Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 30 april 2009
gepubliceerd op 22 juli 2009

Besluit van de Waalse Regering tot toepassing van het decreet van 6 december 2007 betreffende de hulpdiensten voor gezinnen en bejaarde personen

bron
waalse overheidsdienst
numac
2009203259
pub.
22/07/2009
prom.
30/04/2009
ELI
eli/besluit/2009/04/30/2009203259/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

30 APRIL 2009. - Besluit van de Waalse Regering tot toepassing van het decreet van 6 december 2007 betreffende de hulpdiensten voor gezinnen en bejaarde personen


De Waalse Regering, Gelet op het besluit van de Franse Gemeenschapsexecutieve van 16 december 1988 tot regeling van de erkenning van de diensten voor gezins- en bejaardenhulp en van de toekenning van toelagen aan deze diensten;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 16 juli 1998 tot goedkeuring van het statuut van gezinshelp(st)er;

Gelet op het decreet van 6 december 2007 betreffende de hulpdiensten voor gezinnen en bejaarde personen;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 29 januari 2009 tot toekenning van een tijdelijke vermindering van 0,40 euro per uur voor de rechthebbenden op de door de erkende diensten voor gezins- en bejaardenhulp verstrekte hulpverlening in het dagelijkse leven en tot toekenning van een compenserende toelage voor deze diensten;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 2 maart 2009;

Gelet op de instemming van de Minister van Begroting, gegeven op 6 maart 2009;

Gelet op het advies 46.260/4 van de Raad van State, gegeven op 15 april 2009, overeenkomstig artikel 84, § 1, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Gezondheid, Sociale Actie en Gelijke Kansen;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijving

Artikel 1.Dit besluit regelt, overeenkomstig artikel 138 van de Grondwet, een aangelegenheid bedoeld in artikel 128, § 1, ervan.

Art. 2.In de zin van dit besluit wordt verstaan onder : 1) decreet : het decreet van 6 december 2007 betreffende de hulpdiensten voor gezinnen en bejaarde personen;2) administratie : het Departement Senioren en Gezin van het Operationele directoraat-generaal Plaatselijke Besturen, Sociale Actie en Gezondheid;3) gemeenten met een lage bevolkingsdichtheid : de gemeenten met een bevolkingsdichtheid van 120 inwoners per km2 of minder. De bevolkingsdichtheid wordt bepaald op grond van : 1° de oppervlakte van de gemeenten, zoals meegedeeld door de Centrale Administratie van het Kadaster van het Ministerie van Financiën;2° de cijfers van de werkelijke bevolking per gemeente op 1 januari van bedoeld jaar, zoals bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad door het Directoraat-generaal Statistiek en Economische informatie van de Federale overheidsdienst Economie;4) begeleidingsverantwoordelijke;een maatschappelijk assistent, een gegradueerde sociaal verpleger of een gegradueerde verpleger gespecialiseerd in communautaire of in openbare gezondheid. HOOFDSTUK II. - Werknemers van de dienst Afdeling 1. - Kwalificaties

Art. 3.De titel van de opleidingen die in het kader van het decreet erkend worden kan nader bepaald worden door de Minister.

Met de gezinshelp(st)er wordt gelijkgesteld de bejaardenhelp(st)er in het bezit van een bezoekattest afgeleverd door de dienst die een bijscholingscursus van 80 uren heeft georganiseerd, waaronder 40 uren psychologie, 12 uren kinderverzorging, 10 uur sociale wetgeving, 10 uren gezinseconomie, 8 uur beroepsethiek. Deze opleidingscursus is het voorwerp van een gunstig rapport van de administratie.

Art. 4.§ 1. De thuisoppassers tewerkgesteld op 1 januari 2004 in een erkende hulpdienst voor gezinnen en bejaarde personen die niet over de vereiste kwalificaties beschikken en die tegen 1 januari 2004 gedurende minstens één jaar het beroep van thuisoppas onder arbeidscontract hebben uitgeoefend, mogen hun functie blijven uitoefenen voor zover ze een afschrift van hun contract aan de administratie afgeven. § 2. De houders van een kwalificerende thuisoppasopleiding gesubsidieerd door het Europees Sociaal Fonds of in het kader van het project Now (onderwijs sociale promotie) die uiterlijk 31 december 2008 in dienst genomen zijn, mogen het beroep van thuisoppas uitoefenen op voorwaarde dat ze binnen vier jaar na hun insdienstneming slagen voor de opleiding veelzijdige hulp of dat hen een bekwaamheidsattest inzake gezinshulp afgeleverd wordt na een opleidingscyclus gezinshelp(st)er georganiseerd door een opleidingscentrum erkend op grond van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap betreffende de inrichting van de opleidingscentra voor gezinshelp(st)ers. Afdeling 2. - Voortgezette opleiding

Art. 5.§ 1. De subsidies toegekend overeenkomstig artikel 32 van het decreet worden slechts verleend indien minstens zes gezinshelp(st)ers aan de bijscholingscursussen deelnemen. Die cursussen vinden plaats tijdens de normale werkuren.

De deelname bedoeld in het eerste lid mag minder dan zes gezinshelp(st)ers betreffen indien de cursus multidisciplinair is en indien minstens drie gezinshelp(st)ers en drie andere vakmensen inzake sociale actie eraan deelnemen.

De Minister kan een afwijking van deze paragraaf toekennen op basis van het bewijsdossier dat hem door de dienst overgemaakt wordt en waarin het thema van de opleiding waarvoor een afwijking aangevraagd wordt, de doelstellingen en de redenen van de aanvraag tot afwijking vermeld worden. § 2. De bijscholingscursus duurt minstens twee uren. § 3. De administratie wordt minstens vijftien dagen vóór de aanvang van de cursussen in kennis gesteld van de organisatie en het programma ervan, alsook van de eventuele aanvraag tot afwijking. § 4. De diensten besteden minstens 1,47 % en hoogstens 4 % van hun contingent aan de organisatie van bijscholingscursussen, verhoogd met de activiteit van de gezinshelp(st)ers tewerkgesteld in het kader van elke maatregel inzake tewerkstellingshulp. Zoniet zullen ze een strafmaatregel opgelegd krijgen die overeenstemt met het product van de vermenigvuldiging van het aantal ontbrekende uren met de gemiddelde uurtoelage. § 5. De dienst maakt voor minstens een jaar een plan inzake de opleiding van gezinshelp(st)ers en thuisoppassers op. Zoals bepaald bij de regelgeving inzake arbeidsrecht wordt het plan voor advies aan de ondernemingsraad/het overlegcomité of, zoniet, aan de vakbondsafvaardiging onderworpen en voor 31 januari van bedoeld jaar aan de administratie overgelegd.

Art. 6.Het comité voor de begeleiding van de opleidingen bedoeld in artikel 13, § 4, van het decreet is samengesteld uit de volgende gewone en plaatsvervangende leden die de Minister aanwijst : - twee vertegenwoordigers van de administratie; - één vertegenwoordiger per werkgeversfederatie; - één vertegenwoordiger per representatieve organisatie van de werknemers van de private sector en de openbare sector : * voor de private sector : F.G.T.B., C.S.C.-C.N.E. en C.G.S.L.B.; * voor de openbare sector : C.G.S.P.-admi., C.S.C.-Openbare diensten., S.L.F.P.; - één vertegenwoordiger van de "Association paritaire pour l'Emploi et la Formation" (Paritaire vereniging Tewerkstelling en Opleiding); - één vertegenwoordiger van het "Agence wallonne pour l'Intégration des Personnes handicapées" (Waals agentschap voor de Integratie van de Gehandicapte Personen); - één vertegenwoordiger van de "Commission wallonne de la Famille" (Waalse gezinscommissie).

Het comité voor de begeleiding van de opleidingen legt de inhoud van de voortgezette opleiding van de begeleidingsverantwoordelijken bij ter post aangetekend schrijven ter goedkeuring aan de Minister voor.

De Minister deelt zijn beslissing aan het comité mee binnen twee maanden na het voorstel. In geval van afkeuring rechtvaardigt de Minister zijn beslissing en doet het comité binnen drie maanden na de beslissing een nieuw voorstel.

De permanente opleiding bedoeld in artikel 13, § 4, van het decreet kan door de dienst toegankelijk gemaakt worden voor de ervaren gezinshelp(st)ers die onlangs in dienst genomen gezinshelp(st)ers begeleiden. Afdeling 3. - Minimale indienstneming

Art. 7.§ 1. De dienst zorgt krachtens een arbeidsovereenkomst of op basis van een openbaar statuut voor de volgende minimale tewerkstelling : - 0,026 voltijds equivalent begeleidingsverantwoordelijke per aangesneden schijf van 1 000 uren hulpverlening in het dagelijkse leven die voor subsidies in aanmerking komen en die in het voorafgaande jaar door de dienst gepresteerd werden, met een minimum van 0,25 voltijds equivalent; - 0,017 voltijds equivalent administratief bediende per aangesneden schijf van 1 000 uren hulpverlening in het dagelijkse leven die voor subsidies in aanmerking komen en die in het voorafgaande jaar door de dienst gepresteerd werden, met een minimum van 0,25 voltijds equivalent. § 2. De dienst zorgt krachtens een arbeidsovereenkomst of op basis van een openbaar statuut voor de volgende minimale tewerkstelling : - 0,038 voltijds equivalent begeleidingsverantwoordelijke per voltijds equivalent thuisoppas en gemiddeld minder tewerkgesteld over het jaar; - 0,025 voltijds equivalent administratief bediende per voltijds equivalent thuisoppas en gemiddeld minder tewerkgesteld over het jaar. HOOFDSTUK III. - Erkenning

Art. 8.De overeenkomstig hoofdstuk 4 van het decreet aan te wijzen dienst is de administratie.

De Minister is verantwoordelijk voor de beslissing tot erkenning, tot hernieuwing, intrekking en opschorting van de erkenning. HOOFDSTUK IV. - Contingent

Art. 9.§ 1. De subsidies worden toegekend binnen de perken van de beschikbare kredieten.

Voor de toekenning van de subsidies bedoeld in artikel 11 en volgende bepaalt de Minister voor 2009 en de volgende jaren jaarlijks en per dienst het maximumaantal subsidieerbare activiteitenuren inzake hulpverlening in het dagelijkse leven, ook "dienstcontingent" genoemd.

Onder voorbehoud van de toepassing van de §§ 2, 3 en 4 van dit artikel, is het contingent dat aan een dienst toegekend wordt gelijk aan het contingent dat in de loop van het vorige jaar aan de dienst toegekend werd. Het contingent wordt uiterlijk 1 mei van bedoeld jaar aan de diensten meegedeeld. § 2. a) De dienst wordt in categorie A ingedeeld indien het contingent dat het jaar tevoren gebruikt werd gelijk is aan 100 % of meer van het gemiddelde van de contingenten die hem de twee laatste jaren werden toegekend. b) Hij wordt in categorie B ingedeeld indien het contingent dat het jaar tevoren gebruikt werd gelijk is aan 97 % of meer en kleiner is dan 100 % van het gemiddelde van de contingenten die hem de twee laatste jaren werden toegekend.c) Hij wordt in categorie C ingedeeld indien het contingent dat het jaar tevoren gebruikt werd kleiner is dan 97 % van het gemiddelde van de contingenten die hem de twee laatste jaren werden toegekend. § 3. a) De dienst van categorie A komt in aanmerking voor een bijkomend contingent bovenop het contingent dat hem het jaar tevoren overeenkomstig de §§ 4 en 5 toegekend werd. b) De dienst van categorie B komt in aanmerking voor het contingent dat hem het jaar tevoren toegekend werd.c) De dienst van categorie C komt in aanmerking voor een contingent gelijk aan 103 % van het contingent dat hij het jaar tevoren gebruikt heeft, beperkt tot het contingent dat hem het jaar tevoren toegekend werd. Voor de diensten die in de loop van het jaar tevoren erkend werden is het contingent gelijk aan het contingent van het jaar tevoren. § 4. De overeenkomstig de §§ 2 en 3 gerecupereerde uren worden in twee delen gesplitst, 65 % voor het deel bedoeld in § 5 en 35 % voor het deel bedoeld in § 6. § 5. Het eerste deel van de overeenkomstig de §§ 2 en 3 gerecupereerde uren, waaraan het eventuele verschil tussen het tijdens bedoeld jaar toe te kennen aantal uren en de som van de tijdens het jaar tevoren toegekende contingenten toegevoegd wordt, wordt binnen elke sector herverdeeld als volgt : a) een contingent van maximum 5 000 uren wordt toegekend per tijdens bedoeld jaar erkende dienst, met een maximum van 15 000 uren in totaal voor beide sectoren;b) het saldo van de te herverdelen uren wordt tussen de diensten van categorie A verdeeld als volgt : - 50 % van het aantal uren wordt tussen de Waalse gemeenten verdeeld naar verhouding van het aantal inwoners van elke gemeente voor zover minstens één dienst van betrokken sector actief is in de gemeente;het aantal uren per gemeente wordt tussen de erkende diensten die in de gemeente actief zijn verdeeld naar verhouding van de aantallen uren gepresteerd door elk van hen in die gemeente twee jaar tevoren.

In de gemeenten waar geen enkele dienst van categorie A twee jaar tevoren actief was wordt het aantal uren tussen de erkende diensten van categorie B die in de gemeente actief waren verdeeld naar verhouding van de aantallen uren gepresteerd door elk van hen in die gemeente twee jaar tevoren.

Voor de gemeenten waar geen enkele dienst van categorie A of B twee jaar tevoren actief was wordt het aantal uren toegevoegd aan de gerecupereerde uren bedoeld in § 6 van dit artikel. - 50 % van het aantal uren wordt gelijk verdeeld tussen alle erkende diensten van categorie A en bij voorrang gepresteerd bij personen van 75 jaar en meer, alsook bij personen die in aanmerking komen voor de verhoogde tussenkomst of voor het OMNIO-statuut bedoeld in artikel 37, § 1, tweede en derde lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994. § 6. Het tweede deel van de uren die in beide sectoren, de private en de openbare, overeenkomstig de §§ 2 en 3 gerecupereerd werden, wordt tussen de diensten van categorie A herverdeeld naar rato van de overschrijding ervan.

Art. 10.Na kennisgeving van de contingenten kunnen diensten een overeenkomst sluiten om de eventuele uren die in het kader van de perken van hun contingent niet gebruikt worden, aan te wenden ten gunste van de partijen bij de overeenkomst die hun contingent zouden overschrijden. Van die overeenkomst wordt kennis gegeven aan de Minister voor 1 oktober van bedoeld jaar.

Art. 11.Voorzover de beschikbare kredieten het toelaten en onverminderd § 9, genieten de activiteiten verricht door diensten boven de grenzen van hun contingent de subsidies bedoeld in de artikelen 12, 17 en 18, eventueel naar evenredigheid verminderd. HOOFDSTUK V. - Subsidies Afdeling 1. - Hulpverlening in het dagelijkse leven

Art. 12.In het kader van het gebruik van het contingent bestaat de subsidie : 1° voor de diensten die onder de private sector ressorteren, uit een forfaitair bedrag van 21,1016 euro per gepresteerd uur, als tegemoetkoming in de loonlasten van de gezinshelp(st)ers;dat bedrag wordt met 0,4819 euro vermeerderd voor de uren gepresteerd door de gezinshelp(st)ers van wie de anciënniteit die voor de berekening van hun wedde in aanmerking genomen wordt minstens 8 jaar en minder dan 14 jaar bedraagt, met 1,4846 euro voor de uren gepresteerd door de gezinshelp(st)ers van wie de anciënniteit die voor de berekening van hun wedde in aanmerking genomen wordt minstens 14 jaar en minder dan 20 jaar bedraagt, met 1,8830 euro voor de uren gepresteerd door de gezinshelpers van wie de anciënniteit die voor de berekening van hun wedde in aanmerking genomen wordt 20 jaar en meer bedraagt; 2° voor de diensten die onder de openbare sector ressorteren, uit een forfaitair bedrag van 20,2197 euro per gepresteerd uur, als tegemoetkoming in de loonlasten van de gezinshelp(st)ers;dat bedrag wordt met 2,3665 euro vermeerderd voor de uren gepresteerd door de gezinshelp(st)ers van wie de anciënniteit die voor de berekening van hun wedde in aanmerking genomen wordt minstens 8 jaar en minder dan 14 jaar bedraagt, met 4,0911 euro voor de uren gepresteerd door de gezinshelp(st)ers van wie de anciënniteit die voor de berekening van hun wedde in aanmerking genomen wordt minstens 14 jaar en minder dan 20 jaar bedraagt, met 4,6378 euro voor de uren gepresteerd door de gezinshelpers van wie de anciënniteit die voor de berekening van hun wedde in aanmerking genomen wordt 20 jaar en meer bedraagt. Voor de diensten georganiseerd door een openbare dienst die de bij het RGB vastgelegde schaal D1.1 noch de schaal D2 toepast op de gezinshelp(st)ers wanneer hij niet onderworpen is aan een beheersplan dat onder het Tonus-plan valt, worden de bedragen 2,3665 euro, 4,0911 euro en 4,6378 euro respectievelijk 0,4969 euro, 1,5570 euro en 1,7651 euro; 3° voor de diensten die onder de openbare sector vallen, wordt een forfaitair bedrag toegekend per uur gepresteerd door gezinshelp(st)ers die een bepaalde leeftijd bereikt hebben op 1 januari van het jaar dat in aanmerking genomen wordt voor de toekenning van de subsidies.Dat bedrag wordt verleend voor de financiering van de toekenning van bijkomende verlofdagen aan de betrokken gezinshelp(st)ers en mits compenserende indienstneming. Het varieert naar gelang van de leeftijd bereikt door de gezinshelp(st)er zoals aangegeven in onderstaande tabel :

Leeftijd

52

53

54

55

56

57

58

Verlofdagen

5

8

10

13

15

18

20

Subsidie/u

euro 0,8432

euro 1,3724

euro 1,7353

euro 2,2958

euro 2,6805

euro 3,2752

euro 3,6838


4° een bijkomend forfaitair bedrag van 4,1021 euro per uur gepresteerd tussen 6 uur en 8 uur en tussen 18 uur en 20 uur, een bijkomend forfaitair bedrag van 7,1787 euro per uur gepresteerd tussen 20 uur en 21 uur 30, een bijkomend forfaitair bedrag van 11,4859 euro per uur gepresteerd op zon- en feestdagen en een bijkomend forfaitair bedrag van 5,3328 euro per uur gepresteerd op zaterdagen. De activiteit van de gezins- en seniorenhelp(st)ers van wie de tewerkstelling gefinancierd wordt in het kader van elke maatregel inzake tewerkstellingshulp wordt in aanmerking genomen voor de toekenning van die subsidie.

Het aantal gesubsidieerde uren bedoeld in het eerste lid mag niet hoger zijn dan 4 % van het contingent van de dienst, verhoogd met de activiteit van de gezinshelp(st)ers tewerkgesteld in het kader van elke maatregel inzake tewerkstellingshulp.

De modaliteiten bedoeld in de artikelen 10 en 11 zijn toepasselijk op de uren bedoeld in het vorige lid.

Art. 13.§ 1. Om in aanmerking te komen voor de subsidie bedoeld in artikel 28 van het decreet besteden de diensten minstens 1 % en hoogstens 5 % van hun contingent aan de organisatie van de vergaderingen bedoeld in artikel 32 van het decreet, verhoogd met de activiteit van de gezinshelp(st)ers tewerkgesteld in het kader van elke maatregel inzake tewerkstellingshulp, waarvan maximum 1 % besteed wordt aan de vergaderingen inzake sociaal overleg en het saldo aan de vergaderingen betreffende de organisatie van de dienst, de verplichtingen van de arbeidsgeneeskunde, de toestand van de rechthebbenden, de verbeteringen die aangebracht moeten worden aan de functie en de begeleiding van de onlangs in dienst genomen gezinshelp(st)ers.

Zo niet krijgen ze een strafmaatregel opgelegd die overeenstemt met het product van de vermenigvuldiging van het aantal ontbrekende uren met de gemiddelde uurtoelage.

In voorkomend geval worden de notulen die opgemaakt worden in het kader van de vergaderingen bedoeld in het eerste lid op de activiteitenzetel bewaard. § 2. Om in aanmerking te komen voor de subsidie, mag de in artikel 33 van het decreet bedoelde activiteit niet zes uren per dag en per gezinshelp(st)er overschrijden en wordt ze voor 2 prestaties per dag en per gezinshelp(st)er geteld, overeenkomstig artikel 16 van dit besluit.

Art. 14.Om in aanmerking te komen voor de subsidie bedoeld in de artikelen 12, 17 en 18, mag het aantal uren tijdens dewelke de hulp verleend wordt aan de naaste hulpverlener van een rechthebbende niet hoger zijn dan 10 % van het aantal uren dat elk kwartaal aan de verzoeker toegekend wordt, met een maximum van 10 uren per kwartaal.

De in artikel 26 van het decreet bedoelde bijdrage betreffende die uren wordt vastgelegd op hetzelfde bedrag als de bijdrage van de rechthebbende op de hulpverlening.

Art. 15.De bijdrage bedoeld in artikel 34 van het decreet wordt vastgelegd op 10 % van de persoonlijke bijdrage van de rechthebbende op de hulpverlening, zoals bedoeld in artikel 26 van het decreet.

De verplaatsingstijd wordt naar rato van een kwartier per prestatie meegerekend in de activiteit die in aanmerking komt voor de toekenning van de subsidies.

Art. 16.§ 1. Er wordt een aanvullende subsidie van 0,1327 euro toegekend per uur gepresteerd ten gunste van gebruikers die in dunbevolkte gemeenten wonen. § 2. Deze subsidie kan toegekend worden voor alle activiteiten inzake hulpverlening in het dagelijkse leven die door de gezins- en bejaardenhelp(st)ers verricht worden, met uitzondering van de activiteiten bedoeld in de artikelen 32 en 33 van het decreet.

De activiteit van de gezins- en bejaardenhelp(st)ers van wie de tewerkstelling gefinancierd wordt in het kader van elke maatregel inzake tewerkstellingshulp wordt in aanmerking genomen voor de toekenning van die subsidie. Afdeling 2. - Administratief personeel

Art. 17.De subsidie bevat een bijkomend forfaitair bedrag van 2,3197 euro per prestatie inzake hulpverlening in het dagelijkse leven, toegekend als tegemoetkoming in de kost van het administratief personeel. Per prestatie wordt verstaan een type taak die zonder onderbreking vervuld wordt. Afdeling 3. - Begeleidingsverantwoordelijke

Art. 18.De subsidie bevat een bijkomend forfaitair bedrag van 1,0079 euro dat toegekend wordt als tegemoetkoming in de loonkosten van de begeleidingsverantwoordelijken per uur gepresteerd door de gezins- en bejaardenhelp(st)ers. Afdeling 4. - Thuisoppassers

Art. 19.De forfaitaire som bedoeld in artikel 37 van het decreet wordt vastgelegd op 4.448,3399 euro per jaar. Afdeling 5. - Thuisoppassers en gezinshelp(st)er A.P.E.

Art. 20.De forfaitaire som bedoeld in artikel 38 van het decreet wordt vastgelegd op 1.082,4322 euro per jaar. Afdeling 6. - Verplaatsingskosten

Art. 21.De dienst ontvangt een forfaitaire subsidie van 0,0899 euro per beroepskilometer afgelegd door : 1. de werknemers van de dienst die vallen onder het toepassingsveld van de collectieve arbeidsovereenkomst van de paritaire subcommissie voor de diensten van de gezinshelp(st)ers en bejaardenhelp(st)ers betreffende de classificatie en de loonschalen, met uitzondering van de werknemers bedoeld in artikel 2 van de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen;2. door de gezinshelp(st)ers en de thuisoppassers van de openbare diensten. Afdeling 7. - Bijkomende verlofdagen

Art. 22.Als tegemoetkoming in de kost van de toekenning van bijkomende verlofdagen ontvangt de dienst die onder de private sector ressorteert een jaarlijkse forfaitaire subsidie van 501,9514 euro per voltijds equivalent werknemer vallend onder het toepassingsveld van de collectieve arbeidsovereenkomst van de paritaire subcommissie voor de diensten van de gezinshelp(st)ers en bejaardenhelp(st)ers betreffende de classificatie en de loonschalen, met uitzondering van de werknemers bedoeld in de artikelen 11, 16 en 17 en van de werknemers bedoeld in artikel 2 van de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen.

De diensten die onder de openbare sector ressorteren ontvangen een jaarlijks forfaitair bedrag van 501,9514 euro per voltijds equivalent help(st)er, met uitzondering van de werknemers bedoeld in artikel 11, en per voltijds equivalent thuisoppasser. Dat forfaitair bedrag wordt verhoogd voor de werknemers die een bepaalde leeftijd bereikt hebben op 1 januari van het jaar dat voor de toekenning van de subdidies in aanmerking genomen wordt. Die verhoging dient voor de financiering van de toekenning van bijkomende verlofdagen aan betrokken werknemers en wordt aan compenserende indienstneming onderworpen. Het bedrag van de verhoging varieert naar gelang van de leeftijd bereikt door de gezinshelp(st)er zoals aangegeven in onderstaande tabel :

Leeftijd

52

53

54

55

56

57

58

Verlofdagen

5

8

10

13

15

18

20

Subsidie/Voltijds equivalent

euro 1.139,23

euro 1.822,76

euro 2.278,45

euro 2.961,99

euro 3.417,68

euro 4.101,21

euro 4.556,90


Afdeling 8. - Maatregel tot ondersteuning van de koopkracht van de

rechthebbenden

Art. 23.De erkende hulpdiensten voor gezinnen en bejaarde personen verlenen een vermindering van 0,40 euro per uur aan de rechthebbenden op hun activiteit inzake hulpverlening in het dagelijkse leven.

Een compenserende subsidie waarvan het bedrag gelijk is aan de toegekende verminderingen wordt aan elke erkende dienst toegekend.

De vermindering van 0,40 euro per uur wordt toegepast op de laatste uurkost vastgelegd overeenkomstig artikel 25 van dit besluit en overeenkomstig het decreet dat het uitvoert. De vermindering van 0,40 euro wordt ook toegepast op de uurbijdrage vastgelegd overeenkomstig § 2 van artikel 25.

De in aanmerking te nemen activiteit inzake hulpverlening in het dagelijkse leven is die gepresteerd door de gezins- en bejaardenhelp(st)ers van de erkende dienst, ongeacht de modaliteiten voor de financiering van het werk van die help(st)ers. Zodoende wordt, naast de activiteit inzake hulpverlening in het dagelijkse leven die overeenkomstig dit besluit voor subsidies in aanmerking komt, rekening gehouden met de activiteit van de gezins- en bejaardenhelpers van wie de tewerkstelling gefinancierd wordt o.a. in het kader van het doorstromingsprogramma of van de verminderingen van de werkgeversbijdragen toegepast krachtens het koninklijk besluit van 18 juli 2002 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector, hetzij in het kader van de maatregelen betreffende de A.P.E., van het plan Activa met geactiveerde werkloosheidsuitkering (arbeidsuitkering genoemd) en van artikel 60 van de wet betreffende de O.C.M.W.'s.

De subsidie wordt aan de erkende dienst betaald na indiening bij het Directoraat-generaal Sociale actie en Gezondheid van de subsidieaanvraag overeenkomstig artikel 28 van dit besluit. De aanvraag gaat vergezeld van : - een verklaring op erewoord waaruit blijkt dat alle rechthebbenden op hulpverlening in het dagelijkse leven tijdens bedoelde periode een vermindering van 0,40 euro per uur hebben genoten; - een overzicht van de activiteiten van de gezins- of bejaardenhelp(st)ers die niet voorkomen in voornoemde subsidieaanvraag; - een verklaring van schuldvordering waarvan het bedrag gelijk is aan het product van de vermenigvuldiging van de uren die voor de vermindering in aanmerking gekomen zijn met het forfaitair bedrag van 0,40 euro.

Die stukken worden behoorlijk ingevuld, gedateerd en getekend.

De erkende dienst die de vermindering niet toekent aan zijn rechthebbenden verliest het voordeel van de subsidies waarin dit besluit voorziet voor de periode waarvoor ze toegekend had moeten worden. Afdeling 9. - Aanvullende bepalingen

Art. 24.De bedragen bedoeld in de artikelen 12, 16, 17 tot 20 en 22 worden jaarlijks aangepast naar gelang van de loonindexeringen die in de loop van het jaar werden doorgevoerd in het Openbaar ambt. Ze worden gekoppeld aan de spilindex 110,52 (basis 2004), overschreden in augustus 2008.

Het bedrag bedoeld in artikel 21 wordt terzelfdertijd aangepast aan de evolutie van de zendingskosten van de werknemers van het Openbaar ambt en de evolutie ervan overeenkomstig artikel 13, vierde lid, van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten.

Art. 25.De Minister geeft de verschillende gesubsidieerde diensten jaarlijks voor 1 mei kennis van de forfaitaire subsidiebedragen die in de loop van het jaar toegepast worden.

Art. 26.Het aantal gepresteerde uren dat in aanmerking genomen moet worden voor de berekening van de subsidies bedoeld in artikel 12, 1° tot 3°, en in artikel 18 mag per jaar en per help(st)er niet hoger zijn dan het aantal uren dat met een voltijds equivalent overeenstemt, rekening houdend met de wekelijkse arbeidsduur die vastligt in de collectieve arbeidsovereenkomst gesloten binnen de paritaire subcommissie 318.01/Comité C en de wettelijke of conventionele sectorale bepalingen betreffende de verlof- en feestdagen.

Het aantal prestaties bedoeld in artikel 17 wordt desgevallend verminderd naar rato van het aantal uren bedoeld in het vorige lid.

Art. 27.§ 1. De subsidies bedoeld in de artikelen 12, 17 en 18 worden niet toegekend wanneer de uurbijdrage die van de rechthebbende verlangd wordt klaarblijkelijk niet overeenstemt met de schaal bedoeld in artikel 26 van het decreet. Die schaal wordt door de Minister volgens een evenredigheidscriterium vastgelegd en aangepast aan de onroerende en roerende middelen, rekening houdend met de gezinslasten van de rechthebbende, alsook met andere te bepalen lasten.

De Minister kan, gelijktijdig met de toekenning van een subsidie die de prestaties van de in artikel 4, § 1, bedoelde werknemers dekt, een schaal vastleggen die op die prestaties toepasselijk is. § 2. Van de schaal bedoeld in de eerste paragraaf van dit artikel, alsook van het driemaandelijks aantal uren bedoeld in artikel 27 van het decreet mag slechts afgeweken op basis van een sociaal rapport dat bij de aanvraag gaat en dat uiterlijk de laatste dag van bedoeld eerste kwartaal door de dienst aan de administratie overgemaakt wordt.

De Minister kan de minimuminhoud van dat rapport bepalen. § 3. De administratie verleent of weigert de in paragraaf twee bedoelde afwijking bij gemotiveerde beslissing. Die beslissing wordt binnen dertig dagen na de indiening van de aanvraag aan de dienst meegedeeld. Bij gebrek aan antwoord binnen die termijn wordt de afwijking beschouwd als verleend voor het eerste halfjaar waarop de aanvraag betrekking heeft. De administratie deelt haar goedkeuroing mee in de vorm van een aantal bijkomende uren voor een semester. Daar het sociaal dossier minstens jaarlijks herzien moet worden, wordt de afwijking voor hoogstens twee semesters toegestaan.

Art. 28.De activiteiten van de gezinshelp(st)ers, de maatschappelijk en administratief werkers tewerkgesteld in het kader van het doorstromingsprogramma, alsook van de gezinshelp(st)ers van wie de tewerkstelling gefinancierd wordt in het kader van de verminderingen van de werkgeversbijdragen toegepast krachtens het koninklijk besluit van 18 juli 2002 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector, alsook in het kader van het decreet van 25 april 2002 betreffende de tegemoetkomingen ter bevordering van de indienstneming van niet-werkende werkzoekenden door de plaatselijke, gewestelijke en gemeenschapsoverheden, door bepaalde werkgevers in de niet-commerciële sector, het onderwijs en de commerciële sector, hetzij in het kader van de maatregelen betreffende het plan Activa met geactiveerde werkloosheidsuitkering (arbeidsuitkering genoemd) en van artikel 60 van de wet betreffende de O.C.M.W.'s komen niet in aanmerking voor de subsidies bedoeld in de artikelen 12, 1° tot 3°, 17 en 18.

Art. 29.Op straffe van verval moeten de diensten de in de artikelen 12 tot 14 en 17 tot 18 bedoelde subsidies aanvragen binnen de maand na afloop van het kwartaal in de loop waarvan de prestaties verricht werden. Per kwartaal kunnen twee provisionele subsidies toegekend worden.

De subsidies kunnen een bedrag bereiken dat berekend wordt op basis van 80 % van de activiteit van het voorlaatste semester en van de bedragen voorzien voor het lopende jaar.

De andere subsidies worden per kalenderjaar binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten aan de dienst betaald als volgt : a) een voorschot van 80 % van de subsidie die het jaar tevoren werd betaald, na indiening van een behoorlijk ingevulde en getekende verklaring van schuldvordering;b) het saldo na overlegging van de bewijsstukken, uiterlijk 1 juni van het volgende jaar. De Minister bepaalt welke bewijsstukken verstrekt moeten worden. HOOFDSTUK VI. - Controle

Art. 30.De Minister bepaalt welke lasten voor subsidies in aanmerking komen, legt de modellen van de in artikel 16 van het decreet bedoelde controledocumenten vast en bepaalt de in acht te nemen termijnen en procedure.

De ambtenaren bedoeld in artikel 41 van het decreet zijn de ambtenaren van de administratie. HOOFDSTUK VII. - Statuten en lijsten

Art. 31.Het bij dit besluit gevoegde statuut van gezinshelp(st)er, alsook beide bijlagen erbij zijn aangenomen.

Art. 32.Het statuut van gezinshelp(st)er is op de bejaardenhelp(st)er toepasselijk binnen de perken van artikel 45 van het decreet.

Art. 33.Het bij dit besluit gevoegde statuut van thuisoppasser, alsook beide bijlagen erbij zijn aangenomen.

Art. 34.De bij dit besluit gevoegde lijst van de structuren voor huisvesting en collectief onthaal, bedoeld in artikel 2, 8°, van het decreet, is aangenomen. HOOFDSTUK VIII. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 35.Het decreet treedt in werking op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, met uitzondering van artikel 44 van het decreet, dat in werking treedt op 1 juli 2009.

Art. 36.Het besluit van de Franse Gemeenschapsexecutieve van 16 december 1988 tot regeling van de erkenning van de diensten voor gezins- en bejaardenhulp en van de toekenning van toelagen aan deze diensten, het besluit van de Waalse Regering van 16 juli 1998 tot goedkeuring van het statuut van gezinshelp(st)er, alsook het besluit van de Waalse Regering van 29 januari 2009 tot toekenning van een tijdelijke vermindering van 0,40 euro per uur voor de rechthebbenden op de door de erkende diensten voor gezins- en bejaardenhulp verstrekte hulpverlening in het dagelijkse leven en tot toekenning van een compenserende toelage voor deze diensten worden opgeheven.

Art. 37.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2009.

Art. 38.De Minister is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 30 april 2009.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Gezondheid, Sociale Actie en Gelijke Kansen, D. DONFUT

Bijlage 1 Statuut van gezinshelp(st)er Dit statuut beoogt de nadere bepaling van de voorwaarden waaronder de door de diensten voor gezins en bejaardenhulp aangeworven gezinshelp(st)ers hun functies moeten uitoefenen opdat deze diensten subsidies van het Waalse Gewest kunnen genieten.

A. Functies van de gezinshelp(st)er.

Er dient te worden herinnerd aan twee grondbeginselen : ? de gezinshelp(st)ers oefenen hun functie binnen een dienst uit; ? de gezinshelp(st)er staat onder het toezicht van een maatschappelijk werker. 1. In het kader van de dienstverlening aan de gezinnen De gezinshelp(st)er verleent diensten aan gezinnen, bejaarde, zieke of gehandicapte personen die moeite hebben met de handelingen van het dagelijkse leven. Dank zij de maatschappelijke van de gezinshelp(st)er kunnen de verzorgde personen thuis blijven leven en wordt hen een behoorlijke levenskwaliteit gewaarborgd.

De gezinshelp(st)ers worden in het maatschappelijk werk ingeschakeld.

Ze worden in dienst genomen door een erkende hulpdienst voor gezinnen en bejaarde personen en werken onder zijn verantwoordelijkheid en toezicht. De gezinshelp(st)ers vervullen hun taak in nauwe samenwerking met het gezin en/of de omgeving van de verzorgde persoon.

Ze kunnen bijdragen tot zijn sociale integratie en spelen een belangrijke preventieve rol.

De gezinshelp(st)ers vervullen specifieke taken, namelijk, : ? op individueel vlak : t.o.v. de geholpen persoon; op collectief vlak : doordat ze als bemiddelaar optreden t.o.v. het gezin en de omgeving van de verzorgde persoon d.m.v. een concrete hulp die door de collectiviteit georganiseerd en gesteund wordt; gezinshelp(st)ers zijn integratie- en hulpagenten die in naam van een door de collectiviteit en de overheid gesteunde dienst handelen; ? op preventief vlak : door hun educatieve rol, hun waarnemingsvermogen, hun vermogen om risicodragende situaties op te sporen en te signaleren; ? op curatief vlak : door hun educatieve, sanitaire, sociale en relationele rol in het kader van het dagelijkse leven.

Al die taken dragen gezamenlijk bij tot het dagelijkse welzijn van de verzorgde personen en hebben betrekking op de volgende domeinen : a) Hulpverlening in het kader van dagelijkse handelingen : ? Begeleiding van kinderen en van bejaarden, zieken of gehandicapten; ? Hulpverlening bij verplaatsingen buitenshuis; ? Boodschappen; ? Gewoon onderhoud van de bewoonde vertrekken en van het linnen; ? Bereiding van de maaltijden, enz. b) Sanitaire rol : Taken i.v.m. de gezondheid, de hygiëne, het comfort en de veiligheid van de verzorgde persoon. c) Educatieve rol : ? raadgeving inzake gezondheidsleer; ? aanpassing van de woning; ? steun aan de gezinnen in hun educatieve rol; ? evaluatie en stimulering van de potentialiteiten zodat de verzorgde persoon acteuro blijft van zijn dagelijkse leven. d) Relationele hulpverlening : ? gehoorgeving; ? opsporing van de moeilijkheden; ? steunverlening door aanwezig te zijn, te dialogeren, de autonomie te handhaven; ? begeleiding in het kader van de palliatieve zorgen. e) sociale hulp : ? Begeleiding bij administratieve stappen en bij de organisatie van de begroting;deze hulpverlening beperkt zich tot een directe nabijheidshulp, ? Beroep op en verwijzing naar gespecialiseerde diensten of instellingen. 2. In het kader van ploegwerk, De gezinshelp(st)ers worden geïntegreerd in een ploeg van de dienst. Zij werken in nauwe samenwerking met de sociale werker die hen moet begeleiden.

In het belang van de persoon wordt gestreefd naar samenwerking met andere interveniënten (beroepshulp of personen van de omgeving). 3. In het kader van het interdisciplinaire werk, Doordat ze veel tijd in de gezinnen doorbrengen, zijn de gezinshelp(st)ers bevoorrechte tussenpersonen voor het geheel van de sanitaire, sociale en medische interveniënten (bijv.: geneesheren, verple(e)g(st)ers, kinesitherapeuten, diëtisten, huishoudhelp(st)ers, logopedisten, enz.).

Dank zij hun opmerkingen en inlichtingen spelen ze een belangrijke rol op de coördinatievergaderingen. Deze bieden de mogelijkheid om de doeltreffendheid van de hulp te optimaliseren en om te beslissen over de in ernstigere of complexere situaties aan te wenden werkwijzen. 4. In het kader van het werk met andere instellingen Al naar gelang van de situaties wordt de hulpdienst voor gezinnen ertoe gebracht met de volgende externe instellingen samen te werken : ? Diensten voor hulpverlening aan de jeugd. ? Ploegen S.O.S. Enfants. ? Centra voor schuldbemiddeling. ? Centra voor geestelijke gezondheidszorg. ? O.C.M.W.'s. ? Rusthuizen/Rust- of verzorgingshuizen. ? Ziekenhuizen. ? AVJ/Gehandicapten. ? Dagcentra. ? Enz.

De maatschappelijk werker van de dienst speelt de gebruikelijke rol van tussenpersoon. Hij mag de gezinshelp(st)ers niet uitsluiten maar moet ze beschouwen als volwaardige partners van de andere interveniënten bij het uitwerken en uitvoeren van gemeenschappelijke projecten.

B. Toegang tot het beroep van gezinshelp(st)er. 1. Kennis. De functie mag uitgeoefend worden onder de volgende voorwaarden : 1.1. in het bezit zijn van een bekwaamheidsattest van gezinshelp(st)er waaruit blijkt dat de kandida(a)t(e) één van de door de regelgeving erkende opleidingen heeft gevolgd in het kader van één van de vier onderstaande filières : o Secundair onderwijs : gezins- en sanitaire help(st)er, kinderverzorgster, verpleegaspirant(e) en nursing (certificaat). o Sociale promotie : polyvalente help(st)er voor dienstverlening aan huis en in groep (certificaat) hulpverpleger/hulpverpleegster (certificaat), gezinshelp(st)er (certificaat); o Opvoeding en alternerende opleiding : dezelfde afdelingen als voor het volledige leerplan (certificaat). o Duitstalige Gemeenschap : Ausbildung AFPK. o Waals Gewest : Gezinshelp(st)er (bekwaamheidsattest).

Naast deze basisopleiding moet een voortgezette opleiding georganiseerd worden om de beroepskennis te verbeteren en te updaten.

Deze opleidingen moeten de gezinshelp(st)ers bevoegdheden verlenen i.v.m. : 1° gehoorgeving, communicatie, psychologische en lichamelijke begeleiding;2° raadgeving, opvoeding; 3° hulpverlening bij het beheer van het dagelijkse leven (onderhoud van de woning, voorkoming van ongevalrisico's, bereiding van maaltijden, boodschappen, administratieve stappen,...); 4° hulpverlening bij het verrichten van dagelijkse handelingen (toiletten, voorbereiding van geneesmiddelen, ziekenbegeleiding,...); 5° bemiddeling (tussen de begunstigden en de andere interveniënten, de begunstigden en de buitenwereld, mondeling of geschreven verslag over de opmerkingen;6° organisatie (bepaling van de prioriteiten, werkplanning); 1.2. in het bezit zijn van een inschrijvingsattest van gezinshelp(st)er, afgeleverd door de Minister van het Waalse Gewest die voor beroepsopleiding bevoegd is. 2. Bekwaamheden. De gezinshelp(st)ers moeten bekwaam zijn om : ? te communiceren en de coördinatievergaderingen actief bij te wonen; ? in ploegendienst te werken; ? al naar gelang de psychologische, sociale en lichamelijke problemen van de betrokken persoon op te treden; ? de potentialiteiten van de betrokken persoon te evalueren en te stimuleren; ? zichzelf ter sprake te stellen in het kader van hun werk (evaluatie van de behoeften, voortgezette opleiding, gewenste bijscholing); ? de beroepsregels na te leven en te verinnerlijken (professionalisme, discretieplicht,...).

Bijlage 1 bij het statuut van gezinshelp(st)er Deontologie 1. In het kader van de contacten van de gezinshelp(st)er met de verzorgde persoon en van de door de dienst opgedragen taak : a.Gehoor geven aan de verzorgde persoon om zijn behoeften vast te stellen en aan de sociale werker mee te delen. b. Respect tonen voor de verzorgde persoon, meer bepaald voor : o zijn persoonlijkheid; o zijn levensstijl en de situatie waarin hij verkeert; o zijn filosofische en religieuze opvattingen. c. Met de verzorgde persoon en de sociale werker de taken en diensten vaststellen die in de behoeften moeten voorzien (al naar gelang de middelen en bevoegdheden van de gezinshelp(st)er). De gezinshelp(st)ers moeten inspelen op de behoeften van de verzorgde persoon. Ze beschikken echter niet over de middelen en de bevoegdheden om alle verzoeken in te willigen.

Ze mogen evenmin verzoeken inwilligen i.v.m. met aangelegenheden waarvoor ze niet bevoegd zijn. Ze mogen in geen geval technische verpleegzorg verlenen.

De sociale werker bepaalt de prioriteiten in samenspraak met de verzorgde persoon en de gezinshelp(st)er.

De dienstverlening wordt regelmatig geeëvalueerd, herzien en aangepast naar gelang van de behoeften en de doelstellingen.

De gezinshelp(st)ers mogen geen diensten verlenen buiten hun functie. d. Discretieplicht. De gezinshelp(st)ers zijn tot discretie gehouden.

Deze plicht blijft gelden na afloop van de dienstverleningen en van de overeenkomst.

De gezinshelp(st)ers moeten dus zo discreet mogelijk zijn t.o.v. de situaties waarmee ze geconfronteerd worden.

De onnodige onthulling van feiten of gegevens door een gezinshelp(st)er wordt beschouwd als een deontologische fout die afbreuk doet aan de vertrouwensrelatie. Dergelijke fout kan een tuchtstraf tot gevolg hebben.

In het kader van de thuishulp moeten de gezinshelp(st)ers evenwel informatie uitwisselen met andere vakmensen, die tot discretie of tot het beroepsgeheim gehouden zijn.

Deze uitwisseling moet echter beperkt blijven tot relevante gegevens en geen afbreuk doen aan de inachtneming van de vertrouwelijkheid die beschouwd wordt als een fundamenteel recht van de verzorgde persoon op respect voor zijn privé-leven.

De interveniënten moeten zich dus regelmatig afvragen welke gegevens al dan niet verstrekt moeten worden in het belang van de verzorgde persoon.

In situaties die een gevaar inhouden voor de integriteit van de begunstigde, zijn omgeving en de interveniënten (noodtoestand, verplichte hulpverlening aan een in levensgevaar verkerende persoon), mogen de gezinshelp(st)ers gegevens onthullen die in hun bezit zijn en moeten ze die aan de bevoegde overheid verstrekken.

In dergelijke situaties moeten de gezinshelp(st)ers zich eerst wenden tot de sociale werker en de directie van de dienst die hen in hun opdracht bijstaan en hen raad moeten kunnen geven. e. Discretie omtrent het privé-leven. De gezinshelp(st)ers moeten een duidelijk onderscheid maken tussen hun privé-leven en hun werk. Hun relatie met de verzorgde persoon moet dan ook strikt professioneel zijn.

De gezinshelp(st)ers moeten dus in elk geval vermijden hun privé-leven aan te roeren. f. Discretie omtrent het leven en het werk van de collega's. De gezinshelp(st)ers moeten discreet blijven omtrent het werk of het privé-leven van hun collega's en mogen geen gegevens over de organisatie van hun dienst onthullen.

Indien een gezinshelp(st)er opmerkingen heeft over het werk van een collega, moeten die aan de sociale werker en/of aan de dienst gericht worden. g. Geen willekeurig voordeel willen halen uit de uitoefening van de functie.h. De gezinshelp(st)ers moeten een gunstig voorkomen hebben, niet alleen omdat ze de dienst vertegenwoordigen maar ook om doeltreffend werk te kunnen verrichten : keurige kleding, comfortabele kleren en geschikte schoenen.2. In het kader van de betrekkingen met de dienst.a. De werkwijze van de dienst kennen en meer bepaald het werkreglement.b. Blijk geven van teamgeest.c. De sociale werker in kennis stellen van de familiale of affectieve relaties die bestaan of zouden kunnen bestaan tussen hen en de begunstigde persoon.d. De door de dienst georganiseerde voortgezette opleidingen actief volgen.3. In het kader van de betrekkingen met de andere interveniënten.a. De rol bepalen van elke interveniënt en van de bloedverwanten die er mede voor zorgen dat de persoon in zijn omgeving kan blijven leven.b. Rekening houden met de handelingen van een ieder.c. Samenwerkingen bevorderen. Bijlage 2 bij het statuut van gezinshelp(st)er Rechten van de gezinshelp(st)ers De dienst moet : 1. de wetgeving en de statuten in acht nemen;2. de werknemer respecteren alsmede de arbeidsovereenkomst (toepassing van het arbeidsreglement) en het ambtenarenstatuut in acht nemen;3. alle beroepshandelingen met een aansprakelijkheidsverzekering dekken;4. preventieve maatregelen nemen om de gezinshelp(st)er te beschermen : ? via nuttige en geschikte gegevens; ? door de terbeschikkingstelling en het onderhoud van werkkleding; ? in geval van besmettelijke ziekte bij de verzorgde persoon. 5. door de toepassing van het besluit van de Regering tot regeling van de erkenning van de diensten voor gezins- en bejaardenhulp, voldoen aan de volgende voorschriften om doeltreffend werk te verrichten en zo veel mogelijk in te spelen op de reële behoeften van de werknemers : ? de begeleidingsnormen in acht nemen (openstaan voor de gezinshelp(st)ers, hen gehoor geven en bijstand verlenen), ? de overlegvergaderingen organiseren : individueel en in ploegen, om gegevens over de persoonlijke situaties uit te wisselen, om het werk te analyseren of te evalueren en beslissingen te nemen i.v.m. de doelstellingen, ? de gezinshelp(st)ers vergaderingen laten bijwonen met de verschillende interveniënten die niet tot de dienst behoren, of daartoe aansporen, ? zorgen voor een goede voortgezette opleiding die op alle tegengekomen gebieden in de behoeften voorziet, met minimum één cursus deontologie per jaar om het professionalisme van de gezinshelp(st)er kracht bij te zetten; 6. maatregelen nemen inzake begeleiding, steun en desnoods rechtsbijstand;psychologische begeleiding in geval van ernstige problemen met de verzorgde persoon : beschuldiging van diefstal, lichamelijke agressie, ongewenste intimiteiten, ongezondheid,...

De dienst moet beschikken over begeleidingspersoneel dat : ? de rol en het werk van de gezinshelp(st)er kent; ? de gezinshelp(st)er inlicht over de voorschriften van het hulpplan waarmee de begunstigde persoon heeft ingestemd, de uit te voeren taken bepaalt en de doelstellingen in samenspraak met de ploeg vastlegt; ? de gezinshelp(st)er de overlegvergaderingen laat bijwonen die belegd worden om de dienstverleningen te evalueren en aan te passen; ? de dienstprestaties evalueert en aanpast naar gelang de behoeften die vastgesteld worden tijdens de vergaderingen van de gezinshelp(st)ers en/of tijdens huisbezoeken; ? het uurrooster opmaakt, de werklast binnen de ploeg in evenwicht brengt en de spoedgevallen billijk verdeelt; ? de gezinshelp(st)er respecteert, als een "sociale" werker beschouwt en voor echt ploegwerk bestemt.

Bij de begunstigde persoon hebben de gezinshelp(st)ers recht op : 1. eerbied en waardering;2. respect voor hun beperkingen;3. behoorlijke werkomstandigheden;4. het nodige geschikte materieel. Als zulks niet het geval is, mag de gezinshelp(st)er de dienst interpelleren.

Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 30 april 2009 tot toepassing van het decreet van 6 december 2007 betreffende de hulpdiensten voor gezinnen en bejaarde personen.

Namen, 30 april 2009.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Gezondheid, Sociale Actie en Gelijke Kansen, D. DONFUT

Bijlage 2 Statuut van thuisoppasser Dit statuut beoogt de nadere bepaling van de voorwaarden waaronder de door de diensten voor gezins en bejaardenhulp aangeworven thuisoppassers hun functies moeten uitoefenen opdat deze diensten overeenkomstig artikel 12 van het decreet erkend kunnen worden.

A. Functie van de thuisoppassers.

Er dient te worden herinnerd aan twee grondbeginselen : ? de thuisoppassers oefenen hun functie binnen een dienst uit, als loontrekkende of als ambtenaar; ? de thuisoppasser staat onder het toezicht van de medisch-sociaal werker. 1. In het kader van de tussenkomst bij de gezinnen. De thuisoppassers begeleiden de begunstigde die de voortdurende aanwezigheid van een persoon nodig heeft en die zich om gezondheidsredenen of vanwege een handicap niet alleen buitenshuis kan verplaatsen. Zij zorgen, dag en nacht en samen met de omgeving van de begunstigde, voornamelijk voor een actieve aanwezigheid en voor de optimalisering van het geestelijke, lichamelijke en sociale welzijn van de begunstigde.

Hun rol bestaat erin de personen thuis te handhaven en hen een behoorlijke levenskwaliteit te waarborgen.

Ze worden in dienst genomen door een erkende hulpdienst voor gezinnen en bejaarde personen en werken onder zijn verantwoordelijkheid en toezicht. Hun opdracht wordt in nauwe samenwerking met het gezin en/of de omgeving uitgeoefend. Ze spelen een belangrijke preventieve rol.

De thuisoppassers vervullen specifieke taken, namelijk : ? op individueel vlak : t.o.v. de begeleide persoon; ? op collectief vlak : doordat ze als bemiddelaar optreden t.o.v. het gezin en de omgeving van de verzorgde persoon d.m.v. een concrete hulp die door de collectiviteit georganiseerd en gesteund wordt; ? op preventief vlak : door hun waarnemingsvermogen, hun vermogen om risicodragende situaties op te sporen en te signaleren en door hun educatieve rol; ? op curatief vlak : door hun sanitaire rol en de relationele dimensie van de begeleiding.

De thuisoppassers verlenen hun diensten o.a. om : 1. ervoor te zorgen dat de begunstigde volgens optimale veiligheids- en hygiënenormen kan leven;2. ervoor te zorgen dat de begunstigde zijn geneesmiddelen overeenkomstig de medische voorschriften neemt;3. de begunstigde en zijn gezin moreel te steunen via relationele kwaliteitsuitwisselingen in het kader van een begeleding;4. de begeleiding een kwalitatieve dimensie in het tijdsgebruik te geven en tegelijkertijd de potentialiteiten van de begunstigde te stimuleren;5. ervoor te zorgen dat de begunstigden hun maaltijd nemen;6. zich te integreren in een interdisciplinair werk en beroep te doen op de dienst- of begeleidingsverantwoordelijke bedoeld in artikel 13, § 3, van het decreet voor alle handelingen die niet onder hun bevoegheid vallen.2. In het kader van het ploegenwerk. De thuisoppassers integreren zich in een ploeg van de dienst. Ze oefenen hun functie uit in nauwe samenwerking met de medisch-sociaal werker die met hun begeleiding belast wordt.

In het belang van de persoon wordt gezocht naar samenwerkingen met de andere interveniënten (vakmensen of personen uit de entourage). 3. In het kader van het interdisciplinaire werk. Doordat ze veel tijd in de gezinnen doorbrengen, zijn de thuisoppassers bevoorrechte tussenpersonen voor het geheel van de sanitaire, sociale en medische interveniënten (bijv. : geneesheren, verpleegsters, fysiotherapeuten, diëtisten, huishoudhelpsters, logopedisten, enz.).

Dank zij hun opmerkingen en inlichtingen spelen ze een belangrijke rol op de coördinatievergaderingen. Deze bieden de mogelijkheid om de doeltreffendheid van de hulp te optimaliseren en om te beslissen over de in ernstigere of complexere situaties aan te wenden werkwijzen. 4. In het kader van het werk met andere instellingen. Al naar gelang van de situaties wordt de hulpdienst voor gezinnen ertoe gebracht met de externe instellingen samen te werken.

De sociaal-medisch werker van de dienst speelt de gebruikelijke rol van tussenpersoon. Hij mag de thuisoppassers niet uitsluiten maar moet ze beschouwen als volwaardige partners van de andere interveniënten bij het uitwerken en uitvoeren van gemeenschappelijke projecten.

B. Toegang tot het beroep van thuisoppas voor de erkenning van de dienst. 1. Kennis. Voor de uitoefening van de functie wordt een bekwaamheidsattest gezinshel(st)er vereist, alsook een inschrijvingscertificaat gezinshel(st)er afgeleverd door de Minister van het Waalse Gewest die voor beroepsopleiding bevoegd is. 2. Bekwaamheden. De thuisoppassers moeten bekwaam zijn om : ? te communiceren en de coördinatievergaderingen actief bij te wonen; ? te luisteren; ? in ploegendienst te werken; ? al naar gelang de psychologische, sociale en lichamelijke problemen van de begunstigde persoon op te treden; ? de potentialiteiten van de betrokken persoon te evalueren en te stimuleren; ? zichzelf ter sprake te stellen in het kader van hun werk (evaluatie van de behoeften, voortgezette opleiding, gewenste bijscholing); ? de beroepsregels na te leven en te verinnerlijken (professionalisme, discretieplicht).

Bijlage 1 bij het statuut van thuisoppasser Deontologie 1. In het kader van de contacten van de thuisoppasser met de verzorgde persoon en van de door de dienst opgedragen taak : a.Gehoor geven aan de verzorgde persoon om zijn behoeften vast te stellen en aan de sociaal-medisch werker mee te delen. b. Respect tonen voor de verzorgde persoon, meer bepaald voor : o zijn persoonlijkheid; o zijn levensstijl en de situatie waarin hij verkeert; o zijn filosofische en religieuze opvattingen. c. Met de verzorgde persoon en de sociaal-medisch werker de taken en diensten vaststellen die in de behoeften moeten voorzien (al naar gelang de middelen en bevoegdheden van de thuisoppasser). De thuisoppassers moeten inspelen op de behoeften van de verzorgde persoon. Ze beschikken echter niet over de middelen en de bevoegdheden om alle verzoeken in te willigen.

Ze mogen evenmin verzoeken inwilligen i.v.m. met aangelegenheden waarvoor ze niet bevoegd zijn. Ze mogen in geen geval technische verpleegzorg verlenen.

De social-medisch werker bepaalt de prioriteiten in samenspraak met de verzorgde persoon, diens omgeving en de thuisoppasser.

De dienstverlening wordt regelmatig geëvalueerd, herzien en aangepast naar gelang van de behoeften en de doelstellingen.

De thuisoppassers mogen geen diensten verlenen buiten hun functie. d. Discretieplicht. De thuisoppassers zijn tot discretie gehouden.

Deze plicht blijft gelden na afloop van de dienstverleningen en van de overeenkomst.

De thuisoppassers moeten dus zo discreet mogelijk zijn t.o.v. de situaties waarmee ze geconfronteerd worden.

De onnodige onthulling van feiten of gegevens door een gezinshelp(st)er wordt beschouwd als een deontologische fout die afbreuk doet aan de vertrouwensrelatie. Dergelijke fout kan een tuchtstraf tot gevolg hebben.

In het kader van de thuishulp moeten de thuisoppassers evenwel informatie uitwisselen met andere vakmensen, die tot discretie of tot het beroepsgeheim gehouden zijn.

Deze uitwisseling moet echter beperkt blijven tot relevante gegevens en geen afbreuk doen aan de inachtneming van de vertrouwelijkheid die beschouwd wordt als een fundamenteel recht van de verzorgde persoon op respect voor zijn privé-leven.

De interveniënten moeten zich dus regelmatig afvragen welke gegevens al dan niet verstrekt moeten worden in het belang van de verzorgde persoon.

In situaties die een gevaar inhouden voor de integriteit van de begunstigde, zijn omgeving en de interveniënten (noodtoestand, verplichte hulpverlening aan een in levensgevaar verkerende persoon), mogen de thuisoppassers gegevens onthullen die in hun bezit zijn en moeten ze die aan de bevoegde overheid verstrekken.

In dergelijke situaties moeten de gezinshelp(st)ers zich eerst wenden tot de sociale werker en de directie van de dienst die hen in hun opdracht bijstaan en hen raad moeten kunnen geven. e. Discretie omtrent het privé-leven. De thuisoppassers moeten een duidelijk onderscheid maken tussen hun privé-leven en hun werk. Hun relatie met de verzorgde persoon moet dan ook strikt professioneel zijn.

De thuisoppassers moeten dus in elk geval vermijden hun privé-leven aan te roeren. f. Discretie omtrent het leven en het werk van de collega's. De thuisoppassers moeten discreet blijven omtrent het werk of het privé-leven van hun collega's en mogen geen gegevens over de organisatie van hun dienst onthullen.

Indien een thuisoppasser opmerkingen heeft over het werk van een collega, moeten die aan de sociaal-medisch werker en/of aan de dienst gericht worden. g. Geen willekeuroig voordeel willen halen uit de uitoefening van de functie.h. De thuisoppassers moeten een gunstig voorkomen hebben, niet alleen omdat ze de dienst vertegenwoordigen maar ook om doeltreffend werk te kunnen verrichten : keuroige kleding, comfortabele kleren en geschikte schoenen.2. In het kader van de betrekkingen met de dienst.a. De werkwijze van de dienst kennen en meer bepaald het werkreglement.b. Blijk geven van teamgeest.c. De sociaal-medisch werker in kennis stellen van de familiale of affectieve relaties die bestaan of zouden kunnen bestaan tussen hen en de begunstigde persoon.d. De door de dienst georganiseerde voortgezette opleidingen actief volgen.3. In het kader van de betrekkingen met de andere interveniënten.a. De rol bepalen van elke interveniënt en van de bloedverwanten die er mede voor zorgen dat de persoon in zijn omgeving kan blijven leven.b. Rekening houden met de handelingen van een ieder.c. Samenwerkingen bevorderen. Bijlage 2 bij het statuut van thuisoppasser Rechten van de thuisoppassers De dienst moet : 1. de wetgeving en de statuten in acht nemen;2. de werknemer respecteren alsmede de arbeidsovereenkomst (toepassing van het arbeidsreglement) en het ambtenarenstatuut in acht nemen;3. alle beroepshandelingen met een aansprakelijkheidsverzekering dekken;4. preventieve maatregelen nemen om de thuisoppassers te beschermen : ? via nuttige en geschikte gegevens; ? door de terbeschikkingstelling en het onderhoud van werkkleding; ? in geval van besmettelijke ziekte bij de verzorgde persoon; 5. door de toepassing van het besluit van de Regering tot regeling van de erkenning van de diensten voor gezins- en bejaardenhulp, voldoen aan de volgende voorschriften om doeltreffend werk te verrichten en zo veel mogelijk in te spelen op de reële behoeften van de werknemers : ? de begeleidingsnormen in acht nemen (openstaan voor de thuisoppassers, hen gehoor geven en bijstand verlenen); ? de overlegvergaderingen organiseren : individueel en in ploegen, om gegevens over de persoonlijke situaties uit te wisselen, om het werk te analyseren of te evalueren en beslissingen te nemen i.v.m. de doelstellingen; ? de thuisoppassers vergaderingen laten bijwonen met de verschillende interveniënten die niet tot de dienst behoren, of daartoe aansporen; ? zorgen voor een goede voortgezette opleiding die op alle tegengekomen gebieden in de behoeften voorziet, met minimum één cursus deontologie per jaar om het professionalisme van de thuisoppasser kracht bij te zetten; 6. maatregelen nemen inzake begeleiding, steun en desnoods rechtsbijstand;psychologische begeleiding in geval van ernstige problemen met de verzorgde persoon : beschuldiging van diefstal, lichamelijke agressie, ongewenste intimiteiten, ongezondheid,...

De dienst moet beschikken over begeleidingspersoneel dat : ? de rol en het werk van de thuisoppasser kent; ? de thuisoppasser inlicht over de voorschriften van het hulpplan waarmee de begunstigde persoon heeft ingestemd, de uit te voeren taken bepaalt en de doelstellingen in samenspraak met de ploeg vastlegt; ? de thuisoppasser de overlegvergaderingen laat bijwonen die belegd worden om de dienstverleningen te evalueren en aan te passen; ? de dienstprestaties evalueert en aanpast naar gelang de behoeften die vastgesteld worden tijdens de vergaderingen van de de thuisoppassers en/of tijdens huisbezoeken; ? het uurrooster opmaakt, de werklast binnen de ploeg in evenwicht brengt en de spoedgevallen billijk verdeelt; ? de thuisoppasser respecteert, als een sociaal-medisch werker beschouwt en voor echt ploegwerk bestemt.

Bij de begunstigde persoon hebben de thuisoppassers recht op : 1. eerbied en waardering;2. respect voor hun beperkingen;3. behoorlijke werkomstandigheden;4. het nodige geschikte materieel. Als zulks niet het geval is, mag de thuisoppasser de dienst interpelleren.

Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 30 april 2009 tot toepassing van het decreet van 6 december 2007 betreffende de hulpdiensten voor gezinnen en bejaarde personen.

Namen, 30 april 2009.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Gezondheid, Sociale Actie en Gelijke Kansen, D. DONFUT

Bijlage 3 Lijst van de collectieve huisvestingsstructuren bedoeld in artikel 2, 8°, van het decreet ? dagonthaalcentrum voor bejaarde personen; ? dagverzorgingscentrum voor bejaarde personen; ? rusthuis; ? rust- en verzorgingshuis; ? dagonthaalcentrum voor gehandicapte personen; ? residentiële dienst voor gehandicapte personen; ? kortverblijfdienst voor gehandicapte personen; ? psychiatrisch verzorgingshuis; ? gevangenis en inrichting voor sociale bescherming; ? initiatief inzake beschermde woning; ? gemeenschappelijk huis, tenzij de door de dienst verleende hulp voor een begunstigde en niet voor de gemeenschap bestemd is en dat ze niet door de gemeenschap ten laste genomen kan worden. Een gemeenschappelijk huis is een plaats waar bejaarde personen overdag regelmatig en in groep onthaald kunnen worden, waar personen van dezelfde generatie elkaar kunnen ontmoeten, waar contacten met personen van een andere leeftijd gelegd kunnen worden, waar diverse participatieve activiteiten en uitwisselingen kunnen plaatsvinden, waar gezellige momenten doorgebracht kunnen worden.

Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 30 april 2009 tot toepassing van het decreet van 6 december 2007 betreffende de hulpdiensten voor gezinnen en bejaarde personen.

Namen, 30 april 2009.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Gezondheid, Sociale Actie en Gelijke Kansen, D. DONFUT

^