Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 30 augustus 2007
gepubliceerd op 30 oktober 2007

Besluit van de Waalse Regering tot vaststelling van de minimale gezondheidsnormen, de overbevolkingsnormen en houdende de in artikel 1, 19° tot 22°bis van de Waalse Huisvestingscode bedoelde begripsomschrijvingen

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
2007203235
pub.
30/10/2007
prom.
30/08/2007
ELI
eli/besluit/2007/08/30/2007203235/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

30 AUGUSTUS 2007. - Besluit van de Waalse Regering tot vaststelling van de minimale gezondheidsnormen, de overbevolkingsnormen en houdende de in artikel 1, 19° tot 22°bis van de Waalse Huisvestingscode bedoelde begripsomschrijvingen


De Waalse Regering, Gelet op de Waalse Huisvestingscode, inzonderheid op de artikelen 1, 12°, 13°, 14°, 15, 17° en 19° tot 22°bis, artikel 3, artikel 4, artikel 36, tweede lid, 3°, artikel 61, tweede lid, 3°, en artikel 78bis, § 3, tweede lid, 4° van de Waalse Huisvestingscode, artikel 143, eerste lid, van het decreet van 15 mei 2003 tot wijziging van de Waalse Huisvestingscode, artikel 174 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium en artikel 40, § 2, van het decreet van 20 juli 2005 tot wijziging van de Waalse Huisvestingscode;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 11 februari 1999 waarbij de gezondheidsnormen, de verbeterbaarheid van de woningen, alsmede de minimumnormen voor de toekenning van subsidies worden bepaald;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 27 augustus 2007;

Gelet op de instemming van de Minister van Begroting, gegeven op 30 augustus 2007;

Gelet op het advies van de "Conseil supérieur des Villes, Communes et Provinces de la Région wallonne" (Hoge Raad van Steden, Gemeenten en Provincies van het Waalse Gewest), gegeven op 16 mei 2007;

Gelet op het advies van de "Société wallonne du Logement" (Waalse Huisvestingsmaatschappij), gegeven op 23 april 2007;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 23 juli 2007;

Op de voordracht van de Minister van Huisvesting, Vervoer en Ruimtelijke Ontwikkeling, Besluit : HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijvingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° Minister : de Minister van Huisvesting;2° Code : de Waalse Huisvestingscode;3° bestuur : het Directoraat-generaal Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Patrimonium van het Ministerie van het Waalse Gewest;4° onderzoekers : de aangewezen ambtenaren en personeelsleden van het bestuur en de gemeentelijke personeelsleden erkend overeenkomstig artikel 5, leden 1 en 2, van de Waalse Huisvestigscode.

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit, 1° twee kamers, zoals bedoeld in artikel 1, 19°, van de Code, gescheiden d.m.v. een wand met een opening waarvan de oppervlakte 4 m2 overschrijdt kunnen met één enkele kamer worden gelijkgesteld : - ofwel om de minimale oppervlakte bedoeld in artikel 18, §§ 1 en 2 van dit besluit te bereiken; - ofwel om de bewoonbare oppervlakte te verhogen, rekening houdend met een enige verlichtingscoëfficiënt berekend op de twee kamers. 2° de lokalen die een van de volgende kenmerken vertonen zijn geen bewoonbare kamers zoals bedoeld in artikel 1, 19°bis van de Code : - een vloeroppervlakte, kleiner dan 4 m2, onder de vereiste plafondhoogte; - een breedte die constant kleiner is dan 1,50 m; - een vloer waarvan alle zijden op meer dan 1,00 m onder het niveau van de aangrenzende terreinen gelegen zijn; - een totaal gebrek aan natuurlijke verlichting.

Een mezzanine maakt deel uit van het woonvertrek waarin ze zich integreert; 3° de hoogtecoëfficiënt (Hc), zoals bedoeld in artikel 1, 21 en 21bis, van de Code, wordt als volgt vastgesteld : - de hoogtecoëfficiënt is gelijk aan 1 voor de kamers of delen van kamers waarvan de plafondhoogte gelijk aan of groter is dan de vereiste plafondhoogte.De vereiste plafondhoogte is de minimale hoogte tussen de afgewerkte vloer en het plafond, bepaald naargelang van het gebruik van het vertrek en het soort woning. - voor de delen van kamers waarvan de plafondhoogte kleiner is dan de vereiste plafondhoogte, is de hoogtecoëfficiënt gelijk aan : 1. voor de kamers onder de dakhelling : - 0 voor de kamers waarvan de plafondhoogte kleiner is dan 1,00 m. - 0,5 voor de kamers waarvan de plafondhoogte tussen 1,00 m en de vereiste plafondhoogte ligt; 2. voor de kamers onder horizontaal plafond in geval van berekening van de bruikbare oppervlakte : - 0 voor de delen waarvan de plafondhoogte kleiner is dan de vereiste hoogte;3. voor de kamers onder horizontaal plafond in geval van berekening van de bewoonbare oppervlakte : - 0 voor de delen waarvan de hoogte kleiner is dan 1,00 m; - 0,50 voor de delen waarvan de hoogte tussen 1,00 m en 1,80 m ligt; - 0,75 voor de delen waarvan de hoogte tussen 1,80 m en de vereiste plafondhoogte ligt.

De oppervlakte van de mezzanine wordt enkel in de berekening van de bewoonbare oppervlakte opgenomen en wanneer die tenminste 4,00 m2 bereikt waarvan tenminste 1,00 m2 onder een minimale plafondhoogte van 1,80 m. De hoogtecoëfficiënt (Hc) is gelijk aan 1 voor het deel van de mezzanine waarvan de plafondhoogte gelijk is aan minimum 2,00 m en 0,5 voor het saldo van de oppervlakte. 4° de verlichtingscoëfficiënt (Vc), zoals bedoeld in artikel 1, 21°bis van de Code, wordt als volgt vastgesteld : 14 V + 16 T/S Waarbij : - T : volledige oppervlakte van de dakruiten, in m2 - V : volledige oppervlakte van de verticale ruiten, in m2; - S : vloeroppervlakte van het woonvertrek die over een rechtstreekse natuurlijke lichtinval beschikt, in m2.

Alleen de glazen gedeelten van de buitenramen van het woonvertrek dat over een rechtstreekse natuurlijke lichtinval beschikt, in rekening worden gebracht.

Wanneer de verhouding hoger is dan 1, wordt de coëfficiënt tot 1 teruggebracht.

De bewoonbare oppervlakte van een woonvertrek waarvan de verlichtingscoëfficiënt bij gebrek aan rechtstreekse natuurlijke lichtinval niet bepaald kan worden, wordt, op basis van de onrechtstreekse natuurlijke lichtinval van een naburige kamer, als volgt geboekt : - als de oppervlakte van de wandopening die de aan elkaar twee grenzende kamers scheidt, kleiner is dan 2,00 m2, dan is de bewoonbare oppervlakte van het woonvertrek gelijk aan de oppervlakte van de opening vermenigvuldigd met 1,5, beperkt tot de bruikbare oppervlakte van die kamer; - als de oppervlakte van de opening van de kamer groter is dan 2,00 m2, is de bewoonbare oppervlakte van het woonvertrek gelijk aan het dubbel van de oppervlakte van de opening, beperkt tot de bruikbare oppervlakte van die kamer.

De bewoonbare oppervlakte van het woonvertrek dat slechts over een onrechtstreekse natuurlijke lichtinval beschikt is gelijk aan 0 wanneer krachtens artikel 15 de naburige kamer die over een rechstreekse natuurlijke lichtinval beschikt, onvoldoende verlicht is; 5° de bruikbare oppervlakte van de woning is de som van de bruikbare oppervlakten van de woonvertrekken.Daarvan wordt de door de trappen op de grond ingenomen oppervlakte, die horizontaal wordt gemeten; 6° de bewoonbare oppervlakte van de woning is de som van de bewoonbare oppervlakten van de woonvertrekken.Daarvan wordt de door de trappen op de grond ingenomen oppervlakte, die horizontaal wordt gemeten; 7° de volledige oppervlakte van het woonvertrek is de oppervlakte afgebakend door de binnenwanden van de woning met uitzondering van de kelders, niet ingerichte zolders, onbewoonbare bijgebouwen, garages, lokalen voor het uitoefenen van een beroep alsook de lokalen die binnenshuis niet met de woning communiceren.De oppervlakte die voor de woonvertrekken in acht wordt genomen is de bruikbare oppervlakte.

Daarvan worden de scheidingswanden en binnenmuren van de woning en de door de trappen op de grond ingenomen oppervlakten afgetrokken; 8° de nuttige oppervlakte van de woning is de oppervlakte afgebakend door de binnenwanden van de woning met uitzondering van de kelders, niet-ingerichte zolders, onbewoonbare bijgebouwen, garages, lokalen voor het uitoefenen van een beroep alsook de lokalen die binnenshuis niet met de woning communiceren.Daarvan worden de scheidingswanden en binnenmuren van de woning en de door de trappen op de grond ingenomen oppervlakten niet afgetrokken.

Art. 3.Een woning van het type eengezinswoning bewoond door minder dan 5 meerderjarige personen die, in de zin van artikel 1, 28, van de Code, verschillende gezinnen vormen, wordt beschouwd als een eengezinswoning in geval van verhuur waarvoor een huurovereenkomst tussen de partijen wordt opgesteld.

Art. 4.De beperkte kosten van de werken bedoeld in artikel 1, 13° en 14°, van de Code worden vastgesteld op euro 800 per vierkante meter nuttige oppervlakte van de woning, exclusief BTW en algemene kosten.

Art. 5.De in artikel 1, 13 en 14 van de Code bedoelde omvang van de werken vloeit voort uit één of meerdere van de volgende tekortkomingen : 1° de algemene aanwezigheid van huiszwam (Serpula lacrimans) ;2° de onmogelijkheid om aan de minimale gezondheidsnormen inzake structuur en afmetingen te beantwoorden zoals bepaald in artikel 17;3° verscheidene ongezondheidsredenen tegelijk die onmogelijk te verhelpen zijn.

Art. 6.Van de artikelen 4 en 5, 1° en 2°, kan worden afgeweken voor beschermde gebouwen of gebouwen die op de beschermingslijst staan.

Art. 7.Verbeterbare woningen die binnen een groep van woningen gelegen zijn, kunnen met onverbeterbare woningen worden gelijkgesteld als de volgende twee voorwaarden vervuld zijn : 1° de groep van woningen wordt afgebakend door onverbeterbare woningen;2° het aantal verbeterbare woningen is niet groter dan één derde van het totaalaantal woningen van de betrokken groep. HOOFDSTUK II. - De minimale gezondheidsnormen van de bestaande woningen en de overbevolkingsnormen Afdeling 1 - Veiligheid

Art. 8.Aan de minimale gezondheidsnormen inzake stabiliteit van de buitenmantel en van de draagstructuur wordt voldaan als de woning geen van de volgende tekortkomingen vertoont : 1° gebreken of tekortkomingen van de funderingen;2° hellingen of welvingen, constructiefouten, spleten of diepe barsten, uitgesproken bouwvalligheid, parasieten of ieder ander gebrek van dien aard dat het de stabiliteit van de verticale werken, van de vloeren en het geraamte in gevaar brengt of waarbij de gebouwen dreigen in te storten;3° een belangrijke ontwikkeling van huiszwam (Serpula lacrimans) of andere zwammen met gelijksoortige effecten. Aan de norm inzake stabiliteit van de niet-structurele bestanddelen van de woning zoals het dakwerk, het schrijnwerk, de trappen, de scheidingswanden en de plafonds wordt voldaan als er geen gebrek bestaat waardoor zij uiteen zouden kunnen vallen of zouden kunnen neervallen.

Art. 9.Aan de minimale gezondheidsnormen inzake elektriciteits- en gasinstallaties wordt voldaan als de woning geen van de volgende tekortkomingen vertoont : 1° de eigenaar is niet in staat de verklaringen van overeenstemming over te leggen krachtens de geldende reglementeringen;2° deze installaties leveren een duidelijk of mogelijk gevaar op;3° het veiligheidspaneel van de woning en de inrichting voor het afsluiten van de elektrische installatie zijn niet permanent toegankelijk voor de bewoner;4° de installatie met rookgasvorming wordt niet voorzien van een afvoersysteem waarvan de goede werking gewaarborgd is en dat toegang geeft tot buitenlucht;5° de inrichting voor het afsluiten van de gasinstallatie is niet permanent toegankelijk voor de bewoner.

Art. 10.Aan de minimale gezondheidsnorm inzake verwarmingsinstallatie wordt voldaan als de woning aan alle volgende voorwaarden voldoet : 1° er bestaat een permanent systeem dat specifiek ontwikkeld is ofwel om de installatie van een vast verwarmingspunt mogelijk te maken, ofwel om een vast verwarmingspunt te voeden, en dit minstens in een dagvertrek;2° de verwarmingsinstallatie levert geen mogelijk gevaar op.

Art. 11.Aan de minimale gezondheidsnormen inzake doorgangsmogelijkheden op de vloer en de trappen wordt voldaan als de woning aan alle volgende voorwaarden voldoet : 1° om iedere val te voorkomen moeten de vloeren en houten vloeren effen en standvastig zijn;2° de vrije hoogte van de doorgangsopeningen en de doorgangshoogte bedragen minimum 1,80 m en hun minimale breedte bedraagt 0,60 m, ook in de trappen;3° de trappen die naar de woonvertrekken leiden zijn vast en stabiel. Zij vertonen de volgende kenmerken : - de treden zijn horizontaal en regelmatig; hun hoogte (H) en hun aantrede (G) zijn regelmatig over de hele trap en voldoen aan de volgende voorwaarden : 16 cm <= H; H <= 22 cm en G > 0,7 H; - ze zijn voorzien van een trapleuning en van een leuning indien het gevaar bestaat om opzij te vallen; 4° elke verdiepingsopening die met een opengaand systeem is uitgerust waarvan de dorpel zich op minder dan 80 cm van de vloer bevindt en elke bereikbare vloeroppervlakte die zich op meer dan 1 m boven de grond bevindt, zijn uitgerust met een leuning van minimum 80 cm waarvan de openingen of de tussenruimten niet groter kunnen zijn dan 10 cm. Afdeling 2 - Sanitaire inrichting

Art. 12.Aan de minimale gezondheidsnorm inzake sanitaire inrichting wordt voldaan als de woning voldoet aan alle volgende voorwaarden : 1° de woning voldoet aan de bepaling van het algemene reglement ter sanering van het stedelijke afvalwater besloten op basis van artikel D.218 van Boek II van het Milieuwetboek; 2° de drinkwaterpunten zijn voorzien van een kraan op spoelbak (gootsteen of lavabo met stankafsluiter die verbonden is aan een afvoersysteem);3° de wc's zijn voorzien van een waterspoeling;de scheidingswanden van het lokaal waar de wc gelegen is, reiken tot het plafond, behalve indien de wc of de wasgelegenheid in een badkamer gelegen is waarvan de scheidingswanden tot het plafond reiken; 4° de eengezinswoning is voorzien van minstens : - een permanent toegankelijk tappunt voor drinkwater; - een wc; 5° de gemeenschappelijke woning is voorzien van : - één tappunt voor drinkwater per gezin, gelegen in een kamer voor eigen gebruik; - een tappunt voor drinkwater in elke kamer voor gemeenschappelijk gebruik die als keuken, badkamer of wasgelegenheid dient; - een wc voor 7 bewoners, die uitsluitend door de bewoners van de woning wordt gebruikt; - een douche met warm water, die uitsluitend door de bewoners van de woning wordt gebruikt;

Het lokaal waar de wc gelegen is, moet bovendien aan de volgende voorwaarden voldoen : - indien de wc uitsluitend door de bewoners van de woning gebruikt wordt, mag hij niet naar een andere kamer doorlopen behalve indien deze wc en deze kamer aan hetzelfde gezin voorbehouden zijn; - indien de wc voor gemeenschappelijk gebruik is bestemd mag hij niet : - naar de woonvertrekken doorlopen, met meer dan anderhalve verdieping afgescheiden zijn van de woonvertrekken; 6° in afwijking van artikel 5 van dit besluit, is de verplichting om over een tappunt te beschikken in de kamers voor individueel gebruik niet van toepassing op de woningen die door studenten worden bewoond op de voorwaarde dat in de lokalen voor gemeenschappelijk gebruik minstens één tappunt voor twee bewoners toegangelijk is. Afdeling 3 - Waterdichtheid en verluchting

Art. 13.Aan de minimumnormen inzake waterdichtheid wordt voldaan als de woning geen van de volgende tekortkomingen vertoont : 1° doorsijpelingen die uit gebreken voortvloeien die de waterdichtheid van de dakbedekking, de muren of de buitenbetimmering schaden;2° opdrijvende vochtigheid in de muren of vloeren;3° een sterke condensatie toegeschreven aan de technische kenmerken van de verschillende buitenwanden of aan de afwezigheid of de tekortkoming van de inrichtingen die voor de verluchting van het vertrek zorgen.

Art. 14.Aan de minimumnorm inzake verluchting wordt voldaan als ieder woonvertrek en iedere sanitaire ruimte voorzien zijn van ofwel een geforceerde verluchting, ofwel een opening, een rooster of een naar buiten geopende luchtkoker waarvan de oppervlakte van de vrije ruimte in open stand ten minste 70 cm2 van de wc bedraagt, 140 cm2 voor de keukens, badkamers, douche en washok en 0,08 % van de vloeroppervlakte voor de woonvertrekken en de slaapkamers. Afdeling 4 - Natuurlijke verlichting

Art. 15.Aan de minimumnorm inzake natuurlijke verlichting wordt voldaan als de totale oppervlakte van de glazen gedeelten van de buitenramen van het woonvertrek ten minste 1/14e van de vloeroppervlakte bedraagt in geval van verticale ruiten of 1/16e in geval van dakruiten. Afdeling 5 - Intrinsieke kenmerken van het gebouw die de gezondheid

van de bewoners schaden

Art. 16.§ 1. Aan de minimumnormen inzake gezondheid van de bewoners wordt voldaan als de woning geen van de volgende tekortkomingen vertoont : 1° aanwezigheid van koolstofmonoxyde in één of in verschillende kamers;2° aanwezigheid van asbest in de materialen;3° aanwezigheid, ofwel van schimmels op meer dan één vierkante meter in een woonvertrek die door tekortkomingen zoals bepaald in artikel 13 worden veroorzaakt, ofwel van schimmels in één of in verschillende kamers, die door het "Institut scientifique de Service public en Région wallonne" (Openbaar Wetenschappelijk Instituut in het Waalse Gewest) als gevaarlijk voor de gezondheid worden erkend en waarvan de lijst door de Minister is bepaald;4° aanwezigheid van lood in de muurschilderingen;5° aanwezigheid van radon in één of verschillende kamers. § 2. De Minister bepaalt de drempels vanaf dewelke de in paragraaf 1 opgesomde tekortkomingen beschouwd moeten worden als een hinderend voor de gezondheid van de bewoners. § 3. In geval van een onderzoek verricht door aangewezen ambtenaren en personeelsleden van het bestuur of door door de Regering erkende gemeentelijke personeelsleden, wordt de aanwezigheid van koolstofmonoxyde en asbest tijdens het onderzoek geëvalueerd.

De aanwezigheid van schimmels of van schilderingen zoals bedoeld in paragraaf 1 maakt het voorwerp uit van een monster geanalyseerd door de door de Minister gemachtigde instellingen, op verzoek van de onderzoekers.

De aanwezigheid van radon wordt geëvalueerd aan het einde van een meetperiode vastgesteld door de door de Minister gemachtigde instellingen, op verzoek van de onderzoekers. Afdeling 6 - Configuratie en overbevolking

Art. 17.Aan de minimumnormen inzake structuur en afmetingen wordt voldaan als de woning voldoet aan alle volgende voorwaarden : 1° een plafondhoogte van de vertrekken groter dan of gelijk aan 2,00 m;2° een tussen de binnenwanden afgebakende breedte die onder 2,80 m blijft liggen;3° een tussen de binnenwanden afgebakende breedte van de enige gevel die minder dan 3,50 m bedraagt;4° de grootste tussen de binnenwanden afgebakende gevelbreedte die minder dan 2,80 m bedraagt; behalve, wat de onder de punten 2° tot 4° bedoelde tekortkomingen betreft, als de inrichting van de ruimten en van de gangen het effect van voornoemde kenmerken beperken.

Art. 18.§ 1. De eengezinswoning is niet overbevolkt als ze aan de volgende normen inzake bewoonbare oppervlakte voldoet : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 2. De gemeenschappelijke woning is niet overbevolkt als ze aan de volgende normen inzake bewoonbare oppervlakte voldoet : 1° Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De bewoonbare oppervlakte per gezin in een gemeenschappelijke woning is de som van de bewoonbare oppervlakte van de voor eigen gebruik bestemde woonvertrekken en van de voor gezamenlijk gebruik bestemde woonvertrekken waarover het gezin kan beschikken. 2° Wanneer de voor eigen gebruik van het gezin bestemde bewoonbare oppervlakte van het (de) vertrek(ken) de in de voormelde tabel beschreven minimale bewoonbare oppervlakte-eisen per gezin bereikt, worden het aantal woonvertrekken voor eigen gebruik van dit gezin alsook het aantal bewoners niet in aanmerking genomen om de oppervlakte van de vertrekken voor gemeenschappelijk gebruik vast te stellen.In de andere gevallen wordt de minimale bewoonbare oppervlakte van deze vertrekken vastgesteld op grond van de volgende tabel : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Boven 17 gezinnen wordt de bewoonbare oppervlakte van de vertrekken voor gemeenschappelijk gebruik verhoogd met 3 m2 per bijkomende gezin.

De vertrekken voor gemeenschappelijk gebruik, die in aanmerking voor de vaststelling van die oppervlakte worden genomen, zijn niet afgescheiden van de kamers voor individueel gebruik van het gezin met meer dan anderhalve verdieping. § 3. De in de §§ 1 en 2 van dit artikel bedoelde normen zijn niet van toepassing op de woning die door studenten wordt bewoond op de voorwaarde dat de eerste inbezitneming door een student of de desbetreffende niet-vervallen stedenbouwkundige vergunning van 1 januari 2004 dateren. § 4. De woning voldoet aan de volgende normen : 1° elke ruilte die als woonkamer wordt gebruikt moet een oppervlakte van minstens 6,00 m2 hebben wanneer die door twee personen wordt gebruikt en van minstens 9,00 m2 wanneer die door drie personen wordt gebruikt;2° de uitsluitend voor het keuken bestemde ruimte kan niet dienen als woonkamer;3° de ruimte die hoofdzakelijk als woonkamer wordt gebruikt, kan niet dienen als slaapkamer wanneer het gezin één of meer kinderen ouder dan 6 jaar telt;4° wanneer het gezin één of meer kinderen ouder dan 1 jaar telt omvat de woning minstens twee ruimten die als woonkamer worden gebruikt;5° de woning omvat genoeg slaapkamers zodat een kind ouder dan 10 jaar zijn slaapkamer met een kind van verschillend geslacht niet moet delen. De gelijkstelling van twee ruimten met één wordt niet in aanmerking genomen voor de vaststelling van de overbevolking door een tekort aan ruimten die als slaapkamer worden gebruikt. Afdeling 7. - Afwijkingen

Art. 19.Als gezond wordt beschouwd de woning die één of meer tekortkomingen aan de in de artikelen 8 tot 16 van dit besluit bedoelde minimale gezondheidsnormen vertoont ingeval de door de onderzoeker opgemerkte tekortkoming(en) van gering belang zijn en slechts geschrapt kunnen worden met de uitvoering van werken die niet in verhouding staan tot de te bereiken doelstelling.

De woning die aan de in artikel 18 van dit besluit bedoelde normen niet voldoet maar waarvan de inrichting van de ruimten en van de gangen een bewoning zoals bedoeld in dit artikel mogelijk maakt, wordt niet beschouwd als overbevolkt.

Elke beslissing in die zin die overeenkomstig artikel 5 van de Code door een gemachtigde gemeente wordt genomen, wordt ter informatie aan het bestuur meegedeeld. HOOFDSTUK III. - De minimale gezondheids- en overbevolkingsnormen van de te bouwen woningen

Art. 20.Onverminderd de bepalingen bedoeld in hoofdstuk II, moeten de gebouwde of gecreëerde woningen door de herstructurering of de verdeling van een gebouw na de datum van inwerkingtreding van dit besluit de volgende voorschriften naleven, waarbij de datum die op de desbetreffende stedenbouwkundige vergunning vermeld staat, bewijskracht heeft : 1° de eengezinswoning alsook de wooneenheid voor individueel gebruik van een gemeenschappelijke woning hebben een minimale woonbare oppervlakte van 24,00 m2;2° de vereiste plafondhoogte is 2,40 m voor de dagvertrekken en 2,20 m voor de nachtvertrekken en de sanitaire ruimten.In afwijking is de vereiste planfondhoogte 2,10 m als de bestaande structuur van het te herstructureren of in verschillende woningen te verdelen gebouw de verhoging van de bestaande plafonds niet mogelijk maakt; 3° de sanitaire installatie moet bestaan uit een douche of een bad met warm water en een wc binnenhuis;4° aan de natuurlijke verlichting wordt voldaan als de oppervlakte van de glazen gedeelten van de buitenramen van het woonvertrek ten minste 1/12e van de vloeroppervlakte bedraagt in geval van verticale ruiten of 1/14e in geval van dakruiten;5° de trappen voldoen aan de volgende voorwaarden : 58 cm <= (2 H + G) <= 67 cm. HOOFDSTUK IV. - De minimale gezondheids- en overbevolkingsnormen van de woningen die in aanmerking komen voor steun van het Gewest

Art. 21.Onverminderd de bepalingen bedoeld in hoofstuk II moeten de door de herstructurering of de verdeling van de bestaande gebouwen met de steun van het Gewest gebouwde, gekochte, gerenoveerde of gecreëerde woningen, met uitzondering van : - de transitwoningen; - de integratiewoningen; - de woningen waarvan de bewoners van een verhuis- of huurtegemoetkoming genieten; - de woningen die door een in artikel 1, 23°, van de Code bedoelde vastgoedbeheerder in beheer worden genomen; de volgende voorschriften naleven : 1° de minimale bruikbare oppervlakte (in m2) van de eengezinswoning en de bruikbare oppervlakte per gezin in een gemeenschappelijke woning, waarbij die wordt bepaald als de de som van de bewoonbare oppervlakte van de voor eigen gebruik bestemde woonvertrekken en van de voor gezamenlijk gebruik bestemde woonvertrekken waarover het gezin kan beschikken, worden vastgesteld op grond van de volgende tabel : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Boven 6 bewoners of 5 slaapkamers worden deze waarden verhoogd met 6,00 m2 per bijkomende persoon en met 6,00 m2 per bijkomende slaapkamer;2° de minimale bruikbare oppervlakte van de dagvertrekken van een eengezinswoning wordt vastgesteld op grond van de volgende tabel : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Boven 6 bewoners worden deze waarden verhoogd met 4,00 m2 per bijkomende persoon;3° de minimale bruikbare oppervlakte van de nachtruimten van een eengezinswoning en de minimale bruikbare oppervlakte van de wooneenheid van een gemeenschappelijke woning worden vastgesteld op 8,00 m2 voor een persoon en op 10,00 m2 voor twee personen. In geval van renovatie, herstructurering of aankoop kunnen deze oppervlakten teruggebracht worden tot 6,50 m2 voor een slaapkamer voor een persoon en tot 9,00 m2 voor een slaapkamer voor twee personen; 4° de vereiste plafondhoogte is : - 2,40 m bij nieuwbouw voor de dagruimten; - 2,20 m bij nieuwbouw voor de nachtruimten en de sanitaire ruimten; - 2,30 m voor de dagruimten van de gekochte, gerenoveerde of gecreëerde woningen door de herstructurering of de verdeling van bestaande gebouwen; - 2,10 m voor de nachtruimten en de sanitaire ruimten van de gekochte, gerenoveerde of gecreëerde woningen door de herstructurering of de verdeling van bestaande gebouwen; 5° aan de natuurlijke verlichting wordt voldaan als de glazen gedeelten van de buitenramen van het woonvertrek ten minste 1/10e van de vloeroppervlakte van iedere dagruimte bedragen en 1/12e van de vloeroppervlakte van iedere nachtruimte. Deze waarden worden respectievelijk tot 1/12e en 1/14e teruggebracht als het gaat om glazen gedeelten van het dak; 6° de sanitaire installatie moet bestaan uit een badkamer met een douche of een bad met warm water. Boven 6 bewoners moet de woning van een wc binnenhuis en een tweede wc voorzien zijn; 7° de verhouding tussen de totale oppervlakte van de woning en de bruikbare oppervlakte ervan mag niet meer bedragen dan 1,4;8° de oppervlakte van de bergruimte in de eengezinswoning moet meer bedragen dan 6 % van de nuttige oppervlakte van de woning HOOFDSTUK V.- Slot- en afwijkingsbepalingen

Art. 22.Het besluit van 11 februari 1999 waarbij de gezondheidsnormen, de verbeterbaarheid van de woningen, alsmede de minimumnormen voor de toekenning van subsidies worden bepaald, wordt opgeheven.

Art. 23.Artikel 11 van het decreet van 15 mei 2003 tot wijziging van de Waalse Huisvestingscode treedt in werking op 1 januari 2008.

Art. 24.Artikel 4 van het decreet van 20 juli 2005 tot wijziging van de Waalse Huisvestingscode treedt in werking op 1 januari 2008.

Art. 25.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2008.

Namen, 30 augustus 2007.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Huisvesting, Vervoer en Ruimtelijke Ontwikkeling, A. ANTOINE

^