Etaamb.openjustice.be
Decreet van 01 december 1998
gepubliceerd op 10 april 1999

Decreet betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
1999035335
pub.
10/04/1999
prom.
01/12/1998
ELI
eli/decreet/1998/12/01/1999035335/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

1 DECEMBER 1998. - Decreet betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding (1)


Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen

Artikel 1.Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.

Art. 2.Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder : 1° algemene consulten : periodieke algemene leeftijdsspecifieke medische onderzoeken, collectief georganiseerd voor alle leerlingen;2° begeleiding : leerlingenbegeleiding, zoals bedoeld in artikel 4; 3° bestuur : het bestuursorgaan of de bestuursorganen die t.a.v. de centra voor leerlingenbegeleiding de bestuurshandelingen verrichten overeenkomstig de door of krachtens de wet, het decreet, het bijzonder decreet of de statuten, naargelang het geval, toegewezen bevoegdheden; 4° bijzondere consulten : medische onderzoeken, individueel of collectief georganiseerd voor leerlingen uit het buitengewoon onderwijs en het deeltijds beroepssecundair onderwijs evenals, onder de voorwaarden door de regering bepaald, voor andere leerlingen;5° centrum : een centrum voor leerlingenbegeleiding, met dien verstande dat, indien het bestuurshandelingen betreft, het bestuur wordt bedoeld;6° centrumnet : één van de volgende soorten centra : a) centrum van het gemeenschapsonderwijs : centrum dat ingericht wordt door een scholengroep van het gemeenschapsonderwijs en dat gefinancierd wordt door de Vlaamse Gemeenschap;b) gesubsidieerd officieel centrum : centrum dat ingericht wordt door openbare besturen, met uitzondering van de centra van het gemeenschapsonderwijs, en dat gesubsidieerd wordt door de Vlaamse Gemeenschap;c) gesubsidieerd vrij centrum : centrum dat ingericht wordt door privaatrechtelijke rechtspersonen en dat gesubsidieerd wordt door de Vlaamse Gemeenschap;7° departement : bevoegde dienst of ambtenaar van het departement Onderwijs van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;8° DIGO : de Dienst voor Infrastructuurwerken van het Gesubsidieerd Onderwijs;9° doorlichting : de externe evaluatie van de werking van een centrum;10° erkende vorming : de voor de vervulling van de deeltijdse leerplicht erkende vorming, zoals bedoeld in de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht;11° gefinancierd centrum : centrum van het gemeenschapsonderwijs dat voldoet aan de voorwaarden vastgelegd in dit decreet om door de Gemeenschap gefinancierd te worden;12° Gemeenschap : de Vlaamse Gemeenschap;13° gerichte consulten : collectief georganiseerde medische onderzoeken, gericht op bepaalde gezondheidsaspecten van een welomschreven doelgroep van leerlingen;14° gesubsidieerd centrum : centrum van het vrij onderwijs of van het officieel onderwijs, met uitzondering van het gemeenschapsonderwijs, dat voldoet aan de voorwaarden van dit decreet om door de Gemeenschap gesubsidieerd te worden;15° gewogen leerlingenaantal : het aantal leerlingen van een centrum berekend volgens artikel 68;16° inspectie : de inspectie van de centra, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie en pedagogische begeleidingsdiensten;17° leerplicht : leerplicht zoals bedoeld in de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht;18° lokaal comité : het inzake arbeidsvoorwaarden en personeelsaangelegenheden bevoegde lokaal overlegorgaan of onderhandelingsorgaan;19° leerling : de leerling in het onderwijs en de deelnemer aan de erkende vormingen, zoals door de regering bepaald;20° officieel centrum : een centrum waarvan het bestuur een openbaar bestuur is, waarbij een scholengroep van het gemeenschapsonderwijs beschouwd wordt als een openbaar bestuur;21° onderwijsinspectie : de inspectie voor het onderwijs, bedoeld in artikel 4, eerste lid van het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie en pedagogische begeleidingsdiensten;22° onderwijswet : één van de volgende soorten onderwijs : a) gemeenschapsonderwijs : onderwijs dat georganiseerd wordt krachtens het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs en gefinancierd door de Vlaamse Gemeenschap;b) gesubsidieerd officieel onderwijs : onderwijs dat georganiseerd wordt door openbare besturen, met uitzondering van het gemeenschapsonderwijs, en dat gesubsidieerd wordt door de Vlaamse Gemeenschap;c) gesubsidieerd vrij onderwijs : onderwijs dat georganiseerd wordt door natuurlijke personen of privaatrechtelijke rechtspersonen en dat gesubsidieerd wordt door de Vlaamse Gemeenschap;23° ouders : de personen die het ouderlijk gezag over een leerling uitoefenen of in rechte of in feite een leerling onder hun bewaring hebben;24° paramedisch werker : de houder van een diploma van het studiegebied gezondheidszorg zoals opgenomen in de bijlage I van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap;25° preferentiegroepen : de leerlingen van het kleuteronderwijs, of van het lager onderwijs, of van het buitengewoon onderwijs of het geïntegreerd onderwijs, of van de eerste graad van het secundair onderwijs, of van het technisch secundair en kunstsecundair onderwijs, of van het beroepsonderwijs, of van de derde graad van het algemeen secundair onderwijs, of van het deeltijds secundair beroepsonderwijs of van de erkende vormingen of de anderstalige nieuwkomers;26° regering : de Vlaamse regering;27° salaris : wedde, weddentoelage, bijwedde, toelagen en vergoedingen;28° school : een pedagogisch geheel in het onderwijs, onder leiding van één directeur, of een instelling of een vereniging met erkende vormingsprogramma's voor het vervullen van de leerplicht;29° schooljaar : de periode van 1 september tot en met 31 augustus;30° schoolpersoneel : het personeel dat in welke hoedanigheid ook in dienstverband behoort tot een school;31° verzekerd aanbod : door de regering te bepalen diensten, die het centrum verplicht aan de school aanbiedt, maar die de school al dan niet kan aanvaarden;32° visitatiecommissie : de visitatiecommissie belast met de doorlichting van de centra, bedoeld in artikel 6 van het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie en pedagogische begeleidingsdiensten;33° vraaggestuurd : op verzoek van de leerling, de ouders of de school.

Art. 3.Dit decreet is, tenzij uitdrukkelijk anders bepaald, van toepassing op de centra en op de erkende scholen van het gewoon en buitengewoon kleuter-, lager en secundair onderwijs, met inbegrip van het deeltijds beroepssecumdair onderwijs, het experimenteel secundair onderwijs met beperkt leerplan en het experimenteel deeltijds beroepsonderwijs en de erkende vormingen, en op de leerlingen van deze scholen en op hun ouders.

Art. 4.Dit decreet heeft betrekking op de leerlingenbegeleiding in de scholen, bedoeld in artikel 3, door centra. Leerlingenbegeleiding bestaat uit geïntegreerde, multidisciplinaire acties vanuit preventief, remediërend of educatief oogpunt ten aanzien van de leerling. Deze acties kunnen ook indirect via de ouders en de school verlopen. Zij behoren tot de zorg voor de ontwikkeling van de leerlingen en vinden plaats in samenwerking met de ouders en de school, die de eerste verantwoordelijken zijn. Waar nodig wordt eveneens samengewerkt met andere diensten, instellingen of voorzieningen. HOOFDSTUK II. - Opdrachtsverklaring en werkingsbeginselen Afdeling 1. - Opdrachtsverklaring

Art. 5.§ 1. De centra hebben als opdracht bij te dragen tot het welbevinden van leerlingen nu en in de toekomst. Hierdoor wordt bij de leerlingen de basis gelegd van alle leren zodat zij door hun schoolloopbaan heen de competenties kunnen verwerven en versterken die de grondslag vormen voor een actuele en voortdurende ontwikkeling en maatschappelijke participatie. § 2. Teneinde deze opdracht te realiseren, situeert de begeleiding van de leerlingen door het centrum zich op de volgende domeinen : - het leren en studeren; - de onderwijsloopbaan; - de preventieve gezondheidszorg; - het psychisch en sociaal functioneren.

Art. 6.Bij het vervullen van die opdracht : 1° stelt het centrum het belang van de leerling centraal;2° werkt het centrum vraaggestuurd, behalve voor de begeleiding die verplicht is;3° werkt het centrum subsidiair ten aanzien van de school en de ouders.Het centrum, de school en de ouders dragen een gezamenlijke verantwoordelijkheid; 4° werkt het centrum raadgevend en begeleidend, waarbij de begeleiding van het centrum waar mogelijk preventief is en waar nodig remediërend;5° werkt het centrum multidisciplinair en benadert het de leerlingen vanuit somatische, psychologische, pedagogische en sociale invalshoek;6° handelt het centrum gratis en discreet;7° werkt het centrum samen met andere diensten in een aanwijsbaar netwerk;8° heeft het centrum bijzondere aandacht voor bepaalde opdrachten in bepaalde groepen en voor de leerlingen die door hun sociale achtergrond bedreigd worden in hun ontwikkeling en in hun leerproces;9° ontwikkelt het centrum een deontologische code die onder andere het onafhankelijke optreden van de personeelsleden waarborgt. De diensten waarmee het centrum samenwerkt, bedoeld in 7°, moeten respect opbrengen voor het pedagogisch project van de school, de eigenheid van het centrum en voor de levensbeschouwing van de leerlingen en de ouders.

De beslissingen aangaande de organisatie en werking van de centra voor leerlingenbegeleiding van het Gemeenschapsonderwijs die volgens de artikelen 23 en 27 van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs tot de bevoegdheden van respectievelijk de raad van bestuur en het college van directeurs van de scholengroep behoren, mogen geenszins de gewaarborgde methodologische onafhankelijkheid van het personeel en directie van deze centra, zoals bedoeld in 9°, in het gedrang brengen. Afdeling 2. - Werkingsbeginselen

Art. 7.Het centrum maakt zijn werking bekend aan de leerlingen en hun ouders. Dat gebeurt minstens op het ogenblik dat de leerling voor de eerste keer wordt ingeschreven in een school die behoort tot het werkgebied van het centrum. Daarbij geeft het centrum ten minste informatie over de rechten en plichten van ouders, leerlingen, de school en het centrum.

Art. 8.Onverminderd de bevoegdheden van de respectieve besturen van centra en scholen inzake het sluiten van een beleidsplan of beleidscontract, stellen het centrum en elke school die het begeleidt, gezamenlijk een beleidsplan of beleidscontract op, overeenkomstig de bepalingen in hoofdstuk V, afdeling 2.

Art. 9.§ 1. Begeleiding door het centrum is vraaggestuurd vanuit de leerlingen, de ouders en de scholen. Het centrum kan zelf voorstellen tot begeleiding formuleren. Het werkt daarvoor sensibiliserend.

De regering kan het centrum verplichten tot het voorstellen van vormen van begeleiding voor deelgroepen van leerlingen, ouders en scholen.

Het staat deze leerlingen, ouders en scholen vrij om al dan niet op dit verzekerd aanbod in te gaan. Het niet ingaan op een verzekerd aanbod door scholen wordt geregistreerd.

De bijzondere consulten behoren tot het verzekerd aanbod. § 2. In afwijking van § 1 zijn de leerlingen, de ouders en de scholen verplicht mee te werken aan : 1° de algemene consulten en gerichte consulten en de profylactische maatregelen;2° de begeleiding bedoeld in artikel 19. De regering bepaalt de aard en de frequentie van de consulten bedoeld in het eerste lid, 1°.

Art. 10.Het centrum legt voor elke leerling voor wie een begeleiding wordt gestart, één multidisciplinair dossier aan. De regering bepaalt de regels voor de samenstelling, het bijhouden en de vernietiging van het leerlingdossier, evenals de procedure voor de raadpleging en voor de overdacht van het dossier. Ze houdt hierbij rekening met de geldende regels inzake het beroepsgeheim. de deontologie en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

Art. 11.Gezien de multidisciplinaire werking van het centrum, behoort het tot de verantwoordelijkheid van ieder personeelslid om de andere disciplines bij de werking te betrekken. Zonder deze multidisciplinaire werking in het gedrang te brengen moeten alle personeelsleden het beroepsgeheim respecteren.

Art. 12.Het centrum gaat in op elk verzoek van een ouder of leerling, behorend tot een school die door het centrum wordt begeleid en dat betrekking heeft op het begeleidingsaanbod bedoeld in artikel 17, § 1.

Art. 13.§ 1. Het bestuur kan, onverminderd artikel 6, eerste lid, 7°, en tweede lid, met diensten, verenigingen en organisaties samenwerkingsprotocollen sluiten. § 2. Het centrum zorgt voor een gerichte doorverwijzing van leerlingen die daaraan behoefte hebben.

Art. 14.§ 1. Het centrum is gesloten van 15 juli tot en met 15 augustus, op zaterdagen en zondagen en op de wettelijke en decretale feestdagen. § 2. De centra zijn gesloten tijdens de kerstvakantie en de paasvakantie, uitgezonderd twee dagen tijdens de kerstvakantie en twee dagen tijdens de paasvakantie. Deze vier dagen worden jaarlijks gezamenlijk vastgelegd door de Raad voor het Gemeenschapsonderwijs en de representatieve verenigingen van de besturen van de gesubsidieerde centra, na overleg of onderhandeling in het terzake bevoegde orgaan.

Indien er geen akkoord bereikt wordt voor 1 mei voorafgaand aan het schooljaar, legt de regering zelf deze data vast. HOOFDSTUK III. - Strategische doelstellingen

Art. 15.Afhankelijk van zijn opdracht en werkingsbeginselen, zoals bepaald in hoofdstuk 11, gelden voor het centrum de strategische doelstellingen, bepaald in dit hoofdstuk.

Art. 16.Het centrum verstrekt op een gestructureerde wijze preventief en tijdig aan leerlingen, ouders en schoolpersoneel ten minste informatie over : 1° de structuur en de organisatie van het Vlaamse onderwijs;2° het volledige onderwijsaanbod;3° de aansluiting tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt;4° de welzijnsvoorzieningen;5° de gezondheidsvoorzieningen.

Art. 17.§ 1. Met het oog op het verhogen van de slaagkansen en het beperken en het voorkomen van risicogedrag van leerlingen, organiseert het centrum een adequaat begeleidingsaanbod voor leerlingen, ouders en schoolpersoneel. § 2. Het centrum verwerft hiervoor voldoende deskundigheid om minstens : 1° signalen bij leerlingen, ouders en hun omgeving te herkennen en te duiden;2° de eerste opvang te verzorgen van leerlingen en ouders, hen preventief of remediërend te begeleiden en zo nodig adequaat door te verwijzen;3° de school te ondersteunen in haar beleid terzake. § 3. Het centrum kan leerlingen, ouders en schoolpersoneel van andere scholen dan deze die het begeleidt en andere personen informeren en begeleiden voor zover dit de realisatie van de strategische doelstellingen niet in het gedrang brengt.

Art. 18.Het centrum neemt initiatieven om de gezondheid, groei en ontwikkeling van de leerlingen te bevorderen, te bewaken en te behouden. Dit impliceert naast de multidisciplinaire werking, dat : 1° het centrum systematisch en vroegtijdig stoornissen opspoort op het vlak van gezondheid, groei en ontwikkeling zodat de leerling of de ouders tijdig deze stoornissen kunnen laten behandelen.Het centrum organiseert hiertoe algemene, bijzondere en gerichte consulten; 2° het centrum ten aanzien van de leerlingen maatregelen neemt om het ontstaan van sommige besmettelijke ziekten te beletten.De regering bepaalt hiertoe de maatregelen en legt het vaccinatieschema vast; 3° het centrum ten aanzien van de leerlingen en het schoolpersoneel profylactische maatregelen neemt om het verspreiden van besmettelijke ziekten tegen te gaan.De regering bepaalt hiervoor nadere regels.

Art. 19.In het kader van de wettelijke opdracht van de overheid om de leerplicht van minderjarigen af te dwingen, begeleidt het centrum leerplichtige jongeren die, behoudens ingeval van huisonderwijs, niet zijn ingeschreven in een school zoals bedoeld in artikel 4, of die zijn ingeschreven maar die deze school niet regelmatig bezoeken. Deze begeleiding heeft tot doel de minderjarige met leerplichtproblemen opnieuw in te schakelen in het onderwijsproces zodat hij/zij opnieuw voldoet aan de bepalingen inzake leerplicht.

Art. 20.§ 1. Het centrum brengt jaarlijks verslag uit op basis van gesystematiseerde gegevens van somatische, psychologische, pedagogische en sociale aard zodat de regering op basis hiervan beleidsopties kan formuleren.

De regering bepaalt de vorm en de inhoud van de registratie, het verslag en de procedure van indiening, onverminderd de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens. § 2. Het centrum kan hierover voorstellen formuleren aan de regering.

Art. 21.De regering kan tweejaarlijks één onderzoeksopdracht opleggen waaraan het centrum dient mee te werken. De regering bepaalt zo nodig de operationele doelstellingen, de methode, de middelen en de tijdsplanning van die onderzoeksopdracht.

Art. 22.Het centrum begeleidt prioritair en intensief die leerlingen die in hun ontwikkeling en leerproces bedreigd worden. Het centrum besteedt daarbij bijzondere aandacht aan die leerlingen die door hun sociale achtergrond en leefsituatie leerbedreigd zijn.

Art. 23.Het centrum ondersteunt de scholen bij de ontwikkeling van een visie op zorgverbreding. Het centrum draagt bij tot de zorgverbreding voor de leerlingen

Art. 24.Het centrum begeleidt op een intensieve wijze prioritair : 1° het buitengewoon onderwijs bij de ontwikkeling van handelingsplannen, de begeleiding van ontwikkelingsmoeilijkheden en de vermindering van risicogedrag en de begeleiding van de leerlingen van het geïntegreerd onderwijs;2° bij de adequate en kwaliteitsvolle verwijzing van de leerlingen van het gewoon onderwijs naar het buitengewoon onderwijs en omgekeerd en ondersteunt de samenwerking van de scholen voor gewoon en voor buitengewoon onderwijs;3° het kleuteronderwijs en de aanvang van de lagere school bij het werken aan leer- en ontwikkelingsmoeilijkheden;4° bij de keuzeprocessen in de onderwijsloopbaan ter voorbereiding van de overgang van de eerste graad naar de tweede graad van het secundair onderwijs en van de derde graad van het secundair onderwijs naar het hoger onderwijs;5° het technisch, kunst-, beroeps- en buitengewoon secundair onderwijs, het deeltijds beroepssecundair onderwijs en de erkende vormingen bij het veilig school lopen, in het bijzonder de veiligheid en hygiëne en de impact op de gezondheid van de praktijkvakken;6° het eerste leerjaar B, het beroepsvoorbereidend leerjaar, het beroepsonderwijs, het deeltijds beroepssecundair onderwijs en de erkende vormingen, en de anderstalige nieuwkomers om de doorstroming te optimaliseren, het risicogedrag te verminderen en de school zinvol te laten beleven door de leerlingen.

Art. 25.§ 1. De regering bepaalt de operationele doelstellingen die aansluiten bij de strategische doelstellingen, bedoeld in de artikelen 18 en 19. § 2. De regering kan operationele doelstellingen bepalen die aansluiten bij de andere strategische doelstellingen, bedoeld in dit hoofdstuk. Ze bepaalt of het centrum deze doelstellingen moet opnemen binnen een verzekerd aanbod.

Art. 26.Het centrum kan tegen vergoeding opdrachten aanvaarden van personen of instellingen, andere dan bedoeld in artikel 3. Deze aanvullende opdrachten beperken zich tot die gebieden die in de strategische doelstellingen werden omschreven. Zij mogen in geen geval leiden tot een verminderde verwezenlijking of het in gevaar brengen van de realisatie van de strategische doelstellingen.

De regering bepaalt op welke wijze het centrum over deze aanvullende opdrachten rapporteert. HOOFDSTUK IV. - Relatie tussen de centra en de leerlingen en hun ouders

Art. 27.Het centrum respecteert te allen tijde de rechten van het kind, zoals opgesomd in het Verdrag inzake de Rechten van het Kind, ondertekend te New York op 20 november 1989 en goedgekeurd bij het instemmingsdecreet van 15 mei 1991.

Art. 28.§ 1. Als een school vraagt aan het centrum om een leerling te begeleiden, beperkt het centrum zich, onverminderd de toepassing van artikel 27, tot een aanbod tot begeleiding. Het centrum zet in dit geval de begeleiding slechts voort als de leerling vanaf 14 jaar of de ouders van de leerling jonger dan 14 jaar hiermee instemmen. § 2. Een instemming van de betrokken leerling of zijn ouders is niet vereist als de begeleiding betrekking heeft op leerplichtproblemen van een leerplichtige jongere in het kader van de wettelijke opdracht van de overheid inzake leerplichtcontrole. Als de betrokken leerling of zijn ouders niet ingaan op de initiatieven van het centrum, meldt het centrum dit aan de door de Vlaamse regering aangeduide instantie.

Art. 29.§ 1. Als een leerling van school verandert, behoudt het centrum zijn bevoegdheid en verantwoordelijkheid ten aanzien van die leerling tot de leerling is ingeschreven in een school die door een ander centrum wordt bediend. § 2. Als een leerling voor een bepaalde periode niet ingeschreven is in de school, behoudt het centrum zijn bevoegdheid en verantwoordelijkheid ten aanzien van die leerling tot het einde van de periode van niet- inschrijving.

Art. 30.§ 1. De ouders en de leerlingen verlenen, overeenkomstig artikel 9, § 2, eerste lid, 1°, hun medewerking aan de algemene en gerichte consulten en aan de profylactische maatregelen. § 2. De ouders of de leerling vanaf 14 jaar kunnen zich verzetten tegen het uitvoeren van een algemeen of gericht consult door een bepaalde arts van het centrum. In dit geval wordt het consult uitgevoerd door ofwel een andere arts van hetzelfde centrum ofwel door een arts van een centrum naar keuze, ofwel door een arts die niet tot een centrum behoort, maar wel in het bezit is van het hiertoe door de regering bepaalde bekwaamheidsbewijs. § 3. Indien het algemeen of het gericht consult niet wordt uitgevoerd door een arts van het centrum dat de school begeleidt, bezorgt de arts van het ander centrum of de arts die niet tot een centrum behoort, de bevindingen aan een arts van het centrum waarbij de school is aangesloten. § 4. De regering bepaalt de wijze waarop het verzet, bedoeld in § 2, wordt aangetekend, welke gegevens door het gekozen centrum moeten worden bezorgd aan het centrum dat de leerling begeleidt en binnen welke termijn dit gebeurt. De kosten voor een consult dat niet wordt uitgevoerd door een arts van het centrum, zijn ten laste van de betrokkene.

Art. 31.De ouders en de leerplichtige leerlingen verlenen overeenkomstig artikel 9, § 2, eerste lid, 2°, hun medewerking aan de begeleidingsinitiatieven van het centrum in het kader van de leerplichtcontrole. HOOFDSTUK V. - Samenwerking tussen centra en scholen Afdeling 1. - Rechten en plichten

Art. 32.De school heeft de plicht om haar volledige medewerking te verlenen aan de organisatie en de uitvoering van algemene en gerichte consulten, de profylactische maatregelen en het vaccinatiebeleid en aan de begeleidingsinitiatieven van het centrum inzake leerplichtcontrole. Het centrum heeft de plicht om met de schoolorganisatie rekening te houden. De regering kan daarvoor nadere regels vaststellen.

Art. 33.De school heeft de plicht om de ouders, de leerlingen en haar personeel te informeren over het centrum waarmee ze samenwerkt. Het centrum heeft het recht om in overleg met de school, in en via de school vrij informatie te verspreiden over zijn werking aan leerlingen, ouders en schoolpersoneel.

Art. 34.Het centrum heeft het recht om in de school besprekingen en overleg over de leerlingen, leerlingenbegeleiding, zorgverbreding en preventieve acties of projecten die betrekking hebben op het begeleidingsaanbod bedoeld in artikel 17, bij te wonen.

Het centrum heeft de plicht om de school deskundige ondersteuning over die onderwerpen te geven.

Art. 35.Het centrum heeft recht om op de school aanwezig te zijn. Het centrum heeft de plicht om in de scholen met preferentiegroepen optimaal aanwezig te zijn. De school en het centrum maken hierover afspraken in functie van de te bereiken effecten.

De school heeft recht op begeleiding door het centrum.

Art. 36.Het centrum heeft recht op de relevante informatie die over de leerlingen in de school aanwezig is en de school heeft recht op de relevante informatie over de leerlingen in begeleiding. Ze houden allebei bij het doorgeven en het gebruik van deze informatie rekening met de geldende regels inzake het beroepsgeheim, de deontologie en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

Art. 37.Het centrum heeft de plicht om het pedagogisch project van de school te respecteren. Afdeling 2. - Beleidsplan of beleidscontract

Art. 38.§ 1. De school en het centrum stellen een gezamenlijk beleidsplan op als ze tot hetzelfde bestuur behoren of een gezamenlijk beleidscontract in het andere geval, dat de samenwerking regelt voor de duur van drie jaar. § 2. Desgevallend deelt de school tegen uiterlijk 1 september van het schooljaar waarop het beleidsplan of het beleidscontract ten einde loopt, aan het centrum mee dat de samenwerking wordt stopgezet met ingang van het daaropvolgende schooljaar. § 3. In afwijking van §§ 1 en 2, kan een school het beleidsplan of beleidscontract met het centrum opzeggen in de volgende gevallen : - indien de school van onderwijswet verandert; - indien de school van het gemeenschapsonderwijs van scholengroep verandert; - indien de school voor secundair onderwijs toetreedt tot een scholengemeenschap of tot een andere scholengemeenschap.

Het beleidscontract of beleidsplan met het nieuwe centrum kan voor de duur van minder dan drie jaar worden gesloten teneinde de driejaarlijkse termijn bedoeld in § 1, te respecteren. § 4. Indien een scholengemeenschap gevormd wordt op een ander moment dan de driejaarlijkse termijn voor het sluiten van beleidsplannen of beleidscontracten, kunnen de centra die de scholen van de scholengemeenschap begeleiden, een tijdelijk samenwerkingsverband aangaan tot het einde van de driejaarlijkse periode bedoeld in § 1.

Dit samenwerkingsverband wordt voor de toepassing van artikel 71, 2° van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, beschouwd als één centrum voor leerlingenbegeleiding. § 5. In afwijking van § 1 kan de bevoegde instantie van elke erkende vorming beleidscontracten sluiten met maximum drie centra, waarvan maximum één contract per centrumnet. In dat geval behoren deze drie centra tot een verschillend centrumnet.

Art. 39.Het beleidsplan of beleidscontract vermeldt minstens : 1° de wijze waarop het centrum en de school de rechten en plichten, vermeld in afdeling 1 invullen;2° de concrete samenwerking tussen school en centrum waarbij de doelstellingen en de werkwijze van beide aan bod komen;3° de elementen van het verzekerd aanbod waarop de school niet zal ingaan;4° de wijze waarop het centrum de informatie die het verzameld heeft bij de uitvoering van zijn opdracht en die relevant is voor de algemene werking van de school, aan de school bezorgt;5° de wijze waarop de school en het centrum elkaar informatie bezorgen die relevant is voor de werking;6° de wijze waarop de pedagogische begeleidingsdienst betrokken wordt bij de samenwerking tussen de school en het centrum;7° de wijze waarop het centrum en de school elkaar informeren over hun nascholingsbeleid;8° de wijze waarop het beleidsplan of beleidscontract door beide partijen wordt geëvalueerd en de wijze waarop het wordt bijgestuurd. Als de school niet ingaat op elementen van het verzekerd aanbod, wordt de motivering hiervan opgenomen als bijlage bij het beleidsplan of het beleidscontract.

Art. 40.De inspectie van de centra gaat na of het beleidsplan of beleidscontract de elementen bevat die in artikel 39 worden vermeld.

Het beleidsplan of beleidscontract is een onderdeel van de doorlichting van de school en van het centrum. Bij een doorlichting van een centrum wordt het beleidsplan of beleidscontract ter beschikking gesteld van de visitatiecommissie. HOOFDSTUK VI. - Financierings- of subsidiëringsvoorwaarden van de centra Afdeling 1. - Financierings- of subsidiëringsvoorwaarden van de centra

Art. 41.Zonder afbreuk te doen aan de specifieke voorwaarden die gesteld zijn voor het verkrijgen van salarissen, een werkingsbudget of investeringsmiddelen, verkrijgt een bestuur financiering of subsidiëring voor elk centrum dat : 1° georganiseerd is onder de verantwoordelijkheid van een bestuur;2° gevestigd is in gebouwen en lokalen die aan de voorwaarden inzake hygiëne, veiligheid en bewoonbaarheid voldoen;3° beschikt over een infrastructuur en uitrusting waardoor de taken kwaliteitsvol uitgevoerd kunnen worden en de reglementering op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer nageleefd kan worden;4° de bepalingen naleeft met betrekking tot de onderwijstaal en taalkennis van het personeel zoals bepaald in de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs en in de wet van 20 augustus 1963 op het gebruik van de talen in bestuurszaken;5° zijn werkgebied meedeelt aan het departement;6° de controle van de inspectie mogelijk maakt;7° de reglementering inzake openingstijden en - periodes zoals bedoeld in artikel 14 in acht neemt;8° de opdrachten uitvoert zoals bepaald in hoofdstuk II en hoofdstuk III;9° samen met de scholen die het begeleidt een beleidsplan of beleidscontract opstelt, overeenkomstig de regels bepaald in hoofdstuk V, afdeling 2;10° een kwaliteitsbeleid voert overeenkomstig de regels bepaald in hoofdstuk XI;11° een aanwijsbaar multidisciplinair team voor de begeleiding van scholen en leerlingen uit het buitengewoon onderwijs heeft als het centrum scholen voor buitengewoon onderwijs begeleidt;12° voldoet aan de programmatie- en rationalisatienormen zoals bepaald in hoofdstuk VII Art.42. De opname in de financiering of subsidiëringsregeling gebeurt door de regering, die de procedure daartoe vastlegt.

Art. 43.§ 1. De regering kan de financiering of subsidiëring van een centrum stopzetten na advies van de inspectie wanneer aan één of meer voorwaarden van artikel 41, 1° tot en met 11°, niet meer volledig voldaan is tenzij het bestuur kan aantonen dat deze voorwaarden binnen een termijn overeengekomen met de regering opnieuw vervuld zullen zijn. In voorkomend geval wordt de financiering of subsidiëring geheel of gedeeltelijk ingehouden tot wanneer de voorwaarden opnieuw vervuld zijn. § 2. De regering bepaalt voorwaarden en de procedure voor de opheffing van de financiering of subsidiëring voor de gevallen bedoeld in § 1.

Die procedure waarborgt de rechten van de verdediging. § 3. Indien de financiering of subsidiëring van een centrum wordt stopgezet ingevolge de toepassing van § 1, mag gedurende drie jaar vanaf de betekening van de stopzetting in de plaats van dit centrum geen nieuw centrum worden gefinancierd of gesubsidieerd. In die periode worden de scholen die door dat centrum werden bediend, verder bediend door één of meer naburige centra. De regering kan maatregelen treffen om de continuïteit van de begeleiding van de leerlingen te verzekeren.

Art. 44.Een bestuur verliest de financiering of subsidiëring van zijn centra die niet meer voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 41, 12°. Afdeling 2. - Financiering of subsidiëring van de centra

Onderafdeling A. - Algemene bepalingen

Art. 45.Elk bestuur draagt de kosten van en de financiële verantwoordelijkheid voor de organisatie van de centra en de werking van zijn centra. Voor centra die aan de voorwaarden voldoen, bedoeld in artikel 41, komt de Gemeenschap financieel tussenbeide, voor het gemeenschapsonderwijs door een financiering, en voor het gesubsidieerd onderwijs door een subsidiëring, in de vorm van : 1° salarissen;2° een werkingsbudget;3° investeringsmiddelen. Onderafdeling B. - Aanneming van werken, leveringen en diensten

Art. 46.Een bestuur moet een overeenkomst sluiten volgens de wetgeving betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten indien het werken, leveringen of diensten laat uitvoeren die geheel of gedeeltelijk betaald worden met middelen uit de dotatie van het gemeenschapsonderwijs, met het werkingsbudget ter beschikking gesteld van gesubsidieerde centra of met middelen ter beschikking gesteld door de DIGO. Onderafdeling C. - Salarisfinanciering of -subsidiëring

Art. 47.§ 1. Een bestuur ontvangt voor zijn personeelsleden die tot de categorieën technisch en administratief personeel behoren een salaris indien de personeelsleden voldoen aan de voorwaarden bedoeld in het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs of in het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra. § 2. Het departement betaalt maandelijks de salarissen rechtstreeks aan de betrokken personeelsleden.

Art. 48.§ 1. De regering bepaalt voor de verschillende ambten de vereiste bekwaamheidsbewijzen. § 2. Onverminderd § 1 en de bepalingen terzake opgenomen in het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs of in het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde psycho-medisch- sociale centra, dient de directeur van een centrum te beschikken over ervaring inzake leerlingenbegeleiding en dient hij houder te zijn van ten minste een diploma van het hoger onderwijs van twee cycli, aangevuld met een specifieke vorming inzake leidinggeven, erkend door de regering.

Art. 49.De regering bepaalt de wijze waarop een aanvraag tot salarisfinanciering of -subsidiëring plaatsvindt en bepaalt het salaris voor de gefinancierde of gesubsidieerde ambten.

De salarisschaal voor eenzelfde ambt is dezelfde in alle centra.

Onderafdeling D. - De werkingsbudgetten

Art. 50.leder schooljaar ontvangt het bestuur een werkingsbudget dat het moet aanwenden voor de werking en de uitrusting van zijn centra.

Bij de aanwending van het werkingsbudget moet ieder bestuur rekening houden met een gelijke behandeling van al zijn gefinancierde of gesubsidieerde centra.

Art. 51.De regering bepaalt de wijze waarop het bestuur de aanvraag tot werkingsbudget moet indienen.

Art. 52.Ieder bestuur van een gesubsidieerd centrum moet aan het departement verantwoording afleggen over het gebruik van zijn werkingsbudget.

Art. 53.§ 1. Het werkingsbudget van de gefinancierde en de gesubsidieerde centra wordt vastgesteld op 533 000 000 frank. Dit bedrag wordt als volgt verdeeld : 1° voor de tijdelijke stuurgroep (tot en met 31 augustus 2003) : 2 000 000 frank per jaar;2° voor de permanente ondersteuning : 100 000 frank per omkaderingsgewicht per jaar;3° voor de extra-omkaderingsgewichten : 100 000 frank per omkaderinsgewicht per jaar;4° voor de boventallige klerken bedoeld in artikel 187 : 100 000 frank per omkaderingsgewicht per jaar;5° voor de lineaire omkaderingsgewichten : het totaal bedrag verminderd met de som van de bedragen vermeld in de punten 1 tot en met 4, evenredig te verdelen per lineair omkaderingsgewicht. § 2. Het werkingsbudget en de bedragen bestemd voor de tijdelijke stuurgroep, voor de omkaderingsgewichten verbonden aan de permanente ondersteuning, voor de extra- omkaderingsgewichten en voor de omkaderingsgewichten verbonden aan de boventallige klerken, bedoeld in § 1, worden jaarlijks als volgt geïndexeerd : B x ((0,4 x (c1/c0)) + 0,6x(lkl/lk0)) waarbij : 1° B gelijk is aan het bedoelde bedrag voor het begrotingsjaar 1998, zoals bepaald in § 1;2° c1/c0 gelijk is aan de verhouding tussen de geraamde index van de consumptieprijzen op het einde van het lopende begrotingsjaar en de geraamde index van de consumptieprijzen op het einde van het begrotingsjaar 1998;3° lk1/lk0 gelijk is aan de verhouding tussen de geraamde index van de eenheidsloonkosten op het einde van het lopende begrotingsjaar en de geraamde index van de eenheidskosten op het einde van het begrotingsjaar 1998.

Art. 54.Het werkingsbudget van de gefinancierde centra vormt een onderdeel van de werkingsmiddelen toegekend aan het gemeenschapsonderwijs.

Art. 55.De werkingsbudgetten voor de gesubsidieerde centra worden tijdens het lopend schooljaar in twee delen uitbetaald.

Een voorschot van 50 % wordt uitbetaald in de loop van de maand januari. Het saldo wordt uitbetaald in de loop van de maand juni.

Onderafdeling E. - De investeringsmiddelen

Art. 56.De besturen van de centra kunnen voor elk van hun centra een beroep doen op de door de Gemeenschap aan het gemeenschapsonderwijs voor de gefinancierde centra of aan de DIGO voor de gesubsidieerde centra toegekende investeringsmiddelen voorzover : 1° het centrum voldoet aan de subsidiërings- of financieringsvoorwaarden, bedoeld in artikel 41;2° de behoefte aan nieuwbouw, verbouwing of uitbreiding is aangetoond, en er binnen een bepaalde gebiedsomschrijving geen bestaande gebouwen of voorzieningen beschikbaar zijn die geheel of gedeeltelijk door de Gemeenschap zijn gefinancierd of gesubsidieerd;3° de werken beantwoorden aan de door de regering vastgestelde fysische en financiële normen. HOOFDSTUK VII. - Programmatie en rationalisatie Afdeling 1. - Het werkgebied

Art. 57.Voor de toepassing van dit hoofdstuk en van hoofdstuk VIII is de administratieve zetel van een school bepalend voor de gemeente waar de school gevestigd is. § 2. Voor het vaststellen van werkgebieden wordt geen rekening gehouden met scholen voor buitengewoon onderwijs, centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs en erkende vormingen.

Art. 58.§ 1. Een werkgebied of gemeenschappelijk werkgebied is een geografische omschrijving van aan elkaar grenzende gemeenten. Een werkgebied wordt voor drie jaar vastgelegd. De regering kan nadere regels opstellen voor het bepalen van het werkgebied. § 2. Voor het vaststellen van werkgebieden wordt geen rekening gehouden met scholen voor buitengewoon onderwijs, centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs en erkende vormingen. § 3. Als een centrum, als enig centrum van zijn centrumnet, scholen begeleidt in een gemeente, behoort deze gemeente tot zijn werkgebied. § 4. Teneinde te komen tot een geografisch aaneensluitend geheel vult het centrum zijn werkgebied aan met gemeenten waar geen scholen worden begeleid door centra die tot zijn centrumnet behoren. § 5. Als meer centra die behoren tot hetzelfde centrumnet, scholen begeleiden in een gemeente, hebben zij een gemeenschappelijk werkgebied, dat bestaat uit alle gemeenten waar zij scholen begeleiden aangevuld met de gemeenten bedoeld in § 4.

In een gemeenschappelijk werkgebied kunnen ten hoogste vijf centra van hetzelfde centrumnet worden opgericht, voor zover voldaan is aan de rationalisatie- en programmatieregels. § 6. Als een centrum scholen voor buitengewoon onderwijs, centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs en erkende vormingen begeleidt, kunnen deze, afhankelijk van de gemeente waar zij gelegen zijn, behoren tot het werkgebied of het gemeenschappelijk werkgebied van het centrum. Een centrum kan ook scholen voor buitengewoon onderwijs, voor deeltijds beroepssecundair onderwijs en erkende vormingen, begeleiden die buiten zijn werkgebied gelegen zijn.

Art. 59.§ 1. In afwijking van artikel 58, kunnen centra scholen, andere dan deze bedoeld in artikel 58, § 6, buiten hun werkgebied, begeleiden, nadat de bemiddelingscommissie, bedoeld in § 2, heeft vastgesteld dat een overeenkomst tussen de school en de centra tot wier werkgebied de school behoort, niet kan worden gesloten. § 2. De bemiddelingscommissie bestaat uit : - de algemeen inspecteur-generaal van de onderwijsinspectie die voorzitter is; - twee leden van de onderwijsinspectie en twee leden van de inspectie van de centra, aangeduid door de inspectieraad.

Zij wordt aangevuld met twee vertegenwoordigers van de betrokken centrumnetten en twee vertegenwoordigers van het betrokken onderwijswet. Deze leden hebben een raadgevende stem.

De regering bepaalt de werking van deze commissie en stelt de bemiddelingsprocedure vast. § 3. De leerlingen van de school bedoeld in § 1, worden voor de toepassing van de rationalisatie- en programmatieregels niet in aanmerking genomen. Het leerlingenaantal van de scholen bedoeld in § 1, wordt voor de toepassing van artikel 70, gehalveerd. Afdeling 2. - Programmatie

Onderafdeling A. - Oprichting van centra

Art. 60.Om de drie jaar kan een nieuw centrum per 1 september in de financierings- of subsidieregeling worden opgenomen, op voorwaarde dat de scholen die met dit centrum een beleidsplan of beleidscontract hebben, in het voorgaande schooljaar op de eerste schooldag van februari gezamenlijk een leerlingenaantal hebben waardoor voor het centrum de programmatienorm bereikt wordt.

De programmatienormen gelden per werkgebied en in voorkomend geval, per gemeenschappelijk werkgebied.

Onderafdeling B. - Fusies

Art. 61.Om de drie jaar kan elk centrum met één of meer andere centra fuseren.

Een fusie van centra heeft uitwerking op 1 september. Het centrum door fusie ontstaan wordt niet als een nieuwe oprichting beschouwd. De programmatienormen zijn niet van toepassing.

Onderafdeling C. - Programmatienormen

Art. 62.Een centrum waarvan het werkgebied niet gemeenschappelijk is met een ander centrum van hetzelfde centrumnet, kan opgericht worden als het scholen begeleidt die samen aanleiding geven tot een gewogen leerlingenaantal van ten minste 20 000.

Art. 63.In een gemeenschappelijk werkgebied kunnen twee centra van hetzelfde centrumnet worden opgericht als de twee centra samen scholen begeleiden die na toepassing van artikel 69 aanleiding geven tot een gewogen leerlingenaantal van ten minste 40 000.

Art. 64.In een gemeenschappelijk werkgebied kunnen drie, vier en vijf centra van hetzelfde centrumnet worden opgericht als deze centra samen scholen begeleiden die na toepassing van artikel 69 aanleiding geven tot een gewogen leerlingenaantal van respectievelijk ten minste 60 000, 80 000 en 100 000. Afdeling 3. - Rationalisatie

Art. 65.Om gefinancierd of gesubsidieerd te blijven, moet het gewogen leerlingenaantal van een centrum om de drie jaar, geteld op de eerste schooldag van februari van het laatste schooljaar binnen de driejaarlijkse termijn, de rationalisatienorm bereiken. Als dit niet het geval is, wordt het centrum vanaf 1 september van het daarop volgende schooljaar niet langer gefinancierd of gesubsidieerd.

Art. 66.De rationalisatienorm wordt vastgesteld op 11 000 gewogen leerlingen. HOOFDSTUK VIII. - Personeelsformatie Afdeling 1. - Omkaderingsgewicht van het centrum

Art. 67.Het aantal gefinancierde of gesubsidieerde betrekkingen binnen een centrum is afhankelijk van een aan het centrum toegekend omkaderingsgewicht dat om de drie jaar wordt vastgesteld op basis van : 1° het gewogen leerlingenaantal van het centrum;2° de taakbelasting, zoals beïnvloed door de aanwezigheid van kansarme leerlingen en de densiteit. Het omkaderingsgewicht wordt voor het eerst vastgesteld voor het schooljaar 2000-2001. Afdeling 2. - Gewogen leerlingenaantal

Art. 68.Onverminderd de toepassing van artikel 59, § 3, is het gewogen leerlingenaantal van een centrum om de drie jaar gelijk aan het aantal regelmatige leerlingen in de scholen begeleid door het centrum, geteld op de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar, vermenigvuldigd met de overeenkomstige coëfficiënt, bedoeld in artikel 69.

Art. 69.§ 1. Voor de weging van de leerlingen gelden de volgende coëfficiënten : 1° de leerlingen van het buitengewoon onderwijs, van het geïntegreerd onderwijs, van het deeltijds secundair beroepsonderwijs en de deelnemers aan de erkende vormingen worden vermenigvuldigd met de coëfficiënt 7;2° de leerlingen van het eerste leerjaar B en van het beroepsvoorbereidend leerjaar, van de tweede en derde graad van het beroepsonderwijs en de anderstalige nieuwkomers in het basis- en het secundair onderwijs worden vermenigvuldigd met de coëfficiënt 4;3° de leerlingen van het kleuteronderwijs en van het lager onderwijs worden vermenigvuldigd met de coëfficiënt 2;4° de leerlingen van de eerste graad van het secundair onderwijs, met uitzondering van het eerste leerjaar B en het beroepsvoorbereidend leerjaar en de leerlingen van het kunst- en technisch secundair onderwijs worden vermenigvuldigd met de coëfficiënt 1,5;5° de overige leerlingen van het secundair onderwijs worden vermenigvuldigd met de coëfficiënt 1. § 2. Een leerling die een erkende vorming volgt, behoort tot het centrum waaronder die erkende vorming valt en dat bovendien tot hetzelfde centrumnet behoort als het centrum dat instond voor de begeleiding toen de leerling voltijds of deeltijds onderwijs volgde. Afdeling 3. - Normen voor het omkaderingsgewicht per aantal gewogen

leerlingen

Art. 70.§ 1. Het omkaderingsgewicht op basis van het gewogen leerlingenaantal van een centrum wordt als volgt bepaald : o = l/n en n=L/|gSo waarbij : 1° o = omkaderingsgewicht op basis van het gewogen leerlingenaantal van het centrum;2° l = gewogen leerlingenaantal;3° n = gewogen leerlingenaantal per eenheid omkaderingsgewicht;4° L = totaal gewogen leerlingenaantal van alle centra;5° |gSo = totaal aantal lineair te verdelen omkaderingsgewichten; § 2. Het totaal aantal lineair te verdelen omkaderingsgewichten, °o, wordt berekend als volgt : |gSo = 0G - |gSart72 - KL - ST - PO waarbij : OG = 2630, zijnde het totaal aantal omkaderingsgewichten te verdelen overeenkomstig de bepalingen van dit decreet; |gSart72 = de 300 extra-omkaderingsgewichten bedoeld in artikel 71;

KL = de omkaderingsgewichten die-aan de centra van het gemeenschapsonderwijs uitdovend worden toegewezen voor het aanwenden van de boventallige klerken bedoeld in artikel 187;

ST = de 18 omkaderingsgewichten die tot en met 31 augustus 2003 worden aangewend voor de personeelsleden werkzaam in de tijdelijke stuurgroep bedoeld in artikel 199 en die vanaf 1 september 2003 worden toegewezen aan de permanente ondersteuningscellen of de pedagogische begeleidingsdiensten;

PO = de omkaderingsgewichten die worden aangewend voor de permanente en netgebonden ondersteuning van de centra, bedoeld in artikel 89. Afdeling 4. - Extra omkaderingsgewichten

Art. 71.§ 1. Ter compensatie van de taakbelasting, bedoeld in artikel 67, 2°, worden 300 extra omkaderingseenheden aan de centra toegewezen. § 2. Een omkaderingsgewicht van 100 wordt verdeeld over de centra die leerlingen begeleiden die ingeschreven zijn in scholen gelegen in één van de SIF+gemeenten, bedoeld in het decreet van 14 mei 1996 tot vaststelling van de regelen inzake de werking en de verdeling van het Sociaal Impulsfonds.

Van dat omkaderingsgewicht krijgt elk van die centra een gedeelte dat evenredig is met het aandeel van de door hem begeleide leerlingen in die gemeenten, vermenigvuldigd met het bedrag per inwoner in het Sociaal Impulsfonds. § 3. Een omkaderingsgewicht van 20 wordt verdeeld over de centra die leerlingen begeleiden die ingeschreven zijn in scholen gelegen in het Tweetalig Gebied Brussel-Hoofdstad, a rato van het aantal leerlingen dat zij daar begeleiden. § 4. Een omkaderingsgewicht van 180 wordt verdeeld over de centra gelegen in het Vlaamse Gewest met de laagste densiteit. De densiteit van een centrum wordt als volgt bepaald : d = l/k, waarbij, d = de densiteit; l = het leerlingenaantal van het centrum, met uitzondering van het leerlingenaantal van de scholen buiten het werkgebied; k = de som van de oppervlakten van die gemeenten binnen het werkgebied met uitzondering van die gemeenten waarin het centrum geen enkele school begeleidt. De centra met een gemeenschappelijk werkgebied komen niet in aanmerking voor extra omkaderingsgewichten op basis van densiteit.

De 180 omkaderingsgewichten worden, tot uitputting van deze gewichten, als volgt verdeeld : 1° de 10 centra met de laagste densiteit krijgen een extra-omkaderingsgewicht van 40 % boven hun lineair berekend omkaderingsgewicht, met een maximum van 7 extra-omkaderingsgewichten;2° de volgende 9 centra met de laagste densiteit krijgen een extra-omkaderingsgewicht van 35 % boven hun lineair berekend omkaderingsgewicht, met een maximum van 6 extra-omkaderingsgewichten;3° de volgende 8 centra met de laagste densiteit krijgen een extra-omkaderingsgewicht van 30 % boven hun lineair berekend omkaderingsgewicht, met een maximum van 5 extra-omkaderingsgewichten;4° de volgende 7 centra met de laagste densiteit krijgen een extra-omkaderingsgewicht van 25 % boven hun lineair berekend omkaderingsgewicht, met een maximum van 4 extra-omkaderingsgewichten;5° de volgende 6 centra met de laagste densiteit krijgen een extra-omkaderingsgewicht van 20 % boven hun lineair berekend omkaderingsgewicht, met een maximum van 3 extra-omkaderingsgewichten;6° de volgende 5 centra met de laagste densiteit krijgen een extra-omkaderingsgewicht van 15 % boven hun lineair berekend omkaderingsgewicht, met een maximum van 2 extra-omkaderingsgewichten;7° de volgende centra met de laagste densiteit krijgen een extra-omkaderingsgewicht van 10 % boven hun lineair berekend omkaderingsgewicht, met een maximum van 1 extra-omkaderingsgewicht. Afdeling 5. - De personeelsformatie

Art. 72.Op basis van het omkaderingsgewicht, stelt het bestuur, na onderhandeling in het lokaal comité, de personeelsformatie van het centrum vast voor de volgende drie schooljaren.

Het omkaderingsgewicht wordt in eerste instantie aangewend voor betrekkingen van de basisformatie. Het kan extra worden aangewend voor betrekkingen van de aanvullende formatie en voor coördinatiefuncties.

De som van de gewichten van de toegekende ambten of van de coördinatiefuncties, bedoeld in artikel 73 en 76, mag niet meer bedragen dan het omkaderingsgewicht van het centrum, bedoeld in artikel 67, rekening houdend met de overgedragen omkaderingsgewichten bedoeld in de artikelen 90 en 92.

Art. 73.§ 1. De personeelsformatie van een centrum bestaat uit een basisformatie als bedoeld in artikel 74 en in voorkomend geval uit een aanvullende formatie. Ze wordt uitsluitend samengesteld uit de volgende wervingsambten : 1° arts;2° consulent;3° psycho-pedagogische consulent;4° administratief werker;5° maatschappelijk werker;6° paramedisch werker;7° psycho-pedagogisch werker;8° medewerker en uit het bevorderingsambt van directeur dat bij mandaat wordt toegewezen. § 2. De wervingsambten bedoeld in § 1, 1°, 2°, 3°, 5°, 6° en 7°, en het bevorderingsambt van directeur behoren tot de personeelscategorie van het technisch personeel.

De wervingsambten bedoeld in § 1, 4° en 8°, behoren tot de personeelscategorie van het administratief personeel.

Art. 74.De basisformatie bestaat uit volgende mandaten en wervingsambten : 1° 1 volledige betrekking van arts;2° 1 volledige betrekking van directeur;3° 2 volledige betrekkingen van maatschappelijk werker;4° 2 volledige betrekkingen van paramedisch werker : 5° 2 volledige betrekkingen van psycho-pedagogisch consulent;6° 1 volledige betrekking van administratief werker of van medewerker.

Art. 75.De aanvullende formatie kan alle wervingsambten bevatten.

Art. 76.Een personeelslid kan een coördinatiefunctie krijgen. Het omkaderingsgewicht voor een coördinatiefunctie is 0,2. Als een directeur of arts wordt belast met coördinatie, wordt het omkaderingsgewicht voor de coördinatiefunctie niet toegepast.

Art. 77.Het omkaderingsgewicht per ambt is : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Art. 78.§ 1. Elke betrekking kan worden georganiseerd voor 50 %, 60 %, 80 % of 100 %. Het mandaat van directeur wordt georganiseerd voor 100 %.

De arbeidstijd voor een voltijdse betrekking bedraagt 38 uur per week.

Indien een betrekking deeltijds wordt georganiseerd, wordt het omkaderingsgewicht van de betrekking vermenigvuldigd met de breuk van de arbeidstijd. § 2. In afwijking van § 1, kan een betrekking in een centrum worden georganiseerd voor minder dan 50 % op voorwaarde dat het betrokken personeelslid tewerkgesteld is in twee centra, of in een centrum en in het onderwijs, en voor zover het aldus een totale tewerkstellingstijd bereikt van ten minste 50 %.

Voor de toepassing van deze paragraaf worden de regionale ondersteuningscellen en de permanente ondersteuningscel als een centrum beschouwd. § 3. In afwijking van de §§ 1 en 2, kan een personeelslid als tijdelijk vervanger van een titularis, worden tewerkgesteld voor een tewerkstellingstijd kleiner dan 50 %. Afdeling 6. - Personeel voor rekening van het werkingsbudget

Art. 79.Het bestuur kan voor rekening van het werkingsbudget, bedoeld in artikel 50, of met andere inkomsten personeel in dienst nemen.

Het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs en het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra, zijn op deze personeelsleden niet van toepassing. Afdeling 7. - Vakantie van het personeel van de centra

Art. 80.Het personeel van de centra is met vakantie op de dagen dat het centrum gesloten is.

Art. 81.Onverminderd artikel 80, heeft het personeel recht op 23 werkdagen vakantie.

Deze vakantiedagen moeten worden opgenomen tijdens de schoolvakanties, met uitzondering van zeven werkdagen die buiten de schoolvakanties, behalve in de maand juni, kunnen worden opgenomen. HOOFDSTUK IX. - Tijdelijke projecten

Art. 82.De regering kan tijdelijke projecten aanbieden waarop centra van alle centrumnetten kunnen ingaan.

Ze omschrijft deze projecten, bepaalt de tijdsduur ervan en bepaalt onder welke voorwaarden centra kunnen deelnemen aan de projecten.

Art. 83.§ 1. Afhankelijk van de beschikbare begrotingskredieten kunnen aan centra die deelnemen aan de projecten een aanvullend omkaderingsgewicht en/of extra middelen worden toegekend. § 2. Het aanvullend omkaderingsgewicht en/of extra middelen worden toegekend binnen een schooljaar en dienen aangewend te worden zoals door de regering bepaald. § 3. De personeelsleden die fungeren op basis van het aanvullend omkaderingsgewicht worden tijdelijk aangesteld, nl. voor de duur van het project.

Deze personeelsleden kunnen ook ingezet worden om vastbenoemden of andere tijdelijken te vervangen, indien de laatstgenoemden het project uitvoeren.

Het bestuur kan in geen geval personeelsleden een vaste aanstelling geven op basis van het aanvullend omkaderingsgewicht.

Art. 84.§ 1. De inspectie evalueert ten minste jaarlijks de lopende projecten en formuleert de resultaten daarvan in een advies aan de regering. De regering beslist op basis van het advies over de voortgang of beëindiging van de projecten. § 2. De verlenging van een tijdelijk project dat reeds drie jaar duurt kan alleen gebeuren na een gemotiveerde mededeling aan het Vlaams Parlement. HOOFDSTUK X. - Samenwerking Afdeling 1. - Regionale ondersteuningscel

Art. 85.Om specifieke deskundigheid maximaal aan te wenden, kunnen twee of meer centra een regionale ondersteuningscel oprichten.

Art. 86.§ 1. Maximaal tien procent van het omkaderingsgewicht van de betrokken centra bedoeld in de artikelen 70 en 71, kunnen worden toegewezen aan een regionale ondersteuningscel. De personeelsleden die fungeren in een regionale ondersteuningscel blijven administratief verbonden aan hun centrum. Jaarlijks meldt ieder centrum op de door de regering te bepalen wijze welke personeelsleden zijn toegewezen aan welke regionale ondersteuningscel.

Elk centrum kan eveneens het overeenstemmende werkingsbudget geheel of gedeeltelijk overdragen aan de regionale ondersteuningscel. § 2. De toepassing van § 1 mag er niet toe leiden dat een centrum zijn basisformatie bedoeld in artikel 74 niet meer kan realiseren.

Art. 87.De regering maakt jaarlijks de lijst van alle regionale ondersteuningscellen bekend. Bij de doorlichting van een centrum wordt ook de regionale ondersteuningscel die het mee heeft opgericht betrokken. Afdeling 2. - Net- en discipline-overstijgende wetenschappelijke

samenwerking

Art. 88.De regering stelt jaarlijks maximaal 20 miljoen frank ter beschikking voor wetenschappelijke en netoverstijgende samenwerking.

Met netoverstijgend wordt bedoeld dat de drie netten, bedoeld in artikel 2, 6°, samenwerken.

Minimum 40 percent van dit bedrag wordt gereserveerd voor permanente en multidisciplinaire ondersteuning van de centra. De regering stelt deze middelen via convenanten ter beschikking van de samenwerkende contractanten.

De regering stelt minimum 40 percent van dit bedrag ter beschikking voor andere netoverstijgende en multidisciplinaire projecten. Afdeling 3. - Netgebonden permanente ondersteuning

Art. 89.De gefinancierde centra, de gesubsidieerde officiële centra en de gesubsidieerde vrije centra richten ieder een permanente ondersteuningscel op, voor de netgebonden ondersteuning.

Deze permanente ondersteuningscellen krijgen hiertoe respectievelijk drie, één en vier omkaderingsgewichten.

Met ingang van 1 september 2003, wordt het omkaderingsgewicht van de permanente ondersteuningscellen uitgebreid met de omkaderingsgewichten bedoeld in artikel 202.

Art. 90.§ 1. Elk centrum kan, na onderhandeling in het lokaal comité, driejaarlijks maximum 0,5 omkaderingsgewichten van het omkaderingsgewicht bedoeld in artikel 70, overdragen aan het permanent ondersteuningscentrum. In deze overgedragen omkaderingsgewichten is geen vaste benoeming mogelijk.

Elk centrum mag eveneens het overeenstemmende werkingsbudget geheel of gedeeltelijk overdragen. § 2. De toepassing van § 1 mag er niet toe leiden dat een centrum zijn basisformatie bedoeld in artikel 74 niet meer kan realiseren.

Art. 91.Met de omkaderingsgewichten bedoeld in de artikelen 89 en 90, kunnen tijdelijke betrekkingen in alle ambten inclusief de coördinatiefunctie bedoeld in artikel 76, gefinancierd of gesubsidieerd worden. Vastbenoemde personeelsleden kunnen worden toegewezen aan de permanente ondersteuningscel en worden in hun centrum tijdelijk vervangen op basis van de toegekende en niet overgedragen omkaderingsgewichten. Afdeling 4. - Overdracht van omkaderingsgewichten tussen centra

Art. 92.§ 1. Een centrum kan, na onderhandeling in het lokaal comité, aan één of meer andere centra jaarlijks omkaderingsgewichten overdragen. § 2. De volgende omkaderingsgewichten zijn overdraagbaar : 1° de omkaderingsgewichten bedoeld in artikel 71 toegekend ter compensatie van de taakbelasting;2° maximum 5 percent van het omkaderingsgewicht bedoeld in artikel 70, toegekend op basis van het gewogen leerlingenaantal. Elk centrum mag eveneens het overeenstemmende werkingsbudget geheel of gedeeltelijk overdragen. § 3. De overdracht van omkaderingsgewichten mag niet tot gevolg hebben dat de basisformatie bedoeld in artikel 74 niet meer kan worden gerealiseerd. § 4. Een centrum kan geen personeelsleden benoemen op basis van door een ander centrum overgedragen omkaderingsgewichten.

Art. 93.Na onderhandeling in het daartoe bevoegde orgaan, wordt maximum 1 % van het totale omkaderingsgewicht van de gefinancierde centra, toegewezen aan en herverdeeld door het centrale bestuursorgaan van het Gemeenschapsonderwijs. HOOFDSTUK XI. - Kwaliteitszorg

Art. 94.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° de cliënt : de leerling, de ouders of de school;2° kwaliteitszorg : dat deel van de managementaanpak van het centrum dat de kwaliteit van de werking bewaakt;3° kwaliteitsbeleid : de expliciete en operationele definiëring van de kwaliteitsdoelstellingen die door het centrum zelf zijn bepaald of door de regering zijn opgelegd en die het centrum geacht wordt te bereiken;4° kwaliteitssysteem : de organisatiestructuur, procedures, processen, evaluaties en middelen die nodig zijn om het kwaliteitsbeleid te implementeren;5° kwaliteitshandboek : document waarin de visie van het kwaliteitsbeleid en de kwaliteitsdoelstellingen zijn vastgelegd en waarin het kwaliteitssysteem is beschreven;6° kwaliteitsplan : document dat de specifieke praktijken, middelen en processen, die relevant zijn voor de kwaliteitsverbetering voor een bepaalde dienstverlening, stap voor stap uiteenzet;7° kwaliteitsindicator : gestandaardiseerde meetfactor die een aanwijzing geeft, enerzijds van de wijze waarop de processen verlopen om de kwaliteitsdoelstellingen te bereiken, anderzijds van het bereikte resultaat van de dienstverlening in functie van die doelstellingen. De kwaliteitszorg, bedoeld in het eerste lid, 2°, is de verantwoordelijkheid van alle personeelsleden van het centrum die streven naar het bereiken van de strategische doelstellingen en dit op een kwaliteitsvolle wijze, zodat voor de cliënt en de personeelsleden op korte en lange termijn een maximale tevredenheid, evenals een meerwaarde voor de Gemeenschap wordt bereikt.

Art. 95.In het kader van zijn opdracht dient een centrum een kwaliteitsbeleid te ontwikkelen dat gericht is op : 1° een verantwoorde dienstverlening aan de cliënt, rekening houdend met de doeltreffendheid, de doelmatigheid, de continuïteit en de maatschappelijke aanvaardbaarheid van de dienstverlening;2° een respectvolle begeleiding van de cliënt met als elementen het persoonlijk onthaal, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de informatie en de inspraak van de cliënt en de behandeling van eventuele klachten. Dat kwaliteitsbeleid vereist minimaal een voortdurende voortgangsbewaking, beheersing en verbetering van de processen, gericht op het realiseren van de elementen, bedoeld in het eerste lid.

Art. 96.§ 1. De thema's waarop het kwaliteitsbeleid van het centrum zich richt, worden vastgelegd in het kwaliteitshandboek. § 2. Het centrum bepaalt de eigen thema's waarop het kwaliteitsbeleid zich richt. Die thema's hebben betrekking op één van beide elementen, genoemd in artikel 95, eerste lid. § 3. De regering kan zelf een aantal thema's bepalen. Zij doet dit, al naargelang van het thema, na advies van de Vlaamse Gezondheidsraad en/of de Vlaamse Onderwijsraad. § 4. De regering geeft aan welke van de door haar opgegeven thema's verplicht deel uitmaken van het kwaliteitsbeleid van elk centrum. De regering kan voor de verplichte thema's kwaliteitsindicatoren bepalen.

Art. 97.Het kwaliteitshandboek wordt geoperationaliseerd in een kwaliteitsplan, aan de hand waarvan het centrum aantoont dat het zijn processen beheerst en voortdurend verbetert.

Het kwaliteitsplan omvat minimaal : 1° een omschrijving van de bestaande situatie en van de geformuleerde concrete kwaliteitsdoelstellingen binnen thema's die in het kwaliteitswerkplan zijn vermeld;2° de termijnen waarbinnen het centrum zijn kwaliteitsdoelstellingen wil bereiken, alsook de periodiciteit waarmee het kwaliteitsniveau wordt geëvalueerd;3° de meetinstrumenten en procedures waarmee de vorderingen inzake kwaliteit zullen worden getoetst;4° de meetinstrumenten en procedures waarmee de tevredenheid van de cliënt zal worden getoetst en de periodiciteit waarmee de vorderingen inzake de tevredenheid van de cliënt zullen worden getoetst;5° de gebeurlijke samenwerkingsprotocollen die het centrum sluit met externe organisaties waarin de wijze van samenwerking of de wijze van doorverwijzen, het overleg en de follow-up wordt beschreven. De regering legt op welke rubrieken een samenwerkingsprotocol minimaal moet bevatten.

Art. 98.Voor de uitvoering van zijn kwaliteitsbeleid wijst het centrum onder zijn personeelsleden een contactpersoon inzake kwaliteitszorg aan, die over voldoende expertise beschikt.

De regering kan bepalen wat wordt verstaan onder voldoende expertise.

Art. 99.De inspectie gaat na of het kwaliteitshandboek en het kwaliteitsplan van de centra voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 97.

Art. 100.Voor zover het thema's betreft bedoeld in artikel 96, §§ 3 en 4, registreert elk centrum op een wijze die de regering bepaalt, de gegevens die met zijn kwaliteitsbeleid, kwaliteitshandboek en kwaliteitsplan verband houden en die noodzakelijk zijn voor het toezicht op de naleving van de bepalingen van dit hoofdstuk en van de besluiten die ter uitvoering van dit hoofdstuk worden genomen. Het stelt die gegevens ter beschikking van de regering.

Art. 101.De regering legt om de zes jaar een rapport voor aan het Vlaams Parlement. In dat rapport wordt de evolutie van de kwaliteitszorg binnen de centra aangetoond. HOOFDSTUK XII. - Terugvorderingen, inhoudingen en sancties Afdeling 1. - Terugvorderingen

Art. 102.§ 1. Elke ten onrechte uitbetaalde financiering of subsidiëring wordt teruggevorderd van het bestuur. Een ten onrechte uitbetaald salaris of salarisgedeelte wordt evenwel teruggevorderd van het betrokken personeelslid als het bestuur niet verantwoordelijk is voor dat ten onrechte uitbetaalde salaris. § 2. De ten onrechte uitbetaalde financiering of subsidiëring aan of voor rekening van het bestuur kan ook worden teruggevorderd door inhouding op het nog uit te betalen werkingsbudget.

Art. 103.§ 1. De mogelijkheid tot terugvordering van ten onrechte uitbetaalde financiering of subsidiëring verjaart na verloop van één jaar, te rekenen vanaf de eerste januari volgend op de betalingsdatum, tenzij de terugbetaling binnen die termijn werd gevraagd. § 2. In afwijking van § 1 is de verjaringstermijn dertig jaar als valse verklaringen de berekening van de financiering of subsidiëring beïnvloed hebben. § 3. Om geldig te zijn moet de vraag tot terugbetaling ter kennis van de schuldenaar gebracht worden bij een ter post aangetekend schrijven met vermelding van : 1° het totale bedrag van de teruggevraagde som met, per jaar, de opgave van de ten onrechte uitgevoerde betalingen;2° de bepalingen in strijd waarmede de betalingen zijn gedaan. Te rekenen vanaf de afgifte van de aangetekende brief kan het onverschuldigde bedrag gedurende dertig jaar worden teruggevorderd.

Art. 104.De regering legt een terugvorderingsprocedure vast. Daarbij worden de rechten van de verdediging gewaarborgd. Afdeling 2. - Administratieve sancties

Art. 105.§ 1. Onverminderd artikel 102 leiden de volgende overtredingen, na aanmaning, tot sancties : 1° misbruik van werkingsbudgetten en investeringsmiddelen;2° misbruik bij de aanwending van de personeelsformatie. § 2. Het bestuur in overtreding kan gestraft worden met een gedeeltelijke terugbetaling van het werkingsbudget, zonder dat de terugvordering of inhouding meer kan bedragen dan 10 % van het werkingsbudget van het centrum waarin de overtreding is vastgesteld.

Art. 106.Het niet-naleven van de verplichtingen inzake : 1° het meewerken aan door de regering opgelegde acties of onderzoeksverrichtingen, bedoeld in artikel 21;2° het voeren van een boekhouding overeenkomstig de regels die de regering bepaalt;3° het invullen en tijdig doorsturen van de voorgeschreven formulieren of gevraagde gegevens voor elementen waar de directeur niet afhankelijk is van derden, kan, na aanmaning, leiden tot tijdelijke inhouding van betaling van het voorschot of het saldo op de werkingsbudgetten van de gesubsidieerde centra of tijdelijke inhouding van de betaling van de werkingsbudgetten aan het gemeenschapsonderwijs ten belope van dat deel van de schijven dat redelijkerwijze geacht mag worden toe te komen aan het betrokken centrum.

Art. 107.De regering bepaalt de verdere regels voor de vaststelling van de overtredingen en voor de toepassing van de sancties. Het besluit waarborgt de rechten van verdediging. Afdeling 3. - Strafsancties

Art. 108.De directeur van de school die niet meewerkt aan de organisatie van de algemene en gerichte consulten of aan het nemen van profylactische maatregelen, als bedoeld in artikel 9, § 2, en artikel 18 wordt met een geldboete van zesentwintig tot tweehonderd frank en met een gevangenisstraf van 8 dagen tot 6 maanden of met één van die straffen alleen gestraft.

Art. 109.Bij herhaling binnen twee jaar na een veroordeling overeenkomstig artikel 108 kunnen de straffen, genoemd in hetzelfde artikel, verdubbeld worden.

Art. 110.Boek I van het Strafwetboek is van toepassing op de misdrijven, genoemd in artikel 108. HOOFDSTUK XIII. - Wijzigingsbepalingen Afdeling 1. - Wijzigingen aan de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van

sommige bepalingen van de onderwijswetgeving

Art. 111.In artikel 13, § 1, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving worden de woorden "psycho-medisch-sociale centra" vervangen door de woorden "centra voor leerlingenbegeleiding".

Art. 112.In artikel 16 van dezelfde wet worden de woorden "psycho-medisch-sociale centra" vervangen door de woorden "centra voor leerlingenbegeleiding".

Art. 113.In artikel 17, § 1, van dezelfde wet worden de woorden "psycho-medisch- sociale centra" vervangen door de woorden "centra voor leerlingenbegeleiding".

Art. 114.Aan artikel 6quater, eerste lid, van dezelfde wet wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt : « Bovendien moeten de instellingen voor gewoon en buitengewoon voltijds secundair onderwijs en voor de centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, een beleidscontract of beleidsplan hebben met een centrum voor leerlingenbegeleiding. » Afdeling 2. - Wijzigingen aan de wet van 1 april 1960 betreffende de

psycho-medisch-sociale centra

Art. 115.In artikel 2, § 1, van de wet van 1 april 1960 betreffende de psycho-medisch-sociale centra wordt 5° vervangen door wat volgt : « 5° Voor de berekening van de personeelsomkadering van de psycho-medisch-sociale centra gelden de leerlingenaantallen op basis waarvan de lestijden of het pakket uren-leraar van de bediende onderwijsinstelling vastgelegd worden.

Voor de kleuters geldt een omrekeningspercentage van 88,48 %. »

Art. 116.Aan artikel 4quater van de wet van 1 april 1960 betreffende de psycho-medisch-sociale centra, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998 betreffende het onderwijs IX, wordt een zesde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Dergelijk samenwerkingsverband wordt voor de toepassing van artikel 71, 2°, van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, beschouwd als één PMS- centrum. »

Art. 117.In dezelfde wet wordt een artikel 4quinquies ingevoegd dat luidt als volgt : «

Artikel 4quinquies.In afwijking van artikel 4quater, kan een PMS-centrum met het oog op de begeleiding van een scholengemeenschap in het secundair onderwijs, met andere PMS- centra een samenwerkingsprotocol sluiten. Voor elke scholengemeenschap kan een dergelijk samenwerkingsprotocol worden afgesloten. Het samenwerkingsprotocol bevat minstens de afspraken over de gezamenlijke leerlingenbegeleiding binnen de scholengemeenschap. Het samenwerkingsprotocol wordt gevoegd bij het jaarprogramma van de betrokken PMS-centra.

Dergelijk samenwerkingsprotocol wordt voor de toepassing van artikel 71, 2°, van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, beschouwd als één PMS- centrum. » Afdeling 3. - Wijzigingen aan het decreet van 27 maart 1991

betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs

Art. 118.§ 1. In artikel 2 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het dertiende streepje wordt vervangen door : « - de centra voor leerlingenbegeleiding en in voorkomend geval hun permanente ondersteuningscel, verder aangeduid als CLB »;2° het veertiende en het zestiende streepje worden opgeheven.

Art. 119.§ 1. In artikel 3, 3°, van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "de PMS-centra en de PMS-centra voor buitengewoon onderwijs" worden geschrapt;2° het woord "PMS-vormingscentra" wordt vervangen door de woorden "CLB's"; § 2. Hetzelfde artikel, 4°, wordt gewijzigd als volgt : 1° tussen de woorden "onderwijs" en "evenals" worden de woorden "en voor de CLB's" ingevoegd;2° de woorden "en het dienstjaar voor de PMS-centra" worden geschrapt. § 3. Aan hetzelfde artikel worden een 15°,16° en 17° toegevoegd, die luiden als volgt : « 15° contractueel personeelslid : personeelslid dat werd aangenomen met een arbeidsovereenkomst zoals bedoeld in de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten; 16° lokaal comité : het inzake arbeidsvoorwaarden en personeelsaangelegenheden bevoegde lokaal overlegorgaan of onderhandelingsorgaan;17° vacature : elke volledige of onvolledige betrekking die, ofwel definitief vacant is, ofwel tijdelijk vacant is, voor een periode van tenminste tien werkdagen.» § 4. Aan hetzelfde artikel wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Voor de toepassing van dit decreet dienen de woorden "centrale raad", "de lokale bestuursorganen" en "bestuur" gelezen te worden als : "het bestuursorgaan of de bestuursorganen die ten aanzien van de instellingen de bestuurshandelingen verrichten overeenkomstig de door of krachtens de wet, het decreet en inzonderheid het bijzonder decreet van 19 december 1988 betreffende de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs of het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs toegewezen bevoegdheden".

Art. 120.§ 1. In artikel 4, § 1, a), van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het woord "PMS-centra" wordt vervangen door het woord "CLB's";2° na de woorden "van de centra" worden de woorden "de CLB's" ingevoegd. § 2. Aan hetzelfde artikel wordt een § 3 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3. De regering bepaalt op welke wijze de volgende diensten mee in aanmerking worden genomen voor het berekenen van de dienstanciënniteit in de centra voor leerlingenbegeleiding in het gemeenschapsonderwijs : 1° contractueel personeelslid bij een PMS-centrum van het gemeenschapsonderwijs;2° contractueel personeelslid bij een equipe voor medisch schooltoezicht;3° klerk, gepresteerd vóór de overdracht naar het gemeenschapsonderwijs en tijdens de wettelijke vooropzegperiode na de overdracht met toepassing van artikel 201 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II;4° gesubsidieerd contractueel personeelslid.».

Art. 121.In hetzelfde decreet wordt een artikel 21ter ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 21ter.§ 1. In afwijking van artikel 21 geldt dit artikel voor de CLB's. § 2. Een bestuur stelt een tijdelijk personeelslid aan voor een bepaalde duur in vacante en/of niet-vacante betrekkingen. § 3. Een bestuur stelt een tijdelijk personeelslid aan voor doorlopende duur in vacante en/of niet-vacante betrekkingen. De tijdelijke aanstelling van doorlopende duur is een recht onder de voorwaarden van dit artikel. § 4. De bij een bestuur vastbenoemde personeelsleden die een betrekking met onvolledige prestaties in hoofdambt uitoefenen, komen bij hetzelfde bestuur prioritair in aanmerking voor een tijdelijke aanstelling op personeelsleden die nog geen vaste benoeming hebben. § 5. Een personeelslid heeft recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur indien het : 1° gespreid over tenminste drie schooljaren een dienstanciënniteit heeft van ten minste 720 dagen, waarvan 600 effectief gepresteerd;2° als laatste evaluatie geen evaluatie met de eindconclusie "onvoldoende" heeft verkregen. Indien het personeelslid niet werd geëvalueerd, wordt deze voorwaarde geacht voldaan te zijn.

Dit recht geldt voor betrekkingen bij het bestuur waar het personeelslid het recht heeft verworven.

Het personeelslid dat een beroep wenst te doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur moet, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgend schooljaar, vóór 15 juli bij het bestuur, kandideren met een ter post aangetekende brief Het personeelslid voegt bij zijn kandidatuurstelling de nodige documenten met betrekking tot de vereiste dienstanciënniteit om zijn aanspraak op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te staven. § 6. In afwijking van § 5 verliest het personeelslid het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur bij een bestuur, wanneer het vijf opeenvolgende schooljaren geen diensten heeft gepresteerd bij dit bestuur. § 7. In afwijking van § 5 verliest het personeelslid het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur bij een bestuur, wanneer het personeelslid door dit bestuur ontslagen werd wegens dringende redenen of wegens een beoordelings- of evaluatieverslag met eindconclusie "onvoldoende". § 8. In afwijking van § 5 verliest het vastbenoemde personeelslid het recht op tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, wanneer het personeelslid, in toepassing van artikel 61, 5°, door dit bestuur bij tuchtmaatregel is teruggezet tot tijdelijke aanstelling. § 9. In afwijking van § 5 verliest het vastbenoemde personeelslid het recht op tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, wanneer het personeelslid, in toepassing van artikel 61, 6°, door dit bestuur werd ontslagen. § 10. Een personeelslid kan het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laten gelden voor elke vacature die in de loop van het schooljaar ontstaat, op voorwaarde dat hij bij dit bestuur nog niet is aangesteld voor een voltijdse betrekking of geen voltijdse betrekking heeft waarvan hij titularis is. § 11. Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor het ambt waarin de in § 5 bedoelde anciënniteit is verworven, en voor het ambt waarvoor het personeelslid het vereiste bekwaamheidsbewijs bezit. § 12. Wanneer er bij een bestuur verscheidene vacatures zijn, moeten de betrekkingen die definitief vacant zijn bij voorrang worden toegewezen aan personeelsleden met een recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur. § 13. Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt niet voor een tijdelijke aanstelling ter vervanging van een personeelslid met loopbaanonderbreking, behalve indien het personeelslid voldoet aan de voorwaarden die gesteld worden aan de vervanger van een loopbaanonderbreker. § 14. Personeelsleden met recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur die op het ogenblik van hun aanstelling hun betrekking niet effectief kunnen opnemen door ziekte, een arbeidsongeval, moederschapsrust of borstvoedingsverlof, hebben het recht na hun afwezigheid deze betrekking effectief op te nemen. § 15. Behoudens andersluidende overeenkomst met het bestuur en op straffe van verlies van zijn recht op de aangeboden betrekking, moet het personeelslid dat zijn recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur doet gelden bij het bestuur, die betrekking in haar geheel aanvaarden, zoals ze wordt aangeboden.

Die bepaling is niet van toepassing op de personeelsleden die bij het bestuur een niet-voltijdse betrekking uitoefenen en deze opdracht willen uitbreiden. § 16. Indien een personeelslid met recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur de aanstelling van een ander personeelslid betwist, geeft het bestuur inzage van de in § 5 bedoelde documenten van het personeelslid waarvan hij de aanstelling betwist. § 17. Het bestuur moet de beëindiging van een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur conform dit decreet steeds schriftelijk motiveren en meedelen aan het personeelslid.

Artikel 23, § 1, e en § 2, en artikel 24 gelden niet voor personeelsleden aangesteld voor doorlopende duur. § 18. De anciënniteit bedoeld in § 5 wordt vastgesteld op 30 juni voorafgaand aan het schooljaar waarin het personeelslid zijn recht op de tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laat gelden.

Voor de toepassing van dit artikel wordt de anciënniteit, in afwijking van artikel 4, berekend op basis van prestaties in een CLB van het Gemeenschapsonderwijs.

Ook prestaties geleverd vóór 1 september 2000 komen voor de berekening van deze anciënniteit in aanmerking. » .

Art. 122.Artikel 23, § 1, j), van hetzelfde decreet worden tussen de woorden "artikel 21bis" en "bedoelde' de woorden "en voor de CLB's artikel 21ter" ingevoegd.

Art. 123.Artikel 24, § 2, van hetzelfde decreet wordt aangevuld met de volgende bepaling : « noch voor de CLB's".

Art. 124.In hetzelfde decreet wordt een artikel 28ter ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 28ter.§ 1. In afwijking van artikel 28, §§ 1 tot en met 5 geldt dit artikel voor de CLB's. § 2. Ieder jaar, in de loop van de maand februari, stelt het bestuur een lijst op van alle vacante betrekkingen in wervingsambten. § 3. Het bestuur brengt advies uit over : 1° het bestaan van een vacante betrekking in de betrokken CLB's op 1 februari voorafgaand aan de oproep;betrekkingen die tussen 1 februari en 1 september vacant worden ten gevolge van de pensionering van de titularis kunnen eveneens vacant worden verklaard; 2° de stabiliteit van de betrekking na 1 september volgend op de oproep, rekening houdend met de geldende rationalisatie- en omkaderingsnormen. § 4. De lijst van vacante betrekkingen wordt aan de centrale raad gezonden. § 5. De centrale raad legt de definitieve lijst van de vacante betrekkingen vast en houdt rekening met het advies van de het bestuur. § 6. Deze lijst bevat een nauwkeurige omschrijving van de vacant verklaarde betrekkingen en de vorm en de termijn waarbinnen de kandidaturen moeten worden ingediend. De centrale raad bepaalt de wijze waarop deze lijst aan de belanghebbenden wordt bekend gemaakt. ».

Art. 125.In hetzelfde decreet worden een artikel 36quater en artikel 36quinquies ingevoegd die luiden als volgt : «

Artikel 36quater.§ 1. In afwijking van artikel 36 geldt voor de CLB's dit artikel. § 2. Niemand kan in vast verband benoemd worden indien hij op het ogenblik van de vaste benoeming niet voldoet aan de in artikel 17, met uitzondering van § 1, 7°, bepaalde voorwaarden, en daarenboven : 1° op 31 augustus voorafgaand aan de datum waarop de benoeming ingaat niet ten minste 720 dagen dienstanciënniteit telt, waarvan 360 dagen in het betrokken ambt;2° zich kandidaat heeft gesteld in de vorm en binnen de termijn vermeld in de oproep tot de kandidaten;3° lichamelijk geschikt is overeenkomstig de reglementering inzake controle die geldt voor de ambtenaren van de diensten van de Vlaamse regering;4° op 31 december voorafgaand aan de vaste benoeming voor doorlopende duur aangesteld zijn.Deze bepaling is niet van toepassing op de personeelsleden die werden aangesteld bij wijze van reaffectatie of wedertewerkstelling; 5° als laatste evaluatie geen evaluatie met de eindconclusie " onvoldoende" verkregen hebben.Indien het personeelslid niet werd geëvalueerd, wordt deze voorwaarde geacht voldaan te zijn.

De benoeming is slechts mogelijk indien de betrekking in hoofdambt wordt uitgeoefend. § 3. Wanneer het personeelslid na uitputting van de procedure bedoeld in § 1, 3°, definitief ontoelaatbaar wordt verklaard, wordt het ontslagen met een opzeggingstermijn waarvan de duur wordt vastgesteld naar gelang van het aantal arbeidsdagen die nodig zijn om aanspraak te hebben op de uitkeringen in de werkloosheids- en de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering. Tijdens de opzeggingstermijn wordt het personeelslid geacht als tijdelijke te zijn aangesteld en geniet het de bruto-wedde van het ambt waarin het vast benoemd werd.

Artikel 36quinquies.§ 1. Dit artikel geldt voor de CLB's. § 2. De vastbenoemde personeelsleden die een betrekking met onvolledige prestaties in hoofdambt uitoefenen, hebben, met het oog op de uitbreiding van hun vaste benoeming voorrang op alle tijdelijke personeelsleden voor vacant verklaarde betrekkingen, op voorwaarde dat zij in het bezit zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs voor de aangeboden prestaties en zij daarenboven bij hetzelfde bestuur vast benoemd werden voor hetzelfde ambt. § 3. Bij de uitbreiding van de vaste benoeming geldt artikel 92 inzoverre de personeelsleden die voldoen aan artikel 92 reeds over een vaste benoeming in een instelling van hetzelfde bestuur beschikken. ».

Art. 126.In artikel 37, § 2, van hetzelfde decreet, worden tussen de woorden "36bis" en "gestelde" de woorden "en voor de CLB's de in artikel 36quater" ingevoegd.

Art. 127.Artikel 37bis, § 1, van hetzelfde decreet, wordt aangevuld met de woorden "en voor de CLB's. » .

Art. 128.Artikel 40, § 1, van hetzelfde decreet wordt aangevuld met de woorden "en voor de CLB's ».

Art. 129.Artikel 55quater van hetzelfde decreet wordt aangevuld met de woorden " en vanaf 1 september 2000 eveneens voor de CLB's, met uitzondering van de permanente onderdsteuningscel".

Art. 130.§ 1. In artikel 55quinquies, § 1, van hetzelfde decreet worden tussen de woorden "1999" en "toegewezen", de woorden "en voor de CLB's 1 september 2000" ingevoegd. § 2. Hetzelfde artikel, § 3, wordt als volgt gewijzigd : 1° tussen de woorden "januari 1999" en "of", worden de woorden "en voor de CLB's 1 januari 2000" ingevoegd;2° tussen de woorden "augustus 1999" en "of", worden de woorden "en voor de CLB's 31 augustus 2000" ingevoegd.

Art. 131.In artikel 56, § 5, tweede lid, van hetzelfde decreet worden tussen de woorden "onderwijs" en "die", de woorden "en voor de CLB's" ingevoegd.

Art. 132.In artikel 59bis van hetzelfde decreet worden tussen de woorden "onderwijs" en "die" de woorden "en voor de CLB's" ingevoegd.

Art. 133.In artikel 60bis van hetzelfde decreet worden tussen de woorden "onderwijs" en "die" de woorden "en voor de CLB's" ingevoegd.

Art. 134.Artikel 73bis van hetzelfde decreet wordt aangevuld met de woorden "en voor de CLB's".

Art. 135.Artikel 73quater van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 73quater.§ 1. Dit hoofdstuk geldt voor het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs en voor de CLB's.

Art. 136.In artikel 88bis van hetzelfde decreet worden tussen de woorden "onderwijs" en "blijft" de woorden "en in de CLB's" ingevoegd.

Art. 137.In artikel 90bis van hetzelfde decreet worden tussen de woorden "onderwijs" en "dit" de woorden "en voor de CLB's" ingevoegd.

Art. 138.In artikel 91bis, § 1, van hetzelfde decreet worden tussen de woorden "onderwijs" en "dit" de woorden "en voor de CLB's" ingevoegd.

Art. 139.§ 1. Artikel 100bis, § 1, van hetzelfde decreet worden aangevuld met de woorden " en voor de CLB's". § 2. Aan hetzelfde artikel wordt een § 6 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 6. In afwijking van § 2, moet voor de CLB's "1 september 1999" gelezen worden als "1 september 2000".

In afwijking van § 3, moet voor de CLB's "1 september 2004" gelezen worden als "1 september 2005" en "1 september 2006" als "1 september 2007".

Art. 140.In hetzelfde decreet wordt een artikel 100novies ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 100novies.De artikelen 100ter tot en met 100octies zijn niet van toepassing op de PMS-centra en op de CLB's". Afdeling 4. - Wijzigingen aan het decreet van 27 maart 1991

betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra

Art. 141.Het opschrift van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra wordt vervangen door wat volgt : "Decreet betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding".

Art. 142.In hetzelfde decreet wordt het opschrift van titel I vervangen door wat volgt : "Paritaire comités voor het gesubsidieerd vrij onderwijs en de gesubsidieerde vrije centra voor leerlingenbegeleiding".

Art. 143.In artikel 2, § 1, van hetzelfde decreet worden de woorden "psycho-medisch-sociale centra" driemaal vervangen door de woorden "centra voor leerlingenbegeleiding".

Art. 144.In artikel 4, § 1, a, van hetzelfde decreet wordt het laatste streepje vervangen door wat volgt : « - de centra voor leerlingenbegeleiding en in voorkomend geval hun permanente ondersteuningscellen, verder CLB's genoemd ».

Art. 145.§ 1. In artikel 5, 2°, van hetzelfde decreet worden de woorden "psycho-medisch-sociale centra, psycho-medisch- sociale centra voor buitengewoon onderwijs" vervangen door de woorden "CLB's". § 2. In hetzelfde artikel, 6°, wordt het woord " PMS-centra" vervangen door de woorden "CLB's". § 3. Aan hetzelfde artikel van hetzelfde decreet worden een 16°,17° en 18° toegevoegd, die luiden als volgt : « 16° contractueel personeelslid : personeelslid dat werd aangenomen met een arbeidsovereenkomst zoals bedoeld in de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten of vastbenoemd of tijdelijk personeelslid dat een gesubsidieerde betrekking uitoefent bij equipe voor medisch schooltoezicht van een lokaal bestuur;17° lokaal comité : het inzake arbeidsvoorwaarden en personeelsaangelegenheden bevoegde lokaal overlegorgaan of onderhandelingsorgaan;18° vacature : elke volledige of onvolledige betrekking die, ofwel definitief vacant is, ofwel tijdelijk vacant is, voor een periode van tenminste tien werkdagen.» .

Art. 146.§ 1. Aan artikel 6 van hetzelfde decreet wordt een § 3 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3. De regering bepaalt op welke wijze de volgende diensten mee in aanmerking worden genomen voor het berekenen van de dienstanciënniteit in de CLB's in het gesubsidieerd onderwijs : 1° contractueel personeelslid bij een PMS-centrum;2° contractueel personeelslid bij een equipe voor medisch schooltoezicht;3° gesubsidieerde contractueel;4° personeelslid bij een consultatiebureau voor gehandicapten.» .

Art. 147.In artikel 21, § 1, i), van hetzelfde decreet worden tussen de woorden "§ 5" en "voorrang" de woorden "en 23ter" ingevoegd.

Art. 148.In hetzelfde decreet wordt een artikel 23ter ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 23ter.§ 1. In afwijking van artikel 23 geldt dit artikel voor de CLB's. § 2. De inrichtende macht stelt een tijdelijk personeelslid aan voor een bepaalde duur in vacante en/of niet-vacante betrekkingen. § 3. De inrichtende macht stelt een tijdelijk personeelslid aan voor een doorlopende duur in vacante en/of niet-vacante betrekkingen. De tijdelijke aanstelling van doorlopende duur is een recht onder de voorwaarden van dit artikel. § 4. De bij een inrichtende macht vastbenoemde personeelsleden die een betrekking met onvolledige prestaties in hoofdambt uitoefenen in de CLB's van deze inrichtende macht, komen voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur prioritair in aanmerking op personeelsleden die in deze CLB's nog geen vaste benoeming hebben. § 5. Een personeelslid heeft recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur indien het : 1° gespreid over tenminste drie schooljaren een dienstanciënniteit heeft van ten minste 720 dagen, waarvan 600 effectief gepresteerd;2° als laatste evaluatie geen evaluatie met de eindconclusie " onvoldoende" heeft verkregen. Indien het personeelslid niet geëvalueerd werd, wordt deze voorwaarde geacht voldaan te zijn.

Dit recht geldt voor betrekkingen in alle CLB's van de inrichtende macht waar het personeelslid het recht heeft verworven.

Het personeelslid dat een beroep wenst te doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur moet, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgend schooljaar, vóór 15 juli bij de inrichtende macht, kandideren met een ter post aangetekende brief.

Het personeelslid voegt bij zijn kandidatuurstelling de nodige documenten met betrekking tot de vereiste dienstanciënniteit om zijn aanspraak op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te staven. § 6. In afwijking van § 5 verliest het personeelslid het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in alle CLB's van de inrichtende macht, wanneer het vijf opeenvolgende schooljaren geen diensten heeft gepresteerd in de CLB's van deze inrichtende macht. § 7. In afwijking van § 5 verliest het personeelslid het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in alle CLB's van de inrichtende macht, wanneer het personeelslid werd ontslagen wegens dringende redenen of wegens een evaluatieverslag met de eindconclusie "onvoldoende". § 8.1n afwijking van § 5 verliest het vastbenoemde personeelslid het recht op tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, wanneer het personeelslid, in toepassing van artikel 64, 5°, bij tuchtmaatregel is teruggezet tot tijdelijke aanstelling. § 9. In afwijking van § 5 verliest het vastbenoemde personeelslid het recht op tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, wanneer het personeelslid, in toepassing van artikel 64, 6°, werd ontslagen. § 10. Een personeelslid kan het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laten gelden voor elke vacature die in de loop van het schooljaar ontstaat, op voorwaarde dat hij nog niet is aangesteld voor een voltijdse betrekking of geen voltijdse betrekking heeft waarvan hij titularis is. § 11. Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor het ambt waarin de in § 5 bedoelde anciënniteit is verworven, en voor het ambt waarvoor het personeelslid het vereiste bekwaamheidsbewijs bezit. § 12. Wanneer een inrichtende macht op datum van toewijzing over verscheidene vacatures beschikt, moet zij bij voorrang betrekkingen die definitief vacant zijn, toewijzen aan personeelsleden met een recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur. § 13. Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt niet voor een tijdelijke aanstelling ter vervanging van een personeelslid met loopbaanonderbreking, behalve indien het personeelslid voldoet aan de voorwaarden die gesteld worden aan de vervanger van een loopbaanonderbreker. § 14. Personeelsleden met recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur die op het ogenblik van hun aanstelling hun betrekking niet effectief kunnen opnemen door ziekte, een arbeidsongeval, moederschapsrust of borstvoedingsverlof hebben het recht na hun afwezigheid deze betrekking effectief op te nemen. § 15. Behoudens andersluidende overeenkomst met de inrichtende macht en op straffe van verlies van zijn recht op de aangeboden betrekking, moet het personeelslid dat zijn recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur doet gelden in een CLB of in de CLB's van de betrokken inrichtende macht, die betrekking in haar geheel aanvaarden, zoals ze wordt aangeboden.

Die bepaling is niet van toepassing op de personeelsleden die bij de betrokken inrichtende macht, een niet-voltijdse betrekking uitoefenen en deze opdracht willen uitbreiden. § 16. Indien een personeelslid met recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur de aanstelling van een ander personeelslid betwist, geeft de inrichtende macht inzage van de in § 5 bedoelde documenten van het personeelslid waarvan hij de aanstelling betwist. § 17. De inrichtende macht moet de beëindiging van een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur conform dit decreet steeds schriftelijk motiveren en meedelen aan het personeelslid.

Artikel 21, § 1, f, en artikel 25 gelden niet voor personeelsleden aangesteld voor doorlopende duur. § 18. De anciënniteit bedoeld in § 5 wordt vastgesteld op 30 juni voorafgaand aan het schooljaar waarin het personeelslid zijn recht op de tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laat gelden.

Voor de toepassing van dit artikel wordt, in afwijking van artikel 6, de anciënniteit berekend op basis van prestaties in één of meer CLB's van één bepaalde inrichtende macht behoren.

Ook de prestaties geleverd vóór 1 september 2000 komen voor de berekening van deze anciënniteit in aanmerking. » .

Art. 149.In hetzelfde decreet wordt een artikel 31ter ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 31ter.§ 1. In afwijking van artikel 31 geldt voor de CLB's dit artikel. § 2. Niemand kan vast benoemd worden in een wervingsambt indien hij op het ogenblik van de benoeming niet voldoet aan de voorwaarden bepaald in artikel 19 en daarenboven : 1° op 31 augustus voorafgaand aan de datum waarop de benoeming ingaat niet ten minste 720 dagen dienstanciënniteit heeft waarvan 360 dagen in het bedoelde ambt.Deze anciënniteit moet hij hebben bereikt : - ofwel bij de betrokken inrichtende macht; - ofwel bij een andere inrichtende macht wanneer toepassing wordt gemaakt van artikel 36; - ofwel bij een andere inrichtende macht wanneer het een wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld personeelslid betreft, tenzij het personeelslid ter beschikking gesteld werd wegens ontstentenis van betrekking in een CLB van een ander net; 2° zich kandidaat heeft gesteld in de vorm en binnen de termijn vermeld in de oproep tot de kandidaten;3° lichamelijk geschikt is, zoals bedoeld in artikel 28, 4°, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving;4° op 31 december voorafgaand aan de vaste benoeming voor doorlopende duur aangesteld zijn.Deze bepaling is niet van toepassing op de personeelsleden die werden aangesteld bij wijze van reaffectatie of wedertewerkstelling; 5° als laatste evaluatie geen evaluatie met de eindconclusie "onvoldoende" verkregen hebben.Indien het personeelslid niet werd geëvalueerd, wordt deze voorwaarde geacht voldaan te zijn.

De benoeming is slechts mogelijk indien de betrekking in hoofdambt wordt uitgeoefend. § 3. In de gesubsidieerde vrije CLB's wordt elke benoeming in een wervingsambt en elke wijziging ervan schriftelijk vastgesteld. De overeenkomst vermeldt ten minste : 1° de benaming en het adres van de inrichtende macht en van het CLB waarin het personeelslid tewerkgesteld wordt;2° de identiteit van het personeelslid;3° het uit te oefenen ambt en de omvang van de opdracht;4° in voorkomend geval, de aanvullende verplichtingen en onverenigbaarheden. De overeenkomst van benoeming wordt opgemaakt in ten minste twee exemplaren, waarvan één bestemd voor het personeelslid. § 4. In de gesubsidieerde officiële CLB's wordt elke benoeming in een wervingsambt en elke wijziging ervan vastgesteld bij besluit van de inrichtende macht. Het besluit vermeldt ten minste : 1° de benaming en het adres van de inrichtende macht en van het CLB waarin het personeelslid tewerkgesteld wordt;2° de identiteit van het personeelslid;3° het uit te oefenen ambt en de omvang van de opdracht;4° in voorkomend geval, de aanvullende verplichtingen en onverenigbaarheden. Een afschrift van dit besluit wordt meegedeeld aan het betrokken personeelslid. § 5. Bij ontstentenis van hetzij de schriftelijke overeenkomst bedoeld in § 3, hetzij het besluit bedoeld in § 4, wordt het personeelslid geacht vast benoemd te zijn voor het ambt, voor de opdracht en in de betrekking die het werkelijk uitoefent. § 6. Wanneer het personeelslid na uitputting van de procedure definitief ontoelaatbaar wordt verklaard, wordt hij ontslagen met een opzeggingstermijn waarvan de duur wordt vastgesteld naargelang van het aantal arbeidsdagen die nodig zijn om aanspraak te hebben op de uitkeringen in de werkloosheids- en de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering.

Tijdens de opzeggingstermijn wordt het personeelslid geacht als tijdelijke te zijn aangesteld en geniet het de bruto-wedde van het ambt waarin het vast benoemd werd. § 7. Het personeelslid wordt benoemd bij een inrichtende macht en geaffecteerd aan een CLB van deze inrichtende macht. § 8. Bij het vaststellen van de in § 2, 1°, bedoelde anciënniteit kan de inrichtende macht ook rekening houden met de diensten gepresteerd bij een andere inrichtende macht. § 9. De Vlaamse regering bepaalt de regels volgens welke de vaste benoeming wordt medegedeeld aan het departement Onderwijs opdat zij zou uitwerking hebben ten aanzien van de overheid.

In afwachting van deze maatregel blijft de bestaande reglementering gelden. § 10. De Vlaamse regering bepaalt de gevolgen van een nieuwe vaste benoeming ten aanzien van de door het betrokken personeelslid voorheen reeds verkregen vaste benoeming, met dien verstaande dat een personeelslid slechts vast benoemd kan zijn ten belope van maximaal één voltijdse betrekking in hoofdambt. Het voltijds karakter wordt bepaald in functie van de prestaties vereist voor een voltijdse betrekking in het ambt van de nieuwe benoeming. ».

Art. 150.In hetzelfde decreet wordt een artikel 32ter ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 32ter.§ 1. In afwijking van artikel 32 geldt voor de CLB's dit artikel. § 2. Onverminderd de reglementering inzake terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking en reaffectatie geldt de draagwijdte van de vaste benoeming binnen dezelfde categorie en binnen eenzelfde soort ambt voor het ambt en het volume van de betrekking waarvoor het personeelslid vast benoemd is. § 3. Voor de toepassing van dit artikel worden als vereiste bekwaamheidsbewijzen beschouwd, zowel de door organieke bepalingen als door overgangsbepalingen erkende bekwaamheidsbewijzen. »

Art. 151.Artikel 35bis, § 1, van hetzelfde decreet wordt aangevuld met de woorden "en voor de CLB's".

Art. 152.In hetzelfde decreet wordt een artikel 44terdecies ingevoegd dat luidt als volgt : «

Artikel 44terdecies.De bepalingen van hoofdstuk IVter zijn vanaf 1 september 2000 van toepassing op de CLB's, met uitzondering van de permanente ondersteuningscellen. » .

Art. 153.Artikel 47bis van hetzelfde decreet wordt aangevuld met de woorden "en voor de CLB's".

Art. 154.Artikel 47quater van hetzelfde decreet wordt aangevuld met de woorden "en voor de CLB's".

Art. 155.In artikel 69, § 1, van hetzelfde decreet worden in de punten 3° en 4°, de woorden "psycho-medisch-sociale centra" vervangen door het woord "CLB's".

Art. 156.§ 1. Artikel 84bis, § 1, van hetzelfde decreet wordt aangevuld met de woorden "en voor de CLB's". § 2. Aan hetzelfde artikel wordt een § 5 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 5. In afwijking van § 2, moet voor de CLB's "1 september 1999" gelezen worden als "1 september 2000".

In afwijking van § 3, moet voor de CLB's "1 september 2004" gelezen worden als "1 september 2005" en "1 september 2006" als "1 september 2007".

Art. 157.In hetzelfde decreet wordt een artikel 84novies ingevoegd dat luidt als volgt : «

Artikel 84novies.De artikelen 84ter tot en met 84octies zijn van toepassing op de PMS-centra en op de CLB's. » Afdeling 5. - Wijzigingen aan het decreet van 17 juli 1991 betreffende

inspectie en pedagogische begeleidingsdiensten

Art. 158.In artikel 2, § 2, van het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie en pedagogische begeleidingsdiensten worden de woorden "de psycho-medisch-sociale centra en de psycho-medisch-sociale centra voor buitengewoon onderwijs" vervangen door de woorden "de centra voor leerlingenbegeleiding".

Art. 159.§ 1. In artikel 4, tweede en derde lid, van hetzelfde decreet wordt het woord "PMS-inspectie" vervangen door de woorden "inspectie van de centra". § 2. In hetzelfde artikel, tweede lid, wordt het woord "PMS- centra" vervangen door de woorden "centra voor leerlingenbegeleiding".

Art. 160.Artikel 6 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 6.§ 1. De inspectie van de centra is bevoegd voor : 1° Het leveren van advies over de financierings- of subsidiëringsvoorwaarden bedoeld in artikel 41, 1° tot en met 11°, van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding;2° de controle op de uitvoering van de decretale en reglementaire bepalingen die de centra voor leerlingenbegeleiding moeten naleven;3° nagaan of het beleidsplan of het beleidscontract alle elementen bevat die in artikel 39 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding worden vermeld;4° het toezicht op de toepassing van de taalwetgeving, de hygiëne en de bewoonbaarheid van de lokalen en de kwaliteit van de uitrusting;5° nagaan of het kwaliteitsbeleid voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 97 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding;6° het uitbrengen van beleidsadviezen over de werking van de centra voor leerlingenbegeleiding;7° de voorbereiding en de voortgangscontrole van de doorlichting door de visitatiecommissie;8° het onderzoek van klachten van externen op verzoek van de regering;9° de controle of de contractueel aanvullende opdrachten die het centrum voor leerlingenbegeleiding aanneemt voldoen aan de voorwaarden vermeld in artikel 26 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding;10° alle andere opdrachten die worden toegekend door of krachtens wetten en decreten. § 2. De centra voor leerlingenbegeleiding worden periodiek doorgelicht door een visitatiecommissie. De visitatiecommissie is belast met de controle op de uitvoering van het beleidsplan of het beleidscontract en de controle op het kwaliteitsbeleid.

Van de visitatiecommissie maakt de inspectie deel uit, aangevuld door externen. Daarbij wordt erover gewaakt dat haar leden de psycho-pedagogische, de medische, de paramedische en de sociale discipline vertegenwoordigen.

Bij elke doorlichting worden ook de scholen die tot het werkgebied van het centrum voor leerlingenbegeleiding behoren, betrokken. Hierover worden afspraken gemaakt met de onderwijsinspectie. Na de beëindiging van de procedure voor de doorlichting van een centrum voor leerlingenbegeleiding, ontvangt elke betrokken school een mededeling van de bevindingen die betrekking hebben op haar werking en uitvoering van het beleidsplan of beleidscontract. Deze bevindingen worden op dat ogenblik ook medegedeeld aan de onderwijsinspectie. Het verslag van de doorlichting van een centrum voor leerlingenbegeleiding wordt medegedeeld aan het bestuur van het centrum voor leerlingenbegeleiding en aan de overheid, maar niet aan de betrokken scholen en de onderwijsinspectie.

De regering wijst de externe leden van de visitatiecommissie aan, onder wie minstens één personeelslid van de administratie gezondheidszorg; ze bepaalt tevens de duur van hun aanstelling en hun vergoeding. De regering bepaalt de nadere regels van de werking van de visitatiecommissie en de minimumfrequentie van de doorlichtingen. § 3. Onverminderd de bepalingen van §§ 1 en 2, verleent de inspectie van de centra haar medewerking aan beleidsvoorbereidende en beleidsevaluerende opdrachten op verzoek van de regering. ».

Art. 161.In artikel 7 van hetzelfde decreet wordt § 2 vervangen door wat volgt : « § 2. Van de inspectie van de centra voor leerlingenbegeleiding kunnen deel uitmaken : 1° de personeelsleden van de vrije en officiële centra voor leerlingenbegeleiding en van de centra voor leerlingenbegeleiding van het gemeenschapsonderwijs, die één van de volgende ambten uitoefenen : a) directeur, voorzover hij houder is van het diploma dat toegang verleent tot het ambt van arts of psycho-pedagogisch consulent;b) arts;c) psycho-pedagogisch consulent;d) paramedisch werker;e) maatschappelijk werker;2° de personeelsleden van de begeleidingsdiensten van het gemeenschapsonderwijs en van de gesubsidieerde vrije en officiële centra.»

Art. 162.In artikel 20, § 1, van hetzelfde decreet wordt 6° vervangen door wat volgt : « 6° inspecteur van de centra".

Art. 163.In artikel 37, 4°, van hetzelfde decreet worden de woorden " inspecteur PMS " driemaal vervangen door de woorden "inspecteur van de centra".

Art. 164.In artikel 93 van hetzelfde decreet worden de woorden "psycho- medisch-sociale centra" vervangen door de woorden "centra voor leerlingenbegeleiding".

Art. 165.Artikel 90, § 2, van hetzelfde decreet wordt aangevuld met een punt 15° dat luidt als volgt : « 15° om deel uit te maken van de permanente ondersteuningscellen, de regionale ondersteuningscellen, de pedagogische begeleidingsdiensten en de stuurgroep bedoeld in het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding, op basis van omkaderingsgewichten of met toepassing van de overdrachtsregeling. »

Art. 166.In artikel 94, § 1, 2°, van hetzelfde decreet worden de woorden "betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra" vervangen door de woorden "betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding". Afdeling 6. - Wijzigingen aan het decreet van 23 oktober 1991

betreffende de medezeggenschap in het gesubsidieerd onderwijs

Art. 167.Aan artikel 29, § 2, eerste lid, van het decreet van 23 oktober 1991 betreffende de medezeggenschap in het gesubsidieerd onderwijs, wordt een 5° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 5° de vaststelling en de wijziging van het beleidsplan of het beleidscontract dat de samenwerking regelt tussen de school en het centrum voor leerlingenbegeleiding. » Afdeling 7. - Wijzigingen aan het decreet van 5 april 1995 tot

oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs

Art. 168.In artikel 2, 1°, van het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs, worden de woorden "psycho-medisch- sociale centra" vervangen door "centra voor leerlingenbegeleiding". Afdeling 8. - Wijzigingen aan het decreet van 25 februari 1997

basisonderwijs

Art. 169.Aan artikel 62 van het decreet van 25 februari 1997 basisonderwijs wordt een 10° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 10° een beleidscontract of beleidsplan heeft met een centrum voor leerlingenbegeleiding. » Afdeling 9. - Wijzigingen aan het decreet van 9 april 1992 betreffende

het onderwijs - III

Art. 170.In artikel 2, § 1; artikel 4, § 1, 1°, b; artikel 5, § 4; artikel 16, §§ 1, 2 en 3; artikel 19, § 1, van het decreet van 9 april 1992 betreffende het onderwijs - III, wordt in de verwijzing naar het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra, de woorden "psycho-medisch-sociale centra" vervangen door de woorden "centra voor leerlingenbegeleiding".

Art. 171.In artikel 4, § 1, 1°, van hetzelfde decreet, worden de woorden "psycho-medisch-sociale centra" vervangen door de woorden "centra voor leerlingenbegeleiding".

Art. 172.In artikel 5, § 1, van hetzelfde decreet worden de woorden "het psycho-medisch-sociaal centrum, het pyscho- medisch-sociaal centrum voor buitengewoon onderwijs" vervangen door de woorden "het centrum voor leerlingenbegeleiding".

Art. 173.In artikel 7, laatste lid, van hetzelfde decreet worden de woorden "psycho-medisch-sociale centra" vervangen door de woorden "centra voor leerlingenbegeleiding". HOOFDSTUK XIV. - Opheffingsbepalingen

Art. 174.§ 1. De volgende regelingen worden opgeheven : 1° de wet van 1 april 1960 betreffende psycho-medisch-sociale centra, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr.467 van 1 oktober 1986 en bij de decreten van 5 juli 1989, 21 december 1990, 27 maart 1991, 9 april 1992, 28 april 1993, 15 december 1993, 21 december 1994 en 8 juli 1996; 2° de wet van 21 maart 1964 op het medisch schooltoezicht, gewijzigd bij het decreet van 13 juli 1988;3° artikel 196 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II. § 2. In afwachting van het inwerking treden van de besluiten in uitvoering van dit decreet, blijft de terzake geldende regelgeving, die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet van kracht is, van toepassing. HOOFDSTUK XV. - Overgangsbepalingen Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 175.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : PMS-centra : de psycho-medisch-sociale centra, de psycho-medisch- sociale centra voor buitengewoon onderwijs en het vormingscentrum voor de psycho-medisch-sociale centra van het gemeenschapsonderwijs, bedoeld in de wet van 1 april 1960 betreffende de psycho-medisch-sociale centra.

MST-equipes : de gesubsidieerde equipes voor medisch schooltoezicht, bedoeld in de wet van 21 maart 1964.

Art. 176.De gesubsidieerde MST-equipes worden voor de toepassing van dit hoofdstuk gerangschikt bij een van de volgende onderwijswetten : 1° het gesubsidieerd officieel onderwijs als ze georganiseerd worden door een openbaar bestuur;2° het gesubsidieerd vrij onderwijs als ze georganiseerd worden door een privaatrechtelijke rechtspersoon. Afdeling 2. - Oprichting van de centra

Art. 177.Onverminderd de toepassing van de artikelen 63 en 64, geldt voor een centrum dat wordt opgericht op 1 september 2000 door een bestuur, of de rechtsopvolger ervan, dat in het schooljaar 1999-2000 inrichtende macht was van een PMS-centrum of een MST-equipe, in afwijking van artikel 62 een oprichtingsnorm van 12 000 gewogen leerlingen.

Art. 178.In afwijking van artikel 38 kan een centrum tussen 1 september 1999 en 1 januari 2000 met één of meer scholen een voorlopige overeenkomst sluiten, die de essentiële werkafspraken bepaalt. Deze voorlopige overeenkomst geldt tot 31 augustus 2003.

Art. 179.Het centrum bezorgt het departement uiterlijk op 15 januari 2000 de voorlopige overeenkomsten die het heeft gesloten.

Art. 180.In afwijking van artikel 68 wordt het omkaderingsgewicht van het centrum voor de schooljaren 2000-2001, 2001-2002 en 2002-2003 bepaald op basis van het aantal leerlingen van het werkgebied, geteld op 1 februari 1999. Het departement deelt het omkaderingsgewicht uiterlijk op 15 februari 2000 mee aan elk centrum. Afdeling 3. - Personeelsformatie

Art. 181.Het bestuur stelt voor elk van zijn centra een personeelsformatie vast en deelt die uiterlijk op 1 maart 2000 mee aan het departement.

Art. 182.De personeelsleden die op 31 augustus 2000 in een betrekking benoemd of aangesteld zijn in één van de vacante of niet-vacante ambten of tewerkgesteld zijn in één van de functies uit de linkerkolom, worden op 1 september 2000 geconcordeerd naar het overeenstemmende ambt van de rechterkolom : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Art. 183.§ 1. Tot en met 31 augustus 2003 kan het ambt van paramedisch werker enkel worden uitgeoefend door personeelsleden die op 1 september 2000 werden geconcordeerd naar het ambt van paramedisch werker of door na 1 september 2000 aangestelde personeelsleden in het bezit van een diploma van gegradueerde verpleegkundige. § 2. Tot en met 31 augustus 2003 worden geen ambten van consulent en van psycho-pedagogisch werker ingenomen. § 3. In afwijking van § 2 kunnen ambten van psycho-pedagogisch werker wel worden ingenomen door personeelsleden die op 1 september 2000 werden geconcordeerd naar het ambt van psycho- pedagogisch werker.

Titularissen, of hun tijdelijke vervangers, die het ambt van psycho-pedagogisch werker uitoefenen, kunnen tot en met 31 augustus 2003 onder dezelfde aanwervingsvoorwaarden vervangen worden.

Art. 184.§ 1. Als het centrum een directeur aanstelt die voordien niet belast was met de leiding van een PMS-centrum, een vormingscentrum of een MST- equipe, respectievelijk als directeur of als coördinerend arts, worden de vastbenoemde directeurs van PMS-centra die zijn overgedragen naar het centrum, op de personeelsformatie aangerekend als titularissen van een ambt met omkaderingsgewicht 1,6. § 2. Personeelsleden die overeenkomstig artikel 182 werden geconcordeerd van het ambt van directeur of van directeur van het vormingscentrum naar het ambt van psycho-pedagogisch consulent, kunnen geen aanspraak maken op het omkaderingsgewicht van 0,2, bedoeld in artikel 76.

Art. 185.In afwijking van artikel 48, § 2 kan tot 31 augustus 2003 het centrum een directeur aanstellen of in dienst houden die geen door de regering erkende opleiding leidinggeven heeft genoten.

Art. 186.§ 1. Elk gesubsidieerd PMS-centrum heeft vanaf 1 september 1999 recht op een halftijdse betrekking van opsteller. § 2. Elk gesubsidieerd of gefinancierd PMS-centrum dat in het schooljaar 1998-1999 beschikte over een halftijdse of voltijdse interculturele medewerker, met het statuut van gesubsidieerde contractuele binnen de conventie 8285 van 22 juli 1993 betreffende de tewerkstelling van gesubsidieerde contractuelen in het onderwijs binnen de volgende projecten : 1° binnen het gemeenschapsonderwijs, project 1.8, "ontwikkelen van werkmethodes en werkmiddelen die tegemoet komen aan gedifferentieerde noden inzake PMS-begeleiding van migrantenkinderen"; 2° binnen het gesubsidieerd vrij onderwijs, project 111.3, "ontwikkelen van werkmethodes en werkmiddelen die tegemoet komen aan gedifferentieerde noden inzake PMS-begeleiding van migrantenkinderen"; heeft vanaf 1 september 1999 recht op een betrekking van intercultureel medewerker voor hetzelfde volume. § 3. De gesubsidieerde contractuelen die op 1 februari 1999 ten minste één jaar dienstanciënniteit hebben in functie van opsteller of intercultureel medewerker ingevolge conventie 8285 van 22 juli 1993 betreffende de tewerkstelling van gesubsidieerde contractuelen in het onderwijs, binnen de projecten bedoeld in § 2 en binnen de volgende projecten : 1° binnen het gesubsidieerd officieel onderwijs, project II.2, "bedienden in de PMS-centra"; 2° binnen het gesubsidieerd vrij onderwijs, project III.4, "bedienden in de PMS-centra"; dienen op 1 september 1999 als tijdelijk personeelslid te worden beschouwd in het ambt van opsteller of intercultureel medewerker. § 4. Het PMS-centrum dat de personeelsleden bedoeld in § 3 niet tijdelijk aanstelt op 1 september 1999, verliest het recht op de betrekking van opsteller en/of intercultureel medewerker. § 5. De personeelsleden bedoeld in § 3 die op 1 februari 1999 ten minste twee ononderbroken schooljaren als gesubsidieerde contractueel in de betrokken ambten en de betrokken centra in dienst zijn, worden op hun verzoek vastbenoemd op 1 januari 2000 op voorwaarde dat zij aangesteld zijn in een vacante betrekking.

Art. 187.§ 1. De vastbenoemde personeelsleden van de gefinancierde centra die het ambt van klerk uitoefenen op 31 augustus 2000, worden gerangschikt in afdalende volgorde volgens leeftijd. § 2. De eerste 24 gerangschikte klerken worden beschouwd als boventallig. § 3. Het centrale bestuursorgaan van de gefinancierde centra wijst deze personeelsleden toe aan de gefinancierde centra. § 4. Deze personeelsleden kunnen enkel tijdelijk worden vervangen onder de door de regering te bepalen voorwaarden. § 5. De afdeling 4 van dit hoofdstuk is niet van toepassing op deze personeelsleden. Afdeling 4. - Overdracht van de personeelsleden

Art. 188.De regering bepaalt de wijze waarop de personeelsleden van de PMS-centra, met inbegrip van de gesubsidieerde contractuelen tewerkgesteld bij een PMS-centrum, en de MST-equipes, benoemd, aangesteld of aangeworven, op 31 augustus 2000, op 1 september 2000 kunnen worden overgedragen naar de centra.

De regering kan hierbij rekening houden met : 1° de anciënniteit en de leeftijd van de betrokken personeelsleden;2° de statutaire toestand van de betrokken personeelsleden;3° de relatie tussen de PMS-centra en de MST-equipes enerzijds en de centra en de permanente ondersteuningscellen anderzijds;4° de personeelsformatie van de centra. In de overdrachtsregeling dienen de personeelsleden van de PMS- centra en de MST-equipes op een gelijke wijze te worden behandeld. Hiertoe kan de regering afwijken van de geldende regels inzake : 1° terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, reaffectatie en wedertewerkstelling;2° de voorrangsregelingen voor tijdelijken;3° mutatie;4° affectatie en toewijzing. De overdrachtsregeling kan bepalen dat : 1° bepaalde personeelsleden die niet naar een centrum kunnen worden overgedragen, tijdelijk kunnen worden toegevoegd aan de stuurgroep bedoeld in artikel 199;2° bepaalde personeelsleden die na uitputting van alle mogelijkheden inzake overdracht, reaffectatie en wedertewerkstelling niet kunnen worden tewerkgesteld bij een centrum, de stuurgroep of een permanente ondersteuningscel, kunnen worden wedertewerkgesteld in een project. Dergelijk project wordt middels een convenant gesloten tussen één of meer permanente ondersteuningscellen en de regering.

In de overdrachtsregeling wordt bepaald op welke wijze twee betrekkingen, één in het ambt van paramedisch werker en één in het ambt van maatschappelijk werker, worden toegekend aan een gefinancierd centrum voor de begeleiding van scholen van het gemeenschapsonderwijs die in Duitsland gelegen zijn.

Art. 189.De regering richt vóór 1 januari 2000 overdrachtscommissies op, die instaan voor en toezien op de toepassing van de overdrachtsregeling bedoeld in artikel 188.

Per centrumnet wordt één overdrachtscommissie opgericht. Er kan een overkoepelende overdrachtscommissie worden opgericht.

De overdrachtscommissies zijn paritair samengesteld uit vertegenwoordigers van de bestuursorganen van het gemeenschapsonderwijs of de representatieve verenigingen van de besturen van de gesubsidieerde centra enerzijds, en de representatieve vakorganisaties anderzijds. De regering kan daarenboven ambtenaren aanduiden om te zetelen in deze overdrachtscommissies.

Tegen de beslissingen van deze overdrachtscommissies kan bezwaar worden ingediend. De regering bepaalt de modaliteiten inzake de bezwaarschriften en de nadere werking van de overdrachtscommissies.

Art. 190.§ 1. De personeelsleden van de MST- equipes die worden overgedragen aan een centrum, zijn met ingang van 1 september 2000 tijdelijke personeelsleden op wie het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs of het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra van toepassing is. § 2. De regering bepaalt de voorwaarden waaronder dienstanciënniteit van de personeelsleden bedoeld in § 1 in aanmerking kan worden genomen voor de mogelijke vaste benoeming van deze personeelsleden op 1 januari 2001. Zij kan daarbij afwijken van de regels inzake vacantverklaring en kandidatuurstelling, opgenomen in de decreten bedoeld in § 1. § 3. In afwijking van § 1 kunnen de personeelsleden van de gesubsidieerde MST-equipes afzien van de inschakeling in de decreten bedoeld in § l. In dat geval tonen zij op 1 september 2000 aan dat zij uiterlijk op 31 augustus 2003 voldoen aan voorwaarden gesteld in de collectieve arbeidsovereenkomst inzake brugpensioen die op hen toepasselijk is zij worden overgedragen naar het centrum en blijven verder betaald lastens het werkingsbudget.

Het werkingsbudget van het centrum wordt in voorkomend geval verhoogd met de loonkost voor deze personeelsleden en het omkaderingsgewicht wordt evenredig verminderd.

Art. 191.§ 1. In afwijking van de artikelen 48, § 1, en 49, genieten de personeelsleden van de PMS-centra en de MST-equipes die op 1 september 2000 worden overgedragen met toepassing van artikel 188, overgangsmaatregelen inzake het vereiste bekwaamheidsbewijs voor hun nieuwe ambt zoals bepaald in artikel 182.

De personeelsleden bedoeld in het eerste lid, behouden in hun nieuwe ambt de vroegere salarisschaal, tenzij de salarisschaal in hun nieuwe ambt hoger is en zij over het hiertoe vereiste bekwaamheidsbewijs beschikken. § 2. In afwijking van artikel 48, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs, kunnen de personeelsleden die uiterlijk op 1 januari 2000 tot de proeftijd zijn toegelaten in een selectie- of bevorderingsambt, worden vastbenoemd op 1 september 2000.

Art. 192.De personeelsleden van de PMS-centra en de MST-equipes worden op 1 september 2000 overgedragen met behoud van hun geldelijke anciënniteit.

Art. 193.De tewerkstellingstijd van deeltijdse personeelsleden wordt op l september 2000 afgerond naar het eerst hogere of het eerst lagere vermelde aantal uren, bedoeld in artikel 78.

Dit gebeurt in overleg met het betrokken personeelslid.

Art. 194.In afwijking van artikel 78, § 1, kunnen personeelsleden van MST- equipes die worden overgedragen naar een centrum, tot uiterlijk 31 augustus 2003 tewerkgesteld worden met een tewerkstellingstijd van 30 of 40 %.

Art. 195.De aanvullende vergoeding en andere werkgeversbijdragen bedoeld in de regelgeving betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen blijven voor rekening van de Gemeenschap, op voorwaarde dat genoemde vergoeding en werkgeversbijdragen uiterlijk vanaf 31 augustus 2003 verschuldigd zijn. Afdeling 5. - Overdracht naar de inspectie

Art. 196.§ 1. In afwijking van artikel 7, § 2, 8, § 3, en 22 van het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie en pedagogische begeleidingsdiensten, maken ambtenaren van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap die op 31 augustus 1999 als arts, hoofddeskundige of deskundige belast zijn met de inspectie van de equipes voor medisch schooltoezicht, op 1 september 2000 deel uit van de inspectie van de centra op voorwaarde dat : 1° zij tegen 1 september 1999 schriftelijk hun kandidatuur stellen voor de inspectie;2° er op 1 september 2000 betrekkingen vacant zijn. § 2. Indien zich meer dan één kandidaat aanbiedt voor slechts één vacante betrekking, beslist een door de Vlaamse regering samengestelde commissie. Zij leggen hiertoe een proef af die bestaat uit een mondeling en een schriftelijk gedeelte en die beoordeeld wordt door deze commissie. De commissie draagt, bij een met redenen omklede beslissing, twee kandidaten voor per vacature in de volgorde van hun bekwaamheid. De commissie beslist collegiaal. Bij staking van stemmen beslist de voorzitter.

De commissie wijst in functie van de vacature de pariteitsgroep, bedoeld in artikel 8, § 1 van het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie en pedagogische begeleidingsdiensten, aan tot dewelke de inspecteur bedoeld in § 1, behoort.

In afwijking van de artikelen 29 tot en met 34 van het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie en pedagogische begeleidingsdiensten vervullen deze kandidaten geen proeftijd. Zij worden onmiddellijk met ingang van 1 september 2000 vastbenoemd. Afdeling 6. - Werkingsbudget

Art. 197.In afwijking van artikel 53 van het koninklijk besluit van 13 augustus 1962 tot regeling van de psycho-medisch-sociale centra, wordt het saldo van de werkingstoelagen voor het dienstjaar 1999-2000 vereffend in de maand juli 2000.

Art. 198.In afwijking van artikel 74, 1°, kunnen tot uiterlijk 31 augustus 2003 zelfstandige artsen, die op 31 augustus 2000 een overeenkomst hadden met een PMS-centrum of een MST-equipe, in plaats van aangesteld te worden op de personeelsformatie met een omkaderingsgewicht van 1,6 voor een voltijdse betrekking, betaald worden met het werkingsbudget. Het werkingsbudget van het centrum wordt in voorkomend geval verhoogd voor de betaling van de erelonen van deze arts en het omkaderingsgewicht wordt evenredig verminderd.

De regering bepaalt hiervoor de nadere regels. Afdeling 7. - Tijdelijke stuurgroep

Art. 199.De regering richt tijdelijk een stuurgroep op die de omvorming van de PMS-centra en de MST- equipes tot centra voor leerlingenbegeleiding ondersteunt.

De stuurgroep wordt opgeheven op 31 augustus 2003. De omkaderingsgewichten bedoeld in artikel 202, § 1, worden vanaf 1 september 2003 toegevoegd aan de permanente ondersteuningscellen of aan de pedagogische begeleidingsdiensten a rato van de omkaderingsgewichten bedoeld in artikel 67.

Art. 200.§ 1. De stuurgroep bestaat uit : 1° een voorzitter : de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs;2° een vice-voorzitter : de Vlaamse minister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid;3° 5 leden, voorgedragen door de representatieve groeperingen van besturen van : a) de equipes voor medisch schooltoezicht;b) de psycho-medisch-sociale centra en het vormingscentrum van de psycho-medisch-sociale centra van het gemeenschapsonderwijs. § 2. De representatieve vakverenigingen kunnen ieder een vertegenwoordiger als waarnemer afvaardigen naar de stuurgroep.

Art. 201.De stuurgroep ondersteunt centraal de centra en de pedagogische begeleidingsdiensten bij het ontwerpen van een kwaliteitsbeleid voor de centra en bij het opstellen van beleidscontracten en beleidsplannen en heeft een algemene informatie-opdracht.

Art. 202.§ 1. De stuurgroep wordt aangevuld met 10 personeelsleden.

Vier personeelsleden worden voorgedragen door het Gemeenschapsonderwijs en de representatieve groeperingen van besturen van de gesubsidieerde officieel PMS- centra en MST-equipes en zes door de representatieve verenigingen van besturen van de gesubsidieerde vrije PMS-centra en MST-equipes. De personeelsleden bedoeld in deze paragraaf vertegenwoordigen samen met de personeelsleden bedoeld in artikel 200, § 1, 3° maximum 18 omkaderingsgewichten, waarvan 10,8 omkaderingsgewichten voor de representatieve verenigingen van de besturen van de gesubsidieerde vrije centra en 7,2 omkaderingsgewichten voor het gemeenschapsonderwijs en de representatieve verenigingen van de besturen van de gesubsidieerde officiële centra samen. § 2. Deze personeelsleden coördineren vanuit de pedagogische begeleidingsdiensten of vanuit de permanente ondersteuningscellen de oprichting en implementatie van de centra voor leerlingenbegeleiding.

Art. 203.De regering bepaalt de nadere regels van de samenstelling en de werking van de stuurgroep. Daarbij wordt erover gewaakt dat haar leden de psycho-pedagogische, de medische, de paramedische en de sociale discipline vertegenwoordigen.

Voor de toepassing van artikel 90, § 2, 15°, van het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie en pedagogische begeleidingsdiensten, worden tijdelijke personeelsleden beschouwd als vastbenoemd.

Art. 204.De stuurgroep wordt ondersteund door het departement Onderwijs en het departement Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Ze kan een beroep doen op externe deskundigen. HOOFDSTUK XVII. - Inwerkingtreding

Art. 205.Dit decreet treedt in werking op 1 september 2000, met uitzondering van : 1° artikel 115 dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 1997;2° de artikelen 140 en 157, die uitwerking hebben met ingang van 1 september 1998;3° de artikelen 2, 165 en 199 tot en met 204, die in werking treden op 1 januari 1999;4° de artikelen 57 tot en met 59, 116, 117, 119, 120, 145, 146, 175 tot en met 198, die in werking treden op l september 1999;5° de artikelen 72 tot en met 78, die in werking treden op 1 januari 2000;6° de artikelen 21 en 25, § 2, die in werking treden op 1 september 2001;7° de artikelen 39, 41, 9° en 10°, 61, 65, 66 en 94 tot en met 101, die in werking treden op 1 september 2003. Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 1 december 1998.

De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Financiën, Begroting en Gezondheidsbeleid, Mevr. W. DEMEESTER-DE MEYER De Vlaamse minister van Onderwijs en Ambtenarenzaken, E. BALDEWIJNS _______ Nota (1) Zitting 1998-1999. Stukken. - Ontwerp van decreet, 1160 - nr. 1. - Amendementen, 1160 - nr. 2. - Verslag, 1160 - nr. 3. Amendement, 1160 - Nr. 4. - Amendement, 1160 - Nr. 5.

Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergaderingen van 18 november 1998.

^