Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 17 september 2018

Uittreksel uit arrest nr. 50/2018 van 26 april 2018 Rolnummers 6586, 6587, 6588, 6589, 6591 en 6635 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 2252 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, a Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en J. Spreutels, de rechters L. (...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2018203820
pub.
17/09/2018
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 50/2018 van 26 april 2018 Rolnummers 6586, 6587, 6588, 6589, 6591 en 6635 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 2252 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Turnhout.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en J. Spreutels, de rechters L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, F. Daoût, T. Giet en R. Leysen, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, emeritus voorzitter E. De Groot, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van emeritus voorzitter E. De Groot, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging a. Bij vonnissen van 2 januari 2017 in zake respectievelijk J.V.D.G., R.R., C.N., F.G. en S.V. tegen de Belgische Staat, FOD Justitie, waarvan de expedities ter griffie van het Hof zijn ingekomen op 11 januari 2017, heeft de Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Turnhout, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 2252 van het Burgerlijk Wetboek, in de versie vóór de wijziging bij wet van 17 maart 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/03/2013 pub. 14/06/2013 numac 2013009163 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid sluiten, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat het de schorsing van de verjaring afhankelijk maakt van de onbekwaamverklaring, zodat de verjaring wel loopt ten overstaan van een geïnterneerde opzichtens wie geen maatregel van onbekwaamverklaring zoals bedoeld in die bepaling werd genomen ? ». b. Bij vonnis van 27 februari 2017 in zake Mr.L. Luyten, handelende in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van J.A., tegen de Belgische Staat, FOD Justitie, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 8 maart 2017, heeft de Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Turnhout, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 2252 van het Burgerlijk Wetboek, in de versie vóór de wijziging bij wet van 17 maart 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/03/2013 pub. 14/06/2013 numac 2013009163 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid sluiten, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat het de schorsing van de verjaring afhankelijk maakt van de onbekwaamverklaring, zodat de verjaring wel loopt ten overstaan van : - een geïnterneerde opzichtens wie geen maatregel van onbekwaamverklaring zoals bedoeld in die bepaling werd genomen ? - een persoon die onder voorlopig bewind werd gesteld bij toepassing van artikel 488, a)-k) [lees : 488bis, a) tot k)] van het Burgerlijk Wetboek, in de versie vóór de opheffing ervan bij wet van 17 maart 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/03/2013 pub. 14/06/2013 numac 2013009163 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid sluiten ? ».

Die zaken, ingeschreven onder de nummers 6586, 6587, 6588, 6589, 6591 en 6635 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) III. In rechte (...) B.1. Het Hof wordt ondervraagd over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van artikel 2252 van het Burgerlijk Wetboek, in de versie vóór de wijziging ervan bij artikel 145 van de wet van 17 maart 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/03/2013 pub. 14/06/2013 numac 2013009163 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid sluiten « tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid », doordat het de schorsing van de verjaring afhankelijk maakt van de onbekwaamverklaring, waardoor de verjaring wel loopt ten aanzien van een geïnterneerde (eerste prejudiciële vraag en eerste onderdeel van de tweede prejudiciële vraag), zelfs wanneer die persoon onder voorlopig bewind is gesteld (tweede onderdeel van de tweede prejudiciële vraag).

B.2. Artikel 2252 van het Burgerlijk Wetboek, in de redactie zoals van toepassing op de bodemgeschillen, bepaalde : « De verjaring loopt niet tegen minderjarigen en onbekwaamverklaarden, behoudens hetgeen in artikel 2278 bepaald is, en met uitzondering van de andere bij de wet bepaalde gevallen ».

Artikel 2278 van het Burgerlijk Wetboek bepaalde, vóór de wijziging ervan bij de voormelde wet van 17 maart 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/03/2013 pub. 14/06/2013 numac 2013009163 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid sluiten : « De verjaringen waarover in de artikelen van deze afdeling gehandeld wordt, lopen tegen minderjarigen en onbekwaamverklaarden; behoudens hun verhaal op hun voogden ».

Die bepaling maakt deel uit van een afdeling die aan « enige bijzondere verjaringen » is gewijd.

B.3.1. Artikel 2251 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de verjaring loopt tegen alle personen, behalve tegen hen voor wie de wet een uitzondering maakt, waardoor het doorlopen van de verjaring de regel is en de schorsing de uitzondering. Bij artikel 2252 wordt enkel voor minderjarigen en onbekwaamverklaarden een uitzondering op dat beginsel ingevoerd.

B.3.2. De schorsing van de verjaring met betrekking tot onbekwaamverklaarden wordt verantwoord door de vaststelling dat het onbillijk zou zijn die te laten lopen tegen personen die in de onmogelijkheid verkeren te handelen. Onbekwaamverklaarden worden immers geacht niet zelf te kunnen handelen om hun rechten uit te oefenen en hun rechten kunnen mogelijk ook worden verwaarloosd door hun voogden.

De schorsing van de verjaring maakt aldus een beschermingsmaatregel uit ten opzichte van onbekwaamverklaarden.

B.4. Het in het geding zijnde verschil in behandeling berust op het statuut van de persoon tegen wie de verjaring loopt. Indien die persoon onder het statuut van onbekwaamverklaarde is geplaatst, wordt de verjaring geschorst te zijnen aanzien. Indien hij daarentegen wordt geïnterneerd zonder onbekwaam te zijn verklaard, loopt de verjaring te zijnen aanzien, zelfs wanneer een voorlopig bewindvoerder aan hem werd toegevoegd.

B.5. In de onbekwaamverklaring was voorzien bij artikel 489 van het Burgerlijk Wetboek, dat, in de redactie vóór de wijziging ervan bij de voormelde wet van 17 maart 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/03/2013 pub. 14/06/2013 numac 2013009163 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid sluiten, bepaalde : « Een meerderjarige die zich in een aanhoudende staat van onnozelheid of krankzinnigheid bevindt, moet worden onbekwaam verklaard, zelfs wanneer in die staat heldere tussenpozen voorkomen ».

De onbekwaamverklaring heeft tot gevolg dat de betrokken persoon onder voogdij wordt gesteld, zowel wat zijn persoon als wat zijn vermogen betreft.

B.6. Vóór de inwerkingtreding van de voormelde wet van 17 maart 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/03/2013 pub. 14/06/2013 numac 2013009163 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid sluiten werd de voorlopige bewindvoering geregeld bij de artikelen 488bis en volgende van het Burgerlijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 18 juli 1991 « betreffende de bescherming van de goederen van personen die wegens hun lichaams- of geestestoestand geheel of gedeeltelijk onbekwaam zijn die te beheren », krachtens welke de aanstelling van een voorlopig bewindvoerder kon worden gevraagd om een meerderjarige te vertegenwoordigen of bij te staan wanneer die zelf, geheel of gedeeltelijk, zij het tijdelijk, wegens zijn gezondheidstoestand, niet in staat was zijn goederen te beheren. In tegenstelling tot de onbekwaamverklaring was geen aanhoudende toestand van ernstige geestesstoornis vereist. De vertegenwoordiging door of bijstand van een voorlopig bewindvoerder had enkel betrekking op het beheer van de goederen van de betrokkene en de vrederechter kon nader bepalen voor welke handelingen die vertegenwoordiging of bijstand vereist was en op welke goederen die betrekking had.

B.7.1. Krachtens de artikelen 1 en 7 van de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en de gewoontemisdadigers, zoals zij op de eisers voor het verwijzende rechtscollege van toepassing was, werd een verdachte geïnterneerd wanneer hij hetzij in staat van krankzinnigheid, hetzij in een ernstige staat van geestesstoornis of van zwakzinnigheid verkeerde, die hem ongeschikt maakte tot het controleren van zijn daden.

B.7.2. De wet van 1 juli 1964 had tot doel de maatschappij beter te beschermen tegen de herhaalde daden van abnormalen en gevaarlijke personen. Hiertoe creëerde de wet de mogelijkheid om mensen met een geestesziekte te interneren zodat die geen verdere misdrijven konden plegen. Internering wordt derhalve niet als een straf beschouwd, maar als een maatregel om ervoor te zorgen dat een geesteszieke geen schade meer kan toebrengen en, terzelfder tijd, om hem een curatieve behandeling te doen ondergaan. In dat opzicht moet de internering worden gezien als een veiligheidsmaatregel.

B.8. Inzake de verjaring beschikt de wetgever over een ruime beoordelingsbevoegdheid. Het verschil in behandeling moet evenwel berusten op een redelijke verantwoording en mag niet leiden tot onevenredige beperkingen van de rechten van de personen die onderhevig zijn aan de kortere verjaringstermijn. Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met de context en met de aard van de ter zake geldende beginselen.

B.9. Niettegenstaande het vaststellen van de verjaringstermijn alsook van de toepassingsvoorwaarden daarvan toekomt aan de wetgever, dient het Hof na te gaan of de verjaringstermijn om rechtsvorderingen tot vergoeding van de extracontractuele schade bij de burgerlijke rechter in te stellen ten aanzien van een geïnterneerde, dan wel een persoon die onder voorlopig bewind is geplaatst, de rechten van die beide categorieën van personen niet op onevenredige wijze beperkt.

B.10. Het recht op toegang tot de rechter verzet zich niet tegen ontvankelijkheidsvoorwaarden zoals verjaringstermijnen, voor zover dergelijke beperkingen de essentie van dat recht niet aantasten en voor zover zij in een evenredige verhouding staan met een legitieme doelstelling. Het recht op toegang tot de rechter wordt geschonden indien een beperking niet langer de rechtszekerheid en de goede rechtsbedeling dient, maar veeleer een barrière vormt die de rechtsonderhorige verhindert zijn rechten door de bevoegde rechter te laten beoordelen (EHRM, 27 juli 2007, Efstathiou e.a. t. Griekenland, § 24; 24 februari 2009, L'Erablière ASBL t. België, § 35). De aard van een verjaringstermijn of de manier waarop hij wordt toegepast, zijn in strijd met het recht op toegang tot de rechter indien zij de rechtsonderhorige verhinderen een rechtsmiddel aan te wenden dat in beginsel beschikbaar is (EHRM, 12 januari 2006, Mizzi t. Malta, § 89; 7 juli 2009, Stagno t. België), indien de haalbaarheid ervan afhankelijk is van omstandigheden buiten de wil van de verzoeker (EHRM, 22 juli 2010, Melis t. Griekenland, § 28) of indien zij als gevolg hebben dat elke vordering bij voorbaat tot mislukken is gedoemd (EHRM, 11 maart 2014, Howald Moor e.a. t. Zwitserland).

B.11.1. Zoals is vermeld in B.3.2 beoogt artikel 2252 van het Burgerlijk Wetboek de schorsing van de verjaring met betrekking tot onbekwaamverklaarden, omdat het onbillijk zou zijn die te laten lopen tegen personen die in de onmogelijkheid verkeren te handelen.

B.11.2. In het licht van die doelstelling berust het verschil in behandeling tussen onbekwaamverklaarden, enerzijds, en geïnterneerden die niet onbekwaam werden verklaard, anderzijds, op een objectief en pertinent criterium van onderscheid. Terwijl de onbekwaamverklaring, zoals bedoeld in B.5, noodzakelijkerwijze een aanhoudende staat van een geestesstoornis veronderstelt, met als gevolg dat de betrokkene niet meer in staat is zijn wil kenbaar te maken, is dat immers niet noodzakelijk het geval voor een geïnterneerde.

B.11.3. De internering heeft als dusdanig geen invloed op de handelingsbekwaamheid van de betrokkene. De parlementaire voorbereiding van de wet van 1 juli 1964 verduidelijkt dat, « behoudens wanneer zij gerechtelijk onbekwaam zijn verklaard of wanneer hun een gerechtelijk raadsman is toegevoegd krachtens de artikelen 489 en 513 van het Burgerlijk Wetboek, welke maatregelen in de praktijk uitzonderlijk zijn, [...] geïnterneerde personen hun volle handelingsbekwaamheid [behouden] met de ernstige gevolgen die eraan verbonden zijn » (Parl. St., Senaat, 1959-1960, nr. 514, p. 13).

B.11.4. Zoals is vermeld in B.5 en B.7 beogen de onbekwaamverklaring en de internering verschillende doelstellingen. Evenwel sluiten beide statuten elkaar niet uit.

B.11.5. De bijzondere bescherming inzake verjaring die artikel 2252 van het Burgerlijk Wetboek biedt aan de onbekwaamverklaarde, kan derhalve ook gelden voor de geïnterneerde indien hij aan de voorwaarden voor de onbekwaamverklaring voldoet en aldus eveneens die bijzondere bescherming behoeft.

B.12. In die omstandigheden is het verschil in behandeling waarover het Hof wordt ondervraagd in de eerste prejudiciële vraag en in het eerste onderdeel van de tweede prejudiciële vraag, niet zonder redelijke verantwoording.

B.13. Wat het tweede onderdeel van de tweede prejudiciële vraag betreft, te weten de vergelijking tussen de onbekwaamverklaarden en de personen die onder voorlopig bewind zijn geplaatst, dient te worden vastgesteld dat het voorlopig bewind, geregeld door het vroegere artikel 488bis van het Burgerlijk Wetboek, een facultatief beschermingsstatuut instelt.

De maatregel moet worden gevorderd voor de vrederechter, die de bewindvoerder belast met het vermogensbeheer van de persoon onder voorlopig bewind. Voormelde opdracht wordt door de vrederechter gemodaliseerd en aangepast aan de handicap van de beschermde persoon, waardoor de bescherming, en de daaruit voortvloeiende handelingsonbekwaamheid, van de persoon onder het voorlopig bewind geenszins alomvattend is, maar beperkt is tot wat noodzakelijk voor het beheer van de goederen van die persoon.

Bovendien was het de bedoeling van de wetgever om de beschermde persoon in de mogelijkheid te laten de handelingen te stellen waartoe hij of zij nog in staat was. « De magistraat mag namelijk, rekening houdend met de aard en de samenstelling van de te beheren goederen en met de toestand van de persoon, de bevoegdheid van de voorlopige bewindvoerder beperken en aan de betrokken persoon een gedeelte van het beheer van zijn goederen overlaten. Het feit ervoor te zorgen dat de beschermde persoon een gedeelte van zijn vermogen tot handelen kan behouden, kan inderdaad een niet te verwaarlozen bijdrage tot zijn genezing betekenen » (Parl.

St., Senaat, 1990-1991, nr. 1102-2, p. 3).

B.14. De onbekwaamverklaring en de toevoeging van een voorlopig bewindvoerder beogen verschillende doelstellingen.

Om de redenen die zijn vermeld in B.11 doet artikel 2252 van het Burgerlijk Wetboek niet op onevenredige wijze afbreuk aan de rechten van de geïnterneerde, doordat het de schorsing van de verjaring afhankelijk maakt van de onbekwaamverklaring.

Om analoge redenen is het verschil in behandeling tussen geïnterneerden die onbekwaam zijn verklaard en geïnterneerden die onder voorlopig bewind werden geplaatst met toepassing van artikel 488bis, a) tot k), van het Burgerlijk Wetboek, in de versie zoals van toepassing vóór de opheffing ervan bij de wet van 17 maart 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/03/2013 pub. 14/06/2013 numac 2013009163 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid sluiten, niet zonder redelijke verantwoording. Terwijl de onbekwaamverklaring, zoals bedoeld in B.5, noodzakelijkerwijze een aanhoudende staat van geestesstoornis veronderstelt, met als gevolg dat de betrokkene niet meer in staat is zijn wil kenbaar te maken, is dat immers niet noodzakelijk het geval voor een geïnterneerde voor wie een voorlopig bewindvoerder werd aangewezen. In de gevallen waarin de voorlopig bewindvoerder de geïnterneerde dient bij te staan, kan die de belangen van de geïnterneerde inzake verjaring vrijwaren. In de andere gevallen wordt de geïnterneerde geacht handelingsbekwaam te zijn.

B.15. Het tweede onderdeel van de tweede prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 2252 van het Burgerlijk Wetboek schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 26 april 2018.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, E. De Groot

^