Etaamb.openjustice.be
Bijakte
gepubliceerd op 04 mei 2007

Aanhangsel nr. 1 bij het Protocolakkoord nr. 3 gesloten op 13 juni 2006 tussen de Federale Overheid en de Overheden bedoeld in artikelen 128, 130, 135 en 138 van de Grondwet, betreffende het te voeren ouderenzorgbeleid Gelet op de respectieve be Gelet op het protocol van 9 juni 1997 gesloten tussen de Federale Regering en de Overheden bedoeld (...)

bron
federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu
numac
2007022445
pub.
04/05/2007
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

FEDERALE OVERHEIDSDIENST VOLKSGEZONDHEID, VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN EN LEEFMILIEU


Aanhangsel nr. 1 bij het Protocolakkoord nr. 3 gesloten op 13 juni 2006 tussen de Federale Overheid en de Overheden bedoeld in artikelen 128, 130, 135 en 138 van de Grondwet, betreffende het te voeren ouderenzorgbeleid Gelet op de respectieve bevoegdheden van de Federale Staat en van de Overheden bedoeld in de artikelen 128, 130 en 135 van de Grondwet, hierna de Gemeenschappen/Gewesten genoemd, wat betreft het te voeren ouderenzorgbeleid;

Gelet op het protocol van 9 juni 1997 gesloten tussen de Federale Regering en de Overheden bedoeld in de artikelen 128, 130 en 135 van de Grondwet betreffende het te voeren ouderenzorgbeleid, inzonderheid op artikel 4;

Gelet op het protocol van 1 januari 2003 gesloten tussen de Federale Regering en de Overheden bedoeld in de artikelen 128, 130 en 135 van de Grondwet over het te voeren ouderenzorgbeleid en de aanhangsels 1 en 2 bij het bovengenoemde protocol;

Gelet op het protocol van 13 juni 2005 gesloten tussen de Federale Regering en de Overheden bedoeld in de artikelen 128, 130 en 135 van de Grondwet over het te voeren ouderenzorgbeleid.

Overwegende dat op de vergrijzing van de bevolking en de toename van het aantal zorgbehoevende ouderen enkel in het kader van een beleid van samenwerking tussen de Federale Staat en de Gemeenschappen en Gewesten een passend antwoord kan worden gegeven;

Overwegende dat in het licht van de vergrijzing van de bevolking en de toename van het aantal zorgbehoevende ouderen moeten de Federale Staat en de Gemeenschappen en de Gewesten samen te werken rond een aantal doelstellingen die opgenomen zijn in het derde protocolakkoord.

Overwegende dat niettegenstaande er een zelfde financiering bestaat vanuit de federale ziekteverzekering, hebben de verschillende regio's een andere bevolkingspiramide en is de dubbele vergrijzing niet overal op hetzelfde moment en in dezelfde mate voelbaar. Bovendien voeren de regio's een ouderenbeleid met eigen klemtonen.

Wordt overeengekomen wat volgt : Tabel 1 : verwachte evolutie van het aantal ouderen (+60 jaar) per leeftijdsgroep en per Gemeenschap en Gewest tussen 2004 en 2010 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De sociale akkoorden die in 2005 voor de federale gezondheidssectoren werden afgesloten in zowel de publieke als de private sector, hebben als doelstelling om te komen tot een betere omkadering en een vermindering van de werkdruk. In dat kader werd in de akkoorden volgende tekst ingeschreven : « in het kader van het equivalent van een reconversie van 28.000 ROB bedden in RVT volgens het principe van « RVT equivalenten » : realiseren van 2.613 VTE, waarvan 70 V.T.E. worden voorbehouden aan de diensten voor thuisverpleging teneinde voor thuiswonende zwaar zorgbehoevende in het kader van een innoverende samenwerking tussen eerstelijnszorg en instellingen een zorgaanbod te kunnen ontwikkelen dat institutionalisering vermijdt of uitstelt. De rusthuissector en deze van de diensten voor thuisverpleging zullen betrokken worden bij het interministerieel overleg dat moet leiden tot een nieuw samenwerkingsprotocol betreffende het te voeren ouderenzorgbeleid. » Het derde protocolakkoord legt het de verbintenis voor de verschillende Gemeenschappen en Gewesten vast en dit verspreidt over zes jaar.

De RVT programmatieruimte die voortvloeit uit het eerste en tweede protocolakkoord kan dus worden uitgebreid. Het principe dat hierbij wordt gehanteerd bestaat erin om de budgettaire ruimte te vertalen in RVT-equivalenten. Eén RVT-equivalent komt overeen met de gemiddelde prijs van 1 nieuw RVT-bed (= 56,07 euro RIZIV tussenkomst per dag) en werd berekend op basis van de omkadering- en financieringsnormen zoals die gelden op 1.10.2005 en op basis van de gemiddelde case-mix van 31 maart 2004.

Tabel 2 : Berekening van de gemiddelde kostprijs in ROB en in RVT Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Het verschil tussen de gemiddelde kostprijs in RVT en ROB bedraagt 17,05 euro. Op basis van 1 RVT-equivalent van 56,07 euro kan met andere woorden 3,29 (56.07/17.05) ROB-bedden gereconverteerd worden naar RVT. De sociale akkoorden bepalen dat er een reconversie mogelijk is van 28.000 ROB-bedden in RVT-bedden. Uitgedrukt in RVT-equivalenten geeft dit een totaal van 8.511 RVT-equivalenten (28.000/3,29).

Om de programmatieruimte uit te breiden dient er een aanpassing te gebeuren aan het ministerieel besluit van 2 december 1982 houdende vaststelling van de programmatiecriteria voor rust- en verzorgingstehuizen en voor centra voor dagverzorging. In dit besluit wordt in artikel 1 het maximaal aantal RVT-bedden weergegeven vanaf 1 oktober 2005 tot 1 oktober 2010 waarbij wordt van uitgegaan dat ieder jaar 20 % alternatieve en ondersteunende zorgvormen worden gecreëerd.

De eerste jaren zijn het aantal RVT-equivalenten echter beperkt en is de vraag naar RVT-reconversie vrij groot. Vandaar dat in artikel 2 van hetzelfde ministerieel besluit de mogelijkheid wordt geboden aan de Gemeenschappen en Gewesten om de eerste vier jaar de beschikbare RVT-equivalenten maximaal voor RVT-reconversie te kunnen gebruiken.

Dit aanhangsel nr. 1 bij protocol 3 heeft tot doel enige transparantie te geven in de berekeningen van deze bedragen Om de berekeningen achter de bedragen te kunnen volgen worden eerst het verdelingsmechanisme van de RVT-equivalenten en de hypothesen die hierbij werden gebruikt verduidelijkt om daarna de berekeningen van de in artikelen 1 en 2 van het ministerieel besluit te beschrijven.

Berekeningswijze en gehanteerde hypothesen van de verdelingspercentages van de RVT-equivalenten.

Uitgaande van de demografische evolutie van de verschillende regio's voor de periode 2005 tot 2010 werd een schatting gemaakt van de toename van het aantal ouderen. In het derde protocolakkoord vertrekt men vanuit de invalshoek zoals geformuleerd in de sociale akkoorden van 2005 met name het equivalent van een reconversie van B- en C-profielen. Vandaar dat men in de berekening van de verdelingspercentages uitgaat van het nationale percentage B- en C-profielen in ROB en RVT voor de leeftijdsklassen van 60-plus.

Tabel 3 : aandeel van personen met een B en C profiel dat gebruik maakt van residentiële ouderenzorg in ROB en RVT Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Deze percentages werden vervolgens toegepast op de demografische evolutie van elke regio. Dit geeft de onderstaande tabel : Tabel 4 : voorspelde toename aantal B- en C-profielen 2005 tot 2010 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Om rekening te houden met de specifieke vraag van Brussel naar bijkomende thuiszorgondersteunende initiatieven enerzijds en anderzijds het aandeel van de Duitstalige Gemeenschap op 0,80 % te houden werd in de Interministeriële Conferentie Ouderenbeleid van 13 juni 2005 de verdelingspercentages in de laatste kolom van de hieronderstaande tabel 5 overeengekomen.

Deze aanpassing van het percentage kon gerealiseerd worden dankzij de solidariteit van het Waalse Gewest tegenover de andere partijen.

Tabel 5 : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Het beschikbare budget zal jaarlijks en progressief verhogen tot het budget van 174 miljoen euro wordt bereikt, hetgeen overeenkomt met het equivalent van een reconversie van 28.000 ROB-bedden naar RVT. Dit budget wordt omgerekend naar RVT-equivalenten door het budget te delen door de gemiddelde kost van 1 RVT-bed (= 56,07 euro). Dit geeft 8.511 RVT-equivalenten die dan verhoudingsgewijs over de verschillende regio's worden verdeeld volgens de percentages die vermeld staan in tabel 5.

Voorafgaande is terug te vinden in de hieronderstaande tabel 6.

Tabel 6 : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De Federale Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid heeft na een grondige studie, beslist om de pilootprojecten palliatieve dagverzorgingscentra op 1/1/2006 stop te zetten. Het huidig beschikbare budget wordt omgezet in RVT-equivalenten en bedraagt in totaal 15 RVT-equivalenten. Om op korte termijn een oplossing te bieden voor de palliatieve zorg dat in de plaats komt van de huidige financiering van de pilootprojecten dagverzorging, worden deze 15 RVT-equivalenten verdeeld over de Gemeenschappen en Gewesten obv de huidig beschikbare theoretische capaciteit van centra dagverzorging.

Concreet betekent dit 12 RVT-equivalenten voor de Vlaamse Gemeenschap en 3 RVT-equivalenten voor het Waalse Gewest.

Deze RVT-equivalenten zijn terug te vinden in de hieronderstaande tabel 7 Tabel 7 : RVT-equivalenten, inclusief de RVT-equivalenten die betrekking hebben op palliatieve dagverzorging Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De verdeling per Gemeenschap en Gewest over de komende zes jaar wordt weergegeven in tabel 8 : Tabel 8 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Berekeningswijze van het maximaal aantal te reconverteren ROB-bedden in RVT zoals bepaald in artikel 1 van het MB van 2 december 1982 houdende vaststelling van de programmatiecriteria voor rust- en verzorgingstehuizen en voor centra voor dagverzorging De bedragen die in het artikel 1 van het MB worden vermeld zijn het maximaal aan RVT-bedden die jaarlijks federaal geprogrammeerd zijn. De toename van dit aantal RVT-bedden in de programmatie is het gevolg van het gebruik van de RVT-equivalenten voor uitsluitend reconversie.

Om te komen tot de cijfers van artikel 1 van het M.B. tot vaststelling van de programmatiecriteria van de rust- en verzorgingstehuizen en de dagverzorgingscentra, dient het aantal RVT-equivalenten die vermeld zijn in tabel 8 allereerst te worden gecorrigeerd voor het aantal RVT-equivalenten die in het eerste jaar werden toegevoegd als korte termijnoplossing voor de federale pilootprojecten palliatieve dagverzorging.

Concreet betekent dit dat voor de Vlaamse Gemeenschap de 463 RVT-equivalenten worden verminderd met 12 en de 250 RVT-equivalenten van het Waalse Gewest met 3 RVT-equivalenten worden verminderd.

Tabel 9 : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De situatie voor Brussel dient eveneens te worden aangepast. Op basis van de demografische evolutie bedroeg het oorspronkelijk verdelingspercentage voor Brussel 3,17 % ipv 6 %. Naast de 20 % alternatieve en ondersteunende zorgvormen die Brussel binnen de 3,17 % (zie tabel 5) dient te realiseren naar analogie met de anderen Gemeenschappen en Gewesten, kreeg Brussel een verhoging van het aantal RVT-equivalenten om een bijkomende impuls te geven aan alternatieve en ondersteunende zorgvormen. Voor 2005, werden de 24 RVT-equivalenten berekend door de 3,17 % toe te passen op het totaal jaarlijks beschikbare aantal RVT-equivalenten : Tabel 10 : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld In de tabel hieronder werd vervolgens de bedragen van tabel 9 jaarlijks verminderd met de 20% alternatieve en ondersteunende zorgvormen. In het protocol nr. 3 wordt in hoofdstuk 3, punt 2 « uitbreiding », gesteld dat het aantal RVT-equivalenten dat maximaal voor Brussel kan aangewend worden voor RVT-reconversie gelijk is aan 216. Dit bedrag kan in de laatste kolom van onderstaande tabel worden teruggevonden. Tabel 11 : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Om in artikel 1 van het MB het maximum aantal RVT-bedden te kennen, moet het aantal RVT-equivalenten van tabel 11 omgerekend worden naar RVT-bedden. Men kan hiervoor de reconversiesleutel van 1 RVT-equivalent voor de reconversie van 3,29 bestaande ROB-bedden in RVT-bedden gebruiken.

Naar aanleiding van het tweede protocolakkoord was het maximum aantal RVT-bedden vastgelegd op 48.334 RVT-bedden. Het tweede protocolakkoord voorzag in de mogelijkheid van het gebruik van de RVT-equivalenten voor de creatie van bedden voor kortverblijf. In dit kader moesten, in het Waalse Gewest, 530 bedden die overeenkomen met 165 RVT-equivalenten erkend worden voor kortverblijf. Het volstaat om 431 bedden van de initiële 48.334 RVT-bedden af te trekken. 165 RVT-equivalenten hadden de reconversie van 431 RVT-bedden in ROB-bedden toegelaten.

Dit komt overeen met een startbasis van 47.903 bedden voor het derde protocolakkoord.

Tabel 12 : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De optelsom van het bedrag van de jaarlijkse maximaal te reconverteren ROB-bedden naar RVT-bedden met het initieel bedrag van 47.903 RVT-bedden heeft ons de bedragen zoals deze vermeld staan in artikel l van het MB zijnde : 1 oktober 200549.818 RVT-bedden 1 oktober 200652.126 RVT-bedden 1 oktober 200754.950 RVT-bedden 1 oktober 200857.948 RVT-bedden 1 oktober 200962.688 RVT-bedden 1 oktober 201069.669 RVT-bedden Het maximaal aantal ROB-bedden dat van 2005 tot 2010 kan gereconverteerd worden in RVT-bedden bedraagt 21.766 bedden.

Berekeningswijze van het maximaal aantal te reconverteren ROB-bedden in RVT zoals bepaald in artikel 2 van het MB van 2 december 1982 houdende vaststelling van de programmatiecriteria voor rust- en verzorgingstehuizen.

Omdat de nood aan reconversie van ROB- naar RVT-bedden groot, werd in artikel 2 van hetzelfde ministerieel besluit de mogelijkheid geboden aan de Gemeenschappen en Gewesten om de eerste vier jaar de beschikbare RVT-equivalenten maximaal voor RVT-reconversie te kunnen gebruiken.

Ook hier werd voor de berekeningen vertrokken van de tabel 7 die vervolgens werd gecorrigeerd voor enerzijds het aantal RVT-equivalenten die werden toegevoegd voor de financiering van de pilootprojecten dagverzorging in Vlaanderen en Wallonië en anderzijds voor het initieel verdelingspercentage van Brussel zijnde 3,17 %. Het uitgangspunt is met andere woorden dezelfde als deze die weergegeven is in tabel 8 en overgenomen in tabel 13 Tabel 13 : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Aangezien de eerste vier jaar de mogelijkheid geboden worden om de RVT-equivalenten volledig voor RVT-reconversie te gebruiken, wordt er geen correctie gedaan van de 20 % alternatieve en ondersteunende zorgvormen.

Tabel 14 : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Om in artikel 2 van het MB het maximum aantal RVT-bedden te kennen, moet het aantal RVT-equivalenten van tabel 14 omgerekend worden naar RVT-bedden. Men kan hiervoor de reconversiesleutel van 1 RVT-equivalent voor de reconversie van 3,29 bestaande ROB-bedden in RVT-bedden gebruiken.

Naar aanleiding van het tweede protocolakkoord was het maximum aantal RVT-bedden vastgelegd op 48.334 RVT-bedden. In dit kader moesten, in het Waalse Gewest, 530 bedden die overeenkomen met 165 RVT-equivalenten erkend worden voor kortverblijf. Het volstaat om 431 bedden van de initiële 48.334 RVT-bedden af te trekken. 165 RVT-equivalenten hadden de reconversie van 431 RVT-bedden in ROB-bedden toegelaten, hetgeen neerkomt op een vertrekbasis voor het derde protocolakkoord van 47.903 RVT-bedden.

Tabel 15 : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De optelsom van het bedrag van de jaarlijkse maximaal te reconverteren ROB-bedden naar RVT-bedden met het initieel bedrag van 47.903 RVT-bedden heeft ons de bedragen zoals deze vermeld staan in artikel 2 van het MB zijnde : 1 oktober 200550.297 RVT-bedden 1 oktober 200653.181 RVT-bedden 1 oktober 200756.711 RVT-bedden 1 oktober 200860.459 RVT-bedden Het maximaal aantal ROB-bedden die kunnen gereconverteerd worden in RVT-bedden, van 2005 tot 2008 wordt verhoogd tot 12.556.

Slotbepaling De bedragen die opgenomen werden in de artikelen 1 en 2 van het Ministerieel Besluit kunnen nog worden aangepast. De aanleiding hiertoe kan enkel een aanpassing zijn van de reconversiesleutels die in het protocolakkoord nr. 3 werden vastgelegd of de financiering van nieuwe initiatieven met al dan niet een voorafname op het totaal aantal RVT-equivalenten zoals bijvoorbeeld de verbetering van de financiering voor dementerende personen met een beperkte fysische afhankelijkheid en voor de dagverzorgingscentra (vervoersproblematiek) Dit aanhangsel treedt in werking op 2 oktober 2005.

Aldus overeengekomen op 19 juni 2006.

Voor de Federale Regering : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE Voor de Vlaamse Regering : De Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, Mevr. I. VERVOTTE Für die Regierung der Deutschsprachigen Gemeinschaft: Der Minister für Ausbildung und Beschäftigung, Soziales und Tourismus, B. GENTGES Pour le Gouvernement Wallon : La Ministre de la Santé, de l'Action sociale et de l'Egalité des Chances, Mme C. VIENNE Pour le Collège de la Commission communautaire française de la Région de Bruxelles-Capitale : Le Membre du Collège, compétent pour l'Action sociale, la Famille et les Sports, E. KIR Le Membre du Collège, compétent pour la Santé, B. CEREXHE Pour le Collège réuni de la Commission communautaire commune de la Région de Bruxelles-Capitale : Le Membre du Collège réuni, compétent pour la politique de la Santé, B. CEREXHE Le Membre du Collège réuni, compétent pour l'Aide aux personnes, Mme E. HUYTEBROECK Voor het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest : Het Lid van het Verenigd College, bevoegd voor het Gezondheidsbeleid, G. VANHENGEL Het Lid van het Verenigd College, bevoegd voor het beleid inzake Bijstand aan personen, P. SMET

^