Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 23 november 2009

Uittreksel uit arrest nr. 147/2009 van 30 september 2009 Rolnummer 4534 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 488bis, h ), § 2, van het Burgerlijk Wetboek, zoals vervangen bij artikel 8 van de wet van 3 mei 2003 tot wijziging va Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Martens en M. Bossuyt, en de rechters(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2009204850
pub.
23/11/2009
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 147/2009 van 30 september 2009 Rolnummer 4534 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 488bis, h ), § 2, van het Burgerlijk Wetboek, zoals vervangen bij artikel 8 van de wet van 3 mei 2003 tot wijziging van de wetgeving betreffende de bescherming van de goederen van personen die wegens hun lichaams- of geestestoestand geheel of gedeeltelijk onbekwaam zijn die te beheren, gesteld door het Hof van Beroep te Bergen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Martens en M. Bossuyt, en de rechters M. Melchior, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van rechter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 14 oktober 2008 in zake M.P. tegen J.P. en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 17 oktober 2008, heeft het Hof van Beroep te Bergen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 488bis, h), § 2, van het Burgerlijk Wetboek, zoals gewijzigd bij de wet van 3 mei 2003, in zoverre het bepaalt dat de beschermde persoon slechts geldig een uiterste wilsbeschikking kan maken na machtiging, op zijn verzoek, door de vrederechter, artikel 1, eerste lid, van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en bijgevolg de artikelen 10 en 11 van de Grondwet ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 488bis, h ), § 2, van het Burgerlijk Wetboek, zoals het werd ingevoegd bij artikel 8 van de wet van 3 mei 2003 « tot wijziging van de wetgeving betreffende de bescherming van de goederen van personen die wegens hun lichaams- of geestestoestand geheel of gedeeltelijk onbekwaam zijn die te beheren », bepaalt : « De beschermde persoon kan slechts geldig schenken onder levenden of een uiterste wilbeschikking maken na machtiging, op zijn verzoek, door de vrederechter. De vrederechter oordeelt over de wilsgeschiktheid van de beschermde persoon.

De vrederechter mag de machtiging om te schenken weigeren indien de beschermde persoon of zijn onderhoudsgerechtigden door de schenking behoeftig dreigen te worden.

De bepalingen van de artikelen 1026 tot 1034 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing. In afwijking van artikel 1026, 5°, van hetzelfde Wetboek, volstaat de handtekening van de verzoeker.

De vrederechter kan een geneesheer-deskundige aanstellen die advies moet uitbrengen over de gezondheidstoestand van de te beschermen [lees : beschermde] persoon.

De vrederechter wint alle dienstige inlichtingen in en kan eenieder die hij geschikt acht om hem in te lichten, oproepen bij gerechtsbrief om door hem in raadkamer te worden gehoord. Hij roept in ieder geval de voorlopige bewindvoerder op in geval van schenking.

De procedure van artikel 488bis, b ), § 6, is van overeenkomstige toepassing ».

B.2. Uit de feiten van de aan de verwijzende rechter voorgelegde zaak, de motivering van zijn beslissing en de bewoordingen van de prejudiciële vraag blijkt dat het Hof wordt verzocht zich uit te spreken over de bestaanbaarheid met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, van artikel 488bis, h ), § 2, eerste lid, eerste zin, van het Burgerlijk Wetboek, in zoverre het van toepassing is op het testament.

B.3.1. Artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt : « Alle natuurlijke of rechtspersonen hebben recht op het ongestoord genot van hun eigendom. Niemand zal van zijn eigendom worden beroofd behalve in het algemeen belang en met inachtneming van de voorwaarden neergelegd in de wet en in de algemene beginselen van het internationaal recht.

De voorgaande bepalingen zullen echter op geen enkele wijze het recht aantasten dat een Staat heeft om die wetten toe te passen welke hij noodzakelijk oordeelt om toezicht uit te oefenen op het gebruik van eigendom in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen en boeten te verzekeren ».

B.3.2. Het recht om over zijn eigendom te beschikken vormt een fundamenteel element van het eigendomsrecht (EHRM, 13 juni 1979, Marckx t. België, § 63).

B.4. Artikel 488bis, h ), § 2, eerste lid, eerste zin, van het Burgerlijk Wetboek verbiedt een categorie van personen om bij testament over hun eigendom te beschikken zonder voorafgaande machtiging van een rechter.

Het vormt bijgevolg een reglementering van het gebruik van de eigendom in de zin van het tweede lid van artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

B.5. Er dient te worden onderzocht of de inbreuk op het eigendomsrecht in een redelijk verband van evenredigheid staat tot een doelstelling van algemeen belang.

De in het geding zijnde bepaling zou niet voldoen aan die voorwaarde indien ze het billijke evenwicht verbreekt tussen de vereisten van het algemeen belang en de imperatieven van de vrijwaring van de grondrechten van het individu door op de betrokken personen « een bijzondere en buitensporige last » te doen wegen (EHRM, 27 november 2007, Hamer t. België, § 77).

B.6.1. De in de in het geding zijnde bepaling beoogde beschermde persoon is een meerderjarige « die, wegens zijn gezondheidstoestand » wordt beschouwd als « geheel of gedeeltelijk niet in staat zijn goederen te beheren » (artikel 488bis, a), van het Burgerlijk Wetboek) en die met het oog op de bescherming daarvan over een voorlopige bewindvoerder beschikt die tot taak heeft « de goederen van de beschermde persoon als een goed huisvader te beheren of de beschermde persoon in dat beheer bij te staan » (artikel 488bis, f), § 1, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek).

Een testament is een akte waarbij een persoon om niet over zijn goederen beschikt (artikel 893 van het Burgerlijk Wetboek). Het gaat om een « akte waarbij de erflater, voor de tijd dat hij niet meer in leven zal zijn, over het geheel of een deel van zijn goederen beschikt, en die hij kan herroepen » (artikel 895 van het Burgerlijk Wetboek).

De in het geding zijnde bepaling, die tot doel heeft een persoon die zich in een zwakke positie bevindt te beschermen, beoogt een doelstelling van algemeen belang.

B.6.2. De in het geding zijnde bepaling verbiedt de erin beoogde personen niet over hun goederen te beschikken bij testament, maar zij maakt de geldigheid van die akte afhankelijk van het verkrijgen van een voorafgaande machtiging van de vrederechter.

De aanvraag tot machtiging wordt neergelegd of toegezonden aan de griffie in de vorm van een eenzijdig verzoekschrift dat niet moet worden ondertekend door een advocaat (artikel 488bis, h ), § 2, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek in combinatie met artikel 1027 van het Gerechtelijk Wetboek). De machtigingsprocedure is niet openbaar (artikel 488bis, h ), § 2, derde lid, eerste zin, van het Burgerlijk Wetboek in combinatie met de artikelen 1028 en 1029, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek; artikel 488bis, h ), § 2, vijfde lid, eerste zin, van het Burgerlijk Wetboek) en de machtigingsbeschikking is in principe uitvoerbaar bij voorraad (artikel 1029, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek).

De vrederechter kan de machtiging om te testeren enkel weigeren indien de beschermde persoon niet over de vereiste « wilsgeschiktheid » beschikt, dit wil zeggen een « geschiktheid om een geldige rechtswil [...] te vormen, te beoordelen in het licht van de geestvermogens » (Parl. St., Senaat, 2002-2003, nr. 2-1087/6, p. 11).

Hij doet uitspraak op grond van een recente « omstandige geneeskundige verklaring », opgesteld door een onafhankelijke geneesheer, en die moet worden voorgelegd door de beschermde persoon die de machtiging vraagt om te testeren (artikel 488bis, h ), § 2, zesde lid, in combinatie met artikel 488bis, b ), § 6, van het Burgerlijk Wetboek) en na alle dienstige inlichtingen te hebben ingewonnen (artikel 488bis, h ), § 2, vijfde lid, van het Burgerlijk Wetboek). Hij kan bovendien het advies vragen van een geneesheer-deskundige over de gezondheidstoestand van de beschermde persoon en al diegenen horen die, volgens hem, hem kunnen inlichten (artikel 488bis, h ), § 2, vierde en vijfde lid, van het Burgerlijk Wetboek).

B.7. Bijgevolg staat de in het geding zijnde maatregel in een redelijk verband van evenredigheid tot de nagestreefde doelstelling.

De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : In zoverre artikel 488bis, h ), § 2, eerste lid, eerste zin, van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is op het testament, schendt het niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in samenhang gelezen met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 30 september 2009.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De wnd. voorzitter, M. Melchior.

^