Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 31 mei 2007
gepubliceerd op 20 juni 2007

Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de integrale voorwaarden betreffende de installaties voor de tijdelijke opslag van afgewerkte oliën

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
2007202034
pub.
20/06/2007
prom.
31/05/2007
ELI
eli/besluit/2007/05/31/2007202034/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

31 MEI 2007. - Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de integrale voorwaarden betreffende de installaties voor de tijdelijke opslag van afgewerkte oliën


De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, inzonderheid op de artikelen 4, 5, 7, 8 en 9;

Gelet op het advies nr. 42.191/4 van de Raad van State, uitgebracht op 26 februari 2007, overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Overwegende dat dit besluit aan de Europese Commissie meegedeeld werd overeenkomstig artikel 8 van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij; dat de Europese Commissie geen opmerking i.v.m. dit besluit heeft gemaakt;

Op de voordracht van de Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme;

Na beraadslaging, Besluit : TITEL I. - Gemeenschappelijke bepalingen HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en begripsomschrijving

Artikel 1.Deze integrale voorwaarden zijn van toepassing op de installaties voor de tijdelijke opslag van afgewerkte oliën zoals bedoeld in artikel 1, 1°, van het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 9 juni 1992 betreffende de afvalstoffen als de opslagcapaciteit groter is dan 500 liter en gelijk aan 2 000 liter of minder. Deze installaties worden vermeld in rubriek 63.12.05.05.01 van bijlage I bij het besluit van Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten.

Art. 2.Voor de toepassing van deze voorschriften wordt verstaan onder : 1° tijdelijke opslaginstallatie : installatie waar de afvalstoffen opgeslagen worden vooraleer ze vervoerd worden met het oog op hun hergroepering, voorbehandeling, nuttige toepassing of verwijdering uit de productielocatie;3° bovengrondse tank : tank die in de openlucht, in een al dan niet ondergronds lokaal of in een niet opgehoogde kuil geplaatst kan worden.Een ontoegankelijke bovengrondse tank is een tank met minstens één onzichtbare wand; 4° ingegraven tank : tank die zich geheel of gedeeltelijk onder de grond bevindt en waarvan de wanden in rechtstreeks contact zijn met de omliggende aarde;4° verplaatsbaar recipiënt : vat, bus of container bestemd voor de opslag van afgewerkte oliën;5° bevoegde deskundige : persoon of technische dienst geaccrediteerd volgens de norm ISO/CEI 17020 of deskundige erkend in het vak "opslaginstallatie" overeenkomstig artikel 681/73 van titel III van het algemeen reglement op de arbeidsbescherming;6° erkende technicus : technicus erkend overeenkomstig artikel 634ter /4 van titel III van het Algemeen reglement op de arbeidsbescherming;7° bestaande inrichting : inrichting die behoorlijk vergund is vóór de inwerkingtreding van dit besluit.De inrichting waarvoor een vergunningaanvraag is ingediend vóór de inwerkingtreding van dit besluit wordt met een bestaande inrichting gelijkgesteld. De verbouwing of uitbreiding van een bestaande inrichting die de uitbater vóór de inwerkingtreding van dit besluit heeft opgenomen in het register bedoeld in artikel 10, § 2, van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning wordt met een bestaande inrichting gelijkgesteld. HOOFDSTUK II. - Vestiging en bouw

Art. 3.De afgewerkte oliën worden opgeslagen in tanks bestand tegen corrosie of inbijting door de producten die ze inhouden.

Art. 4.Elke ruimte voor de opslag van gevaarlijke afvalstoffen in de openlucht gelegen op een plaats die toegankelijk is voor personen die niets te maken hebben met de opslaglocatie, is afgesloten met een omheining van minimum twee meter hoog. Andere materiële, stevige en vaste middelen kunnen aangewend worden voor zover ze dezelfde graad van bescherming en veiligheid als de omheining garanderen.

De voertuigen van de regionale brandweerdienst hebben vanaf de openbare weg vlotte toegang tot de opslagplaats.

Art. 5.De stabiliteit van de mobiele tanks en recipiënten wordt onder alle omstandigheden gegarandeerd.

Ze worden geïnstalleerd zodat ze niet kunnen omslaan of scheuren ingevolge extreme druk of verzakkingen.

Art. 6.De mobiele tanks en de recipiënten worden geplaatst zodat ze makkelijk gecontroleerd en onderhouden kunnen worden, zowel van buiten als van binnen.

Art. 7.De vulopeningen worden aangebracht in een lekvrije voorziening voor de opvang van de vloeistoffen die niet rechtstreeks op de openbare riolering aangesloten is. HOOFDSTUK II. - Exploitatie

Art. 8.De exploitant is verplicht over een werkplan te beschikken.

Dat werkplan bevat hoe dan ook : 1° de instructies voor het personeel in geval van brand of ongeval;2° de instructies betreffende de hantering, de opslag en de afvoer van de afgewerkte oliën met inachtneming van deze voorwaarden en van de bepalingen van het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 9 april 1992 betreffende de gevaarlijke afvalstoffen.

Art. 9.Het geheel van de installatie, met inbegrip van de in- en uitgang, parkeerruimtes en omgeving, wordt gereinigd zodra olieafzetting wordt vastgesteld. HOOFDSTUK IV. - Ongevallen- en brandpreventie

Art. 10.Vóór de tenuitvoerlegging van het project en vóór elke wijziging van de plaats en/of de exploitatieomstandigheden die de risico's voor brand of voor de verspreiding ervan zouden kunnen wijzigen, verstrekt de exploitant de territoriaal bevoegde brandweerdienst informatie over de getroffen maatregelen en de aangewende uitrustingen inzake de preventie en de bestrijding van brand en ontploffingen, met inachtneming van de bescherming van de bevolking en het leefmilieu. HOOFDSTUK V. - Water Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 11.§ 1. Water dat door afgewerkte oliën vervuild is of kan worden, met inbegrip van het regenwater verwijderd uit de vaten, mag niet in het grondwater geloosd worden. § 2. Het water voor de binnenreiniging van de tanks mag niet geloosd worden en wordt afgevoerd naar een installatie die vergund is om het te behandelen.

Art. 12.In geval van accidentele lozing mogen de op de grond verspreide vloeistoffen in geen geval geloosd worden in een openbare riolering, gewoon oppervlaktewater, een kunstmatige afvoerweg of in grondwater. Ze worden onmiddellijk geneutraliseerd, vernietigd en/of afgevoerd. Afdeling 2. - Lozingsvoorwaarden

Onderafdeling 1. - Voorwaarden voor het lozen in gewone oppervlaktewateren of kunstmatige afwateringswegen

Art. 13.Het in gewoon oppervlaktewater of in een kunstmatige afwateringsweg geloosde water dat door afgewerkte oliën vervuild is of kan worden voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° de pH is niet hoger dan 9 of lager dan 6,5;2° de temperatuur bedraagt hoogstens 30 °C;3° het gehalte aan BZV5 mag niet hoger zijn dan 60 mg per liter;4° het gehalte aan niet-polaire koolwaterstoffen is niet hoger dan 15 mg per liter;5° het gehalte aan anionactieve, kationactieve en niet-ionogene wasmiddelen is niet hoger dan 3 mg per liter;6° het geloosde water is vrij van oliën, vetten of andere zwevende stoffen waarvan duidelijk kan worden vastgesteld dat ze een zwevende laag vormen; 7° het geloosde water bevat geen gevaarlijke stoffen zoals bedoeld in de artikelen R.131 tot R.141 en in de bijlagen I en VII bij Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt.

Onderafdeling 2. - Voorwaarden voor het lozen in openbare rioleringen

Art. 14.Het in openbare rioleringen geloosde water dat door afgewerkte oliën vervuild is of kan worden voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° de pH is niet hoger dan 9 of lager dan 6,5;2° de temperatuur bedraagt hoogstens 45 °C;3° het gehalte aan BZV5 mag niet hoger zijn dan 1 000 mg per liter;4° het gehalte aan bezinkbare stoffen bedraagt hoogstens 200 ml per liter (tijdens een statische bezinking van 2 uren);5° het gehalte aan niet-polaire koolwaterstoffen is niet hoger dan 15 mg per liter;6° het gehalte aan met petroleumether extraheerbare stoffen is niet hoger dan 500 mg per liter;7° het geloosde water bevat geen opgelost ontvlambaar of ontplofbaar gas, noch producten die het vrijmaken van dergelijke gassen kunnen veroorzaken; 8° het geloosde water bevat geen gevaarlijke stoffen zoals bedoeld in de artikelen R.131 tot R.141 en in de bijlagen I en VII bij Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt.

Onderafdeling 3. - Analyse- en bemonsteringsmethodes

Art. 15.De methodes die aangewend worden voor de bemonsteringen en voor de analyse van alle parameters opgenomen in de artikelen 13 en 14 worden gebruikt of zijn goedgekeurd door het referentielaboratorium van het Waalse Gewest.

TITEL II. - Bovengrondse tanks HOOFDSTUK I. - Vestiging en bouw

Art. 16.Metalen tanks voldoen aan de bouwnorm NBN EN 12285-2 wat betreft horizontale cilindervormige tanks uit enkelvoudig staal en met dubbele wand en aan de bouwnorm NBN I.03.002 wat betreft het vervoer, de installatie en de aansluiting of de laatste herziening ervan of aan elke andere gelijkwaardige norm.

Art. 17.Tanks uit polyethyleen voldoen aan een bouwnorm die erkend is in een land van de Europese gemeenschap.

Art. 18.Andere tanks dan horizontale cilindervormige tanks worden onder het toezicht van een bevoegde deskundige gebouwd, vervoerd, geplaatst en aangesloten volgens de regels van goede praktijk, waarbij de veiligheidsgraad met bovenbedoelde normen overeenstemt.

Art. 19.§ 1. Het metalen buitenomhulsel is tegen corrosie afgeschermd overeenkomstig de voorschriften van norm NBN EN 12.285-2. Elke andere bescherming die een soortgelijke weerstand biedt kan aanvaard worden. § 2. De in openlucht geplaatste tanks uit polyethyleen hebben een goede standvastigheid tegen ultraviolette stralingen of worden ertegen beschut.

Art. 20.De tanks met één enkele wand die in de openlucht, in een kelder of in een lokaal geplaatst worden, worden geïnstalleerd in een kuip die dicht is tegen brandbare vloeistoffen. In afwijking van artikel 16 wordt die stuwruimte vrij gehouden en kan de capaciteit ervan gelijk zijn aan die van de grootste tank.

Art. 21.De tanks met dubbele wand zijn voorzien van een systeem om permanent controle te voeren op de dichtheid, dat zelf uitgerust is met een akoestisch en visueel alarmsysteem of elke andere gelijksoortige techniek als één van de wanden niet meer waterdicht is.

Art. 22.Buiten de tank geplaatste buizen uit glas of plastic zijn verboden.

Art. 23.Als de bovengrondse tanks zich onder bovengrondse stroomlijnen bevinden, worden alle gepaste maatregelen genomen om elk onverwacht contact van de kabels met de tanks te voorkomen.

Art. 24.Bij de vulopening van elke tank wordt een bestendige, goed zichtbare en vlot leesbare identificatieplaat aangebracht waarop de volgende gegevens voorkomen : 1° het bouwnummer en -jaar;2° de inhoud van de tank in m3 of in liters;3° het product vervat in de tank;4° de datum van de dichtheidsproef.

Art. 25.Alle toebehoren, zoals leidingen, kleppen en pompen, bevinden zich loodrecht boven vergaarvoorzieningen en worden ingericht zodat elke lekkage naar genoemde voorzieningen afgevoerd wordt.

Art. 26.Deze laatste beschikken over hetzij een dubbele wand, hetzij één enkele wand, geplaatst in een sleuf die geen brandbare vloeistoffen doorlaat, om een eventuele lekkage van de ingegraven leidingen tegen te houden en de verspreiding van koolwaterstoffen in de grond te voorkomen. Deze sleuf vertoont een lichte doorlopende helling naar een vlot toegankelijke vergaarvoorziening.

Er worden maatregelen genomen om deze leidingen te beschermen tegen vervormingen veroorzaakt door eventueel verkeer van voertuigen.

Art. 27.Elke ingegraven leiding wordt nauwkeurig tegen corrosie afgeschermd met minimum één laag roestwerende verf en met dichte en zelfklevende speciale isolatieband of elke andere gelijksoortige bescherming.

Art. 28.Elke tank is aangesloten op een luchtleiding die in de openlucht uitmondt en die uitgerust is met een systeem dat het binnendringen van regen- en/of afvloeiend water alsook van elk voorwerp voorkomt. Deze luchtleiding is gedimensioneerd om elke overdruk of lage druk binnen de tank te voorkomen. HOOFDSTUK II. - Controle en zelftoezicht

Art. 29.De exploitant zorgt voor de goed staat van de kuip en controleert de dichtheid ervan. De inhoud van de kuip mag niet verminderd worden door de opslag van andere stoffen.

De exploitant zorgt voor de systematische verwijdering van alle vegetatie die de dichtheid van de kuip in het gedrang kan brengen.

De nodige maatregelen worden genomen met het oog op de regelmatige afvoer van het regenwater dat zich in de kuip kan opstapelen, waarbij de dichtheid hiervan gevrijwaard wordt.

Art. 30.Vóór de indienststelling wordt de gezamenlijke installatie door een bevoegde deskundige aan een dichtheidsproef onderworpen.

Art. 31.De toezichthoudende ambtenaar kan bij de exploitant inzage nemen van de identiteitsfiche van elke tank, meer bepaald van de volgende gegevens : 1° de naam en/of het merk van de bouwheer;2° het bouwnummer en -jaar;3° de inhoud in liters;4° het dichtheidsattest van de fabriek van de tank;5° het soort tank en de aard ervan; 6° het conformiteitsattest van de tank t.o.v. een norm bedoeld in de artikelen 16, 17, 18 en 19; 7° de datum van de plaatsing van de tank;8° het door een bevoegde deskundige afgeleverd attest waaruit blijkt dat de tank overeenkomstig deze voorschriften geplaatst en aangesloten werd;9° het door een bevoegde deskundige afgeleverd dichtheids- en conformiteitsattest voor de gezamenlijke installatie vóór de indienststelling;10° het door een erkende technicus afgeleverd periodieke dichtheidsattest voor de gezamenlijke installatie.

Art. 32.De bovengrondse tanks en de leidingen ervan worden om de tien jaar door een erkende technicus aan een visuele controle onderworpen.

De ontoegankelijke tanks en ingegraven leidingen worden ook om de tien jaar aan een dichtheidsproef onderworpen.

Art. 33.Als een gebrekkige dichtheid aan één van de tanks of leidingen ervan wordt vastgesteld : 1° wordt betrokken tank buiten dienst gesteld en zo snel mogelijk geledigd;2° als de tank hersteld wordt, mag hij pas opnieuw in dienst gesteld worden na een door een bevoegde deskundige opgelegde dichtheidsproef met succes te hebben doorstaan. Als de tank niet hersteld wordt, wordt hij geledigd, ontgast, gereinigd en verwijderd. HOOFDSTUK III. - Herstel

Art. 34.Na exploitatie worden de tanks die afgewerkte oliën hebben bevat, geledigd, ontgast, gereinigd en verwijderd. De leidingen worden geledigd en gedemonteerd.

Art. 35.§ 1. In geval van accidentele lozing in de ondergrond verwittigt de exploitant onmiddellijk de bevoegde overheid. De modaliteiten voor de verwijdering en de afvoer van de vervuilde grond worden vastgelegd in overleg met de "Office wallon des déchets" (Waalse afvaldienst) en de toezichthoudende ambtenaar. § 2. Als de grond niet onmiddellijk afgevoerd kan worden, wordt hij door de exploitant opgeslagen in omstandigheden waarin elke lozing of verdamping van de verontreinigende stoffen voorkomen kan worden. De opgeslagen grond is beschut tegen slecht weer.

TITEL III. - Ingegraven tanks HOOFDSTUK I. - Vestiging en bouw

Art. 36.Elke tank wordt onder het toezicht van een bevoegde deskundige vervoerd, geplaatst en aangesloten overeenkomstig de voorschriften van de norm die op hem toepasselijk is.

Art. 37.Metalen tanks voldoen aan de bouwnorm EN 12.285-1 betreffende cilindervormige horizontale tanks uit gewoon staal en met dubbele wand die in de werkplaats gefabriceerd worden voor de ingegraven opslag van al dan niet brandbare watervervuilende vloeistoffen of aan de laatste herziening ervan of aan elke andere gelijkwaardige norm.

Art. 38.Horizontale cilindervormige tanks met enkelvoudige uit versterkte thermohardende kunststoffen voldoen aan de norm NBN EN 976-1 wat de bouw betreft en aan de norm NBN EN 976-2 wat betreft het vervoer, de hantering en de installatie of aan de laatste herziening ervan.

Art. 39.Andere tanks dan horizontale cilindervormige tanks worden onder het toezicht van een bevoegde deskundige gebouwd, vervoerd, geplaatst en aangesloten volgens de regels van goede praktijk, waarbij de veiligheidsgraad aan bovenbedoelde normen voldoet.

Art. 40.Het metalen buitenomhulsel is tegen corrosie afgeschermd door een bekleding die voldoet aan de norm NBN EN 12.285-1 of aan de laatste herziening ervan of aan elke andere gelijkwaardige norm.

Art. 41.De tanks met één enkele wand worden hetzij rechtstreeks ingegraven in de grond, hetzij geplaatst in een kuil die waterdicht is tegen eventuele vloeistoffen.

Als de kuil opgehoogd is, is het gebruikte materiaal inert en mag het geen assen, bakstenen of andere materialen bevatten die de bedekking zouden kunnen beschadigen.

De tanks met één enkele wand beschikken over een voorziening voor dichtheidscontrole met een visueel en/of akoestisch alarmsysteem.

Art. 42.Er worden maatregelen genomen om de tanks te beschermen tegen vervormingen veroorzaakt door eventueel verkeer van voertuigen of door de opslag van ladingen erboven.

Art. 43.Bij de vulopening van elke tank wordt een bestendige, goed zichtbare en vlot leesbare identificatieplaat aangebracht waarop de volgende gegevens voorkomen : 1° het bouwnummer en -jaar;2° het product vervat in de tank;3° de inhoud van de tank, uitgedrukt in liters;4° de datum van de dichtheidsproef en de geldigheid ervan.

Art. 44.Alle toebehoren, zoals leidingen, kleppen en pompen, bevinden zich loodrecht boven vergaarvoorzieningen en worden ingericht zodat elke lekkage naar genoemde voorzieningen afgevoerd wordt.

Art. 45.Deze laatste beschikken over hetzij een dubbele wand, hetzij één enkele wand, geplaatst in een sleuf die geen brandbare vloeistoffen doorlaat, om een eventuele lekkage van de ingegraven leidingen tegen te houden en de verspreiding van koolwaterstoffen in de grond te voorkomen. Deze sleuf vertoont een lichte doorlopende helling naar een vlot toegankelijke vergaarvoorziening.

Er worden maatregelen genomen om deze leidingen te beschermen tegen vervormingen veroorzaakt door eventueel verkeer van voertuigen.

Art. 46.Elke ingegraven leiding wordt nauwkeurig tegen corrosie afgeschermd door minstens één laag roestwerende verf en dichte en zelfklevende speciale isolatieband of elke andere gelijksoortige bescherming.

Art. 47.Elke tank is aangesloten op een luchtleiding die in de openlucht uitmondt en die uitgerust is met een systeem dat het binnendringen van regen- en/of afvloeiend water alsook van elk voorwerp voorkomt. Deze luchtleiding is gedimensioneerd om elke over- of onderdruk binnen de tank te voorkomen. HOOFDSTUK II. - Controle en zelftoezicht

Art. 48.Vóór de indienststelling wordt de gezamenlijke installatie door een bevoegde deskundige aan een dichtheidsproef onderworpen.

Art. 49.De toezichthoudende ambtenaar kan bij de exploitant inzage nemen van de identiteitsfiche van elke tank, meer bepaald van de volgende gegevens : 1° de naam en/of het merk van de bouwheer;2° het bouwnummer en -jaar;3° de inhoud in liters;4° het dichtheidsattest van de fabriek van de tank;5° het soort tank en de aard ervan; 6° het conformiteitsattest van de tank t.o.v. een norm bedoeld in de artikelen 37, 38, 39 en 40; 7° de datum van de plaatsing van de tank;8° het door een bevoegde deskundige afgeleverd attest waaruit blijkt dat de tank overeenkomstig deze voorschriften geplaatst en aangesloten werd;9° het door de bevoegde deskundige afgeleverde dichtheids- en conformiteitsattest voor de gezamenlijke installatie vóór de indienststelling;10° het door een erkende technicus afgeleverde periodieke dichtheidsattest voor de gezamenlijke installatie.

Art. 50.De ingegraven tanks met één enkele wand of de tanks geplaatst in een opgehoogde kuil worden door een technicus "ultrason" aan een dichtheidsproef onderworpen op de volgende tijdstippen : 1° om de tien jaar als de tanks tussen tien en twintig jaar oud zijn;2° om de vijf jaar als de tanks tussen éénentwintig en dertig jaar oud zijn;3° om de drie jaar als de tanks ouder zijn dan dertig jaar of als het bouwjaar ervan niet bepaald kan worden. Ook de leidingen van die tanks worden op dezelfde tijdstippen aan een dichtheidsproef onderworpen. De toebehoren van de tank, zoals de antioverloopvoorziening en het systeem voor permanente dichtheidscontrole, worden op dezelfde tijdstippen nagekeken.

De tanks met dubbele wand en de leidingen ervan worden eveneens om de tien jaar aan een dichtheidsproef onderworpen. De toebehoren van de tank, zoals de antioverloopvoorziening-fluit en het systeem voor permanente dichtheidscontrole, worden om de drie jaar nagekeken als het bouwjaar van de tank niet bepaald kan worden.

De periodiciteit bedoeld in de vorige leden wordt berekend vanaf de datum van aankoop van de tank of van de laatste uitgevoerde controle.

De dichtheidsproef, uitgevoerd met een vloeistof onder een druk van 1 bar, mag niet worden verricht voor ondergrondse tanks, behalve als die eerst zijn geledigd, gereinigd en ontgast van elke brandbare stof. Het ontgassingsattest ligt ter inzage van de toezichthoudende ambtenaar.

Art. 51.De dichtheidsproeven bedoeld in artikel 50 worden door erkende technici uitgevoerd.

Art. 52.De toezichthoudende ambtenaar kan bij de exploitant inzage nemen van elk document waaruit blijkt dat de tank buiten dienst gesteld is, meer bepaald : 1° het ontgassingsattest;2° het attest van de afvoer van de reinigingsafval;3° het attest van verwijdering van de tank of het attest van inertage met het soort aangewend materiaal en de gebruikte hoeveelheid.

Art. 53.Als een gebrekkige dichtheid wordt vastgesteld : 1° wordt betrokken tank buiten dienst gesteld en zo snel mogelijk geledigd;2° als de tank hersteld wordt, mag hij pas opnieuw in dienst gesteld worden na een door een bevoegde deskundige opgelegde dichtheidsproef met succes te hebben doorstaan.Als de tank niet hersteld wordt, wordt hij geledigd, ontgast, gereinigd en verwijderd.

Art. 54.Als de tank niet verwijderd kan worden, wordt hij na lediging, ontgassing en reiniging met zand of met een ander gelijksoortig inert materiaal gevuld, in aanvulling op artikel 53. HOOFDSTUK III. - Herstel

Art. 55.Na exploitatie worden de tanks die afgewerkte oliën hebben bevat, geledigd, ontgast, gereinigd en verwijderd. De leidingen worden geledigd en gedemonteerd.

Als de tank niet verwijderd kan worden, wordt hij met zand of een ander gelijksoortig inert materiaal gevuld.

Art. 56.§ 1. In geval van onverwachte lozing in de ondergrond verwittigt de exploitant onmiddellijk de bevoegde overheid. De modaliteiten voor de verwijdering en de afvoer van de vervuilde grond worden vastgelegd in overleg met de "Office wallon des déchets" en de toezichthoudende ambtenaar. § 2. Als de grond niet onmiddellijk afgevoerd kan worden, wordt hij door de exploitant opgeslagen in omstandigheden waarin elke lozing of verdamping van de verontreinigende stoffen voorkomen kan worden. De opgeslagen grond is beschut tegen slecht weer.

TITEL IV. - Verplaatsbare recipiënten

Art. 57.§ 1. De afgewerkte oliën opgeslagen in verplaatsbare recipiënten met enkelvoudige wand worden geplaatst in een lekvrije retentiebak, kuip of kuil met de volgende kenmerken : 1° de wanden van de kuip vertonen voldoende mechanische weerstand en chemische inertie t.o.v. die vloeistoffen; 2° de kuip is van geen enkele opening voorzien, behalve die welke noodzakelijk zijn voor de opslagleidingen, en is meer bepaald niet rechtstreeks aangesloten op een openbare riolering;3° de kuip heeft een totale inhoud gelijk aan of groter dan de hoogste van de volgende waarden : a) de helft van de totale inhoud van de recipiënten die ze inhoudt;b) de inhoud van de grootste recipiënt verhoogd met 25 % van het totaalvolume van de overige recipiënten. § 2. In afwijking van paragraaf 1 mogen de verplaatsbare recipiënten geplaatst worden in een lekvrije opslagruimte die aangesloten is op een systeem voor de interne inzameling van de vloeistoffen.

Art. 58.§ 1. In geval van onverwachte lozing in de ondergrond verwittigt de exploitant onmiddellijk de bevoegde overheid. De modaliteiten voor de verwijdering en de afvoer van de vervuilde grond worden vastgelegd in overleg met de "Office wallon des déchets" en de toezichthoudende ambtenaar. § 2. Als de grond niet onmiddellijk afgevoerd kan worden, wordt hij door de exploitant opgeslagen in omstandigheden waarin elke lozing of verdamping van de verontreinigende stoffen voorkomen kan worden. De opgeslagen grond is beschut tegen slecht weer.

TITEL V. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 59.Dit besluit is uiterlijk één jaar na de inwerkingtreding van dit besluit van toepassing op de bestaande inrichtingen.

In afwijking van het eerste lid zijn de artikelen 31, 8° en 9°, en 49, 8° en 9°, niet van toepassing op de bestaande inrichtingen.

Art. 60.De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 31 mei 2007.

De Minister-President, E. DI RUPO De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN

^