de bodem of de ondergrond staat;7° overgangswater : een oppervlaktewaterlichaam in de nabijheid van een riviermonding, dat gedeeltelijk zout is door de nabijheid van kustwateren, maar dat in belangrijke mate door zoetwaterstromen wordt beïnvloed;8° kustwateren : de oppervlaktewateren, gelegen aan de landzijde van een lijn waarvan elk punt zich op een afstand bevindt van één zeemijl zeewaarts van het dichtstbijzijnde punt van de basislijn vanwaar de breedte van de territoriale wateren wordt gemeten, zo nodig uitgebreid tot de buitengrens van een overgangswater;9° exploitant : de natuurlijke persoon of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor het beheer van winningsafval, tevens met betrekking tot de tijdelijke opslag van winningsafval, alsmede de exploitatiefasen en de fase na de sluiting;10° afvalhouder : de producent van het winningsafval of de natuurlijke persoon of rechtspersoon die het afval in bezit heeft;11° terrein : alle land op een afzonderlijke geografische locatie onder de beheerscontrole van een exploitant. Onderafdeling 2. - Opvulling van de uitgravingskuilen

Art. 29quater.De exploitant, indien deze met het oog op rehabilitatie- en bouwdoeleinden winningsafval terugplaatst in de door bovengrondse of ondergrondse winning ontstane uitgravingskuilen, neemt de in de artikelen 29quinquies tot septies bedoelde maatregelen.

Art. 29quinquies.De exploitant zorgt voor de stabiliteit van het winningsafval door te verzekeren dat : 1° de opvulling op een geschikt terrein gebeurt in het bijzonder ten aanzien van beschermde gebieden en geologische, hydrologische, hydrogeologische, seismische en geotechnische factoren, en dat hij aan de noodzakelijke voorwaarden voldoet om, op korte en lange termijn, verontreiniging van de bodem, de lucht, het grondwater of het oppervlaktewater te voorkomen, rekening houdend met het Waterwetboek, om te verzekeren dat verontreinigd water en percolaat op doelmatige wijze worden verzameld zoals en wanneer dat volgens de vergunning wordt verlangd, en erosie door water of wind tegen te gaan voorzover dat technisch mogelijk en haalbaar is;2° de opvulling wordt beheerd en onderhouden, teneinde op de korte en lange de termijn zijn fysische stabiliteit te verzekeren en verontreiniging of besmetting van de bodem, de lucht, het oppervlaktewater of het grondwater te voorkomen en schade aan het landschap zoveel mogelijk te minimaliseren;3° er passende plannen en regelingen zijn voor de periodieke monitoring en de inspectie van de uitgravingskuil door competente personen en voor het ondernemen van actie indien de resultaten wijzen op instabiliteit of verontreiniging van het water of de bodem;4° passende regelingen zijn getroffen voor de rehabilitatie van het terrein en de sluiting van de afvalvoorziening;5° passende regelingen zijn getroffen voor de fase na de sluiting van de uitgravingskuil. De gegevens van de monitoring en de inspecties als bedoeld onder 1, 3°, worden, samen met de vergunningdocumentatie, bijgehouden, om de passende overdracht van informatie te verzekeren, met name in het geval van een wijziging van exploitant.

Art. 29sexies.§ 1. Om de verontreiniging van de bodem, het oppervlaktewater en het grondwater te voorkomen, neemt de exploitant de noodzakelijke maatregelen om, overeenkomstig het Waterwetboek, de verslechtering van de huidige toestand van het water te voorkomen, onder meer door : 1° de potentiële percolaatvorming te evalueren, met inbegrip van de verontreinigde bestanddelen van het percolaat, vanuit het gestorte afval tijdens de opvullingsfase, en de waterbalans te bepalen;2° te voorkomen, of zoveel mogelijk te voorkomen, dat percolaat wordt gegenereerd en oppervlaktewater en grondwater of de bodem door het afval worden verontreinigd;3° het verontreinigde water en percolaat van de afvalvoorziening te verzamelen en te behandelen totdat wordt voldaan aan de van toepassing zijnde normen voor de lozing ervan. § 2. Als de bevoegde autoriteit op basis van een beoordeling van de milieurisico's en rekening houdend met de bepalingen van het Waterwetboek, voorzover van toepassing, heeft besloten dat het verzamelen en behandelen van percolaat niet nodig is, of als is vastgesteld dat de uitgravingskuil geen potentieel gevaar voor de bodem, het grondwater of het oppervlaktewater vormt, kunnen de in de § 1, 2° en 3° bedoelde voorschriften dienovereenkomstig worden afgezwakt of vervallen. § 3. Wanneer winningsafval terug in uitgravingskuilen wordt geplaatst, onstaan door bovengrondse of ondergrondse winning, die na sluiting mogen volstromen, neemt de exploitant de noodzakelijke maatregelen om de verslechtering van de water en bodemverontreiniging te voorkomen of tot een minimum te beperken, overeenkomstig § 1, 1° en 3°.

De exploitant voorziet de bevoegde overheid van de informaties die noodzakelijk zijn voor de naleving van zijn verplichtingen.

Art. 29septies.§ 1. Na de opvulling is de exploitant verantwoordelijk voor het onderhoud, de monitoring en de controle van het terrein en de corrigerende maatregelen voor zolang de technisch ambtenaar zulks verlangt, rekening houdend met de aard en de duur van het gevaar, tenzij hij besluit dergelijke taken na de definitieve opvulling van de exploitant over te nemen, onverminderd eventuele nationale of communautaire wetgeving betreffende de aansprakelijkheid van de afvalhouder. § 2. Indien de technisch ambtenaar dat noodzakelijk acht, met het oog op voldoening aan de relevante milieuvoorwaarden voorzien in de gemeenschapswetgeving en in de Waterwetboek, zal de exploitant, onder meer, de fysische en chemische stabiliteit van de uitgravingskuil onder controle houden en eventuele negatieve milieueffecten tot een minimum beperken, in het bijzonder met betrekking tot het oppervlaktewater en grondwater, door te verzekeren dat : 1° alle structuren die deel uitmaken van de voorziening worden gemonitord en in stand gehouden, met controle- en meetapparatuur die altijd gebruiksklaar is;2° voorzover van toepassing, overloopkanalen en afvoerkanalen schoon en vrij worden gehouden.»

Art. 3.Dit besluit is onmiddellijk van toepassing op de bestaande inrichtingen.

Art. 4.De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 27 mei 2009.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN

^