Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 29 oktober 2009
gepubliceerd op 17 november 2009

Besluit van de Waalse Regering tot invoering van bepaalde afwijkingen voor de toelating van landrassen en rassen in de landbouw die zich op natuurlijke wijze hebben aangepast aan de lokale en regionale omstandigheden en die door genetische erosie worden bedreigd, en voor het in de handel brengen van zaaizaad en pootaardappelen van die landrassen en rassen

bron
waalse overheidsdienst
numac
2009205130
pub.
17/11/2009
prom.
29/10/2009
ELI
eli/besluit/2009/10/29/2009205130/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

29 OKTOBER 2009. - Besluit van de Waalse Regering tot invoering van bepaalde afwijkingen voor de toelating van landrassen en rassen in de landbouw die zich op natuurlijke wijze hebben aangepast aan de lokale en regionale omstandigheden en die door genetische erosie worden bedreigd, en voor het in de handel brengen van zaaizaad en pootaardappelen van die landrassen en rassen


De Waalse Regering, Gelet op de wet van 11 juli 1969 betreffende de bestrijdingsmiddelen en de grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt, voor het laatst gewijzigd bij de wet van 1 maart 2007 houdende diverse bepalingen, inzonderheid op artikel 2;

Gelet op het programmadecreet van 18 december 2003 houdende verschillende maatregelen inzake gewestelijke fiscaliteit, thesaurie en schuld, organisatie van de energiemarkten, leefmilieu, landbouw, plaatselijke en ondergeschikte besturen, erfgoed, huisvesting en ambtenarenzaken, inzonderheid op artikel 45;

Gelet op het koninklijk besluit van 2 mei 2001 houdende reglementering van de handel in en de keuring van pootaardappelen;

Gelet op het koninklijk besluit van 8 juli 2001 betreffende de nationale rassencatalogi voor landbouwgewassen en groentegewassen;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 27 mei 2004 betreffende de onderzoeken voor de toelating van de rassen van landbouw- en groentegewassen in de nationale rassenlijst, voor het laatst gewijzigd bij het ministerieel besluit van 12 oktober 2007;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 9 februari 2006 betreffende de productie en het in de handel brengen van zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 9 februari 2006 betreffende de productie en het in de handel brengen van zaaigranen;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 9 februari 2006 betreffende de productie en het in de handel brengen van bietenzaad;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 9 februari 2006 betreffende de productie en het in de handel brengen van zaaizaad van groenvoedergrassen;

Gelet op het overleg tussen de gewestelijke regeringen en de federale overheid van 26 november 2008;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 28 oktober 2008;

Gelet op het advies van de Raad van het "Fonds budgétaire de la Qualité des Produits animaux et végétaux", gegeven op 26 juni 2009;

Gelet op het advies 46.486/4 van de Raad van State, gegeven op 15 juni 2009, overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Openbare Werken, Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Natuur, Bossen en Erfgoed;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Doel en begripsomschrijving

Artikel 1.Richtlijn 2008/62/EG van de Commissie van 20 juni 2008 tot invoering van bepaalde afwijkingen voor de toelating van landrassen en rassen in de landbouw die zich op natuurlijke wijze hebben aangepast aan de lokale en regionale omstandigheden en die door genetische erosie worden bedreigd, en voor het in de handel brengen van zaaizaad en pootaardappelen van die landrassen en rassen wordt bij dit besluit omgezet.

Dit besluit betreft de landbouwsoorten die vallen onder het toepassingsgebied van het koninklijk besluit van 2 mei 2001 houdende reglementering van de handel in en de keuring van pootaardappelen, het besluit van de Waalse Regering van 9 februari 2006 betreffende de productie en het in de handel brengen van zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen, het besluit van de Waalse Regering van 9 februari 2006 betreffende de productie en het in de handel brengen van zaaigranen, het besluit van de Waalse Regering van 9 februari 2006 betreffende de productie en het in de handel brengen van bietenzaad en het besluit van de Waalse Regering van 9 februari 2006 van betreffende de productie en het in de handel brengen van groenvoedergrassen.

Art. 2.In de zin van dit decreet wordt verstaan onder : 1° instandhouding in situ : de instandhouding van genetisch materiaal in zijn natuurlijke omgeving en, in het geval van gekweekte plantensoorten, in het agrarische milieu waar ze hun onderscheidende kenmerken hebben ontwikkeld;2° genetische erosie : verlies, in de loop van de tijd, van genetische diversiteit tussen en binnen populaties of rassen van dezelfde soort, of verkleining van de genetische basis van een soort door menselijk ingrijpen of milieuveranderingen;3° landras : een stel populaties of klonen van een plantensoort die zich op natuurlijke wijze hebben aangepast aan de milieuomstandigheden van hun gebied;4° zaaizaad : zaaizaad en pootaardappelen, tenzij pootaardappelen uitdrukkelijk worden uitgesloten;5° gemeenschappelijke rassenlijst : de gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen vastgesteld bij de Richtlijn 2002/53/EEG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende de gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen;6° nationale catalogus : de nationale catalogus voor landbouwgewassen vastgesteld bij het koninklijk besluit van 8 juli 2001 betreffende de nationale rassencatalogi voor landbouwgewassen en groentegewassen;7° Fonds : het "Fonds budgétaire de la Qualité des Produits animaux et végétaux" (Begrotingsfonds voor de Kwaliteit van de Dierlijke en Plantaardige Producten) bedoeld in de artikelen 43 tot 48 het programmadecreet van 18 december 2003 houdende verschillende maatregelen inzake gewestelijke fiscaliteit, thesaurie en schuld, organisatie van de energiemarkten, leefmilieu, landbouw, plaatselijke en ondergeschikte besturen, erfgoed, huisvesting en ambtenarenzaken;8° Minister : de Minister bevoegd voor Landbouw;9° Dienst : de Directie Kwaliteit van het Operationeel Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst, als overheid die verantwoordelijk is voor de opneming van de rassen in de nationale catalogus en voor de certificering van het zaaizaad en de planten.

Art. 3.§ 1. Dit besluit voorziet in bepaalde afwijkingen i.v.m. de instandhouding in situ en het duurzaam gebruik van plantaardige genetische hulpbronnen bij het kweken en het in de handel brengen, wat betreft de landbouwrassen bedoeld in artikel 1, tweede lid : 1° voor de toelating op de nationale rassenlijst, zoals geregeld bij genoemd koninklijk besluit van 8 juli 2001, van de landrassen en de rassen die zich op natuurlijke wijze aan de lokale en regionale omstandigheden hebben aangepast en die door genetische erosie worden bedreigd;2° voor het in de handel brengen van zaaizaad en pootaardappelen van die landrassen en rassen. § 2. Behoudens andersluidende bepaling in dit besluit, zijn genoemd koninklijk besluit van 8 juli 2001 en de in artikel 1, tweede lid, bedoelde besluiten van toepassing.

Dit besluit wordt genomen onverminderd de federale bevoegdheden inzake fytosanitaire aangelegenheden en, inzonderheid, de bepalingen van het koninklijk besluit van 10 augustus 2005 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen. HOOFDSTUK II. - Toelating van de instandhoudingsrassen

Art. 4.De in artikel 3, § 1, 1°, bedoelde landrassen en rassen worden in de nationale catalogus toegelaten onder de voorwaarden bedoeld in de artikelen 5 en 6. Die landrassen en rassen worden in de nationale en in de gemeenschappelijke catalogus aangeduid als "instandhoudingsras".

Art. 5.Om als instandhoudingsras te worden toegelaten, moet het landras of ras bedoeld in artikel 3, § 1, 1°, van belang zijn voor de instandhouding van de fytogenetische hulpbronnen.

In afwijking van artikel 1 van het besluit van de Waalse Regering van 27 mei 2004 betreffende de onderzoeken voor de toelating van de rassen van landbouw- en groentegewassen op de nationale rassenlijst, wordt, wat de onderscheiden criteria en de bestendigheid betreft, toepassing gemaakt van op zijn minst de kenmerken bedoeld in de technische vragenlijsten i.v.m. de onderzoeksprotocollen van de Communautair Bureau voor Plantenrassen (CBP), opgenomen in bijlage I bij genoemd besluit van 27 mei 2004 of de technische vragenlijsten van de testrichtsnoeren van de Internationale Unie ter bescherming van de kweekproducten (UPOV) opgenomen in bijlage II bij genoemd besluit van 27 mei 2004 voor de betrokken rassen.

Voor de beoordeling van de homogeniteit is voornoemd besluit van 27 mei 2004 van toepassing. Als het homogeniteitsniveau evenwel op basis van afwijkende planten bepaald wordt, worden een populatienorm van 10 % en een toelatingskans van minstens 90 % toegepast.

Art. 6.In afwijking van artikel 7, § 1, eerste lid, van voornoemd koninklijk besluit van 8 juli 2001, wordt geen officieel onderzoek vereist als onderstaande gegevens volstaan om te besluiten tot de toelating van de instandhoudingsrassen : 1° de beschrijving en de benaming van het instandhoudingsras;2° de resultaten van onofficiële tests;3° de kennis opgedaan op basis van praktische ervaring tijdens de teelt, de vermeerdering en het gebruik, zoals meegedeeld door de aanvrager van de inschrijving van een instandhoudingsras;4° andere informatie, verstrekt met name door de instanties verantwoordelijk voor fytogenetische hulpbronnen, door de universiteiten of onderzoekscentra van het Waalse Gewest, of door elke andere organisatie die op het grondgebied van het Waalse Gewest zorgt voor de instandhouding van een verzameling rassen ingedeeld bij één van de soorten bedoeld in artikel 1, § 2.De effectieve instandhouding van die verzameling wordt door de Dienst vastgesteld.

Art. 7.Een instandhoudingsras komt niet in aanmerking voor opname in de nationale catalogus als : 1° het al op de gemeenschappelijke rassenlijst is opgenomen als een ander ras dan instandhoudingsras, of sinds minder dan twee jaar van de gemeenschappelijke lijst is afgevoerd of sinds minder dan twee jaar in aanmerking is gekomen voor de uitlooptermijn toegestaan overeenkomstig artikel 15, paragraaf 2, tweede lid, van Richtlijn 2002/53/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende de gemeenschappelijke rassenlijst van landbouw gewassen, of 2° het beschermd wordt door een communautair kwekersrecht zoals vermeld in Verordening (EG) nr.2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht, of door een nationaal kwekersrecht, of door een nationale vergunning tot bescherming van de plantaardige rassen, of als een aanvraag voor een dergelijk recht in behandeling is.

Art. 8.Met betrekking tot benamingen van instandhoudingsrassen die vóór 25 mei 2000 bekend waren, kan afgeweken worden van Verordening (EG) nr. 930/2000 van de Commissie van 4 mei 2000 tot vaststelling van nadere bepalingen betreffende de geschiktheid van rasbenamingen voor landbouw- en groentegewassen, behalve als dergelijke afwijkingen inbreuk zouden maken op oudere rechten van een derde die krachtens artikel 2 van genoemde verordening beschermd wordt.

In afwijking van artikel 9, § 3, van voornoemd koninklijk besluit van 8 juli 2001, kan meer dan één benaming per ras aanvaard worden indien het gaat om traditionele benamingen.

Art. 9.Wanneer een instandhoudingsras in de nationale catalogus toegelaten wordt, wordt het gebied van oorsprong bepaald. Het gebied van oorsprong wordt omschreven als het gebied (de gebieden) waarin het ras vanouds geteeld wordt en waaraan het zich op natuurlijke wijze heeft aangepast. Bij de bepaling van het gebied van oorsprong van een ras wordt rekening gehouden met de gegevens verstrekt door de organisaties bedoeld in artikel 6, 4°. Het gebied van oorsprong kan zich uitstrekken over het grondgebied van verschillende lidstaten van de Europese Unie voor zover in dat opzicht een akkoord tussen de betrokken partijen is gesloten. De Dienst geeft de Europese Commissie kennis van het gebied van oorsprong van een ras.

Art. 10.Elk instandhoudingsras is het voorwerp van een instandhoudingsselectie in zijn gebied van oorsprong.

Art. 11.De Minister bepaalt voor elk soort de procedure tot inschrijvingsaanvraag, alsook de regels volgens welke een ras als instandhoudingsras in de nationale catalogus toegelaten en behouden wordt, overeenkomstig de richtsnoeren vastgelegd bij dit besluit.

In afwijking van het besluit van de Waalse Regering van 28 februari 2008 tot bepaling van de rechten te betalen inzake de inschrijving van de rassen in de nationale rassencatalogi voor landbouwgewassen en groentegewassen, bedraagt de bijdrage voor de indiening van de aanvraag tot inschrijving van een instandhoudingsras in de nationale catalogus 50 euro en zijn de kosten voor het behoud van de inschrijving van dat ras vastgelegd op 0 euro. De overige bepalingen van voornoemd besluit van de Waalse Regering van 28 februari 2008 worden toegepast. HOOFDSTUK III. - De productie en het in de handel brengen van zaaizaad

Art. 12.§ 1. Het zaaizaad van een instandhoudingsras mag, in afwijking van de ceritificeringsvoorschriften, in de handel gebracht worden indien het voldoet aan de bepalingen van de paragrafen 2, 3 en 4 van dit artikel : 1° in artikel 4, 1°, van het koninklijk besluit van 2 mei 2001 houdende reglementering van de handel in en de keuring van pootaardappelen;2° in artikel 3, § 1, van het besluit van de Waalse Regering van 9 februari 2006 betreffende de productie en het in de handel brengen van zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen;3° in artikel 3, 1°, van het besluit van de Waalse Regering van 9 februari 2006 betreffende de productie en het in de handel brengen van zaaigranen;4° in artikel 3, 1°, van het besluit van de Waalse Regering van 9 februari 2006 betreffende de productie en het in de handel brengen van bietenzaad;5° in artikel 3, § 1, van het besluit van de Waalse Regering van 9 februari 2006 betreffende de productie en het in de handel brengen van zaaizaad van groenvoedergrassen; § 2. Het zaaizaad is afkomstig van zaaizaad dat volgens welomschreven praktijken voor de instandhouding van het ras is geproduceerd. § 3. Het zaaizaad, behalve dat van Oryza sativa, voldoet aan de certificeringsvoorschriften voor het zaaizaad van de categorie "gecertificeerd zaaizaad" die vastliggen in de besluiten bedoeld in artikel 1, tweede lid, met uitzondering van de voorschriften betreffende de minimale raszuiverheid. De naleving van die voorschriften is niet onderworpen aan een officieel onderzoek of aan een onderzoek onder officieel toezicht.

Zaaizaad van Oryza sativa moet voldoen aan de certificeringsvoorschriften van de categorie "gecertificeerd zaad van de tweede generatie" bedoeld in het besluit van de Waalse Regering van 9 februari 2006 betreffende de productie en het in de handel brengen van zaaigranen, met uitsluiting van die betreffende de minimale raszuiverheid. De naleving van die voorschriften is niet onderworpen aan een officieel onderzoek of aan een onderzoek onder officieel toezicht.

Het zaaizaad moet voldoende raszuiver zijn. § 4. Voor pootaardappelen zijn artikel 4, 3°, artikel 4, 4°, en artikel 5 van voornoemd koninklijk besluit van 2 mei 2001 niet van toepassing wat de maatsortering betreft. § 5. Alleen de in artikel 20, 2°, bedoelde verantwoordelijke voor de etikettering, hierna de leverancier genoemd, moet ervoor zorgen dat het productieproces en het geproduceerde zaad aan de voorschriften van dit besluit voldoen.

Art. 13.Het zaaizaad van een instandhoudingsras wordt enkel in het gebied van oorsprong van dat ras geproduceerd. Als in dat gebied vanwege een specifiek milieuprobleem niet aan de certificeringsvoorwaarden van artikel 12, § 3, kan worden voldaan, kan de Minister de productie van zaaizaad in aanvullende gebieden toelaten, waarbij rekening gehouden wordt met de informatie van de organisaties vermeld in artikel 6, 4°. Het in die aanvullende gebieden geproduceerde zaaizaad mag echter uitsluitend in de gebieden van oorsprong worden gebruikt.

Art. 14.De leverancier verricht of laat analyses verrichten om na te gaan of het zaaizaad van de instandhoudingsrassen voldoet aan de certificeringsvoorschriften van artikel 12, § 3. Die analyses worden uitgevoerd volgens de gangbare internationale methoden of, als die niet bestaan, volgens elke geschikte methode goedgekeurd door de Dienst. De leverancier zorgt ervoor dat voor die analyses monsters van homogene partijen worden genomen. Hij zorgt ervoor dat de voorschriften voor het gewicht van de partijen en het gewicht van de monsters worden toegepast, met name die van : 1° in artikel 20, § 2, eerste lid, van het besluit van de Waalse Regering van 9 februari 2006 betreffende de productie en het in de handel brengen van zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen;2° in artikel 22, § 2, tweede lid, van het besluit van de Waalse Regering van 9 februari 2006 betreffende de productie en het in de handel brengen van zaaigranen;3° in artikel 21, § 2, eerste lid, van het besluit van de Waalse Regering van 9 februari 2006 betreffende de productie en het in de handel brengen van bietenzaad;4° in artikel 23, § 2, tweede lid, van het besluit van de Waalse Regering van 9 februari 2006 betreffende de productie en het in de handel brengen van zaaizaad van groenvoedergrassen.

Art. 15.Zaaizaad van een instandhoudingsras mag slechts in zijn gebied van oorsprong in de handel gebracht worden en op voorwaarde dat het geproduceerd wordt in dat gebied van oorsprong of in een aanvullend gebied bedoeld in artikel 13.

De Minister kan voor een gegeven ras het in de handel brengen van zaaizaad van een instandhoudingsras toelaten in andere gebieden dan het gebied van oorsprong, voor zover die gebieden met het gebied van oorsprong vergelijkbaar zijn wat de natuurlijke en seminatuurlijke habitat van dat ras betreft, en het zaaizaad slechts in het gebied van oorsprong van het ras geproduceerd wordt. Als het zaaizaad in andere gebieden dan het gebied van oorsprong in de handel gebracht mag worden, wordt de hoeveelheid zaaizaad die nodig is voor de productie van minstens de hoeveelheid zaaizaad bedoeld in artikel 16, voorbehouden voor de instandhouding van bedoeld ras in zijn gebied van oorsprong.

Art. 16.Voor elk instandhoudingsras bedraagt de hoeveelheid in de handel gebracht zaaizaad niet meer dan 0,5 % van het zaaizaad van dezelfde soort dat op het grondgebied van het Waalse Gewest in één groeiseizoen wordt gebruikt, of een hoeveelheid die nodig is om 100 ha, vermenigvuldigd met de regionale coëfficiënt, in te zaaien als die laatste hoeveelheid groter is. Voor de soorten Pisum sativum, Triticum spp., Hordeum vulgare, Zea mays, Solanum tuberosum, Brassica napus en Helianthus annuus bedraagt die hoeveelheid hoogstens 0,3 %, of de hoeveelheid die nodig is om 100 ha, vermenigvuldigd met de regionale coëfficiënt, in te zaaien als die laatste hoeveelheid groter is.

De totale hoeveelheid zaaizaad van instandhoudingsrassen die op het grondgebied van het Waalse Gewest in de handel wordt gebracht, bedraagt evenwel niet meer dan 10 % van het zaaizaad van de desbetreffende soort dat jaarlijks wordt gebruikt op dat grondgebied.

Als dat percentage overeenstemt met een hoeveelheid die kleiner is dan die welke nodig is om 100 ha, vermenigvuldigd met de regionale coëfficiënt, in te zaaien, mag de maximumhoeveelheid zaaizaad van de desbetreffende soort worden vergroot tot de hoeveelheid wordt bereikt die nodig is om 100 ha, vermenigvuldigd met de regionale coëfficiënt, in te zaaien.

Voor een bepaalde plantensoort wordt de in de paragrafen 1 en 2 vermelde "regionale coëfficiënt" bepaald door de gemiddelde geteelde oppervlakte van dat soort op het grondgebied van het Waalse Gewest te delen door de gemiddelde geteelde oppervlakte in België. Onder gemiddelde oppervlakte wordt verstaan het gemiddelde van de beschikbare definitieve gegevens, over de laatste vijf jaar, van de landbouwtelling of van het landbouwonderzoek dat hiermee gelijkstaat, zoals bekendgemaakt door de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie. Van die berekeningswijze van de "regionale coëfficiënt" kan afgeweken worden, voor zover de gewesten binnen de Interministeriële Conferentie voor het Landbouwbeleid daarmee instemmen.

Art. 17.Vóór het begin van elk teeltseizoen geven de leveranciers de Dienst kennis van de oppervlakte en van de plaatsligging van de percelen bestemd voor de productie van zaaizaad voor instandhoudingsrassen. Als de in artikel 16 vermelde hoeveelheden op grond van de verstrekte gegevens en van een referentieproductie per oppervlakte-eenheid vastgelegd door de Dienst kans maken om overschreden te worden, wijst de Dienst aan elke leverancier de hoeveelheid toe die hij in het desbetreffende teeltseizoen in de handel mag brengen, met een gelijk aantal delen voor elke leverancier.

Indien het aan de leverancier toegewezen aandeel hoger is dan de productie die hij verwacht (meegedeelde oppervlakte vermenigvuldigd met de referentieproductie), wordt het overschot (toegewezen aandeel min de door die leverancier verwachte productie) in gelijke delen verdeeld tussen de producenten wier verwachte productie het toegewezen aandeel overschrijdt.

Art. 18.De Dienst zorgt er voor dat de zaadgewassen van een instandhoudingsras voldoen aan de bepalingen van dit besluit, waarbij hij bijzondere aandacht besteedt aan het ras, de teeltplaatsen en de hoeveelheden. De Minister bepaalt voor elk soort de modaliteiten en de frequentie van die controles.

Art. 19.Zaaizaad van instandhoudingsrassen mag alleen in gesloten en verzegelde verpakking in de handel worden gebracht. Zaaizaadverpakking wordt door de leverancier verzegeld zodat ze niet geopend kan worden zonder dat het sluitingssysteem wordt beschadigd of zonder dat het etiket van de leverancier of de verpakking sporen van manipulatie vertoont. Opdat de verpakking overeenkomstig dit artikel verzegeld wordt, moet op zijn minst hetzij het etiket in het sluitingssysteem worden verwerkt, hetzij een zegel op de sluiting worden aangebracht.

Art. 20.De verpakkingen van zaaizaad van instandhoudingsrassen worden voorzien van een etiket van de leverancier of van een gedrukt opschrift of van een stempel met de volgende gegevens : 1° de melding "EG-voorschriften en -normen";2° de naam en het adres of het identificatiemerk van de persoon die verantwoordelijk is voor het aanbrengen van de etiketten; 3° het sluitingsjaar, aangegeven als volgt : "gesloten in ..." (jaar) of, behalve voor pootaardappelen, het jaar van de laatste monstername voor het testen van de kiemkracht, aangegeven als volgt : "monster genomen in ..." (jaar); 4° de soort : 5° de benaming van het instandhoudingsras;6° de melding "instandhoudingsras";7° het gebied van oorsprong;8° als het zaadteeltgebied niet het gebied van oorsprong is, de melding van het zaadteeltgebied;9° het referentienummer toegewezen aan de partij door de leverancier;10° het opgegeven netto- of brutogewicht of, behalve voor pootaardappelen, het opgegeven zaadaantal;11° als het gewicht wordt vermeld en er korrelvormige bestrijdingsmiddelen, omhullingen of andere toevoegingsmiddelen in vaste staat worden gebruikt, de aard van de chemische behandeling of het toevoegingsmiddel, alsook de verhouding, bij benadering, tussen het gewicht van de kluwens zuivere zaden en het totaalgewicht, behalve voor pootaardappelen.

Art. 21.De Dienst voert steekproefsgewijze nacontrole uit op de identiteit en de raszuiverheid van het zaaizaad van de instandhoudingsrassen.

Art. 22.De leveranciers die op het grondgebied van het Waalse Gewest opereren, brengen voor elk teeltseizoen verslag uit aan de Dienst over de in de handel gebrachte hoeveelheid zaaizaad van elk instandhoudingsras.

Art. 23.De Minister bepaalt per soort de modaliteiten voor de productie en het in de handel brengen van de instandhoudingsrassen en voor de controle erop, overeenkomstig de beginselen die in dit besluit vastliggen.

Art. 24.De activiteit van leverancier in de zin van dit besluit is onderworpen aan een voorafgaande vergunning van de Dienst, volgens de modaliteiten en onder de voorwaarden bepaald door de Minister. De registratie als leverancier bij de Dienst wordt onderworpen aan een bijdrage van 50 euro per jaar in het Fonds, verhoogd met een bedrag van 12,5 euro per ha toegekend overeenkomstig artikel 17. Het koninklijk besluit van 25 oktober 1991 houdende vaststelling van de vergoedingen, verschuldigd voor de keuring van zaaizaad en pootgoed voor land- en tuinbouw, alsmede van de vergoedingen verschuldigd voor de uitoefening van bepaalde beroepen in de land-, tuin- en bosbouw is niet van toepassing.

De bedragen van de bijdragen bedoeld in het eerste lid worden verhoogd per indexsprong van 5 % op 1 juli van het jaar dat volgt op het jaar in de loop waarvan het indexcijfer van de consumptieprijzen toeneemt met een veelvoud van 5 % t.o.v. de basisindex. De basisindex is het indexcijfer van de consumptieprijzen van juli 2008.

De bedragen gefactureerd overeenkomstig dit artikel zijn verschuldigd binnen dertig dagen na verzending van de debietnota per gewone post.

Tenzij een andere termijn in de debietnota vermeld wordt. Indien de debietnota niet vóór de vervaldatum betaald wordt, wordt een eerste aanmaning per gewone post toegestuurd. Indien het verschuldigde bedrag niet betaald wordt binnen dertig dagen na de eerste aanmaning, wordt een tweede aanmaning met ingebrekestelling toegestuurd bij aangetekend schrijven of door elk middel dat als verzendingsbewijs geldt. De verzending van een tweede aanmaning heeft automatisch tot gevolg dat het aanvankelijk verschuldigde bedrag met 50 euro verhoogd wordt om de administratieve beheerskosten te dekken. HOOFDSTUK IV. - Algemene en slotbepalingen

Art. 25.De overtredingen van de bepalingen van dit besluit worden opgespoord, vastgesteld, vervolgd en gestraft overeenkomstig de bepalingen van de wet van 11 juli 1969 betreffende de bestrijdingsmiddelen en de grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt. De bepalingen van het koninklijk besluit van 7 mei 2001 betreffende de administratieve geldboeten, bedoeld in artikel 10 van genoemde wet, zijn ook van toepassing. Voor de toepassing van dit besluit is de aangewezen bevoegde ambtenaar de directeur-generaal van het Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst en, bij diens verhindering, de ambtenaar die hem vervangt.

Art. 26.De Minister van Landbouw is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 29 oktober 2009.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Openbare Werken, Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Natuur, Bossen en Erfgoed, B. LUTGEN

Concordantietabel

Richtlijn 2008/62/EG

Besluit van de Waalse Regering

-

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 3

Artikel 2

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 9

Artikel 10

-

Artikel 11

Artikel 10

Artikel 12

Artikel 11

Artikel 13

Artikel 12

Artikel 14

Artikel 13

Artikel 15

Artikel 14

Artikel 16

Artikel 15

Artikel 17

Artikel 16

Artikel 18

Artikel 17

Artikel 19

Artikel 18

Artikel 20

Artikel 19

Artikel 21

Artikel 20

Artikel 22

-

Artikel 23

-

Artikel 24

-

Artikel 25

-

Artikel 26

Artikel 21

-

Artikel 22

-

Artikel 23

-

Artikel 24

-

Artikel 25

-

^