Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 08 april 2003

Uittreksel uit arrest nr. 12/2003 van 22 januari 2003 Rolnummer 2429 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 346, tweede en derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Nijvel. Het A samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters L. François, R. Henneuse, M.(...)

bron
arbitragehof
numac
2003200379
pub.
08/04/2003
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 12/2003 van 22 januari 2003 Rolnummer 2429 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 346, tweede en derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Nijvel.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters L. François, R. Henneuse, M. Bossuyt, A. Alen en J.-P. Moerman, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij vonnis van 11 april 2002 in zake B. de Liedekerke Beaufort, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 30 april 2002, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Nijvel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 346, tweede en derde lid, van het Burgerlijk Wetboek al dan niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het tot gevolg heeft : - dat bij herroeping van de adoptie ten opzichte van de adoptant of van beide adopterende echtgenoten of bij overlijden van de adoptant of van beide echtgenoten die geadopteerd of ten volle geadopteerd hebben, een nieuwe adoptie enkel toegelaten is indien de geadopteerde minderjarig is; - dat bij herroeping van de adoptie ten opzichte van één van de adopterende echtgenoten of bij overlijden van één van de echtgenoten die geadopteerd of ten volle geadopteerd hebben, een nieuwe adoptie toegelaten is ongeacht de leeftijd van de geadopteerde, doch enkel indien de nieuwe adoptant degene is met wie de andere echtgenoot getrouwd is ? » (...) IV. In rechte (...) B.1. Artikel 346 van het Burgerlijk Wetboek, waarvan het tweede en het derde lid het voorwerp uitmaken van de prejudiciële vraag, luidt : « Niemand kan worden geadopteerd door meer dan een persoon, behalve door twee echtgenoten.

Bij herroeping van de adoptie ten opzichte van de adoptant of van beide adopterende echtgenoten, of bij overlijden van de adoptant of van beide echtgenoten die geadopteerd of ten volle geadopteerd hebben, is een nieuwe adoptie evenwel toegelaten zolang de geadopteerde minderjarig is.

Bij herroeping van de adoptie ten opzichte van een van de adopterende echtgenoten of bij overlijden van een van de echtgenoten die geadopteerd of ten volle geadopteerd hebben, kan de betrokkene in voorkomend geval opnieuw geadopteerd worden door degene met wie de andere echtgenoot hertrouwd is, ongeacht de leeftijd van de geadopteerde. » B.2. Uit die bepaling volgt dat een persoon die reeds werd geadopteerd niet opnieuw kan worden geadopteerd, behalve in geval van overlijden van één of van beide adoptanten of in geval van herroeping van de adoptie; indien de eerste adoptie gebeurde door echtgenoten en zij zou worden herroepen ten aanzien van één van hen of indien de adopterende echtgenoten beiden zijn overleden is een nieuwe adoptie slechts mogelijk zolang de geadopteerde minderjarig is; indien de geadopteerde meerderjarig is, is een nieuwe adoptie slechts mogelijk in het geval waarin de eerste adoptie gebeurde door echtgenoten van wie de ene is overleden of indien ten aanzien van één van hen de adoptie werd herroepen, en wanneer de nieuwe adoptant de nieuwe echtgenoot is van de andere echtgenoot.

B.3. In het eerste onderdeel van de prejudiciële vraag vraagt de verwijzende rechter het Hof of het tweede lid van de in het geding zijnde bepaling een verschil in behandeling invoert tussen meerderjarigen en minderjarigen, dat strijdig zou zijn met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat enkel de tweeden het voorwerp kunnen uitmaken van een nieuwe adoptie, indien een eerste adoptie plaatshad maar werd herroepen ten aanzien van de adoptant of de twee adopterende echtgenoten of in geval van overlijden van de adoptant of de twee adopterende echtgenoten.

B.4. De grondwettelijke regels van de gelijkheid en de niet-discriminatie sluiten niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voorzover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de terzake geldende beginselen; het gelijkheidsbeginsel is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.5. Het verschil tussen beide categorieën van personen steunt op een objectief criterium, te weten het al dan niet meerderjarig zijn.

B.6. Door in de artikelen 346 en 368, § 3, van het Burgerlijk Wetboek opeenvolgende adopties uit te sluiten, heeft de wetgever de stabiliteit van de verwantschapsbanden en de gezinsomgeving van de geadopteerde willen waarborgen.

Hij wilde dat de adoptie het een kind mogelijk maakte « in een milieu [te komen] waarin verwantschapsbanden tot stand kunnen komen die vergelijkbaar zijn met de biologische afstamming » (Parl. St. , Senaat, 1985-1986, nr. 256-2, p. 65) en was van oordeel dat adoptie niet was bestemd om volwassenen in staat te stellen achtereenvolgens in verschillende gezinnen binnen te dringen (Parl. St. , Senaat, 1966-1967, nr. 358, pp. 69 en 70).

B.7. Het in het geding zijnde verbod is relevant ten aanzien van dergelijke doelstellingen, aangezien de wetgever zonder onevenredig afbreuk te doen aan de rechten van de belanghebbenden van oordeel kon zijn dat het niet verantwoord was dat de persoon, die reeds de bescherming die de adoptie vormt had genoten en reeds kon worden opgenomen in een gezinsomgeving en er volwassen kon worden, daarvoor opnieuw in aanmerking zou dienen te komen, met het risico conflicten tussen families te genereren.

B.8. Het eerste onderdeel van de vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

B.9. In het tweede onderdeel van de prejudiciële vraag vraagt de verwijzende rechter het Hof of het derde lid van de in het geding zijnde bepaling een verschil in behandeling invoert tussen adoptanten, dat strijdig zou zijn met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat, indien de eerste adoptie gebeurde door echtgenoten van wie één van beiden is overleden of indien de adoptie ten aanzien van één van hen werd herroepen, een nieuwe adoptie slechts kan gebeuren door de nieuwe echtgenoot van de andere echtgenoot.

B.10. Dat onderdeel van de vraag betreft het geval waarin één van beide oorspronkelijke gehuwde adoptanten is overleden of waarin de adoptie ten aanzien van één van hen werd herroepen, terwijl de adoptie door de andere echtgenoot ongewijzigd blijft.

Uit de verwijzingsbeslissing blijkt evenwel dat in de zaak voor de verwijzende rechter de twee oorspronkelijke adoptanten overleden zijn.

Het beantwoorden van het tweede onderdeel van de prejudiciële vraag kan in die omstandigheden niet dienstig zijn voor het beslechten van het geschil dat voor de verwijzende rechter aanhangig is.

Om die redenen, het Hof, zegt voor recht : - Artikel 346, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet in zoverre het bepaalt dat bij herroeping van de adoptie ten opzichte van de adoptant of van beide adopterende echtgenoten of bij overlijden van de adoptant of van beide echtgenoten die geadopteerd of ten volle geadopteerd hebben, een nieuwe adoptie enkel toegelaten is indien de geadopteerde minderjarig is. - Het tweede onderdeel van de prejudiciële vraag behoeft geen antwoord.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 22 januari 2003.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^