Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 31 maart 2011
gepubliceerd op 26 april 2011

Besluit van de Waalse Regering tot wijziging van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, voor wat betreft het duurzame beheer van stikstof in de landbouw

bron
waalse overheidsdienst
numac
2011027088
pub.
26/04/2011
prom.
31/03/2011
ELI
eli/besluit/2011/03/31/2011027088/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

31 MAART 2011. - Besluit van de Waalse Regering tot wijziging van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, voor wat betreft het duurzame beheer van stikstof in de landbouw


De Waalse Regering, Gelet op Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, inzonderheid op de artikelen D.167, D.177, D.269 en D.398;

Gelet op Boek I van het Milieuwetboek, inzonderheid op deel III betreffende de inspraak van het publiek en deel V betreffende de beoordeling van de milieueffecten;

Gelet op het decreet van 5 juni 2008 betreffende de opsporing, de vaststelling, de vervolging en de beteugeling van milieuovertredingen en de herstelmaatregelen inzake leefmilieu;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 15 februari 2007 tot wijziging van Boek II van het Milieuwetboek dat het Waterwetboek inhoudt, voor wat betreft het duurzame beheer van stikstof in de landbouw;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 14 februari 2008 betreffende de opvolging door metingen van de potentieel uitspoelbare stikstof van de conformiteit van de landbouwbedrijven in kwetsbare gebieden met de goede praktijken nodig voor de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen;

Gelet op het advies van de Wateradviescommissie, gegeven op 8 januari 2009;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 5 oktober 2010;

Gelet op de instemming van de Minister van Begroting, gegeven op 27 januari 2011;

Gelet op het advies uitgebracht op 5 maart 2009 door de « Conseil wallon de l'Environnement pour le Développement durable » (Waalse milieuraad voor Duurzame Ontwikkeling) over het verslag over de strategische milieuevaluatie van dit programma;

Gelet op het openbaar onderzoek dat van 5 januari tot en met 19 februari 2009 heeft plaatsgevonden;

Gelet op het advies nr. 46.502/4 van de afdeling wetgeving van de Raad van State, uitgebracht op 20 mei 2009 overeenkomstig artikel 84, § 3, van gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de gezamenlijke voordracht van de Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit en van de Minister van Openbare Werken, Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Natuur, Bossen en Erfgoed;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.Bij dit besluit wordt Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 betreffende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen omgezet.

Art. 2.Hoofdstuk IV van Titel VII van Deel II van het regelgevende deel van het Waterwetboek met als opschrift « Duurzaam beheer van stikstof in de landbouw » wordt vervangen door hoofdstuk IV luidend als volgt : « HOOFDSTUK IV. - Duurzaam beheer van stikstof in de landbouw Afdeling 1. - Begripsomschrijvingen en doelstellingen

Art. R. 188. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° « bestuur » : het Operationeel Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst;2° « uitgevoerde organische stikstof » : de organische stikstof voortgebracht door de dieren van het landbouwbedrijf en die tijdens één jaar het bedrijf verlaten via een transactie die onder een spreidingscontract valt;3° « ingevoerde organische stikstof » : de organische stikstof die niet door het bedrijf voortgebracht wordt en die tijdens één jaar in het bedrijf binnenkomt in de vorm van een organische meststof;4° « voortgebrachte organische stikstof » : de organische stikstof die over één jaar voortgebracht wordt door het vee op het landbouwbedrijf;5° « potentieel uitspoelbare stikstof » : hoeveelheid nitraatstikstof in de bodem tijdens de herfst, die tijdens de winter uit de wortelzone kan worden gespoeld;6° « stikstofverbinding » : elke stikstof (N) bevattende stof, met uitzondering van gasvormige moleculaire stikstof (N2).Een onderscheid dient te worden gemaakt tussen : a) « minerale stikstof » (Nmin.) : de stikstof in de vorm van een minerale meststof; b) « organische stikstof » (Norg.) : de stikstof in de vorm van een organische meststof; c) « totale stikstof » : de som van de organische stikstof en van de minerale stikstof;7° « spreidingscontract » : contract waarbij het overbrengen van organische meststoffen van een landbouwer naar een derde geregeld wordt;8° « nitraat vasthoudend tussengewas » : bodembedekkende beplanting die dankzij de opname van nitraten door de wortels voorkomt dat de nitraten op het akkerland waarop de lentegewassen aangebracht zullen worden, tijdens het herfst- en het winterseizoen in de ondergrond percolleren;9° « oppervlakteaangifte » : het formulier bepaald door het bestuur, zoals omschreven in artikel 1, 8°, van het besluit van de Waalse Regering van 23 december 2006 tot invoering van de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;10° « richtlijn » : de Europese Richtlijn nr.91/676/EG van de Europese Gemeenschappen inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen; 11° « dierlijke mest » of « meststoffen » : organische meststof uit de landbouw, namelijk dierlijke uitwerpselen of mengsels, ongeacht de verhoudingen, van dierlijke uitwerpselen en andere samenstellende delen zoals stalstro, zelfs na verwerking.Onder dierlijke mest wordt inzonderheid verstaan : a) « mest » : een vast mengsel van stalstro, urine en dierlijke uitwerpselen, met uitzondering van aalt van pluimvee;b) « zachte mest » : mest waarvan de hoop opgesteld is in een ruimte zonder enige hindernis, die gemiddeld niet hoger mag reiken dan meer dan 65 centimeter, ongeacht de neergelegde hoeveelheid.Onder gemiddelde hoogte wordt de hoogte van de hoop in de vorm van zwad verstaan; c) « aalt » : een mengsel van feces en urine, in vloeibare of brijachtige vorm;d) « gier » : uitsluitend urine, al dan niet verdund, die uit de verblijfplaats van de dieren of van de mestvaalt wegvloeit;e) « aalt van pluimvee » : pluimveemest en -uitwerpselen;f) « pluimveemest » : uitwerpselen van pluimvee, gemengd met stalstro (meer bepaald houtkrullen of stro);g) « pluimveeuitwerpselen » : zuivere uitwerpselen van pluimvee;h) « mestcompost » : mest die op een geschikte wijze mechanisch is verlucht, waardoor de aërobe afbraak mogelijk wordt;mest wordt als gecomposteerd beschouwd zodra de mesttemperatuur, na meer dan 60 °C te hebben bereikt, opnieuw onder de 35 °C daalt; 12° « eutrofiëring » : de verrijking van het water door inzonderheid stikstofverbindingen, die leidt tot een versnelde groei van algen en hogere plantaardige levensvormen met als gevolg een verstoring van de normale werking van het aquatisch ecosysteem en een verslechtering van de waterkwaliteit;13° « landbouwbedrijf » of « bedrijf » : het geheel van de productie-eenheden gelegen op het geografische grondgebied van Wallonië, op autonome wijze beheerd door één landbouwer;14° « meststof » : elke stof die één of meer stikstofverbindingen inhoudt en bestemd is voor de bemesting van de gewassen;de meststoffen worden onderverdeeld in organische meststoffen en minerale meststoffen : a) « organische meststof » : elke meststof die verkregen wordt vanuit organische grondstoffen, met uitzondering van overblijfselen van gewassen die na de oogst op het veld zijn blijven liggen;de organische meststoffen zijn onderverdeeld in twee categorieën : - « organische meststoffen met een snelle werking » : organische meststoffen die gekenmerkt worden door een hoog stikstofaandeel dat na spreiding snel beschikbaar is; het betreft meer bepaald aalt, gier, aalt van pluimvee en afvloeisel; - organische meststoffen met een trage werking » : organische meststoffen die gekenmerkt worden door een laag stikstofaandeel op het ogenblik waarop ze gespreid worden; het betreft meer bepaald runder- en varkensmest, alsmede mestcompost.

De producten die niet onder de twee hierboven vermelde categorieën vallen, worden al naar gelang in één van beide categorieën ondergebracht door het bestuur; b) « minerale meststof » : elke meststof die niet-organisch is;ureum wordt gelijkgesteld met een minerale stikstof; 15° « vochtige pluimveemest » : vochtige pluimveemest waarvan het percentage droge stof kleiner dan of gelijk is aan 35 %;16° « mestvaalt » : gebetonneerde en waterdichte mestbewaarplaats, met uitzondering van de stallen en de verblijfplaats van de dieren;17° « afvloeisel » : vloeistof uit de landbouwbedrijvigheid, met uitzondering van gier en aalt, die een aandeel zou kunnen hebben in de verontreiniging van het water door nitraat en die afvloeit uit diens productie- of bewaarplaats;regenwater wordt niet als afvloeisel beschouwd; 18° « erkend laboratorium » : laboratorium dat voldoet aan de vereisten verwoord in het besluit van de Waalse Regering van 14 februari 2008 tot vaststelling van de erkenningsvoorwaarden van de laboratoria belast met de bodemanalyses voor de kwantificatie van de potentieel uitspoelbare stikstof in het kader van de uitvoering van artikel R.220 van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, voor wat betreft het duurzame beheer van stikstof in de landbouw, zoals gewijzigd op 15 februari 2007, en in het kader van de uitvoering van het besluit van de Waalse Regering van 14 februari 2008 betreffende de opvolging, door metingen van de potentieel uitspoelbare stikstof, van de conformiteit van de landbouwbedrijven in kwetsbare gebieden met de goede praktijken nodig voor de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen; 19° « Minister » : de Minister van het Waalse Gewest bevoegd voor het Waterbeleid;20° « Ministers » : de Ministers van het Waalse Gewest bevoegd voor het Waterbeleid en/of voor het Landbouwbeleid;21° « perceel » of « landbouwperceel » : elk akker- of weideland bestaande uit één aaneengesloten deel dat homogeen beheerd wordt tijdens één teeltcyclus;22° « vervangingsperceel » : perceel geselecteerd door de administratie, dat de monsterneming kan aanvullen als de monsterneming op een voorheen voor de bodembemonstering geselecteerd perceel moeilijk of zinloos blijkt of bij een verzoek van de landbouwer om een nieuwe monsterneming overeenkomstig artikel 4, § 5;23° « jaarlijkse bodembemonsteringsperiode » of « periode » : herfstperiode waarin de bodembemonsteringen verricht worden op de landbouwpercelen met het oog op de dosering van de potentieel uitspoelbare stikstof;24° « nitraatverontreiniging » : het rechtstreeks of onrechtstreeks lozen van stikstofverbindingen uit agrarische bronnen in het aquatisch milieu, waardoor de gezondheid van de mens in gevaar kan worden gebracht, de levende rijkdommen en het aquatisch ecosysteem kunnen worden geschaad;25° « permanent weiland » : grond met een vegetatie van grassen of andere overblijvende kruidachtige voedergewassen die gedurende ten minste vijf jaar niet in de vruchtwisseling van het bedrijf wordt opgenomen;26° « stikstofprofiel » : meting van de hoeveelheid nitraatstikstof in de bodem, uitgevoerd volgens een methode waarbij de potentieel uitspoelbare stikstof gemeten kan worden als die meting in de herfst wordt uitgevoerd;27° « stalhouding » : wijze waarop de dieren in de gebouwen gehuisvest worden;daaronder wordt inzonderheid verstaan : a) de « stalhouding op een roostervloer of de gekluisterde stalhouding op roosters » : het huisvesten van de dieren zonder stalstro, gekenmerkt door het inzamelen in een daartoe voorziene tank van alle zuivere dierlijke uitwerpselen in vorm van aalt;b) de « gekluisterde stalhouding met strobed » : wijze waarop de dieren op een strobed gehuisvest worden, gekenmerkt door het kluisteren ervan, het inzamelen van mest en afvloeisel uit de stal dat met gier gelijk wordt gesteld;c) de « stalhouding met halve strobedekking » : wijze waarop de dieren niet gekluisterd gehuisvest worden met een voederruimte waarin aalt voortgebracht wordt en een ligruimte waarin mest voortgebracht wordt;d) de « stalhouding op een strobed of op stalstro » : wijze waarop de niet gekluisterde dieren in een van stalstro voorziene stal gehuisvest worden, gekenmerkt door het inzamelen van droge mest opgehoopt door het verblijf van de dieren;28° « opslag op de hoeve » : opslagplaats die dichtbij de productieplaats of de gebouwen van de hoeve ligt;29° « opslag op het veld » : opslagplaats die verwijderd is van de productieplaats of van de gebouwen van de hoeve, zodat vervoer nodig is;30° « gebruikte landbouwoppervlakte » : de totale oppervlakte ingenomen door akkerland, blijvende weiden en weiden, de oppervlakten voor de blijvende gewassen en de gezinstuin;31° « grondgebondenheidscijfer » (LS) : breukgetal waarmee voor een landbouwbedrijf de verhouding over één jaar uitgedrukt wordt tussen de organische-stikstofbewegingen en de maximumhoeveelheden organische stikstof die op de gronden van het bedrijf gespreid kunnen worden.In dit hoofdstuk wordt een onderscheid gemaakt tussen : het bedrijfsinterne grondgebondenheidscijfer (LSI of LS-Interne), waarbij de in het bedrijf voortgebrachte stikstof in rekening genomen wordt; het globale grondgebondenheidscijfer (LSG of LS-Global) waarbij alle organische-stikstofverbindingen die op het bedrijf binnenkomen of die het bedrijf verlaten, zoals de spreidingscontracten tussen landbouwers, de in de landbouw gevaloriseerde organische stoffen in rekening gebracht worden; het grondgebondenheidscijfer in kwetsbare gebieden (LSZv of LS-Zone vulnérable); 32° « gehalte aan droge stof » (MS) : verhouding tussen het gewicht van de stof na droging tegen 105 °C en het gewicht van de verse stof, verkregen volgens een in een laboratorium gebruikte methode;33° « akkerland » : de gezamenlijke bebouwbare oppervlakten, weideland uitgesloten. Art. R. 189. Dit hoofdstuk beoogt : 1° de waterverontreiniging door of ten gevolge van nitraten uit agrarische bronnen te verminderen;2° elke nieuwe verontreiniging door bedoelde stof te voorkomen;3° een duurzaam beheer van stikstof en van humus in de bodem te begunstigen in de landbouw. Afdeling 2. - Kwetsbare gebieden en actieprogramma

Art. R. 190. Om het water tegen de nitraatverontreiniging te beschermen, wijst de Minister op het grondgebied van het Waalse Gewest kwetsbare gebieden aan.

Art. R. 191. De kwetsbare gebieden worden volgens hiernavolgende criteria bepaald : 1° voor het oppervlaktewater dat een nitraatconcentratie bevat of dreigt te bevatten dat hoger ligt dan 50 milligram per liter als de maatregelen bepaald in artikel R.192 niet worden getroffen, gaat het om de delen van het grondgebied die de verontreiniging van bedoeld oppervlaktewater door nitraten veroorzaken of daartoe bijdragen; 2° voor het grondwater dat een nitraatconcentratie bevat of dreigt te bevatten dat hoger ligt dan 50 milligram per liter als de maatregelen bepaald in artikel R.192 niet worden getroffen, gaat het om de delen van het grondgebied die de verontreiniging van bedoeld grondwater door nitraten veroorzaken of daartoe bijdragen; 3° voor de natuurlijke zoetwatermeren en de andere zoetwatermassa's, de estuaria en het kust- of zeewater die in een nabije toekomst geëutrofieerd worden of dreigen te worden als de maatregelen bepaald in artikel R.192 niet worden getroffen, gaat het om de delen van het grondgebied die de verontreiniging van bedoelde natuurlijke zoetwatermeren of andere zoetwatermassa's, estuaria en kust- of zeewater door nitraten veroorzaken of daartoe bijdragen.

Bij de toepassing van de criteria bedoeld in het eerste lid houdt de Minister eveneens rekening met : 1° de fysische en milieukenmerken van het water, de bodem en de ondergrond;2° de huidige kennisstand inzake het gedrag van de stikstofverbindingen in het water, de bodem en de ondergrond;3° de huidige kennisstand inzake de impact van de maatregelen getroffen overeenkomstig artikel R.192.

Art. R. 192. § 1. Het actieprogramma is van toepassing op de bedrijven en delen van bedrijven die zich in een kwetsbaar gebied bevinden.

Het bestaat erin, de voorwaarden die van toepassing zijn op het beheer van stikstof in de landbouwbeoefening in kwetsbare gebieden overeenkomstig dit hoofdstuk na te leven. § 2. Het actieprogramma wordt minstens om de vier jaar aan een nieuw onderzoek onderworpen en indien nodig herzien.

Bij bedoelde herzieningen die verricht worden overeenkomstig artikel R. 230, kunnen verschillende programma's vastgesteld worden voor verschillende kwetsbare gebieden of delen ervan. § 3.Voor elk kwetsbaar gebied stelt de Minister een situatie-overzicht van het actieprogramma vast waarmee de doeltreffendheid ervan geëvalueerd wordt. Dat overzicht wordt jaarlijks aangevuld door het bestuur, dat het jaarlijks tegen 30 juni aan de Minister overmaakt.

Bedoeld situatie-overzicht bestaat minstens uit de volgende bestanddelen : 1) de opslag van organische meststoffen;2) het grondgebondenheidscijfer van de bedrijven;3) de spreidingscontracten en de meststoffenbewegingen;4) de potentieel uitspoelbare stikstof, de evolutie van de waterverontreiniging door nitraten en de eutrofiëring. Afdeling 3. - Voorwaarden geldend voor het beheer van stikstof in de

landbouw op het hele grondgebied van het Gewest Onderafdeling 1. - Opslag en hantering van meststoffen, dierlijke mest, plantaardig materiaal en afvloeisel in het Waalse Gewest Art. R. 193. Elke rechtstreekse lozing van meststoffen en afvloeisel in de ondergrond, in een openbare riool of in oppervlaktewater is verboden.

Art. R. 194. Het eventuele afvloeisel van opgeslagen plantaardig materiaal mag noch de riolering, noch het grond- of oppervlaktewater bereiken en dient ofwel opgeslagen ofwel door middel van een absorberende stof te worden opgevangen.

Art. R. 195. De opslag van dierlijke mest op het veld voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° met uitzondering van de mest waarvan in bijlage XXII vermeld is dat hij rechtstreeks op het veld opgeslagen kan worden, wordt mest vooraf opgeslagen op de mestvaalt, overeenkomstig artikel R.197. De capaciteit van die mestvaalt maakt de opslag tijdens een minimumperiode van drie maanden mogelijk; 2° elke mestopslagplaats die niet ingericht is overeenkomstig artikel R.197 moet na afloop van een maximumperiode van acht maanden worden geruimd; 3° de mestopslag is verboden op een oppervlakte die sinds minder dan één jaar is geruimd, en op minder dan tien meter van de uiterste limiet van bedoelde oppervlakte;4° er mag geen elke mestbewaarplaats op het veld worden aangelegd op het laagste punt van een glooiing, noch op minder dan twintig meter van oppervlaktewater, noch van een aansluitpunt voor waterwinning, noch van een piëzometer, noch van een inlaat van de openbare riolering;die afstand mag tot tien meter worden teruggebracht indien het afvloeisel wegens de topografie van de plaats of een specifieke voorziening onmogelijk naar die punten af kan vloeien; 5° het eventuele afvloeisel uit bedoelde bewaarplaats mag noch het oppervlaktewater, noch een aansluitpunt voor waterwinning, noch een piëzometer noch een inlaat van de openbare riolering bereiken;6° op het veld kan de dierlijke mest eveneens op een mestvaalt worden opgeslagen. Art. R. 196. Indien er geen opslagaccommodatie op het veld is aangelegd overeenkomstig artikel R. 198, beantwoordt de opslag van de aalt van pluimvee op het veld aan volgende voorwaarden : 1° de opslag op het veld van aalt van pluimvee die gekenmerkt is door een gehalte aan droge stoffen dat lager is dan 55 %, is verboden;2° elke opslagplaats voor pluimvee die niet ingericht is overeenkomstig artikel R.200 moet na afloop van een maximumperiode van acht maanden worden geruimd; 3° elke opslagplaats voor zuivere pluimveemest wordt geruimd na afloop van een maximumperiode van één maand;4° de opslag van aalt van pluimvee is verboden op een oppervlakte die sinds minder dan één jaar is geruimd, en op minder dan tien meter van de uiterste limiet van bedoelde oppervlakte;5° er mag geen enkele bewaarplaats voor aalt van pluimvee op het veld worden aangelegd op het laagste punt van een glooiing, noch op minder dan twintig meter van oppervlaktewater, noch van een aansluitpunt voor waterwinning, noch van een piëzometer, noch van een inlaat van de openbare riolering;die afstand mag teruggebracht worden tot tien meter als het afvloeisel wegens de topografie van de plaats of een specifieke voorziening onmogelijk naar die punten af kan vloeien; het eventuele afvloeisel uit bedoelde bewaarplaats mag noch het oppervlaktewater, noch een aansluitpunt voor waterwinning, noch een piëzometer noch een inlaat van de openbare riolering bereiken; 6° op het veld kan de aalt van pluimvee eveneens worden opgeslagen op een van een betonlaag voorziene waterdichte oppervlakte zoals nader bepaald in artikel R.198.

Art. R. 197. § 1. Op de hoeve wordt de dierlijke mest opgeslagen op een waterdichte, van een betonlaag voorziene mestvaalt met een voldoende oppervlakte en uitgerust met een voldoende, waterdichte opslagtank zonder overlooppijp, bestemd voor het opvangen en het tegenhouden van afvloeisel. § 2. Op geen enkel ogenblik mag meer dan 3 m3 dierlijke mest per m2 mestvaalt worden opgeslagen. § 3. Indien de mestvaalt volledig overdekt is, kan de nodige opslagoppervlakte met één kwart worden verminderd, zodat er op geen enkel ogenblik meer dan 4 m3 dierlijke mest per m2 mestvaalt worden opgeslagen. § 4. De afmetingen van de oppervlakte van de mestvaalt worden vastgesteld op grond van de gegevens vermeld in de tabel van bijlage XXII. § 5. Voor de opvang van afvloeisel uit mestvaalten is een capaciteit van 220 liter per m2 mestvaalt vereist als de oppervlakte niet helemaal overdekt is. Bedoelde capaciteit kan verminderd worden tot 150 liter per m2 als er in de stal overeenkomstig artikel R. 199 een terugwinningsysteem voor gier bestaat. § 6. De opslagplaats voor gier en de tanks voor de opvang van afvloeisel uit bedoelde mestvaalten worden zodanig ingericht dat het onbeheersbare binnensijpelen van afvloeiend hemel- of dakwater voorkomen wordt. § 7. De afmetingen vastgesteld in de paragrafen 4 en 5 kunnen gewijzigd worden, na een schriftelijke en met redenen omkleed verzoek van de betrokken landbouwer. Dat verzoek wordt bij het landbouwbestuur ingediend bij aangetekend schrijven of op enige andere wijze waarop een vaste dagtekening aan de zending verleend wordt.

Bedoeld verzoek tot wijziging moet gegrond zijn op de plaatselijke klimaatomstandigheden, de samenstelling en de omvang van het veebestand, op de soorten stallingswijzen, op de soorten voortgebrachte mest, op de hantering van de dierlijke mest, op de eventuele verwerking ervan en op het eventuele gebruik van een onweersbekken, van procédés voor de zuivering van afvloeisel of de opslag op het veld.

Het landbouwbestuur richt zijn beslissing waarbij over de volledigheid van het verzoek wordt beslist aan de verzoeker binnen vijftien dagen vanaf de dag waarop het verzoek is ingediend, in toepassing van het eerste lid. Het verzoek wordt behandeld en het landbouwbestuur treft een met redenen omklede beslissing op grond van de criteria vermeld in het tweede lid, binnen de drie maanden na kennisgeving van de beslissing waarbij verklaard wordt dat het dossier volledig is. § 8. Zachte mest mag enkel op de mestvaalt opgeslagen worden indien er een andere soort mest bij wordt gevoegd. Zoniet wordt er een voorziening aangelegd om de vloeibare en de vaste fase te scheiden en op te slaan, met de vereiste volumes. § 9. Zachte mest die niet overeenkomstig § 8 wordt opgeslagen, wordt in een tank opgeslagen.

Art. R. 198. § 1. Op de hoeve wordt de aalt van pluimvee opgeslagen op een waterdichte, van een betonlaag voorziene mestvaalt met een voldoende oppervlakte. Bedoelde opslagplaats moet uitgerust zijn met een voldoende, waterdichte opslagtank zonder overlooppijp, bestemd voor het opvangen en het tegenhouden van afvloeisel. § 2. Indien vochtige pluimveemest wordt opgeslagen, dient de opslagplaats helemaal overdekt te zijn. § 3. Op geen enkel ogenblik mag meer dan 3 m3 aalt van pluimvee per m2 mestvaalt worden opgeslagen. § 4. Indien de opslagplaats volledig overdekt is, kan de nodige opslagoppervlakte met één kwart worden verminderd, zodat er op geen enkel ogenblik meer dan 4 m3 aalt van pluimvee per m2 opslagplaats worden opgeslagen. § 5. De afmetingen van de oppervlakte van de opslagplaats worden vastgesteld op grond van de gegevens vermeld in de tabel van bijlage XXII. § 6. Voor de opvang van afvloeisel uit opslagplaatsen is een capaciteit van 220 liter per m2 opslagplaats vereist als de oppervlakte niet helemaal overdekt is. § 7. De opslagplaats voor aalt van pluimvee en de tanks voor de opvang van afvloeisel uit bedoelde plaatsen worden zodanig ingericht dat het onbeheersbare binnensijpelen van afvloeiend hemel- of dakwater voorkomen wordt. § 8. De afmetingen vastgesteld in de paragrafen 5 en 6 kunnen gewijzigd worden, na een schriftelijk en met redenen omkleed verzoek van de betrokken landbouwer. Dat verzoek wordt bij het landbouwbestuur ingediend bij aangetekend schrijven of op enige andere wijze waarop een vaste dagtekening aan de zending verleend wordt.

Bedoeld verzoek tot wijziging is gegrond op de plaatselijke klimaatomstandigheden, de samenstelling en de omvang van het pluimveebestand, op de soorten huisvesting, op de soorten voortgebrachte aalt, op de hantering ervan, op de eventuele verwerking ervan en op het eventuele gebruik van een onweersbekken, van procédés voor de zuivering van afvloeisel of de opslag op het veld.

Het landbouwbestuur richt zijn beslissing waarbij over de volledigheid van het verzoek wordt beslist aan de verzoeker binnen vijftien dagen vanaf de dag waarop het verzoek is ingediend, in toepassing van het eerste lid. Het verzoek wordt behandeld en het Landbouwbestuur treft een met redenen omklede beslissing op grond van de criteria vermeld in het tweede lid, binnen de drie maanden na kennisgeving van de beslissing waarbij verklaard wordt dat het dossier volledig is.

Art. R. 199. § 1. De opslag van aalt en gier beantwoordt aan volgende voorwaarden : 1° zij worden opgeslagen in waterdichte accommodaties met een voldoende capaciteit, zonder overlooppijp zodat zij niet afvloeien naar de externe omgeving;2° de opslagaccommodatie wordt zodanig ingericht dat het onbeheersbare binnensijpelen van afvloeiend hemel- of dakwater voorkomen wordt;3° om de spreidingsperiodes bedoeld in artikel R.205 vlot na te kunnen leven, dient de opslagaccommodatie voor aalt en gier de opslag tijdens minstens zes maanden mogelijk te maken. § 2. De afmetingen van bedoelde accommodatie wordt bepaald op grond van de gegevens vermeld in de tabel van bijlage XXII. § 3. De afmetingen vastgesteld in vorige paragraaf kunnen gewijzigd worden, na een schriftelijke en met redenen omkleed verzoek van de betrokken landbouwer. Dat verzoek wordt bij het landbouwbestuur ingediend bij aangetekend schrijven of op enige andere wijze waarop een vaste dagtekening aan de zending verleend wordt.

Bedoeld verzoek tot wijziging is gegrond op de plaatselijke klimaatomstandigheden, de samenstelling en de omvang van het veebestand, op de soorten huisvesting, op de soorten voortgebrachte dierlijke mest, op de hantering ervan en op de eventuele verwerking ervan.

Het landbouwbestuur richt zijn beslissing waarbij over de volledigheid van het verzoek wordt beslist aan de verzoeker binnen vijftien dagen vanaf de dag waarop het verzoek is ingediend, in toepassing van het eerste lid. Het verzoek wordt behandeld en het Landbouwbestuur treft een met redenen omklede beslissing op grond van de criteria vermeld in het tweede lid, binnen de drie maanden na kennisgeving van de beslissing waarbij verklaard wordt dat het dossier volledig is.

Art. R. 200. § 1. Elke opslagaccommodatie voor dierlijke mest moet waterdicht zijn. § 2. De technische voorschriften die de waterdichtheid waarborgen, worden nader bepaald door de Minister van Landbouw. § 3. Indien er twijfels bestaan omtrent de waterdichtheid van de opslagaccommodatie voor dierlijke mest, kan het bestuur ze bij elk middel dat het nuttig acht aan een verificatie onderwerpen.

Art. R. 201. De artikelen R. 197, R. 198, R. 199 en R. 200 zijn niet van toepassing op de bedrijven die niet ingedeeld zijn krachtens de regelgeving betreffende de milieuvergunning.

Onderafdeling 2. - Spreiding van de meststoffen Art. R. 202. § 1. Het spreiden van meststoffen is verboden op minder dan zes meter van oppervlaktewater. Die afstand van zes meter wordt berekend vanaf de hoge oever of het talud dat aan dat oppervlaktewater grenst. § 2. Het spreiden van meststoffen is verboden : 1° op een besneeuwde bodem;2° op een waterverzadigde bodem;3° op zuivere peulgewassen (fabaceae);4° tijdens de tussenteelt die voorafgaat aan of volgt op het inzaaien of aanplanten van peulgewassen;behalve als voor de spreiding een bemestingsadvies wordt opgesteld op grond van stikstofprofielen, goedgekeurd door de begeleidingsstructuur overeenkomstig artikel R. 229.

Art. R. 203. § 1. Onverminderd artikel R. 223 is het spreiden van organische meststoffen met een snelle werking en van minerale meststoffen verboden op een besneeuwde bodem waarvan de aan de oppervlakte gemeten temperatuur negatief is tijdens minstens 24 uur zonder onderbreking. § 2. Onverminderd artikel R. 224 is het spreiden van organische meststoffen met een snelle werking verboden op grond die niet bedekt is met planten, ongeacht de helling, behalve als de dierlijke mest opgenomen wordt binnen de 24 uur nadat hij aangebracht is. § 3. Op akkerland is het spreiden van organische meststoffen verboden op bodems met een hellingsgraad van meer dan 15 pct.

Art. R. 204. De spreiding wordt verricht door middel van geschikt en goed werkend materieel.

Art. R. 205. De spreidingsperiodes zoals voorgesteld in bijlage XXIII worden op volgende wijze gereglementeerd : 1° op akkerland Het spreiden van minerale meststoffen, van organische meststoffen met een snelle werking en van zachte mest is verboden van 16 oktober tot 15 februari. Van 1 juli tot en met 15 oktober is de spreiding van organische meststoffen enkel toegelaten op ingegraven stro tot maximum 80 kg stikstof per hectare of op percelen bestemd voor wintergewassen die in de herfst zijn aangeplant of voor « nitraat vasthoudende » gewassen.

Het « nitraat vasthoudend gewas » bevat geen peulgewas. Het wordt vóór 15 september aangeplant en na 15 november vernietigd. Bedoelde bodembedekkende beplanting wordt zo spoedig mogelijk na de voorafgaande oogst aangebracht en bedekt de bodem ten belope van minstens 75 % op een bepaald tijdstip in de groei, behalve bij uitzonderlijke weersomstandigheden. 2° Op weideland Het spreiden van minerale meststoffen, van organische meststoffen met een snelle werking, uitgezonderd teruggave aan de bodem door het vee tijdens het weiden, en van zachte mest is verboden van 16 oktober tot 31 januari. Indien de weersvoorspellingen de inachtneming van de artikelen R. 202 en R. 203 mogelijk maken, is de spreiding van organische meststoffen met een snelle werking en van zachte mest evenwel toegelaten van 16 januari tot 31 januari tot maximum 80 kg stikstof per hectare.

Onderafdeling 3. - Maximumhoeveelheden spreidbare stikstof Art. R. 206. De spreiding van meststoffen wordt enkel toegelaten voor het dekken van de fysiologische stikstofbehoeften van de planten, waarbij erover gewaakt wordt dat het verlies van nutriënten beperkt wordt.

Art. R. 207. § 1. Op weideland mag de totale stikstofaanbreng over één jaar nooit 350 kg per hectare overschrijden, met inbegrip van de teruggave aan de bodem door het vee dat zich op de weide bevindt. § 2. Met het oog op verificatie door het Operationeel Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu is elk landbouwbedrijf ertoe verplicht de documenten te bewaren met betrekking tot de aankoop of de levering van minerale meststoffen vanaf 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het lopende kalenderjaar. § 3. De maatregelen bedoeld in § 2 van dit artikel zijn niet van toepassing op de bedrijven die niet ingedeeld zijn krachtens de regelgeving betreffende de milieuvergunning.

Art. R. 208. § 1. De aanbreng van minerale meststoffen op akkerland wordt zodanig beperkt dat de totale hoeveelheid aangebrachte stikstof over één jaar, rekening houdend met de stikstofaanbreng door organische meststoffen, 250 kg per hectare akkerland als gemiddelde voor één bedrijf, niet overschrijdt. § 2. Met het oog op verificatie door het bestuur is elk landbouwbedrijf ertoe verplicht de documenten te bewaren met betrekking tot de aankoop of de levering van minerale meststoffen vanaf 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het lopende kalenderjaar. § 3. De maatregelen bedoeld in § 2 van dit artikel zijn niet van toepassing op de bedrijven die niet ingedeeld zijn krachtens de regelgeving betreffende de milieuvergunning.

Art. R. 209. Onverminderd de inachtneming van artikel R. 213, § 1, mag de aanbreng van organische stikstof over één jaar en voor de gehele aangegeven landbouwoppervlakte van het bedrijf al naar gelang zijn bestemming als akker- of weideland het gemiddelde van 115 kg per hectare akkerland en het gemiddelde van 230 kg per hectare weideland met inbegrip van de teruggave aan de bodem door het vee dat zich op de weide bevindt, niet overschrijden.

Art. R. 210. § 1. Op een gegeven perceel en onverminderd de inachtneming van artikel R. 209 worden de organische meststoffen in dusdanige verhoudingen gespreid dat de gemiddelde aanbreng van organische stikstof over de twee tot vijf opeenvolgende jaren waarin bedoeld perceel in bedrijf is als akker- of weideland, volgende waarden over één jaar niet overschrijdt : a) 115 kg kg per hectare akkerland;b) 230 kg per hectare weideland. § 2. De maximumaanbreng van organische stikstof per perceel akkerland over één jaar wordt bepaald op 230 kg organische stikstof per hectare.

Onderafdeling 4. - Grondgebondenheidscijfer Art. R. 211. § 1. Het bedrijfsinterne grondgebondenheidscijfer (LSI of LS-Interne) wordt volgens hiernavolgende formule berekend : LS-Interne = Voortgebrachte organische stikstof (kgNorg.)/([weideoppervlakte van het bedrijf (ha) X 230(kgNorg./ha)] + [(akkerlandoppervlakte van het bedrijf (ha) X 115(kgNorg./ha)]). § 2. Jaarlijks tegen 30 april worden de landbouwers op grond van de meest recente beschikbare gegevens door het Operationeel Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu ingelicht over de waarde van hun bedrijfsinterne grondgebondenheidscijfer. § 3. Zodra het bedrijf een intern grondgebondenheidscijfer laat optekenen dat hoger is dan de eenheid, is de landbouwer ertoe verplicht één spreidingscontract of spreidingscontracten te sluiten overeenkomstig artikel R. 212 of elke daad te stellen waardoor het interne grondgebondenheidscijfer opnieuw aan de eenheid gelijk wordt of onder de eenheid daalt.

Onderafdeling 5. - Spreidingscontracten Art. R. 212. § 1. Elke overdracht van organische meststoffen naar een landbouwbedrijf maakt het voorwerp uit van een spreidingscontract. § 2. De landbouwer kan spreidingscontracten aangaan met derden om zich te schikken naar artikel R. 211, § 3, voor zover het globale grondgebondenheidscijfer van zijn bedrijf (LSG of LS-Global) onder de eenheid of gelijk aan de eenheid blijft. De contracten dienen ten minste over één jaar te lopen. § 3. Het globale grondgebondenheidscijfer van het bedrijf wordt volgens hiernavolgende formule berekend : LS-Global = (Voortgebrachte organische stikstof (kgNorg.) + Ingevoerde organische stikstof (kgNorg.) - Uitgevoerde organische stikstof (kgNorg.))/([weideoppervlakte van het bedrijf (ha) X 230(kgNorg./ha)] + [(akkerlandoppervlakte van het bedrijf (ha) X 115(kgNorg./ha)]). § 4. Jaarlijks tegen 30 april worden de betrokken landbouwers op grond van de meest recente beschikbare gegevens door het Operationeel Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu ingelicht over de waarde van het globale grondgebondenheidscijfer van hun bedrijf. § 5. In de valoriseringscontracten worden minstens volgende uitvoeringswijzen opgenomen : a) de verbintenis door de contractpartners om alle voorschriften die hen betreffen inzake het stikstofbeheer na te leven;b) de hoeveelheid organische stikstof die in het contract wordt bepaald (en diens equivalent in hoeveelheden organische meststoffen), evenals de duur van het contract;c) de modaliteiten die bepaald zijn bij contractbreuk, bij niet-naleving van het contract of in geval van geschil tussen de partijen;d) de bijwerking en terbeschikkingstelling van het Operationeel Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, tegen 30 april van elk jaar door de contractpartners, van een boekhouding van de overdrachten voor het afgelopen landbouwjaar.Voor de boekhouding van de overdrachten wordt een document opgemaakt dat door de bij het of de contracten betrokken partijen ondertekend wordt en waarin de informatie over de verrichte overdrachten is opgenomen. § 6. De Minister bepaalt de modaliteiten voor de uitvoering en de controle van de goede uitvoering van de spreidingscontracten. § 7. Elk spreidingscontract wordt in drie exemplaren opgemaakt, één voor de landbouwer, één voor de derde en één voor het Operationeel Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, dat door de cedent wordt overgemaakt, uiterlijk één maand na ondertekening ervan. Afdeling 4. - Bijkomende voorwaarden die toepasselijk zijn op het

beheer van stikstof in landbouw in kwetsbare gebieden Onderafdeling 1. - Grondgebondenheidscijfer in kwetsbare gebieden Art. R. 213. § 1. In de kwetsbare gebieden mag de aanbreng van organische stikstof op de betrokken oppervlakten van het bedrijf over één jaar en voor de gehele gebruikte landbouwoppervlakte van het bedrijf het gemiddelde van 170 kg per hectare gebruikt akkerland niet overschrijden. § 2. Voor de bedrijven die minstens één perceel in een kwetsbaar gebied bezitten, wordt het grondgebondenheidscijfer in kwetsbare gebieden van het bedrijf (LSZv) volgens deze formule berekend : LS-Kwetsbaar gebied = (Voortgebrachte organische stikstof (kgNorg.) + Ingevoerde organische stikstof (kgNorg.) - Uitgevoerde organische stikstof (kgNorg.))/([gebruikte landbouwoppervlakte van het bedrijf in kwetsbare gebieden (ha) X 170 (kgNorg./ha)] + [weideoppervlakte van het bedrijf buiten kwetsbare gebieden (ha) X 230 (kgNorg./ha)] + [akkerlandoppervlakte van het bedrijf buiten kwetsbare gebieden (ha) x 115(kgNorg./ha)]). § 3. Het grondgebondenheidscijfer in kwetsbare gebieden moet lager zijn dan of gelijk zijn aan een eenheid. § 4. Jaarlijks tegen 30 april worden de betrokken landbouwers op grond van de meest recente beschikbare gegevens door het Operationeel Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu ingelicht over de waarde van het grondgebondenheidscijfer in kwetsbare gebieden van hun bedrijf.

Onderafdeling 2. - Opvolging van de bedrijven door metingen van potentieel uitspoelbare stikstof Art. R. 214. § 1. Het landbouwbestuur controleert jaarlijks landbouwbedrijven onder de bedrijven die een deel of het geheel van hun landbouwoppervlakte in kwetsbaar gebied ligt. § 2. In de gecontroleerde landbouwbedrijven bepaalt het landbouwbestuur drie percelen waarin bodembemonsteringen worden verricht tussen 15 oktober en 30 november inbegrepen, met het oog op de dosering van de potentieel uitspoelbare stikstof, en een vervangingsperceel.

Art. R. 215. § 1. De Minister bepaalt de voorwaarden voor de monsterneming en de verpakking van de monsters, evenals de analyse ervan door een erkend laboratorium. § 2. Het landbouwbestuur deelt aan het erkend laboratorium, belast met de analyse, de adresgegevens mee van de geselecteerde landbouwbedrijven, evenals de ligging van de percelen waarop de monsternemingen dienen te gebeuren, jaarlijks vóór 1 oktober.

Als het landbouwbestuur belast wordt met de bodembemonstering, brengt het het met de analyse belaste laboratorium daarvan op de hoogte.

De landbouwer wiens landbouwbedrijf geselecteerd is, wordt minstens zeven werkdagen vóór de datum van de monsterneming daarover ingelicht. § 3. De kosten voor de monsterneming, de verpakking en de analyse van het bodemmonster geselecteerd door het Landbouwbestuur worden door het bestuur gedragen. § 4. De uitslagen van de analyses worden door het erkend laboratorium overgemaakt aan de landbouwer en aan het bestuur binnen de tien werkdagen volgend op de monsterneming. § 5. Binnen de tien werkdagen volgend op de ontvangst van de uitslagen van de analyse en uiterlijk 20 december van het jaar waarin de monsterneming plaatsvond, mag de landbouwer op eigen kosten monsters laten namen door een laboratorium van zijn keuze van één of meerdere percelen waarop voorheen monsters zijn genomen, met het oog op een tegensprekelijke analyse volgens de procedure bepaald in § 1. Het door de landbouwer gekozen erkend laboratorium brengt het Landbouwbestuur telefonisch met schriftelijke bevestiging op de hoogte van de voorziene datum voor de tegensprekelijke monsterneming minstens vier werkdagen op voorhand. Het verneemt van het bestuur de ligging van de percelen waarop de monsters dienen te worden genomen. De uitslagen van de voor de landbouwer gunstigste analyses worden door het bestuur in overweging genomen.

De uitslagen van een tegensprekelijke analyse die niet wordt uitgevoerd volgens de procedure omschreven in deze paragraaf zijn van rechtswege nietig en kunnen niet door het bestuur in overweging worden genomen.

Art. R. 216. § 1. Op grond van de uitslagen van de « survey surfaces agricoles » waarvan sprake in artikel R. 232, gaat het bestuur voor elk perceel waarop een monsterneming is verricht na of de gemeten potentieel uitspoelbare stikstof overeenstemt met de goede praktijken nodig voor de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen. De gemeten potentieel uitspoelbare stikstof wordt beschouwd als in overeenstemming zijnde met die goede praktijken indien hij de toegestane afwijking naleeft ten opzichte van de jaarlijkse referentiewaarde bepaald overeenkomstig artikel R. 232.

De hoogst toegestane afwijking ten opzichte van de referentiewaarde boven welke de potentieel uitspoelbare stikstof niet conform wordt verklaard, wordt door de Minister bepaald. § 2. Voor een gegeven jaar wordt een landbouwbedrijf in overeenstemming verklaard met de goede landbouwpraktijken nodig voor de bescherming van water tegen stikstofverontreiniging uit agrarische bronnen - « conform verklaard(e) » genoemd - indien minstens twee van de drie percelen waarop monsters zijn genomen een uitslag vertonen die beantwoordt aan § 1. In het tegenovergestelde geval wordt het betrokken landbouwbedrijf niet conform verklaard met de goede landbouwpraktijken nodig voor de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen - hierna « niet conform verklaard(e) » genoemd. § 3. Een voor een gegeven jaar niet conform verklaard landbouwbedrijf wordt onderworpen aan een waarnemingsprogramma voor potentieel uitspoelbare stikstoffen overeenkomstig artikel R. 219.

Art. R. 217. § 1. Het bestuur deelt de landbouwer mee of zijn landbouwbedrijf conform al dan niet conform is en of elk individueel perceel waarop een monsterneming is geschied al dan niet conform is, uiterlijk op 28 februari volgend op de monsterneming. § 2. Bij gemotiveerd schrijven kan de landbouwer een administratief beroep aantekenen tegen deze mededeling binnen de dertig dagen na de mededeling van het bestuur. Dit beroep wordt bij het bestuur ingediend bij aangetekend schrijven of op elke wijze waarbij een vaststaande datum aan de zending wordt verleend.

Dit beroep kan enkel met erkende uitzonderlijke weersomstandigheden worden gemotiveerd die op de betrokken plaats overheersten, of met uitzonderlijke teeltmoeilijkheden die zijn overkomen tijdens het beheer van het of de betrokken perceel (-elen), aangegeven op het overeenkomstig artikel R. 215, § 1 opgemaakt proces-verbaal van monsterneming.

De bewijslast van de waarachtigheid van de elementen die het beroep motiveren, rust op de landbouwer.

Het landbouwbestuur onderzoekt het beroep en treft een met redenen omklede beslissing op grond van de criteria vermeld in lid 2, binnen de drie maanden na ontvangst van het beroep.

Art. R. 218. Een landbouwbedrijf wordt niet conform verklaard voor het jaar van de monsterneming, ongeacht de uitslag van de percelen waarop eventuele monsternemingen zijn geschied, als de bodembemonstering voor de doeleinden van dit besluit door toedoen van de landbouwer of zijn rechthebbenden onmogelijk wordt gemaakt op één of meerdere percelen van het landbouwbedrijf, zelfs voor een eventuele monsterneming ter verificatie door of op vraag van het Landbouwbestuur.

Art. R. 219. § 1. Een landbouwbedrijf dat onderworpen is aan het waarnemingsprogramma voor de potentieel uitspoelbare stikstoffen wordt ertoe verplicht, alle nodige maatregelen te treffen voor de inachtneming van de goede landbouwpraktijken nodig voor de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen. Daarvoor kan het in aanmerking komen voor steun en raad van de begeleidingsstructuur. § 2. De landbouwer wiens bedrijf onderworpen wordt aan het waarnemingsprogramma voor de potentieel uitspoelbare stikstoffen moet op eigen initiatief en op eigen kosten jaarlijks metingen van potentieel uitspoelbare stikstoffen laten uitvoeren overeenkomstig artikel 215, § 1, door een erkend laboratorium van zijn keuze op minstens drie percelen van zijn bedrijf, aangewezen door het Landbouwbestuur. § 3. Jaarlijks licht de landbouwer wiens bedrijf onderworpen wordt aan het waarnemingsprogramma voor de potentieel uitspoelbare stikstoffen het erkend laboratorium van zijn keuze in vóór 1 september. Het door de landbouwer gekozen erkend laboratorium deelt het Landbouwbestuur telefonisch met schriftelijke bevestiging minstens tien werkdagen op voorhand de datum voor de monsterneming mee, tussen 15 oktober en 10 december, en verneemt van het Landbouwbestuur de ligging van de percelen waarop de monsternemingen moeten geschieden. § 4. In het geval waarin de landbouwer nalaat een erkend laboratorium te kiezen of afziet van de uitvoering van de metingen van de potentieel uitspoelbare stikstoffen overeenkomstig artikel 215, 1, worden de potentieel uitspoelbare stikstoffen van zijn bedrijf niet conform verklaard voor het betrokken jaar. § 5. Het laboratorium maakt de uitslagen van de analyses over aan zijn opdrachtgever en aan het bestuur binnen de tien werkdagen volgend op de monsterneming. § 6. Binnen de tien werkdagen na de ontvangst van de uitslagen van de analyses, kan de landbouwer op eigen kosten, een tegensprekelijke analyse laten uitvoeren volgens de nadere regels bedoeld in artikel 215, § 5. § 7. Het bestuur deelt de landbouwer mee of zijn bedrijf al dan niet conform is en of elk individueel perceel waarop een monsterneming is geschied al dan niet conform is, uiterlijk op 28 februari volgend op de monsterneming. § 8. Een waarnemingsprogramma voor potentieel uitspoelbare stikstof wordt afgesloten wanneer het landbouwbedrijf conform wordt verklaard door het bestuur voor twee opeenvolgende jaarlijkse bemonsteringsperiodes.

Het afsluiten van het waarnemingsprogramma voor potentieel uitspoelbare stikstof geeft recht op de terugbetaling door het bestuur van de kosten voor de monsterneming, de verpakking en de analyses van de bodemmonsters van het waarnemingsprogramma voor de potentieel uitspoelbare stikstof. In dat geval verzoekt het bestuur de landbouwer uiterlijk op 28 februari volgend op de monsterneming de rekening van het erkende laboratorium voor die periode in te dienen.

Art. R. 220. § 1. De landbouwer wiens landbouwbedrijf niet conform wordt verklaard gedurende minstens drie al dan niet op elkaar volgende jaren tijdens éénzelfde waarnemingsprogramma voor potentieel uitspoelbare stikstof, is strafbaar met een administratieve geldboete.

Die administratieve geldboete bedraagt 120 euro per hectare aangegeven landbouwoppervlakte van het betrokken landbouwbedrijf. § 2. De geldboete vastgesteld in § 1 wordt teruggebracht tot 40 euro per hectare aangegeven landbouwoppervlakte van het betrokken landbouwbedrijf indien tegelijk aan volgende voorwaarden voldaan wordt : - de landbouwer wint raad in bij de begeleidingsstructuur ingesteld bij artikel R. 229. vanaf het eerste jaar van het opvolgingsprogramma van de potentieel uitspoelbare stikstof. Dat wordt bewezen door het afschrift van het bemestingsplan uitgevoerd voor het eerste jaar van dat programma en aan het bestuur overgemaakt met het visum van de begeleidingsstructuur vóór 1 september van het eerste jaar van het opvolgingsprogramma. - de potentieel uitspoelbare stikstoffen van het betrokken landbouwbedrijf verbeterden geleidelijk ten opzichte van de uitslagen van het jaar dat aanleiding gaf tot het instappen in het opvolgingsprogramma van de potentieel uitspoelbare stikstof. De Minister bepaalt de voorwaarden waarin die verbetering wordt vastgesteld. § 3. De geldboete vastgesteld in § 1 wordt teruggebracht tot 20 euro per hectare aangegeven landbouwoppervlakte van het betrokken landbouwbedrijf indien tegelijk aan volgende voorwaarden voldaan wordt : - de voorwaarden bepaald in § 2 worden nageleefd; - de potentieel uitspoelbare stikstof van een aan een monsterneming onderworpen perceel waarop een risicogewas bebouwd werd het laatste jaar van de monsterneming voorafgaand aan de geldboete wordt conform verklaard. Als risicogewassen worden beschouwd, maïs, aardappel, groente, vlas en koolzaad. § 4. Voor elk bijkomend jaar van hetzelfde programma, al dan niet onmiddellijk volgend op een ander, waarin het landbouwbedrijf opnieuw niet conform wordt verklaard, worden de geldboeten bepaald in de §§ 1, 2 of 3 vermenigvuldigd met twee tegenover het bedrag van de voorgaande geldboete. § 5. Het totaalbedrag van de geldboete bepaald voor een landbouwbedrijf mag niet lager zijn dan euro 50,00 en niet hoger zijn dan euro 50.000,00 per jaar. § 6. Wanneer de leidend ambtenaar van de gewestelijke milieuadministratie of zijn afgevaardigde een administratieve sanctie ten aanzien van de overtreder wil opleggen, brengt hij hem ervan op de hoogte bij aangetekend schrijven. Binnen de tien dagen na de verzending, deelt de overtreder zijn opmerkingen schriftelijk mee of vraagt om een onderhoud met de leidend ambtenaar. De leidend ambtenaar van de gewestelijke milieuadministratie of zijn afgevaardigde geeft aan de overtreder kennis van zijn beslissing, bij aangetekend schrijven, na afloop van voornoemde termijn van 10 dagen, of, in voorkomend geval, binnen de 10 dagen na het verhoor van de overtreder.

De beslissing van de leidend ambtenaar van de gewestelijke milieuadministratie of zijn afgevaardigde om een administratieve sanctie op te leggen heeft uitvoerende kracht op de vervaldatum van een termijn van dertig dagen die ingaat op de datum van kennisgeving ervan, behalve in geval van beroep van de overtreder voor de politierechtbank volgens de burgerlijke procedure zoals bedoeld in artikel D. 398 van dit Wetboek.

De door de leidend ambtenaar van de gewestelijke milieuadministratie of zijn afgevaardigde opgelegde administratieve geldboete wordt gestort aan het Fonds voor Milieubescherming, afdeling « milieuwangedrag », binnen de termijn van 30 dagen die volgt op de dag waarop de beslissing uitvoerende kracht heeft verworven.

Het gebrek aan betaling van de geldboete binnen deze termijn of na een beslissing van de rechtbank die in kracht van gewijsde is gegaan, maakt het voorwerp uit van een eerste vervolging door de leidend ambtenaar belast met de invordering, door middel van een bevelschrift waarbij hij wordt aangemaand tot betaling op straffe van uitvoering bij beslag, overeenkomstig het vijfde deel van het Gerechtelijk Wetboek betreffende het bewarend beslag en de middelen tot tenuitvoerlegging. Het wordt bij deurwaardersexploot betekend, met bevel tot betaling.

Onderafdeling 3. - Andere voorwaarden die van toepassing zijn in de kwetsbare gebieden Art. R. 221. § 1. Tegen 15 september wordt er in kwetsbare gebieden een bodembedekkend wintergewas, bestaande uit maximum 50 % peulgewassen, aangeplant in een verhouding van minstens 75 % van het akkerland waarop de oogst plaats heeft gevonden vóór 1 september en waarop een gewas aangeplant zal worden na 1 januari van het daaropvolgende jaar, vlas en erwt uitgezonderd. Als een bodembedekkend gewas niet gezaaid wordt, dekt het de bodem in verhouding van minstens 75 % op een bepaald tijdstip in de groei, behalve bij uitzonderlijke weersomstandigheden. Dat bodembedekkend gewas mag niet vernietigd worden vóór 15 november. § 2. In kwetsbare gebieden kunnen de Ministers voor een beperkt grondgebied en beperkte duur en bij specifieke dwingende weers-, landbouw- of leefmilieufactoren of -toestanden, bijzondere voorwaarden bepalen voor de bodembekkende gewassen.

Art. R. 222. § 1. In kwetsbare gebieden kunnen de blijvende weidelanden enkel tussen 1 februari en 31 mei bewerkt worden. § 2. Tijdens de eerste twee jaar na de bewerking wordt de bewerkte oppervlakte ingezaaid met bodembedekkende gewassen of een opeenvolging ervan zonder peulgewassen of bodembedekkende gewassen die peulgewassen inhouden. Wordt er een bodembedekkend gewas voor weidelanden ingezaaid, dan zijn peulgewassen evenwel toegelaten. § 3. De spreiding van minerale meststoffen is verboden op de betrokken oppervlakte tijdens het eerste jaar volgend op de bewerking van de bodem. § 4. De spreiding van organische meststoffen is verboden op de betrokken oppervlakte tijdens de eerste twee jaar volgend op de bewerking van de bodem.

Art. R. 223. In kwetsbare gebieden is de spreiding van meststoffen verboden op een bodem waarvan de aan de oppervlakte gemeten temperatuur negatief is tijdens minstens 24 uur zonder onderbreking.

Art. R. 224. § 1. In kwetsbare gebieden is het spreiden van organische meststoffen met een snelle werking verboden op grond die niet bedekt is met planten boven op een helling van 10 %, behalve als de dierlijke mest opgenomen wordt de dag zelf nadat hij aangebracht is.

In kwetsbare gebieden is het op een perceel met gewassen waarvan meer dan 50 % van de oppervlakte of meer dan 50 are een hellingsgraad bezit gelijk aan of hoger dan 10 % verboden minerale meststoffen te spreiden op gronden voor hakvruchten of daarmee gelijkgestelde gewassen zoals maïs, voederbieten, voederwortelen, aardappelen, suikerbieten, cichorei en groenteteelt in volle grond, behalve als er een zes meter brede grasstrook aangelegd wordt in het perceel, op het deel ervan dat onderaan de helling en aan de rand van het perceel gelegen is.

Dat verbod geldt niet : 1° als de aan elkaar grenzende percelen, gelegen onderaan het perceel waarop erosiegevaar dreigt, ofwel weideland zijn of enkel grasachtige gewassen dan wel een mengeling ervan met peulgewassen, ofwel braakland ter bescherming van de fauna of bosaanplantingen, voorzover de bedekking van die percelen plaatsgevonden heeft vóór 30 november van het voorgaande jaar;2° als geen enkele kant van het risico inhoudend perceel op minder dan 30 m van oppervlaktewater gelegen is. Afdeling 5. - Afwijkingsbepalingen

Art R. 225. In kwetsbare gebieden bepalen de Ministers, onverminderd de inachtneming van de inlichtings- en onderzoeksprocedure voor het verkrijgen van een afwijking overeenkomstig bijlage III, § 2, lid 3, van de richtlijn, en overeenkomstig de desbetreffende beslissing van de Europese Commissie, de voorwaarden voor de toekenning van een afwijking van artikel R. 213, § 1.

De afwijkingen worden individueel toegekend aan de landbouwers die erom verzoeken. Afdeling 6. - Evaluatie van de per dier voortgebrachte

stikstofhoeveelheden, van het stikstofgehalte van de dierlijke mest en andere meststoffen Art. R. 226. § 1. De per dier en per jaar voortgebrachte stikstofhoeveelheden opgenomen in bijlage XXVI vormen de waarden gebruikt voor de berekening van de organische stikstof voortgebracht bij de vaststelling van de grondgebondenheidscijfers.

De organische stikstof voortgebracht in de bepaling van de grondgebondenheidscijfers kan berekend worden op grond van een stikstofbalans bij de uitscheiding die het behoorlijk verantwoorde en door de begeleidingsstructuur bedoeld in artikel R. 229, goedgekeurde verschil vormt tussen de opgenomen stikstof en de stikstof vervat in de dierlijke producties. De verliezen van gasachtige stikstof nodig voor de bepaling van de balans worden forfaitair berekend door de begeleidingsstructuur, waarbij meer bepaald rekening wordt gehouden met de voeding, de samenstelling en de omvang van het veebestand, de soorten huisvesting van de dieren, de soorten voortgebrachte dierlijke mest en de hantering ervan. § 2. De Ministers bepalen de voorwaarden waaronder de stikstofbalans bedoeld in § 1 van dit artikel doorgevoerd wordt. § 3. De Ministers kunnen de hoeveelheden per dier en per jaar voortgebrachte stikstof bepalen voor de categorieën dieren die niet opgenomen zijn in bijlage XXVI, op grond van een behoorlijk gemotiveerd verslag van de begeleidingsstructuur bedoeld in artikel R. 229. § 4. Het stikstofgehalte van de dierlijke mest die als referentie gebruikt wordt, inzonderheid voor de berekening van de ingevoerde en uitgevoerde organische stikstof bij de bepaling van de grondgebondenheidscijfers, is opgenomen in bijlage XXVII. Landbouwers wier bedrijfszetel evenwel in het Waalse Gewest gevestigd is, kunnen afwijkende waarden verantwoorden op grond van resultaten van regelmatige analyses die representatief zijn voor de meststoffen, indien behoorlijk verantwoord en goedgekeurd door de begeleidingsstructuur bedoeld in artikel 229. § 5. Het stikstofgehalte van andere meststoffen kan door de Ministers vastgesteld worden als het niet gewaarborgd wordt krachtens andere vigerende regelgevingen. Landbouwers wier bedrijfszetel evenwel in het Waalse Gewest gevestigd is, kunnen afwijkende waarden verantwoorden op grond van resultaten van regelmatige analyses die representatief zijn voor de meststoffen, indien behoorlijk verantwoord en goedgekeurd door de begeleidingsstructuur bedoeld in artikel R. 229. § 6. Het Operationeel Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu beslist over de productievolumes en over het stikstofgehalte zoals voorgesteld door de landbouwer in toepassing van de §§ 1, 4 en 5. Dat bestuur licht de landbouwer per aangetekend schrijven of op enige andere wijze waarop een vaste dagtekening aan de zending verleend wordt in uiterlijk drie maanden na indiening van diens verzoek.

Om ontvankelijk te zijn, wordt het verzoek van de landbouwer verstuurd per aangetekend schrijven of op enige andere wijze waarop een vaste dagtekening aan de zending verleend wordt en wordt het geviseerd door de begeleidingsstructuur waarvan sprake in artikel R. 229. Afdeling 7. - Terbeschikkingstelling van inlichtingen

Art. R. 227. Elke landbouwer is verplicht om op verzoek van het bestuur de bij dit hoofdstuk vereiste inlichtingen over te maken.

De inlichtingen worden overgemaakt binnen de maand volgend op het verzoek. Afdeling 8. - Begeleiding en coördinatie

Art. R. 228. Met het oog op de bevordering van een duurzaam stikstofbeheer in de landbouw organiseren de Ministers in het Waalse Gewest een informatieprogramma waarbij zij inzonderheid de landbouwers uitnodigen om de verplichtingen opgelegd bij dit hoofdstuk uit te voeren.

Zij organiseren eveneens specifieke communicatiecampagnes voor de kwetsbare gebieden.

Art. R. 229. § 1. De Regering vertrouwt op grond van een overeenkomst begeleidings- en coördinatieopdrachten van de landbouwers wier bedrijfszetel in het Waalse Gewest gevestigd is, toe aan één of verschillende instellingen die in dit hoofdstuk onder het begrip « begeleidingsstructuur » vallen.

In ieder geval treedt de begeleidingsstructuur op : 1° in het kader van artikel R.202, § 2, 4°; 2° door de toepassingsvoorwaarden van artikel R.220, § 2 goed te keuren; 3° in het kader van de eventueel overeenkomstig artikel R.225 toegekende afwijkingen; 4° in het kader van artikel R.226.

De begeleidingsstructuur kan eveneens de landbouwers helpen wier bedrijfszetel in het Waalse Gewest is gevestigd, bij het beheren van het milieurisico voortvloeiend uit hun landbouwbedrijvigheid, wat betreft de nitraatverontreiniging van het water. § 2. De begeleidingsstructuur komt bij voorrang tussenbeide in de kwetsbare gebieden. Afdeling 9. - Evaluatie en bewaking

Art. R. 230. § 1. Om de kwetsbare gebieden aan te wijzen, de vastgestelde lijst ervan te herzien en de doeltreffendheid van de algemene maatregelen van de daarop betrekking hebbende programma's te evalueren, wordt door het Operationeel Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu een algemene bewaking van het nitraatgehalte van het water, « survey nitrate » genaamd, georganiseerd, op volgende wijze : 1° het Operationeel Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu stelt een meetnet vast voor nitraat in het oppervlaktewater en in het grondwater, dat wordt aangevuld met de door de waterproducenten verstrekte inlichtingen; 2°onverminderd de bepalingen van afdeling 2) van deel II van bijlage IV bij het Waterwetboek, met als opschrift « bewaking van de chemische toestand van het grondwater », verrichten de exploitanten van aansluitpunten voor tot drinkwater verwerkbaar grondwater met een frequentie zoals voorzien in de tabel in bijlage XXVIII, de analyse van representatieve monsternemingen van het ruwe water die betrekking hebben op volgende parameters : ammoniumstikstof, nitriet en nitraat (resultaten uitgedrukt in, respectievelijk, mg NH4, mg NO2, mg NO3 per liter); zij verstrekken de resultaten van de analyses over één jaar aan het Operationeel Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Departement Leefmilieu en Water, uiterlijk op 31 maart van het daarop volgende jaar en in de door de Minister opgelegde vorm; 3° de exploitanten van aansluitpunten voor tot drinkwater verwerkbaar oppervlakte water verrichten met een frequentie zoals voorzien in afdeling 5) van Deel I van bijlage IV bij het Waterwetboek, de representatieve monsternemingen van het ruwe water die betrekking hebben op volgende parameters : ammoniumstikstof, nitriet en nitraat (resultaten uitgedrukt in, respectievelijk, mg NH4, mg NO2, mg NO3 per liter);zij verstrekken de resultaten van de analyses over één jaar aan het Operationeel Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Departement Leefmilieu en Water, uiterlijk op 31 maart van het daarop volgende jaar en in de door de Minister opgelegde vorm. § 2. De lijst van de kwetsbare gebieden wordt minstens om de vier jaar opnieuw onderzocht en indien nodig herzien en aangevuld, om rekening te houden met de veranderingen en factoren die op het ogenblik van de voorgaande aanwijzing niet te voorzien waren. § 3. Voor alle meetpunten van het monitoringsnetwerk waarvan de analyse op een nitraatgehalte hoger dan 50 mg/liter wijst, maakt het Bestuur een beknopt verslag aan de betrokken gemeenten over uiterlijk op 30 september van het jaar van ontvangst van de resultaten.

Dat verslag vermeldt de precieze lokalisatie van het(de) problematische punt(en), hun nitraatgehalte, de ontwikkeling van die concentratie in de tijd, de vermoedelijke oorsprong van de verontreiniging voor elk punt en de eventuele te treffen verbeteringsmaatregelen. De instelling die belast is met het beheer van het problematische punt, ontvangt een afschrift van dat verslag.

Art. R. 231. De nitraatconcentraties in het water wordt gemeten via spectrofotometrie van moleculaire absorptie of via enige andere meetmethode die door het Operationeel Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu is aanvaard en waarmee vergelijkbare resultaten gehaald kunnen worden.

Art. R. 232. Jaarlijks stellen de Ministers de referentiewaarden op voor de potentieel uitspoelbare stikstoffen, aan de hand waarvan de impact van de ondernomen acties geëvalueerd kunnen worden en de uitgevoerde maatregelen bijgesteld kunnen worden met het oog op de bestrijding van de nitraatverontreiniging van het water. Bedoelde waarden worden inzonderheid vastgesteld op grond van volgende bestanddelen : 1° de weersomstandigheden die het betrokken jaar hebben gekenmerkt;2° de resultaten van de stikstofprofielen verspreid in een netwerk van representatieve meetpunten, « survey surfaces agricoles » genaamd.De Minister kan de wijze van doorvoering van de « survey surfaces agricoles » vaststellen; 3° het soort gewassen;4° de ligging en de bodemkundige voorwaarden.»

Art. 3.Artikel R. 460 van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, wordt vervangen als volgt : « Art. R. 460. § 1. De opslagaccommodatie dient in overeenstemming te zijn met de artikelen R. 197 tot en met R. 199 uiterlijk : 1) op 31 december 2008 voor alle bedrijven waarvan het veebestand in de loop van het jaar 2005 meer dan 5 000 kilogram stikstof heeft voortgebracht.Die hoeveelheden worden bepaald op grond van de gegevens opgenomen in bijlage XXVI; 2) op 31 december 2009 voor alle bedrijven waarvan het veebestand in de loop van het jaar 2005 tussen 2 500 en 5 000 kilogram stikstof heeft voortgebracht.Die hoeveelheden worden bepaald op grond van de gegevens opgenomen in bijlage XXVI; 3) op 31 december 2010 voor alle andere bedrijven, de bedrijven aangewezen in de §§ 3 en 4 uitgezonderd;4) op 31 december 2010 voor alle bedrijven die toebehoren aan landbouwers die verklaren geen overnemer te hebben voor hun veehouderij-accommodatie uiterlijk één maand vóór het verstrijken van de termijn toegelaten in de punten 1 tot en met 3 van § 1, en die de leeftijd van 56 jaar hebben bereikt op datum van 28 november 2002. Indien die accommodatie overgenomen wordt vóór 2013 wordt de verklaring beschouwd als een opzettelijke fout ten opzichte van de randvoorwaarden en alle onverschuldigd verkregen premies ten aanzien van hoofdstuk IV zullen terugbetaald moeten worden. § 2. Voor wat betreft de bestaande opslagaccommodatie die niet in overeenstemming is met de artikelen R.197 tot en met R. 199 op 1 januari 2007, treden de artikelen R. 197 tot en met R. 199 en de beperkingen betreffende de in artikel R. 205 bepaalde winterse spreidingsperiodes van organische meststoffen in werking zodra de bestaande opslagaccommodatie in overeenstemming is met de artikelen R. 197 tot en met R. 199, en uiterlijk op de data bepaald in § 1. § 3. Dit artikel is niet van toepassing op de bedrijven die niet ingedeeld zijn krachtens de regelgeving betreffende de milieuvergunning. § 4. In afwijking van § 1 kan de vervaldatum door de Minister opgeschoven worden bij overmacht of uitzonderlijke omstandigheden. »

Art. 4.Het besluit van de Waalse Regering van 15 februari 2007 tot wijziging van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, voor wat betreft het duurzame beheer van stikstof in de landbouw wordt opgeheven.

Art. 5.Het besluit van de Waalse Regering van 14 februari 2008 betreffende de opvolging door metingen van de potentieel uitspoelbare stikstof van de conformiteit van de landbouwbedrijven in kwetsbare gebieden met de goede praktijken nodig voor de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen wordt opgeheven.

Art. 6.De bijlagen XXI,XXIV en XXV van het regelgevende deel van het Milieuwetboekd dat het Waterwetboek inhoudt, worden opgeheven.

Art. 7.De bijlagen XXII, XXIII, XXVI, XXVII en XXVIII van het regelgevende deel van het Milieuwetboek dat het Waterwetboek inhoudt, worden vervangen door, respectievelijk, de bijlagen I tot en met V van dit besluit.

Art. 8.De uitvoeringsbesluiten van het besluit van de Waalse Regering van 15 februari 2007 tot wijziging van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, voor wat betreft het duurzame beheer van stikstof in de landbouw en de uitvoeringsbesluiten van het besluit van de Waalse Regering van 14 februari 2008 betreffende de opvolging door metingen van de potentieel uitspoelbare stikstof van de conformiteit van de landbouwbedrijven in kwetsbare gebieden met de goede praktijken nodig voor de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen blijven van toepassing tot de opheffing ervan door hun auteur.

Art. 9.In artikel R. 43bis 5 van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, wordt het cijfer « 226 » vervangen door het cijfer « 230 ».

Art. 10.De Ministers tot wiens bevoegdheden het Waterbeleid en de Landbouw behoren, zijn belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 31 maart 2011.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit, Ph. HENRY De Minister van Openbare Werken, Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Natuur, Bossen en Erfgoed, B. LUTGEN

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 31 maart 2011 tot wijziging van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, wat betreft het duurzame beheer van stikstof in de landbouw.

Namen, 31 maart 2011.

De Minister-President, R DEMOTTE De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit, Ph. HENRY De Minister van Openbare Werken, Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Natuur, Bossen en Erfgoed, B. LUTGEN

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 31 maart 2011 tot wijziging van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, wat betreft het duurzame beheer van stikstof in de landbouw.

Namen, 31 maart 2011.

De Minister-President, R DEMOTTE De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit, Ph. HENRY De Minister van Openbare Werken, Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Natuur, Bossen en Erfgoed, B. LUTGEN

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 31 maart 2011 tot wijziging van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, wat betreft het duurzame beheer van stikstof in de landbouw.

Namen, 31 maart 2011.

De Minister-President, R DEMOTTE De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit, Ph. HENRY De Minister van Openbare Werken, Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Natuur, Bossen en Erfgoed, B. LUTGEN

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 31 maart 2011 tot wijziging van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, wat betreft het duurzame beheer van stikstof in de landbouw.

Namen, 31 maart 2011.

De Minister-President, R DEMOTTE De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit, Ph. HENRY De Minister van Openbare Werken, Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Natuur, Bossen en Erfgoed, B. LUTGEN

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 31 maart 2011 tot wijziging van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, wat betreft het duurzame beheer van stikstof in de landbouw.

Namen, 31 maart 2011.

De Minister-President, R DEMOTTE De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit, Ph. HENRY De Minister van Openbare Werken, Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Natuur, Bossen en Erfgoed, B. LUTGEN

^