Etaamb.openjustice.be
Decreet van 01 maart 2018
gepubliceerd op 22 maart 2018

Decreet betreffende bodembeheer en bodemsanering

bron
waalse overheidsdienst
numac
2018070014
pub.
22/03/2018
prom.
01/03/2018
ELI
eli/decreet/2018/03/01/2018070014/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

1 MAART 2018. - Decreet betreffende bodembeheer en bodemsanering (1)


Het Waals Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen Afdeling 1. - Doelstellingen en toepassingsgebied

Artikel 1.§ 1. De bodem, onlosmakelijk onderdeel van het gemeenschappelijk erfgoed van het Waalse Gewest, vervult vitale functies voor de mens en de ecosystemen, met name voor de productie van voedsel en biomassa, de opslag, de filtratie en de verwerking van verscheidene stoffen.

Het beleid van het Waals Gewest is erop gericht, via een geïntegreerde benadering, de bodemkwaliteit te vrijwaren, de talrijke bedreigingen die de bodems ondergaan te bestrijden, de bodemaantasting te verhelpen en een duurzaam bodemgebruik te bevorderen.

Dit decreet beoogt het vrijwaren en verbeteren van de bodemkwaliteit, het voorkomen van bodemverschraling, van bodemverontreiniging, de identificatie van potentiële verontreinigingsbronnen, de organisatie van de onderzoeken tot vaststelling van het bestaan van een verontreiniging en de bepaling van de modaliteiten voor de sanering van de verontreinigde bodems. § 2. Onverminderd artikel 5 worden uit het toepassingsgebied van dit decreet gehouden : 1° afval dat op de grond is neergelegd of in de bodem is verwerkt waarvan bestanddelen bij een visuele controle duidelijk als los van de grond beschouwd kunnen worden;2° afval dat op de grond is neergelegd of in de bodem is verwerkt, dat niet beantwoordt aan 1° voor zover het gerecycleerd, benut of verwijderd kan worden overeenkomstig de wettelijke en reglementaire bepalingen over de afvalstoffen of die beheerd worden overeenkomstig de wettelijke of reglementaire bepalingen betreffende de afvalstoffen van de ontginningsindustrie. Lid 1 geldt onverminderd de toepassing van dit decreet bij bewezen verontreiniging of bij potentiële verontreiniging aanwezig in de bodem onder bedoelde afvalstoffen.

Lid 1, 2°, geldt onverminderd de toepassing van dit decreet voor de verontreinigingen of vermoedens van verontreinigingen volgend op de benutting.

De Regering kan de nadere regels voor de visuele controle vastleggen en een procedure bepalen om voor iedere persoon te bevestigen dat aan de voorwaarden bedoeld in lid 1, 1° en 2°, voldaan is. Afdeling 2. - Begripsomschrijvingen

Art. 2.Voor de toepassing van dit decreet dient te worden verstaan onder : 1° "bodem" : de oppervlaktelaag van de aardkorst, met inbegrip van de ondergrondse wateren in de zin van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, en de andere bestanddelen en organismen die erin aanwezig zijn;2° "verontreinigende stof" : product, preparatie, stof, chemische verbinding, organisme of micro-organisme die wegens zijn of haar concentratie een verontreiniging vormt en veroorzaakt wordt door menselijke activiteit;3° "bodemverontreiniging" : de aanwezigheid op of in de bodem van verontreinigende stoffen die rechtstreeks of onrechtstreeks nadelig zijn of kunnen zijn voor de bodemkwaliteit;4° "nieuwe bodemverontreiniging" : bodemverontreiniging veroorzaakt door een emissie, een gebeurtenis of een incident die zich voor hebben gedaan te rekenen van 30 april 2007;5° "historische bodemverontreiniging" : bodemverontreiniging veroorzaakt door een emissie, een gebeurtenis of een incident die zich voor hebben gedaan voor 30 april 2007;6° "gemengde bodemverontreiniging" : bodemverontreiniging die, zonder dat enig onderscheid kan worden gemaakt, bestaat uit een nieuwe en een historische bodemverontreiniging;7° "bodemverontreiniging die een ernstige bedreiging vormt" : a) bodemverontreiniging die, rekening houdend met de bodemkenmerken en de functies die de bodem vervult, met de aard, de concentratie en het risico op verspreiding van de aanwezige verontreinigende stoffen een bron van verontreinigende stoffen vormt of zou kunnen vormen die overgedragen kunnen worden op mensen, dieren en planten, waarbij zeker of vermoedelijk schade kan ontstaan voor de veiligheid of de gezondheid van de mens of de kwaliteit van het leefmilieu;b) bodemverontreiniging die schade zou kunnen berokkenen aan de voorraden van tot drinkwater verwerkbaar water;8° "terrein" : de grond zoals hij afgebakend is door een perceel, een deel of meerdere al dan niet gekadastreerde percelen, met inbegrip van de bouwwerken en installaties, opgericht op of in de grond;9° "vervuilde grond" : grond waar de bodemvervuiling aangetoond is;10° "potentieel vervuilde grond" : grond waar bodemvervuiling vermoed wordt, met name wegens de aanwezigheid of het voorvallen, in het verleden, van een omschreven activiteit of installatie die de bodem zou kunnen verontreinigen of wegens het gekend zijn van een bijzonder voorval of de aanwezigheid van afvalstoffen, nog eens bevestigd door onderzoeken uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen van dit decreet;11° "oriëntatieonderzoek" : het onderzoek, uitgevoerd door een deskundige, waarbij beoogd wordt na te gaan, of er van enige bodemvervuiling sprake is en in voorkomend geval een eerste omschrijving en inschatting van de omvang van die vervuiling wordt gegeven;12° "kenmerkenonderzoek" : het onderzoek, uitgevoerd door een deskundige waarbij de bodemvervuiling omschreven en de exacte ligging ervan aangegeven wordt om te oordelen of bodemsanering noodzakelijk is;13° "gecombineerd onderzoek" : het onderzoek, uitgevoerd door een deskundige waarin in één enkel onderzoek de inhoud en de doelstellingen van oriëntatie- en kenmerkenonderzoek gecombineerd worden;14° "bodemsanering" : het behandelen, verwijderen, neutraliseren, immobiliseren en ter plaatse beperken van bodemverontreiniging om het terrein verenigbaar te maken met een bepaald gebruik;15° "veiligheidsmaatregelen" : maatregelen, eveneens in de vorm van beperkingen in de toegang en in het gebruik, uitgezonderd de saneringshandelingen en -werken waarmee de gevolgen van een bodemverontreiniging beheersbaar worden gemaakt of het ontstaan ervan voorkomen wordt;16° "opvolgingsmaatregelen" : maatregelen die de verplichtinghouder dient te nemen om zich ervan te vergewissen, dat de risico's tijdens het uitvoeren van de verplichtingen bedoeld in artikel 19 beheerst worden, met inbegrip van de uitvoering van de bodemsanerende handelingen en werken;17° "best beschikbare technieken" : de best beschikbare technieken, zoals omschreven in artikel 1, 19°, van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, toegepast op bodembeheer, die voorzien in een duurzame sanering op basis van indicatoren omschreven op leefmilieu-, economisch en maatschappelijk vlak;18° "administratie" : de administratieve dienst, aangewezen door de Regering;19° "met het toezicht belaste ambtenaar" : de ambtenaar, daartoe aangewezen door de Regering;20° "SPAQuE" : de "Société publique d'aide à la qualité de l'environnement", bedoeld in artikel 22, § 2, van de wet van 2 april 1962 betreffende de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij en de gewestelijke investeringsmaatschappijen;21° "deskundige" : deskundige in het beheer van verontreinigde bodems voor de uitvoering van de opdrachten bedoeld in dit decreet;22° "achtergrondconcentratie" : omgevingsconcentratie van een polluent in de bodem;de omgevingsconcentraties kunnen wijzen op natuurlijke geologische variaties of op de invloed van een veralgemeende landbouw-, industriële of stedelijke activiteit; 23° « drempelwaarde » : concentratie aan verontreinigende stoffen die overeenstemt met een niveau boven welk : - een kenmerkenonderzoek wordt ondernomen; - een sanering wordt ondernomen in het geval van een nieuwe verontreiniging; - en een sanering wordt ondernomen wanneer er een ernstige bedreiging bestaat in het kader van een historische verontreiniging; 24° « bijzondere waarde » : de concentratie in de bodem van één of meerdere bepaalde verontreinigende stoffen, vastgesteld na een oriënteringsonderzoek, een kenmerkenonderzoek een gecombineerd onderzoek of een sanering, die een residuele verontreiniging vormt, vastgelegd in het bodemcontrolecertificaat;25° « bodemcontrolecertificaat » : certificaat waarvan de Regering de minimuminhoud vastlegt, in voorkomend geval per type procedure, en dat de beslissing inhoudt waarbij is vastgesteld dat een terrein het voorwerp heeft uitgemaakt van een oriënteringsonderzoek, een kenmerkenonderzoek, een gecombineerd onderzoek, saneringshandelingen en -werken, een onmiddellijke beheersmaatregel of saneringshandelingen en -werken toevertrouwd aan de SPAQuE en dat de gemeten polluentenconcentraties voldoen aan de voorschriften van dit decreet en de desbetreffende uitvoeringsbesluiten;26° « Wetboek » : Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling;27° « afstand » : elke translatieve, constitutieve, declaratieve of abdicatieve handeling betreffende een zakelijk recht, de verlenging ervan alsook de opbouw, overdracht of verlenging van persoonlijke rechten van meer dan negen jaar, met inbegrip van de onroerende leasing en de vermogensinbrengen en -overdrachten in de vennootschap, met uitsluiting van de door de Regering opgesomde handelingen met een familiaal karakter;28° "ISSeP" : het « Institut scientifique de service public » (Openbaar wetenschappelijk instituut), opgericht bij het decreet van 7 juni 1990, inzonderheid op artikel 4, § 3, gewijzigd bij het decreet van 9 april 1998;29° « laboratorium » : het laboratorium, erkend om de analyses bepaald bij dit decreet uit te voeren;30° bodembeheersovereenkomst : overeenkomst, gesloten tussen het Waalse Gewest en één of meerdre natuurlijke of rechtspersonen die ertoe beoogt een investerings- en saneringsprogramma vast te leggen met de lijst, de prioriteit en de data van de tenuitvoerlegging van de onderzoeken en saneringen die de betrokken personen beloven in acht te nemen;31° « herstelplan » : een van de volgende elemnten : a) het saneringsplan zoals bedoeld in artikel 7, § 3, van het decreet van 25 juli 1991 betreffende de belasting op de afvalstoffen in het Waalse Gewest of in artikel 35, § 2, van het fiscaal decreet van 22 maart 2007 tot bevordering van afvalpreventie en -valorisatie in het Waalse Gewest voor wijziging ervan bij het decreet van 5 december 2008 betreffende het bodembeheer; b) het tenuitvoerleggingsplan om het herstel in oorspronkelijke staat uit te voeren in e zin van artikel 43 van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen of in de artikelen D.157, D.159 en D.163 van Boek I van het Milieuwetboek; c) het saneringsplan bedoeld in artikel 116, § 1; d) het plan voor herstel in oorspronkelijke staat bedoeld in artikel 71 van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning of in artikel D.149 van boek I van het Milieuwetboek; e) de omtrek van de herin te richten locatie, ingediend voor 1 juni 2017 zoals aangenomen door de Regering in de zin van de artikelen 167 of 182 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Patrimonium en Energie en waarvoor een document afgeleverd door de administratie het bijzonder bestek voor de herinrichtingswerken goedkeurt;32° « uitbater » : de uitbater in de zin van artikel 1, 8°, van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;33° « installaties of activiteiten die een risico inhouden voor de bodem » : ingedeelde installaties en activiteiten die geacht worden een milieu-impact te hebben op de bodem met een mogelijke verontreiniging tot gevolg;34° "mandataris" : iedere persoon, niet noodzakelijk een deskundige of een verplichtinghouder, behoorlijk gemandateerd door één of meerdere verplichtinghouders om als aanspreekpunt op te treden in de relaties met de administratie;35° "opvullingen" : volume aarde of vaste speciën die de mens op een terrein heeft opgehoopt, waardoor de topografie ervan gewijzigd is of die ertoe bestemd is andere aarde of vaste speciën te vervangen zonder de topgrafie van de plaats noodzakelijkerwijs te wijzigen;36° « wijziging van de grondinneming met een impact op het bodembeheer" : wijziging van de grondoppervlakte of herinrichting van de grond wegens handelingen of werken die een belemmering of een extreme moeilijkheid vormen voor onderzoekingen, analyses of saneringshandelingen en werken met betrekking tot een bodemverontreiniging die vastgesteld is op het terrein of in de onmiddellijke nabijheid ervan gelegen is;37° "afvalstoffen verwerkt in de bodem" : afvalstoffen in de zin van artikel 2, 1°, van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen die geheel of gedeeltelijk in de bodem ingegraven zijn;38° "onmiddellijke beheersmaatregelen" : maatregelen gevolgd door een deskundige met het oog op het voorkomen of verminderen van de onmiddellijke gevaren en risico's en op het verwijderen van de bodemverontreiniging;39° « verplichtinghouder » : de houder(s) verantwoordelijk voor één of meerdere verplichtingen vernoemd in artikel 19, lid 1. Afdeling 3. - Voorkoming en voorlichting

Art. 3.Iedere persoon is ertoe gehouden, de passende maatregelen te treffen om de bodem te vrijwaren en iedere nieuwe bodemverontreiniging te voorkomen.

Art. 4.Om de bodem te beschermen en er een duurzame en milieuvriendelijke benutting van te garanderen, de kwaliteit ervan te vrijwaren en te herstellen en de erop inwerkende processen van afbraak en aantasting te voorkomen, kan de Regering de nodige maatregelen treffen om het volgende te reglementeren en te organiseren : 1° het beheer van de gronden en andere in de bodem verwerkte stoffen;2° de benutting van de organische stoffen of meststoffen voor de spreiding met name in het kader van landbouwactiviteiten of van stoffen of substanties die deel uitmaken van de samenstelling ervan;3° het beheer van werken die schade zouden kunnen berokkenen aan de bodemkwaliteit. Daartoe kan zij volgende maatregelen treffen : 1° de monsternemings- en analysemethodes voor die stoffen of substanties en voor de bodems vaststellen;2° laboratoria of deskundigen erkennen volgens de door haar bepaalde regels;3° andere dienstverleners of interveniënten erkennen volgens de door haar bepaalde regels;4° verplichtingen opleggen inzake rapportage, mededeling van gegevens en een authentieke databank oprichten;5° de spreiding van organische stoffen of meststoffen voor de spreiding in het kader van bepaalde activiteiten op sommige percelen verbieden of inperken volgens een door haar bepaalde procedure;6° onder de door haar vastgestelde voorwaarden bepaalde gebruiksvormen van de bodem en de aanwending van de organische stoffen of meststoffen voor de spreiding met name in het kader van landbouwactiviteiten reglementeren volgens bepaalde modi voor gebruik van de bodem en benutting, met inbegrip van een benuttingscertificaat, een registratiecertificaat of het certificaat van een administratieve overheid;7° tegen de door haar vastgestelde voorwaarden en volgens de door haar bepaalde procedureregels, een verbod, nadere regels of een beperking opleggen voor de invoering in het Waalse Gewest van organische stoffen of meststoffen voor de spreiding in het kader van landbouwactiviteiten uit andere staten of gewesten wanneer zij vaststelt dat de absorptiecapaciteit van de bodems in het hele Waalse Gewest of een deel ervan overschreden is;8° het beheer organiseren van de organische stoffen, met inbegrip van hun gedifferentieerde benutting in functie van hun kenmerken en de kenmerken van de ontvangende milieus;9° de installatie, het gebruik, het onderhoud en de controle van de reservoirs reglementeren. Eenieder die een bodem wijzigt of uitbaat waakt erover, de erosie die de bodemkwaliteit op lange termijn zou kunnen bedreigen, te voorkomen door passende landbouw- en uitbatingstechnieken zoals een erosiebestrijdende inrichting van de percelen, erosiebestrijdende teelttechnieken en gewasrotatie.

Art. 5.§ 1. De Regering voorziet in het gedifferentieerd beheer van de gronden in functie van hun kwaliteit en oorsprong, en in functie van de kenmerken en de soorten benutting van de ontvangende milieus.

Zij bepaalt de verantwoordelijkheden in het beheer van de gronden en in het voltooien van de procedures.

Elke grondbeweging en -benutting vereist een voorafgaandelijke kwaliteitscontrole en een certificering van die controle, en wordt traceerbaar gemaakt. De Regering stelt er de voorwaarden en nadere regels van vast; zij bepaalt de eventuele uitzonderingen.

De gegevens betreffende de bodem- en grondkwaliteit, ingezameld ter uitvoering van dit artikel, worden ingevoerd in de databank ondergrond. § 2. Er wordt een dossierrecht geheven voor elk dossier inzake grondbeheer dat onderworpen wordt aan de certificering voor kwaliteitscontrole en voor elke grondbeweging die aan een kennisgeving wordt onderworpen.

De Regering benadert de nadere berekenings- en inningsregels voor het dossierrecht, en de eventuele vrijstellingen.

Het dossierrecht omvat : 1° het bedrag dat de administratieve kosten dekt, geïnd door de administratie of in haar opdracht, en waarvan de opbrengst gestort wordt in het fonds voor afvalstoffenbeheer, opgericht in de ontvangsten- en de algemene uitgavenbegroting van het Waalse Gewest;2° het bedrag geïnd door een concessiehouder ter uitvoering van een concessiecontract, gesloten overeenkomstig § 3 ter dekking van de vergoeding van de dienst. § 3. De certificering van de kwaliteitscontrole en de opvolging van het grondbeheer worden door de administratie of onder haar controle uitgevoerd.

De Regering kan volgende activiteiten in delegatie geven onder de vorm van één of meerdere concessies van openbare diensten : 1° de uitvoering van de traceerbaarheid van de gronden, met inbegrip van de noodzakelijke verificatieverrichtingen in dit verband, evenals de toelating voor grondbewegingen;2° de certificering van de kwaliteitscontrole van de gronden, met inbegrip van de verificatieverrichtingen die daarvoor noodzakelijk zijn;3° de inzameling en de verwerking van gegevens uit de activiteiten bedoeld in 1° en 2° en de overdracht ervan naar de databank bodemtoestand;4° de inning van de dossierrechten voor haar rekening en voor rekening van de administratie, met inbegrip van de uitoefening van een controle op de storting van die bedragen;5° de ontwikkeling van de informatica-instrumenten en de databanken nodig voor het beheer van de activiteiten bedoeld in 1° tot 4°, en voor de opvolging van het beheer van de gronden in het algemeen;6° de mededeling van informatie over het beheer van de gronden;7° alle andere opvolgings-, adviserings- en rapportageactiviteiten in verband met het grondbeheer. De Regering bepaalt de voorwaarden waaraan de concessiehouder dient te voldoen, rekening houdend met volgende minimumvereisten : 1° garanties geven inzake onpartijdigheid en niet-bestaan van belangenconflicten;2° niet rechtstreeks betrokken zijn bij de verrichtingen voor de productie, de kwaliteitscontrole of het beheer van gronden en, in voorkomend geval, andere stoffen bedoeld in § 5;3° beschikken over voldoende middelen om zijn activiteiten uit te voeren;4° onder de stichters en de personen die voor de concessiehouder verbintenissen mogen aangaan, enkel personen tellen die hun burgerlijke en politieke rechten genieten en niet zijn veroordeeld voor inbreuken op de leefmilieuwetgeving in de Europese Unie;5° gevestigd zijn op het grondgebied van het Waals Gewest en het taalgebruik eerbiedigen in elke relatie met de administratie en de personen die betrokken zijn bij het grondbeheer in het Waalse Gewest;6° op homogene wijze het gehele Waalse grondgebied dekken en gelijke en niet-discriminerende voorwaarden toepassen;7° een zekerheid stellen zodat het Gewest een waarborg krijgt inzake de zorgvuldige uitvoering van de activiteiten;8° gedekt zijn door een aansprakelijkheidsverzekerinsgcontract voor de gezamenlijke in concessie gegeven activiteiten. De Waalse Regering stelt vast : 1° de minimumregels inzake goed bestuur en transparantie die in acht te nemen zijn in het kader van de relaties van de concessiehouder met het gezag, met name de handelingen en documenten die voorafgaandelijk ter goedkeuring aan de administratie worden voorgelegd;2° de minimumregels inzake goed bestuur die in acht te nemen zijn ten opzichte van de verschillende betrokken partijen;3° de juridische en technische minimumvoorwaarden waarin de in concessie gegeven functionele activiteiten worden georganiseerd;4° de informatieverplichtingen ten opzichte van de administratie, de gebruikers en de betrokken partijen, evenals de nadere regels voor het overmaken of ter beschikking stellen van informatie en de termijnen;5° de financieringsregels voor de functionele activiteiten via de dossierrechten, en de verplichtingen inzake transparantie voor de financiering van de activiteiten en de kosten;6° de regels en de nadere regels inzake openstaande beroepen tegen de beslissingen van de concessiehouder. § 4. Er wordt een platform opgericht voor technische dialoog en overleg tussen de verschillende partijen, betrokken bij grondbeheer.

De samenstelling en de organisatie van het platform worden door de Regering in nadere regels vastgelegd.

Het platform brengt advies uit over ieder vraagstuk in verband met het grondbeheer dat het van de Minister, de administratie, de concessiehouder bedoeld in § 3 of ten minste één vijfde van zijn leden voorgelegd krijgt. § 5. De Regering kan de toepassing van het geheel of van een deel van de bepalingen van de §§ 1 tot 4 uitbreiden naar andere stoffen die op of in de bodems benut kunnen worden en een kwaliteitscontrole en een traceerbaarheid vereisen.

Art. 6.De uitbater en degene die een terrein bewaakt die voorwerp zijn van vervuiling met een concentratie die de criteria vastgesteld in de artikelen 53 tot 55 te boven gaat, zijn ertoe gehouden, als ze geïnformeerd zijn over de aanwezigheid van die verontreinigende stoffen, de ambtenaar belast met het toezicht onverwijld in te lichten, evenals het gemeentecollege van de betrokken gemeente(n).

Hij heeft eveneens de verplichting om de ambtenaar belast met het toezicht, evenals de eigenaar en de betrokken gemeente(n), zodra hij geïnformeerd wordt, kennis te geven van elk risico op verplaatsing van de verontreiniging buiten het terrein.

Lid één is niet van toepassing als de informatie over de aanwezigheid van verontreinigende stoffen voortvloeit uit ofwel : 1° een bodemanalyse die strikt is uitgevoerd met als doel het verbeteren van de wetenschappelijke kennis over de bodemkwaliteit op het grondgebied;2° een bodemanalyse die strikt ertoe bestemd is de leefmilieukwaliteit of de vruchtbaarheid van landbouwgronden, bewerkte tuinen of potentieel bewerkbare gronden;3° een analyse van gronden, uitgevoerd in het kader van maatregelen voor gedifferentieerd beheer van de gronden overeenkomstig artikel 5. Afdeling 4. - Onteigening en lasten

Art. 7.Op eigen initiatief of op vraag van de verplichtinghouder kan de Regering overgaan tot onteigening ten algemenen nutte van de onroerende goederen voor de uitvoering van de saneringshandelingen en -werken op het terrein.

Art. 8.§ 1. De gronden die het voorwerp uitmaken van onderzoeks-, veiligheids-, opvolgings- of saneringsmaatregelen, evenals de naburige goederen, ondergaan de lasten noodzakelijk voor de goede afloop ervan, met inbegrip van de toegang, de gebruiksbeperkingen, de uitvoering of de instandhouding van bouwwerken, handelingen en werken.

De Regering legt de nadere regels vast voor de toepassing van de lasten bedoeld in lid één.

De eigenaars en bezetters van die naburige goederen worden vooraf ingelicht over de uitvoering van die maatregelen, volgens de nadere regels omschreven door de Regering.

De uitoefening van dat prerogatief houdt in dat in voorkomend geval de schade aan de naburige goederen veroorzaakt door die interventies ongedaan wordt gemaakt. § 2. Om de opdrachten inzake inventaris of onderzoekingen, die haar worden toevertrouwd ter uitvoering van dit decreet, te verrichten, is de SPAQuE gemachtigd om tegen de door de Regering vastgestelde voorwaarden één of meerdere al dan niet gekadastreerde percelen, en de buitenkanten ervan, te betreden om er de onderzoeken, analyses en monsternames te verrichten, al dan niet vergezeld door deskundigen of gespecialiseerde ondernemingen.

Daartoe en desnoods kan de SPAQuE het optreden van de openbare macht vorderen. § 3. Als het betrokken perceel of de betrokken percelen ingenomen worden door een woonst, en in afwezigheid van de bewoner, wordt door de leidend ambtenaar van bedoelde administratie machtiging gevraagd aan de bevoegde rechtbank. § 4. Er is geen vergoeding verschuldigd aan de houders van zakelijke of persoonlijke rechten op die goederen, behalve hun beroep tegen de verantwoordelijke. HOOFDSTUK II. - Waarden, register van de bodemconcentraties en databank Afdeling 1. - Waarden

Art. 9.Onverminderd de bijzondere waarden bepaalt bijlage 1 bij dit decreet de drempelwaarden, en het toepassingsgebied ervan al naar gelang van de huidige of toekomstige feitelijke en rechtstoestand, volgens het type gebruik van het terrein zoals bepaald in bijlagen 2 en 3 bij dit decreet.

De Regering is bevoegd om de bijlagen 1, 2 en 3 aan te vullen en te wijzigen, mits motivering. De besluiten genomen krachtens dit lid zullen ophouden uitwerking te hebben als ze niet bij decreet zijn bevestigd binnen een termijn van twaalf maanden na bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.

In afwijking van het eerste lid is het type natuurlijk gebruik van toepassing op de terreinen gelegen in een Natura 2000-locatie en op de terreinen die in aanmerking komen voor een beschermingsstatuut in de zin van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud en is het type landbouwkundig gebruik van toepassing op de terreinen gelegen in een preventiegebied van een grondwaterwinning bepaald krachtens artikel R.156 van boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt.

Indien noch dit decreet noch de Regering de drempelwaarde betreffende een vervuilende stof overeenkomstig het eerste lid hebben vastgelegd, kan de administratie ze in haar in artikel 44 of in voorkomend geval in artikel 50 bedoelde beslissing vastleggen na advies van de door de Waalse Regering aangewezen instanties. Afdeling 2. - Bodemconcentraties

Art. 10.De gewestelijke kaart van de bodemconcentraties wordt door de administratie opgemaakt en bijgewerkt op basis van de beste beschikbare gegevens, met inbegrip van de gegevens die door de deskundigen verstrekt worden in het kader van de oriënterings- of kenmerkenonderzoeken.

Die kaart wordt ter inzage van het publiek gelegd.

Bij gebreke van kaart bedoeld in lid één, kan de deskundige eventuele bodemconcentraties voorstellen overeenkomstig de artikelen 43, 49, 52 en 69. Afdeling 3. - Databank ondergrond

Art. 11.§ 1. De databank ondergrond wordt door de administratie geleidelijk opgesteld en beheerd.

De administratie is de verantwoordelijke voor de verwerking in de zin van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.

De administratie stelt een jaarverslag op, dat aan de Regering wordt overgemaakt, die het dan overmaakt aan de voorzitter van het Waals Parlement. § 2. De databank ondergrond neemt voor elk al dan niet gekadastreerd perceel de gegevens die bij de administratie beschikbaar zijn zoals bedoeld in artikel 12 op.

De gegevens van de databank ondergrond worden bewaard indien ze relevant blijken te zijn. § 3. De administratie zorgt voor de verspreiding in elektronische vorm van de gegevens bedoeld in artikel 12, §§ 2 tot 4, als actieve informatie in de zin van Titel I van Deel III van Boek I van het Milieuwetboek. De verspreiding gebeurt via de Portaalsite Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst. De Regering stelt de nadere regels vast volgens welke deze verspreiding uitgevoerd wordt.

De administratie verschaft toegang aan iedere persoon tot de gegevens bedoeld in artikel 12, §§ 2 tot 4, die niet beschikbaar zijn in elektronische vorm. De Regering legt de nadere toegangsregels vast overeenkomstig Titel I van Deel III van Boek I van het Milieuwetboek.

Iedere persoon heeft toegang tot de gegevens bedoeld in artikel 12, § 3, middels zijn identificatie volgens de nadere regels vastgesteld door de Regering.

Art. 12.§ 1. Voor elk al dan niet gekadastreerd perceel neemt de databank ondergrond de gegevens op waarover de administratie beschikt volgens de categorieën bedoeld in de paragrafen 2 tot 4.

De gegevens vervat in de databank ondergrond maakt duidelijk, tot welke categorie ze behoren.

Onverminderd artikel 75, § 3, gelden de gegevens bedoeld in §§ 2 en 3, opgenomen in de databank, tot het tegendeel wordt bewezen. § 2. De gegevens uit de eerste categorie hebben betrekking op : 1° de percelen waarvoor een machtiging die een installatie of een activiteit beoogt met een risico voor de bodem is uitgereikt in het kader van een administratieve ordehandhaving; 2° de percelen die een bodemverontreiniging zouden kunnen vertonen, vermeld in de processen-verbaal van vaststelling van een overtreding en de bezoekverslagen opgesteld door de personeelsleden aangewezen krachtens artikel D.140 van Boek I van het Milieuwetboek of door de personeelsleden aangewezen bij de bepalingen bedoeld in artikel D.138 van Boek I van het Milieuwetboek voor wijziging ervan bij het decreet van 27 mei 2004 tot invoering van Boek I van het Milieuwetboek; 3° de percelen vallend onder een vervuild of potentieel vervuild terrein;4° de percelen die een residuele vervuiling vertonen na afloop van de uitvoering van een herstelplan dat het voorwerp uitmaakt van een goedgekeurde plaatsomschrijving;5° de bodemcontrolecertificaten;6° de gegevens en documenten uitgebracht overeenkomstig artikel 5;7° de refertes van de machtigingen tot uitbating en milieuvergunningen met betrekking tot de installaties en activiteiten die een risico inhouden voor de bodem;8° de refertes van de herstelplannen;9° de documenten die de zorgvuldige uitvoering van een sanering overeenkomstig een herstelplan bewijzen;10° de beslissingen van de administratie over de gegevens bedoeld in paragraaf 3;11° de beslissingen van de Regering bedoeld in de artikelen 79 en 81. § 3. De gegevens uit de tweede categorie hebben betrekking op : 1° de oriëntatieonderzoeken;2° de kenmerkenonderzoeken;3° de gecombineerde onderzoeken;4° de saneringsprojecten;5° de eindbeoordelingen van de saneringshandelingen en -werken bedoeld in artikel 71;6° de gegevens met betrekking tot de uitvoering van aanvullende werken bedoeld in artikel 71;7° de veiligheidsmaatregelen;8° de opvolgingsmaatregelen;9° de gegevens ingezameld in het kader van de onmiddellijke beheersmaatregelen bedoeld in artikel 80. § 4. De gegevens uit de derde categorie omvatten alle gegevens van strikt indicatieve aard die betrekking hebben op een bepaald perceel en die ten opzichte van de genererende feiten bedoeld in de artikelen 23 tot 27 niet de verplichtingen bedoeld in artikel 19 doen ontstaan.

Het informatieve karakter van die gegevens wordt als dusdanig duidelijk vermeld.

De categorie bedoeld in lid 1 omvat : 1° de gegevens die betrekking hebben op de percelen, geïnventariseerd in het kader van onderzoeken of onderzoekingen die vaststellen dat ze installaties of activiteiten die een risico inhouden voor de bodem, ontvangen hebben of kunnen hebben.Als dusdanig worden de voormalige activiteiten of installaties geacht die gevaarlijke stoffen met een potentiële impact op de bodem hebben kunnen gebruiken; 2° de vermelding van de aanwezigheid van opgehoogde aarde op bedoeld terrein;3° de gegevens medegedeeld krachtens artikel 6 of medegedeeld op initiatief van de gemeentelijke overheden. De Waalse Regering bepaalt de nadere regels volgens welke die gegevens een voldoende betrouwbaar vermoeden van vervuiling kunnen vormen om geval per geval toegewezen te worden aan de eerste categorie bedoeld in § 2.

Art. 13.§ 1. Er staat voor eenieder, volgens nadere regels voorzien door de Regering, een recht open tot rechtzetting van de gegevens vervat in de databank ondergrond. De uitoefening van dat recht heeft geen beperking in de tijd. § 2. De percelen waarvan de gegevens het voorwerp hebben uitgemaakt van een aanvraag tot rechtzetting worden voorzien van een dienovereenkomstige melding in de databank ondergrond.

De verplichtingen ontstaan uit de artikelen 23 tot 27 voortvloeiend uit gegevens van de databank over de toestand ondergrond worden niet opgeschort wegens de aanvraag tot rechtzetting voor betrokken perceel, behalve in de gevallen bepaald door de Regering.

Art. 14.§ 1. Er wordt een beheers- en toezichtcomité van de databank ondergrond opgericht, hierna het Comité genoemd. Het Comité wordt ermee belast te waken over en bij te dragen tot de doeltreffende en veilige werking van de databank ondergrond. Daartoe bestaat zijn opdracht erin : 1° de werking en de benutting van de databank ondergrond te controleren met inbegrip van de aanvragen tot rechtzetting bedoeld in artikel 13;2° ter attentie van de Minister bevoegd voor Leefmilieu suggesties te formuleren over de opportuniteit om het uitgevoerde systeem te wijzigen met betrekking tot de inachtneming van het zorgvuldig gebruik van de gegevens opgenomen in de databank. § 2. Het Comité bestaat uit zes leden, aangewezen door de Regering met volgende verdeling : 1° één vertegenwoordiger van de Minister van Leefmilieu, die het voorzitterschap waarneemt;2° twee vertegenwoordigers van het Operationeel Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst;3° twee vertegenwoordigers van het Operationeel Directoraat-generaal Ruimtelijke Ordening, Huisvesting, Erfgoed en Energie van de Waalse Overheidsdienst;4° één vertegenwoordiger van de SPAQuE. De Regering kan de samenstelling van het comité verder aanvullen. § 3. De Regering bepaalt de modaliteiten voor de werking van het beheerscomité en bepaalt zijn opdrachten nader.

Het Comité legt zijn huishoudelijk reglement ter goedkeuring aan de Regering voor.

Art. 15.§ 1. De administratie zamelt bij de referentiebronnen die over de nodige gegevens beschikken in het kader van hun activiteiten, die gegevens in nodig voor de invulling van de databank ondergrond.

Elke referentiebron maakt de administratie de gegevens over die ze bezit volgens de technische regels opgenomen in een protocol dat de administratie samen met de referentiebron ondertekend heeft. Het overmaken van die gegevens maakt een eenduidige aanwijzing van de betrokken percelen en een toewijzing tot een categorie waarvan die gegevens deel zouden moeten uitmaken, mogelijk.

De Regering stelt de minimuminhoud van het protocol vast. § 2. De referentiebronnen zijn : 1° de administratie voor wat betreft de gegevens bedoeld in artikel 12, §§ 2, 3 en 4;2° de SPAQuE voor wat betreft de gegevens bedoeld in artikel 12, §§ 2, 3°, 4°, 5°, 9°, 10° en § 4;3° de autoriteiten die de herstelplannen goedkeuren en beheren voor wat betreft de gegevens bedoeld in artikel 12, § 2, 9° en 10° ;4° de krachtens artikel 5 aangewezen concessiehouder voor wat betreft de gegevens bedoeld in artikel 12, § 2, 6°. § 3. De autoriteit die betrokken partij is bij een gerechtelijke procedure of een betwisting maakt de administratie, zodra deze uitgesproken zijn, een afschrift over van de vonnissen en arresten in verband met de bodemverontreinigingen. § 4. De Regering stelt de minimuminhoud van het protocol bedoeld in § 1 vast en legt de nadere regels vast volgens welke de referentiebronnen en autoriteiten waarvan sprake in §§ 2 en 3 de gegevens aan de administratie verstrekken.

De Regering legt de nadere regels vast voor de invoering van gegevens in, en het beheer van de databank ondergond, alsook voor het aanmaken van het cartografisch informatiemateriaal van de databank ondergrond.

Art. 16.Nadat de administratie de gegevens heeft laten opnemen in de databank ondergrond, maakt ze jaarlijks ter informatie een samenvatting van de relevante gegevens aan de betrokken gemeenten over.

De Regering stelt de nadere regels vast volgens welke de houders van zakelijke rechten of de uitbaters voor de terreinen die hen betreffen ingelicht worden over de opname van gegevens in de databank ondergrond.

Art. 17.§ 1. De Administratie verstrekt bij aangetekend schrijven of per e-mail een eensluidend verklaard uittreksel van de databank ondergrond aan elke persoon die erom verzoekt.

Het eensluidend verklaard uittreksel wordt bij aangetekend schrijven of per e-mail verstrekt mits betaling van een dossierrecht gestort aan het "Fonds pour la protection de l'Environnement "(Fonds Leefmilieubescherming), "section Protection des sols" (Afdeling Bodembescherming), bedoeld in artikel D.170, § 1, van Boek I van het Milieuwetboek.

De Regering bepaalt de geldigheidsduur, de modaliteiten voor de aanvraag en de afgifte van het eensluidend verklaard uittreksel van de databank ondergrond alsook de modaliteiten voor de inning van de dossiersrechten.

Er wordt een eensluidend uittreksel verstrekt voor elk beoogd, al dan niet gekadastreerd perceel.

In het geval dat de databank ondergrond geen enkel gegeven bevat voor het betrokken perceel, wordt dit uitdrukkelijk vermeld in het eensluidend verklaard uittreksel van de databank. § 2. Het bedrag van het dossierrecht voor de afgifte van het eenvormig uittreksel wordt volgens onderstaande formule berekend : "M = A + [(N-1) x B]" Waarbij : 1° « M het dossierrecht is »;2° "A = 30 euro";3° "N het aantal al dan niet gekadastreerde percelen is betreffende hetzelfde goed dat het voorwerp uitmaakt van éénzelfde aanvraag";4° "B = 10 euros". Wanneer een aanvraag minstens één niet gekadastreerd perceel beoogt, wordt het bedrag van het dossierrecht vermeerderd met 100 euro.

Indien het eensluidend verklaard uittreksel per aangetekend schrijven wordt afgegeven, wordt het dossierrecht met 10 euro vermeerderd.

Het bedrag van het dossierrecht wordt beperkt tot maximum 320 euro.

Eénzelfde aanvraag wordt beperkt tot maximum 80 al dan niet gekadastreerde percelen. Bij een hoger aantal wordt de aanvraag onderworpen aan een voorafgaandelijke goedkeuring volgens de nadere regels bepaald door de Regering. Afdeling 4. - Waalse code van goede praktijken en Waals compendium van

methodes voor monsternemingen en analyses

Art. 18.§ 1. De Regering neemt minimumregels aan voor technische procedures met betrekking tot : 1° het oriëntatie-, kenmerken- en risico-onderzoek;2° het saneringsproject;3° de eindbeoordeling. Aan de minimumregels bedoeld in lid 1 wordt een Waalse code van goede praktijken (Franse afkorting : CWBP) toegevoegd, opgemaakt in de vorm van referentiehandleidingen.

De Waalse code van goede praktijken heeft een indicatieve waarde en beoogt de kwaliteit van het deskundigenproces te waarborgen. Hij bevat criteria waarmee de deskundige kan verantwoorden en waarborgen dat de alternatieve methodologieën die hij voorstelt een gelijkwaardig informatieniveau en een gelijkwaardige informatiekwaliteit bezitten.

De minimumregels bedoeld in lid 1 en de Waalse code van goede praktijken bevatten specifieke en vereenvoudigde technische procedures voor wat betreft de onderzoekingen en analyses van de risico's in verband met aardeophogingen. Ze kunnen eveneens methodologieën bevatten in verband met de bodembescherming, de bestrijding en het herstel van bodemkwaliteitsaantastingen. § 2. De Regering neemt de minimumregels aan voor methodes inzake afneming en monsterneming, bewaring, voorbehandeling en analyse van de monsters alsook de analytische procedures tot bepaling van de gehalten aan verontreinigende stoffen in de bodems.

Aan de minimumregels bedoeld in lid 1 wordt een Waals compendium van de methodes voor monsternemingen en analyses toegevoegd, Franse afkorting : CWEA. Die minimumregels en het CWEA bevatten criteria waarbij het laboratorium en de deskundige in de mogelijkheid gesteld worden om te verantwoorden en te waarborgen dat de methodes voor analyse en monsterneming die zij voorstellen een gelijkwaardig informatieniveau en een gelijkwaardige informatiekwaliteit verzekeren. Ze bevatten eveneens specifieke en vereenvoudigde methodes voor de monsterneming en analyses voor wat betreft de aardeophogingen. HOOFDSTUK III. - Verplichtingen, genererende feiten, verplichtinghouders en afwijkingen Afdeling 1. - Algemeen

Art. 19.De verplichtingen van dit decreet houden, in voorkomend geval, het volgende in : 1° een oriënteringsonderzoek;2° een kenmerkenonderzoek;3° een saneringsproject;4° de uitvoering van saneringshandelingen en -werken;5° de uitvoering van opvolgingsmaatregelen;6° de uitvoering van veiligheidsmaatregelen, met uitzondering van toegangs-, gebruiks- en benuttingsbeperkingen. Overeenkomstig artikel 52 kan de verplichtinghouder beslissen een gecombineerd onderzoek in plaats van het oriënteringsonderzoek bedoeld in het eerste lid, 1°, in te voeren.

De veiligheidsmaatregelen worden in het bodemcontrolecertificaat bepaald volgens de verplichtingen bedoeld in het eerste lid, en blijven ten laste van de oorspronkelijke verplichtinghouder met uitzondering van de toegangs-, gebruiks- en benuttingsbeperkingen eigen aan de grond, en die nageleefd moeten worden door elke huidige of toekomstige gebruiker en elke houder van een zakelijk recht daarop.

Art. 20.§ 1. Ten aanzien van alle genererende feiten bedoeld in de artikelen 23 tot 28 worden de stappen in verband met de verplichtingen, indien de verplichtinghouder failliet verklaard is, het voorwerp uitmaakt van een beslaglegging of van een collectieve schuldenregeling, respectievelijk ondernomen door : 1° de curator, voor rekening van de massa;2° de gevolmachtigde notaris, voor rekening van de beslag leggende schuldeisers;3° de bemiddelaar, voor rekening van de persoon die voor schuldbemiddeling in aanmerking komt. De schulden i.v.m. de uitvoering van het oriënteringsonderzoek, het kenmerkenonderzoek, het gecombineerd onderzoek, het saneringsproject, de uitvoering van saneringshandelingen en -werken, alsook de veiligheids- en opvolgingsmaatregelen, incluis de kosten voor het eventueel stellen van financiële zekerheden, zijn ten laste van de massa. Hetzelfde geldt indien een beroep wordt gedaan op artikel 22 door de curator, de gevolmachtigde notaris of de bemiddelaar, in uitvoering van artikel 31, § 6, eerste lid. § 2. De Regering beschikt over een algemeen voorrecht op alle roerende goederen van de verplichtinghouders en kan een wettelijke hypotheek op alle goederen van die personen vestigen. Het voorrecht neemt rang onmiddellijk na de voorrechten bedoeld in de artikelen 19 en 20 van de wet van 16 december 1851 betreffende de herziening van het hypotheekstelsel.

Art. 21.§ 1. Iedereen kan een naar behoren onderbouwde aanvraag bij de administratie indienen, met als doel een overeenkomst van bodembeheer te ondertekenen.

Een overeenkomst van bodembeheer kan ondertekend worden : 1° wanneer de vrijwillige onderwerping bedoeld in artikel 22 op meerderen gronden betrekking heeft;2° wanneer de verplichtingen van de verplichtinghouder op meerdere gronden betrekking hebben;3° als er meerdere verplichtinghouders zijn op een vervuild of potentieel vervuild grond, na overleg van de houders zoals bedoeld in artikel 73 van dit decreet; 4° wanneer de vervuilde of potentieel vervuilde grond deel uitmaakt van een project in de zin van artikel D.IV.31 van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling, waarvoor een proces-verbaal goedgekeurd is of goedgekeurd geacht wordt. 5° wanneer de aangetroffen toestand elementen bevat die de uitvoering van dit decreet kunnen bemoeilijken.De Regering bepaalt de toestanden die als complex beschouwd kunnen worden in de zin van deze bepaling.

Deze aanvraag bevat een voorstel van onderzoeks- en saneringsprogramma met de lijst, de prioriteit en de data van tenuitvoerlegging van de onderzoekingen en saneringen die de betrokken persoon of personen zich ertoe verbinden in acht te nemen.

De administratie beslist binnen de zestig dagen.

In functie van de omstandigheden kunnen de administratie en de « SPAQuE » op eigen initiatief, in het kader van de toevertrouwde opdrachten, het sluiten van een overeenkomst voorstellen. § 2. De overeenkomst van bodembeheer bepaalt het onderzoeks- of saneringsprogramma met de lijst, de prioriteit en de data van tenuitvoerlegging van de onderzoekingen of saneringen die de betrokken personen zich ertoe verbinden in acht te nemen. De partijen kunnen elk onderling akkoord laten opnemen, met name omtrent de mogelijke herontwikkeling van de locatie, voor zover het van dit decreet niet afwijkt.

Onverminderd de andere bepalingen vervangen de in de overeenkomst van bodembeheer bedoelde termijnen voor uitvoering van de in artikel 19 bedoelde verplichtingen, de termijnen die in het decreet voorzien zijn. § 3. De Regering bepaalt de modaliteiten in verband met het sluiten van de overeenkomst van bodembeheer, de duur en toepassingsvoorwaarden ervan, en kan het model ervan vaststellen. Afdeling 2. - Vrijwillige onderwerping

Art. 22.§ 1. Eénieder die het wenst kan zich via een aan de administratie gerichte kennisgeving individueel onderwerpen aan de bepalingen van dit decreet. Bij gebrek aan dergelijke kennisgeving wordt de vrijwillige onderwerping geacht te hebben plaatsgevonden door de toezending van : : 1° het oriënteringsonderzoek volgens de vormen en de modaliteiten voorgeschreven in artikel 43;2° het gecombineerd onderzoek volgens de vormen en de modaliteiten voorgeschreven in artikel 52;3° het saneringsproject beoogd bij de versnelde saneringsprocedure volgens de vormen en modaliteiten voorgeschreven in artikel 69;4° het inlichten over de aanstelling van een deskundige om over te gaan tot dringende beheersmaatregelen volgens de vormen en modaliteiten voorgeschreven in artikel 80. Voor éénieder die niet aan de verplichtingen voortvloeiend uit de artikelen 23 tot 27 onderworpen is, is de vrijwillige onderwerping bedoeld in het eerste lid een onderwerping zonder enig nadelige erkenning en zonder nadere verbintenis om één of meerdere verplichtingen bedoeld in artikel 19 te verwezenlijken. Onverminderd artikel 29, § 1, eerste lid, 1°, en artikel 31, § 6, tweede lid, kan de betrokken persoon te allen tijde de administratie verzoeken ontlast te worden van de verplichting om zijn verbintenis na te leven. § 2. Indien de wens om zich aan de bepalingen van hoofdstuk IV te onderwerpen betrekking heeft op één of verschillende terreinen waarvan de bodem verontreinigd of potentieel verontreinigd is, onderwerpt de natuurlijke of rechtspersoon aan de goedkeuring van de administratie een onderzoeks- en saneringsprogramma met de lijst, de prioriteit en de data van de tenuitvoerlegging van de onderzoekingen en saneringen die hij zich ertoe verbindt, in acht te nemen. § 3. De vrijwillige onderwerping bedoeld in paragraaf 1 kan het voorwerp uitmaken van een overeenkomst van grondbeheer zoals bedoeld in artikel 21. Afdeling 3. - Genererende feiten uit het oriënteringsonderzoek

Art. 23.§ 1. Een oriënteringsonderzoek wordt door de aanvrager van een stedenbouwkundige vergunning, van een globale vergunning of van een geïntegreerde vergunning uitgevoerd op een terrein vermeld als vervuild of potentieel vervuild in de databank ondergrond, voor zover de handelingen en werken die het voorwerp uitmaken van de vergunningsaanvraag het volgende inhouden, hetzij : 1° de uitvoering van handelingen en werken zoals bedoeld in artikel D.IV.4, eerste lid, 1°, 4°, 9° en 13°, van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling, voor zover ze een wijziging van de grondinneming met gevolgen voor het grondbeheer inhouden; 2° een wijziging van het gebruikstype naar een dwingender gebruik, veroorzaakt door een feitelijke wijziging van bestemming of gebruik; Het oriënteringsonderzoek of gecombineerd onderzoek wordt bij de vergunningsaanvraag gevoegd en wordt tegelijkertijd aan de administratie overgemaakt overeenkomstig de artikelen 43, eerste lid, en 52, § 1, tweede lid. De procedure tot onderzoek van de bedoelde vergunningsaanvragen wordt overeenkomstig de toepasselijke wetgevingen vervolgd. § 2. Paragraaf 1 is niet van toepassing op vergunningsaanvragen : 1° die als hoofddoel de verwezenlijking beogen van een netwerk voor de distributie, de productie of de sanering van water, elektriciteit of gas, telecommunicatie, tele-informatica, teledistributie of het vervoer van gas, elektriciteit of vloeistoffen;2° die als hoofddoel de verwezenlijking beogen van wegenwerken;3° in verband met een tijdelijke vestiging in de zin van artikel 1, 4°, van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning en waarvan de onafgebroken exploitatieduur niet meer dan één jaar bedraagt. § 3. De Regering kan een lijst vaststellen van de handelingen en werken waarop paragraaf 1 niet van toepassing is, wegens aard of omvang ervan. § 4. Wanneer de vergunning niet afgeleverd wordt of wanneer de aanvrager bedoeld in § 1, 1°, beslist zijn vergunning niet uit te voeren, is hij er niet toe gehouden, de onderzoekingen verder te zetten en is hij er niet toe gehouden het saneringsproject noodzakelijk voor de uitvoering van zijn project te verwezenlijken, voor zover hij niet als verplichtinghouder krachtens artikel 26 aangeduid wordt of is.

Art. 24.§ 1. Een oriënteringsonderzoek wordt uitgevoerd door de exploitant van een installatie of activiteit die een risico voor de bodem inhoudt : 1° wanneer de bedoelde installatie of activiteit stopgezet wordt;2° na afloop van de vergunning of verklaring die de bedoelde installatie of activiteit machtigt;3° wanneer de vergunning die de bedoelde installatie of activiteit machtigt definitief ingetrokken wordt;4° in het geval van een in kracht van gewijsde gegane beslissing waarbij het verbod op de exploitatie van de bedoelde installatie of activiteit definitief uitgesproken wordt ;5° in geval van faillissement. De Regering bepaalt de lijst installaties of activiteiten die een risico voor de bodem inhouden. § 2. Paragraaf één is niet van toepassing op tijdelijke vestigingen in de zin van artikel 1, 4°, van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunningen, waarvan de onafgebroken exploitatieduur niet meer dan één jaar bedraagt. § 3. De Regering kan criteria vaststellen waarop paragraaf 1 niet van toepassing is, voor elke installatie of activiteit die een risico voor de bodem inhoudt.

Art. 25.Een oriënteringsonderzoek wordt uitgevoerd door de veroorzaker van milieuschade die de bodems treft in de zin van artikel D.94, 1°, c), van Boek I van het Milieuwetboek.

Art. 26.§ 1. Een oriënteringsonderzoek wordt uitgevoerd na beslissing van de administratie indien er ernstige aanwijzingen zijn dat een bodemverontreiniging de drempelwaarden of bodemconcentraties, indien deze hoger zijn dan de drempelwaarden, overschrijdt of dreigt te overschrijden. Bij de beslissing wordt het vervuild terrein geïdentificeerd en wordt er bepaald ten laste van wie het oriënteringsonderzoek uitgevoerd moet worden. Bij de beslissing van de administratie kunnen er opvolgingsmaatregelen worden opgelegd totdat over het oriënteringsonderzoek beslist wordt.

In afwijking van lid 1 mag de administratie niet beslissen om een verplichtinghouder aan te duiden wanneer : 1° de overschrijding van de drempelwaarden toe te schrijven is aan een inbreng van stoffen conform het gebruikscertificaat of de registratie, afgegeven overeenkomstig artikel 3 van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen;2° de overschrijding van de drempelwaarden te wijten is aan een ophoging van aarde of van andere stoffen met inachtneming van de bepalingen die overeenkomstig artikel 5 genomen zijn;3° dringende beheersmaatregelen conform artikel 79 genomen worden;4° de exploitant of de houder van zakelijke rechten voor wie een aanwijzing als verplichtinghouder overwegen wordt, aantoont dat hij geen fout of nalatigheid begaan heeft en dat de milieuschade toe te schrijven is aan een emissie of aan een uitdrukkelijk gemachtigde gebeurtenis die voldoet aan alle voorwaarden in verband met een machtiging of een vergunning die van toepassing is op de datum van de emissie of gebeurtenis.De Regering bepaalt de procedure en modaliteiten onder welke bedoelde verplichtinghouder de noodzakelijke bewijselementen levert.

De administratie kan bij éénieder elk beschikbaar document opvragen die zij nuttig acht om na te gaan of één van de situaties bedoeld in lid 2 aangetroffen is. § 2. De administratie duidt bij voorrang als verplichtinghouder de veroorzaker of de vermoedelijke veroorzaker van de bodemverontreiniging aan. Geen enkele veroorzaker of vermoedelijke veroorzaker mag aangeduid worden wanneer : 1° hij niet geïdentificeerd kan worden of moeilijk identificeerbaar is;2° hij niet voor de verontreiniging aansprakelijk gesteld kan worden;3° de verdeling van de aansprakelijkheid tussen alle veroorzakers moeilijk te stellen is conform de voorwaarden vastgesteld door de Regering. De veroorzaker of de vermoedelijke veroorzaker mag niet aangeduid worden indien hij insolvent is, behalve als de insolventie het gevolg is van een fraude in de zin van artikel 490bis van het Strafwetboek.

Bij ontstentenis van een veroorzaker of vermoedelijke veroorzaker duidt de administratie als verplichtinghouder de exploitant aan, voor zover hij niet insolvent is, behalve als de insolventie het gevolg is van een fraude in de zin van artikel 490bis van het Strafwetboek. § 4. Bij gebrek aan andere verplichtinghouders aangeduid overeenkomstig §§ 2 en 3, duidt de administratie als verplichtinghouder de vruchtgebruiker, de erfpachter, de drager van een recht van opstal of de lessee aan, die daadwerkelijk over het terrein beschikt.

Wanneer er geen verdeling van het zakelijk recht op het terrein is, duidt de administratie de eigenaar van het bedoelde terrein aan. § 5. Diegene die vrijwillig de bepalingen van hoofdstuk IV overeenkomstig artikel 22 toepast, treedt in de plaats elke andere verplichtinghouder voor de periode waarin hij zich ertoe verbonden heeft. § 6. In de gevallen bedoeld in § 2 tot 4 kunnen meerdere verplichtinghouders van dezelfde rang gelijktijdig aangeduid worden. § 7. Wanneer een publiekrechtelijke maatschappij belast wordt met de herinrichting van een locatie in de zin van artikel D.V.1, lid 1, 2°, van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling, in geval van ernstige dreiging en indien de verantwoordelijke voor de verontreiniging niet zelf heeft gesaneerd, kan de Regering de publiekrechtelijke maatschappij desgevallend ermee belasten de sanering overeenkomstig dit decreet uit te voeren.

Art. 27.Wanneer uit de goedkeuring door de administratie van een onderzoek, uitgevoerd door de verplichtinghouder, blijkt dat er een andere verplichtinghouder dient te worden aangeduid, kan laatstgenoemde door de administratie worden aangeduid ter uitvoering van alle of een deel van de verplichtingen bedoeld in artikel 19.

In het geval bedoeld in lid 1 kan de verplichtinghouder of de deskundige belast met de onderzoekingen voor zover hij gemachtigd is, bij de administratie een aanvraag indienen tot aanduiding van een andere verplichtinghouder.

De administratie neemt een beslissing binnen dertig dagen na ontvangst van de aanvraag.

Zodra de beslissing van de administratie aan de nieuwe verplichtinghouder meegedeeld is, wordt de verplichtinghouder die oorspronkelijk aangeduid is, vrijgesteld van de verplichtingen bedoeld in artikel 19. Afdeling 4. - Feiten die andere verplichtingen doen ontstaan

Art. 28.Dit zijn de feiten die andere verplichtingen doen ontstaan : 1° een kenmerkenonderzoek wordt uitgevoerd na beslissing van de administratie, overeenkomstig artikel 44, lid 2, 4°, en artikel 50, lid 2, 5° ;2° een saneringsproject wordt uitgevoerd, na beslissing van de administratie, overeenkomstig artikel 50, lid 2, 4° ;3° saneringshandelingen en -werken worden uitgevoerd, na beslissing van de administratie, overeenkomstig artikels 66 en 69;4° opvolgingsmaatregelen worden uitgevoerd, na beslissing van de administratie, overeenkomstig artikel 44, lid 2, 4° en 5°, en lid 3, en artikel 50, lid 4, en artikel 71, § 3, lid 1, 3° ;5° veiligheidsmaatregelen worden uitgevoerd, na beslissing van de administratie, overeenkomstig artikels 44, lid 3, en 50, § 1, lid 2, 1°, en artikel 71, § 3, lid 1, 3° en artikel 80, § 3, lid 4, 1°. Afdeling 5. - Afwijkingen

Art. 29.§ 1. In afwijking van de artikelen 23 tot 27 ontstaat er geen verplichting een oriënteringsonderzoek uit te voeren wanneer : 1° een vrijwillige onderwerping aan de bepalingen van hoofdstuk IV, overeenkomstig artikel 22, ingediend is door de verplichtinghouder of een derde, voor zover de bedoelde personen hun verplichtingen nagaan;2° wanneer er onderzoekingen of saneringshandelingen en -werken overeenkomstig dit decreet of de bepalingen bedoeld in de artikelen 112 tot 118 of overeenkomstig een herstelplan, in uitvoering zijn en wanneer de verplichtinghouder zijn verplichtingen naleeft;3° wanneer een van de volgende documenten voor het betrokken terrein ingediend is, voor zover de voorschriften bepaald daarin nageleefd worden : - een bodemcontrolecertificaat; - een herstelplan goedgekeurd en uitgevoerd overeenkomstig de wettelijke bepalingen die respectievelijk van kracht zijn; - een document dat een indicatief onderzoek of een kenmerkenonderzoek goedkeurt zoals bedoeld in de artikelen 112 tot 115 dat concludeert dat er geen aanleiding toe is, de procedure verder te zetten; - een document waaruit blijkt dat het terrein het voorwerp heeft uitgemaakt van saneringshandelingen en -werken door de « SPAQuE » in uitvoering van dit decreet of van artikel 43 van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen; - op het terrein is reeds een oriënteringsonderzoek of een gecombineerd onderzoek uitgevoerd en is goedgekeurd minder dan tien jaar voor de dag waarop het genererende feit zich heeft voorgedaan; 4° de administratie de verplichtinghouder, op diens aanvraag of op eigen initiatief, overeenkomstig artikel 46 een vrijstelling heeft verleend met betrekking tot het oriënteringsonderzoek . Lid 1, 3° en 4°, is niet van toepassing in geval van vervuiling of vermoedelijke vervuiling die zich later heeft voorgedaan of die niet onderzocht is, of wanneer noemenswaardige elementen ontstaan zijn en die niet in overweging genomen zijn of konden worden. § 2. In afwijking van § 1, lid 1, 3°, ontstaan de verplichtingen bedoeld in artikel 24 wanneer het bedoelde document meer dan vijf jaar voor de datum van het genererende feit ingediend is.

Art. 30.§ 1. In afwijking van artikel 28 ontstaan de verplichtingen bedoeld in artikel 19, lid 1, 2° tot 6°, niet voor de drager die het oriënteringsonderzoek overeenkomstig de artikelen 23 tot 27 uitgevoerd heeft, wanneer : 1° de drager, na de onderzoekingen goedgekeurd door de administratie overeenkomstig de artikelen 44 of 50, aantoont dat de vervuiling het gevolg is van een verplaatsing vanuit een zone buiten het terrein;2° de drager, na de onderzoekingen goedgekeurd door de administratie overeenkomstig de artikelen 44 of 50, aantoont dat de vervuiling de verantwoordelijkheid is van een solvabele derde, onder uitsluiting van diegene die de vergunning afstaat;3° de drager aantoont, na de onderzoekingen goedgekeurd door de administratie overeenkomstig de artikelen 44 of 50, dat hij geen fout of nalatigheid heeft begaan en dat de vervuiling naar wetenschappelijke en technische normen bij het ontstaan ervan geen ernstige dreiging vormde;4° de houder van een zakelijk recht voor de datum van 30 april 2007, na de onderzoekingen goedgekeurd door de administratie overeenkomstig de artikelen 44 of 50, aantoont dat hij niet van de bodemverontreiniging op de hoogte was of kon zijn toen hij houder van zijn zakelijk recht werd, en dat die bodemverontreiniging geen ernstige dreiging vormt. Overeenkomstig lid 1 geeft de goedkeuring van het bedoelde onderzoek een nadere omschrijving van de betrokken vervuiling waarvoor de verplichtingen bedoeld in artikel 19, 2° tot 6°, niet ontstaan.

In de gevallen bedoeld in lid 1 kan de administratie indien nodig overeenkomstig artikel 26 een andere verplichtinghouder aanduiden, en kan hem in voorkomend geval opvolgingsmaatregelen opleggen. § 2. In afwijking van artikel 28, lid 1, 1°, ontstaat de verplichting om een kenmerkenonderzoek uit te voeren niet, wanneer : 1° een kenmerkenonderzoek of een gecombineerd onderzoek reeds op het terrein uitgevoerd is en door de administratie is goedgekeurd minder dan tien jaar voor de dag waarop het genererende feit zich heeft voorgedaan;2° de administratie de verplichtinghouder overeenkomstig artikel 51 een vrijstelling heeft verleend met betrekking tot het kenmerkenonderzoek . Lid 1 is niet van toepassing in geval van vervuiling of vermoedelijke vervuiling, die zich later heeft voorgedaan of niet onderzocht is, of als noemenswaardige elementen ontstaan zijn en die niet in overweging genomen zijn of konden worden. Afdeling 6. - Bijzondere voorschriften betreffende de overdracht van

onroerende goederen en milieuvergunningen

Art. 31.§ 1. Bij overdracht van elk terrein of van elke milieuvergunning vraagt de overdrager, overeenkomstig artikel 17, voor elk al dan niet gekadastreerd perceel een eensluidend verklaard uittreksel van de databank ondergrond aan, en informeert onmiddelijk de overnemer over de inhoud ervan. § 2. Onverminderd de artikelen D.IV.97 et D.IV.99 van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling vermeldt elke onderhandse of authentieke akte met betrekking tot de overdracht van een terrein : 1° de inhoud van een of meerdere eensluidend verklaarde uittreksels van de databank ondergrond;2° de verklaring van de overdrager of diens vertegenwoordiger dat hij de overnemer ingelicht heeft over de inhoud van het (de) eensluidend verklaard(e) uittreksel(s), voor het opmaken van de overdrachtsovereenkomst;3° de verklaring van de overnemer of diens vertegenwoordiger die vaststelt dat hij ingelicht is over de inhoud van het (de) eensluidend verklaard(e) uittreksel(s);4° in geval van onderling overeengekomen overdracht, de bestemming die de overnemer overweegt voor het terrein en de beslissing van de partijen om deze bestemming al dan niet in de overeenkomst op te nemen;5° de verklaring van de overdrager of diens vertegenwoordiger dat hij over geen bijkomende inlichtingen beschikt die de inhoud van het (de) eensluidend verklaard(e) uittreksel(s) zouden kunnen wijzigen, zonder dat er van hem voorafgaande onderzoekingen geëist worden. § 3. De nietigheid van elke overdracht van een terrein vermeld als vervuild of potentieel vervuild in de databank ondergrond kan voor de hoven en rechtbanken van de gerechtelijke orde het voorwerp uitmaken van een vervolging door de overnemer, indien de overdrager de verplichtingen opgelegd krachtens paragraaf 2 niet nageleefd heeft.

Deze nietigheid mag niet ingeroepen worden indien de twee volgende cumulatieve voorwaarden vervuld zijn : 1° de verplichtingen bedoeld in paragrafen 1 en 2 zijn voor het verlijden van de authentieke akte van overdracht uitgevoerd;2° de authentieke akte vermeldt uitdrukkelijk het afzien van de nietigheid door de overnemer. § 4. Het (de) eensluidend verklaard(e) uittreksel(s) van de databank ondergrond vermeld in de onderhandse overeenkomst of in de authentieke akte dient verplicht minder dan één jaar oud te zijn. § 5. De bepalingen betreffende de identificatie van de verplichtinghouders bedoeld in dit decreet doen geen afbreuk aan het recht van de partijen om samen andere modaliteiten te bepalen in het kader van hun contractuele betrekkingen. § 6. In geval van overdracht van een terrein waarvoor noch de overdrager noch de overnemer als verplichtinghouders krachtens artikel 26 aangeduid worden, kunen de overdrager of de overnemer in onderlinge overeenstemming, individueel of gezamelijk, van de mogelijkheid bedoeld in artikel 22 gebruik maken, onverminderd hun eventuele burgerrechtelijke procedure tegen een derde. In dat geval wordt de beslissing tot overdracht aan de administratie meegedeeld.

Wanneer de beslissing van de administratie betreffende het kenmerkenonderzoek of het gecombineerd onderzoek concludeert dat een saneringsproject of opvolgingsmaatregegelen of veiligheidsmaatregelen nodig zijn, kan de overnemer, of de overdrager met de schriftelijk instemming van de overnemer, de procedure van vrijwillige onderwerping beslissen stop te zetten, voor zover de overdrachtsovereenkomst de mogelijkheid inhoudt om op zijn woord terug te komen en van dat recht gebruik wordt gemaakt. In dat geval, voor zover de overdrachtsovereenkomst nog niet eensluidend verklaard is, is het stelsel van artikel 159bis van het Wetboek der registratierechten van rechtswege van toepassing, zelfs na afloop van de termijnen bedoeld bij deze bepaling.

Indien de partijen geen beroep doen op de mogelijkheid bedoeld in vorig lid, wordt de verplichtinghouder overeenkomstig de artikelen 23 tot 27 aangeduid.

De overdracht die tot gevolg zou hebben dat het houderschap van een of meerdere verplichtingen bedoeld in artikel 19 vrijwillig overgedragen zou worden aan een persoon die niet bij machte is ze na te komen, om te ontkomen aan de toepassing van dit decreet, is niet tegenstelbaar aan de administratie. Wanneer de administratie daar op de hoogte van is, vervolgt ze de niet-tegenwerpbaarheid van deze overdracht voor de hoven en rechtbanken. § 7. Elke overeenkomst of akte betreffende de overdracht van een terrein dat als vervuild of potentieel vervuild in de databank ondergrond aangegeven is, vermeldt, indien de overdrager het voorwerp uitmaakt van een beslissing van de administratie die conform artikel 26 genomen is, dat de uitvoering van de verplichtingen bedoeld in artikel 19 ten laste van de overdrager blijft, of, in voorkomend geval, dat deze verplichtingen aan de overnemer overgedragen worden.

In dat laatste geval delen de overdrager en de overnemer gezamenlijk de administratie mee dat de overnemer de verplichtingen bedoeld in artikel 19 op zich neemt; de overdracht moet dan eerst meegedeeld worden aan de administratie en de overnemer moet ook de verplichtingen van het decreet in de voorwaarden bedoeld in artikel 22 naleven. In afwijking van artikel 72, § 1, mag de administratie in dat geval het stellen van een zekerheid eisen voor de uitvoering van alle verplichtingen bedoeld in artikel 19. HOOFDSTUK IV. - Verloop van de onderzoekingen en van de sanering van het terrein Afdeling 1. - Laboratoria en deskundigen

Art. 32.§ 1. De verwezenlijking van een oriënteringsonderzoek, een kenmerkenonderzoek, een gecombineerd onderzoek, een saneringsproject, een versnelde saneringsprocedure, een noodmaatregel bedoeld in artikel 80, of van het toezicht op saneringshandelingen en -werken van het terrein, wordt door een deskundige uitgevoerd overeenkomstig dit decreet.

De bij dit decreet bedoelde analyses worden door laboratoria uitgevoerd.

De Regering legt de modaliteiten voor de monsternemingen vast. § 2. De Regering bepaalt onder welke voorwaarden een erkenning verleend wordt.

Die voorwaarden hebben in elk geval betrekking op : 1° de bevoegdheden die de aanvrager moet voorleggen;2° de technische middelen waarover hij beschikt;3° de vereiste morele garanties. § 3. De Regering bepaalt de modaliteiten met betrekking tot de controle van de houders van een erkenning, alsook de regels, schorsingsmodaliteiten en de specifieke regels voor de vernieuwing van een erkenning.

Art. 33.De erkenningsaanvraag wordt, op straffe van onontvankelijkheid, aan de administratie gericht door middel van een formulier waarvan de Regering het model bepaalt.

De Regering bepaalt de inhoud van de aanvraag.

De aanvraag tot laboratoriumserkenning bevat een technisch onderzoek dat door het "ISSeP" uitgevoerd wordt.

In geval van hernieuwing van erkenning wordt de erkenningsaanvraag honderdtwintig dagen vóór de vervaldatum van de lopende erkenning verstuurd.

Art. 34.De administratie stuurt haar beslissing in verband met het volledige en ontvankelijke karakter van de erkenningsaanvraag naar de aanvrager binnen een termijn van dertig dagen, te rekenen vanaf de datum waarop ze deze aanvraag in ontvangst neemt.

Als de aanvraag onvolledig is, wijst de administratie de aanvrager op de ontbrekende stukken. De aanvrager beschikt vervolgens over dertig dagen, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het schrijven, om de aanvullende stukken bij aangetekend schrijven of via verzending die vaste datum verleent aan de administratie te sturen.

Binnen dertig dagen na ontvangst van de aanvullende stukken stuurt de administratie haar beslissing waarbij de aanvraag al dan niet volledig en ontvankelijk bevonden is, naar de aanvrager. Als de administratie een tweede keer de aanvraag onvolledig acht, verklaart ze die onontvankelijk. Indien de aanvraag onontvankelijk is, wijst de administratie de aanvrager, onder de voorwaarden en binnen de termijnen bedoeld in het eerste lid of, desgevallend, binnen de termijn bedoeld in het tweede lid, op de motieven van de onontvankelijkheid.

Indien de administratie de aanvrager geen beslissing heeft toegestuurd onder de voorwaarden en binnen de termijnen bedoeld in het derde lid, wordt de aanvraag als ontvankelijk beschouwd en wordt het onderzoek voortgezet.

Art. 35.De administratie stuurt de aanvrager zijn beslissing toe binnen een termijn van zestig dagen te rekenen vanaf : 1° de dag waarop ze haar beslissing heeft verstuurd waarbij de aanvraag ontvankelijk is bevonden;2° bij gebreke daarvan, vanaf de dag die volgt op de termijn die haar toegestaan is om haar besluit over het ontvankelijke karakter van de aanvraag te versturen. Bij gebrek aan verzending binnen de termijn bedoeld in het eerste lid, wordt de erkenning geacht geweigerd te zijn.

Art. 36.De erkenning loopt hoogstens vijf jaar. Die duur is verlengbaar. De erkenning bevat een nummer dat voorkomt op elk document dat de houder ervan aan de administratie richt.

Art. 37.In geval van wijziging van één van de gegevens vermeld in de erkenningsaanvraag waarvan de inhoud door de Regering bepaald wordt, verwittigt de houder van de erkenning onmiddellijk de administratie.

Indien de administratie oordeelt dat de vermelde wijzigingen van dien aard zijn dat ze een wijziging, een opschorting of een intrekking van de erkenning rechtvaardigen, geeft ze de houder van de erkenning kennis daarvan binnen dertig dagen.

De houder van de erkenning beschikt met ingang van de datum van ontvangst van dat schrijven over een termijn van zestig dagen om de administratie kennis te geven van de maatregelen die hij overweegt te nemen om gevolg te geven aan haar opmerkingen.

Art. 38.Wanneer de administratie oordeelt dat één of meerdere rapporten of studies niet conform, onvoldoende of onvolledig zijn, kan ze een waarschuwing richten aan de houder van de erkenning. Haar beslissing wordt hem betekend.

Art. 39.§ 1. De erkenning kan gewijzigd, opgeschort of ingetrokken worden : 1° indien de erkenningsvoorwaarden niet meer vervuld zijn;2° indien de administratie oordeelt dat de kwaliteit van de prestaties van de houder van de erkenning kennelijk onvoldoende zijn;3° indien de regels die de Regering aan de houder van de erkenning heeft opgelegd niet in acht genomen worden. De Regering kan andere gevallen bepalen waarbij de erkenning gewijzigd, opgeschort of ingetrokken kan worden. § 2. Wanneer de administratie het voornemen heeft, een erkenning te wijzigen, op te schorten of in te trekken, brengt ze de houder op de hoogte door : 1° de redenen voor de wijziging, opschorting of intrekking te vermelden;2° de duur van de opschorting van de erkenning te vermelden;3° de houder van de erkenning erom te verzoeken zijn opmerkingen te laten gelden binnen een termijn van dertig dagen, te rekenen vanaf de datum van kennisgeving van het schrijven waarin hij op de hoogte wordt gebracht van het voornemen tot wijziging, opschorting of intrekking van de erkenning. § 3. Binnen vijfenveertig dagen, met ingang van de datum van kennisgeving van het schrijven bedoeld in paragraaf 2, eerste lid, stuurt de administratie de houder van de erkenning haar beslissing toe waarbij uitspraak wordt gedaan over de wijziging, opschorting of intrekking van de erkenning.

In geval van opschorting vermeldt ze de duur daarvan.

Art. 40.De aanvrager kan bij de Regering een beroep instellen tegen de beslissing of het gebrek aan beslissing bedoeld in artikel 35 of tegen de beslissing bedoeld in artikel 39. § 3. Het beroep is opschortend.

Het beroep wordt, op straffe van onontvankelijkheid, vergezeld van het betalingsbewijs van het dossierrecht bedoeld in artikel 76 aan de administratie verstuurd binnen een termijn van twintig dagen, te rekenen van de datum van ontvangst van de beslissing of van de vervaltermijn binnen de welke ze genomen had moeten worden.

Als de aanvrager of de houder van de erkenning wenst gehoord te worden, geeft de beroepsinstantie hem kennis van de datum en de plaats van verhoor binnen een termijn van vijftien dagen, met ingang op de datum van ontvangst van het beroep.

De Regering geeft kennis van haar beslissing binnen een termijn van dertig dagen, die ingaat op de datum van ontvangst van het beroep.

Deze termijn wordt met twintig dagen verlengd wanneer de aanvrager wenst gehoord te worden.

Bij gebreke van kennisgeving binnen bovenbedoelde termijn wordt het beroep verworpen.

Art. 41.De Regering kan voorwaarden stellen waaronder natuurlijke of rechtspersonen die over een erkenning of een gelijkwaardige titel beschikken om in een ander Gewest of in een andere Lid-staat van de Europese Unie gelijkaardige activiteiten uit te oefenen als die bedoeld in artikel 32, § 1, gelijk gesteld kunnen worden met de personen die over een erkenning als deskundige overeenkomstig dit decreet beschikken. Afdeling 2. - Onderzoekingen

Onderafdeling 1. - Oriënteringsonderzoek

Art. 42.Het oriënteringsonderzoek dient om de eventuele aanwezigheid van een vervuiling in de bodem op te sporen en om, desgevallend, een eerste omschrijving en raming van de omvang daarvan te geven.

Art. 43.Het oriënteringsonderzoek vergezeld, op straffe van onontvankelijkheid, van het betalingsbewijs van het dossierrecht bedoeld in artikel 76, wordt door de houder aan de administratie verstuurd, binnen negentig dagen na het ontstaan van het genererende element van de verplichtingen bedoeld in artikel 19, of gelijktijdig met de vergunningsaanvraag in de gevallen bedoeld in artikel 23.

Indien het generende element een beslissing van de administratie is, gaat die termijn in op de datum van kennisgeving ervan.

Een verlenging van de termijn bedoeld in lid 1 kan toegekend worden op schriftelijk en gemotiveerd verzoek van de verplichtinghouder of van de deskundige belast met het onderzoek, voor zover hij door dezelfde houder gemachtigd wordt. De administratie neemt een beslissing binnen vijftien werkdagen, met ingang op de datum van ontvangst van de verlengingsaanvraag, en stelt de duur ervan vast. Na die termijn wordt de verlenging als toegekend beschouwd voor de gewenste periode of, bij gebreke daarvan, voor een periode van dertig dagen.

Het oriënteringsonderzoek bevat : 1° algemene informatie en met name de eventuele gegevens over het bedoeld terrein die opgenomen zijn in de databank ondergrond en de toepasselijke waarden met betrekking tot het gebruik bedoeld in de zin van de bijlagen 1, 2 en 3, met inbegrip van de bodemconcentraties vermeld op de gewestelijke kaart van de bodemconcentraties;2° een historisch overzicht van het terrein en van de lopende exploitatie, met inbegrip van de bewijzen van eventuele toestemmingen die de houder wenst te laten gelden om te bewijzen dat het vaste gedeelte van de bodem of de elementen verwerkt in de bodem gerecycleerde, gevaloriseerde of verwijderde afvalstoffen zijn, overeenkomstig andere wettelijke of regelgevende bepalingen die van toepassing kunnen zijn;3° pedologische, geologische, hydrologische en hydrogeologische gegevens;4° gegevens over de monsternemingsstrategieën en -plannen, de boringen, de monsternemingen en de verpakkingen van monsters, alsook de analysemethodes en -resultaten; 5° aanbevelingen i.v.m. de opvolgingsmaatregelen die eventueel genomen moeten worden; 6° een analyse om vast te stellen of al dan niet een risicoanalyse nodig is;7° de conclusies en voorstellen van de deskundige.Indien de deskundige opvolgingsmaatregelen voorstelt, worden die door de houder van verplichtingen genomen zonder de beslissing van de administratie af te wachten, waarbij uitspraak over het onderzoek wordt gedaan; 8° de eventuele voorstellen van bodemconcentraties;9° wanneer het om verontreinigende stoffen niet opgenomen in bijlage 1 gaat, eventuele voorstellen van drempelwaarden vastgesteld overeenkomstig artikel 9;10° desgevallend, een voorstel van bodemcontrolecertificaat. De Regering bepaalt het aantal exemplaren, de overdrachtsmodaliteiten, de inhoud van het oriënteringsonderzoek en de criteria van non-conformiteit van een oriënteringsonderzoek.

Het rapport en een overzicht van de gegevens worden eveneens langs de elektronische weg verstrekt volgens de door de administratie bepaalde modaliteiten.

Art. 44.De administratie stuurt haar beslissing waarbij zij zich over het onderzoek uitspreekt binnen dertig dagen, te rekenen van de datum van ontvangst van het oriënteringsonderzoek, aan de houder.

Uit die beslissing wordt één van de volgende conclusies afgeleid : 1° er is geen ander onderzoek nodig en het onderzoek wordt aanvaard;2° het onderzoek is niet conform indien de inhoud ervan niet beantwoordt aan de doelstelling bedoeld in artikel 42 of de in artikel 43, lid 3, bedoelde elementen niet bevat;3° het onderzoek moet aangevuld worden;4° er moet een kenmerkenonderzoek uitgevoerd worden indien de drempelwaarden, de bodemconcentraties wanneer ze hoger liggen dan de drempelwaarden, of de bijzondere waarden, overschreden worden voor één of meer geanalyseerde stoffen.In dat geval kan ze bovendien : a) opvolgingsmaatregelen opleggen totdat over het kenmerkenonderzoek beslist wordt;b) het voeren van een risico-onderzoek opleggen;5° de grenzen van het potentieel vervuilde terrein moeten uitgebreid worden.Desgevallend wordt de procedure opgeschort gedurende de periode die nodig is voor het voeren van het aanvullende oriënteringsonderzoek en voor het versturen van de beslissing van de administratie i.v.m. dat onderzoek.

In het geval bedoeld in het tweede lid, 1°, wordt de beslissing vergezeld van een bodemcontrolecertificaat dat, desgevallend, veiligheidsmaatregelen oplegt. De administratie richt op dezelfde dag een bodemcontrolecertificaat aan de eigenaar indien hij de houder niet is.

Bij gebrek aan beslissing binnen de termijn bedoeld in het eerste lid, wordt de beslissing geacht te zijn vastgelegd op grond van de conclusies van het oriënteringsonderzoek. Er kan beroep ingesteld worden overeenkomstig hoofdstuk V.

Art. 45.Indien de administratie overeenkomstig artikel 44, tweede lid, 3°, een aanvullend onderzoek oplegt, vermeldt ze de termijn waarbinnen het haar toegestuurd moet worden. Ze verstuurt haar beslissing binnen een termijn van dertig dagen, te rekenen van de datum van ontvangst van het aanvullende onderzoek.

Art. 46.De administratie kan een vrijstelling toestaan in verband met het uitvoeren van een oriënteringsonderzoek. Deze beslissing wordt genomen : 1° hetzij op verzoek van de verplichtinghouder of van de deskundige belast met het onderzoek, indien hij daartoe gemachtigd is;2° hetzij op eigen initiatief. In dit geval vermeldt de beslissing van de administratie de redenen waarom ze oordeelt dat een dergelijk onderzoek niet nodig is.

Artikelen 47 en volgende zijn van toepassing.

De Regering bepaalt in welke gevallen de vrijstelling bedoeld in lid 1 zou toegestaan moeten worden, en de modaliteiten om deze aan te vragen.

Onderafdeling 2. - Kenmerkenonderzoek

Art. 47.Het kenmerkenonderzoek dient om : 1° de aard en het niveau van de verontreiniging nauwkeurig vast te stellen en, desgevallend, te bepalen of ze een ernstige dreiging vormt;2° te bepalen of er gesaneerd moet worden en binnen welke termijnen;3° de elementen te verstrekken die nodig zijn voor de uitvoering van de saneringshandelingen en -werken door : a) de verontreinigingshaarden en het te saneren terreinvolume af te bakenen;b) het volume en de omtrek van de te saneren grondwateren af te bakenen;4° te bepalen, desgevallend, of veiligheids- en opvolgingsmaatregelen nodig zijn.

Art. 48.Het kenmerkenonderzoek bevat een omstandige omschrijving en lokalisering van de bodemverontreiniging opdat de administratie zich zou kunnen uitspreken over de noodzaak en de modaliteiten van een sanering van het terrein.

Het kenmerkenonderzoek, vergezeld, op straffe van niet-ontvankelijkheid, van het betalingsbewijs van het dossierrecht bedoeld in artikel 76, wordt door de houder aan de administratie gericht binnen een termijn van negentig dagen, die ingaat op de datum van ontvangst van de beslissing bedoeld in artikel 44, tweede lid, 4°, of, bij gebreke daarvan, op de verstrijkdatum van de termijn bedoeld in artikel 44, eerste lid.

Een verlenging van de termijn bedoeld in lid 2 kan op schriftelijk en gemotiveerd verzoek van de houder van de verplichtingen of van de deskundige belast met het onderzoek, voor zover hij gemachtigd wordt door dezelfde houder, toegestaan worden. De administratie neemt een beslissing binnen vijftien werkdagen met ingang op de datum van ontvangst van de verlengingsaanvraag en bepaalt de duur ervan. Na afloop van die termijn wordt de verlenging geacht te zijn toegekend voor de aangevraagde termijn, of, bij gebreke ervan, voor een termijn van dertig dagen.

Op gemotiveerd verzoek van de houder van de verplichtingen of van de deskundige belast met het onderzoek, voor zover hij gemachtigd wordt door dezelfde houder, kan de administratie ermee instemmen dat het kenmerkenonderzoek gevoerd wordt in verschillende deelonderzoeken wat de onderscheiden verontreinigingshaarden betreft.

Art. 49.§ 1. Het kenmerkenonderzoek bevat een rapport en, desgevallend, een risico-onderzoek. § 2. Het rapport bevat in elk geval : 1° de analyse van de conclusies van het oriënteringsonderzoek ten aanzien van de gebruiksvormen bedoeld in de zin van de bijlagen 1, 2 en 3, en de inventaris van de huidige kennis van het terrein;2° de omschrijving van de onderzoeksstrategie;3° het rapport over de waarnemings- en analysewerken;4° een aparte overzichtstabel van de analyse van de bodem- en grondwatermonsters ten aanzien van de gebruiksvormen bedoeld in de zin van bijlagen 1, 2 en 3;5° het onderzoek over de noodzakelijkheid om al dan niet het terrein te laten saneren ten aanzien van de gebruiksvorm bedoeld in de zin van bijlagen 1, 2 en 3;6° desgevallend, het terreingedeelte getroffen door een nieuwe verontreiniging en het terreingedeelte getroffen door een historische verontreiniging;7° de aanbevelingen in verband met de veiligheids- of opvolgingsmaatregelen die eventueel genomen moeten worden;8° de aanbevelingen in verband met de termijnen waarbinnen de saneringswerken aangevat en voltooid moeten worden;9° de raming van de prijs voor het opmaken van het saneringsproject;10° de conclusies en voorstellen van de deskundige;11° de in aanmerking te nemen eventuele voorstellen van bodemconcentraties;12° wanneer het om verontreinigende stoffen gaat die niet in bijlage 1 verschijnen, eventuele voorstellen voor drempelwaarden bepaald overeenkomstig artikel 9. Indien de deskundige opvolgingsmaatregelen overeenkomstig lid 1, 7° voorstelt, worden die door de houder van verplichtingen genomen zonder de beslissing van de administratie af te wachten waarbij uitspraak over het onderzoek wordt gedaan;

De Regering bepaalt het aantal exemplaren, de overdrachtsmodaliteiten, de inhoud van een kenmerkenonderzoek en de non-conformiteitscriteria van een kenmerkenonderzoek.

Het rapport en een overzicht van de gegevens worden eveneens langs de elektronische weg verstrekt volgens de door de administratie bepaalde modaliteiten. § 3. Het risico-onderzoek bepaalt, met name met het oog op de identificering van een eventuele bodemverontreiniging die een ernstige dreiging vormt : 1° het niveau van het risico voor de volksgezondheid, het grondwater en desgevallend voor de ecosystemen, rekening houdend o.a. met de eventuele mobiliteit van de polluenten en het gebruik van het terrein; 2° de noodzaak en de hoogdringendheid van de sanering en, bij bevestiging daarvan, de aanbevelingen betreffende de data waarop de saneringshandelingen en -werken aangevat en voltooid moeten worden; 3° de aanbevelingen i.v.m. de veiligheids- of opvolgingsmaatregelen die eventueel genomen moeten worden.

Het risico-onderzoeksrapport bevat de voorstellen en de aanbevelingen van de deskundige. § 4. Indien de deskundige concludeert dat geen sanering nodig is, stelt het rapport een bodemcontrolecertificaat en desgevallend bijzondere waarden en veiligheidsmaatregelen voor.

Art. 50.§ 1. De administratie stuurt haar beslissing waarbij zij zich over het kenmerkenonderzoek uitspreekt binnen zestig dagen, te rekenen van de datum van ontvangst ervan, aan de houder.

Uit die beslissing wordt één van de volgende conclusies afgeleid : 1° het onderzoek wordt aanvaard, er is geen ander onderzoek nodig en de sanering wordt niet vereist;2° het onderzoek is niet conform indien de inhoud ervan niet beantwoordt aan de doelstelling bedoeld in artikel 47 of de in artikel 49 bedoelde gegevens niet bevat;3° een aanvullend onderzoek wordt vereist;4° een saneringsproject moet uitgevoerd worden;5° de grenzen van het terrein waarvan de bodem vervuild is moeten uitgebreid worden.Desgevallend wordt de procedure opgeschort gedurende de periodes die nodig zijn voor het voeren van het aanvullende oriënteringsonderzoek en van het aanvullende kenmerkenonderzoek, alsook voor het versturen van de beslissing van de administratie in verband met beide onderzoeken.

In het geval bedoeld in lid 2, 3°, bepaalt de administratie de termijn waarbinnen ze het aanvullende onderzoek dient te ontvangen. Ze verstuurt haar beslissing binnen een termijn van zestig dagen, met ingang op de datum van ontvangst van het aanvullende onderzoek.

In het geval bedoeld in het tweede lid, 1°, wordt de beslissing vergezeld van een bodemcontrolecertificaat dat, desgevallend, veiligheidsmaatregelen oplegt. De administratie richt op dezelfde dag een bodemcontrolecertificaat aan de eigenaar indien hij de houder niet is.

In het geval bedoeld in het tweede lid, 4°, bepaalt de beslissing de termijn waarbinnen het saneringsproject uitgevoerd en aan de administratie overgelegd wordt.

Het indienen van het saneringsproject kan uiterlijk tot aan het stopzetten van de activiteit voor een maximale periode van 10 jaar uitgesteld worden, in de zin van artikel 1, 7° bis, van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, voor zover : 1° de bodemverontreiniging geen ernstige dreiging vormt voor de volksgezondheid en het grondwater en, desgevallend, voor de ecosystemen, op basis van het effectief gebruik van het terrein;2° opvolgingsmaatregelen desgevallend genomen kunnen worden wanneer een bodemverontreiniging vastgesteld wordt;3° handelingen en werken uitgevoerd tijdens die periode geen belemmering vormen voor de latere behandeling of controle van de verontreiniging. In afwijking van artikel 72, § 1, legt de administratie, wanneer ze het uitstellen van het indienen van het saneringsproject aanvaardt, de aanvrager het stellen van een zekerheid op, om de uitvoering van de saneringshandelingen en -werken te garanderen.

De zekerheid moet binnen dertig dagen na het opleggen ervan gesteld worden.

In de gevallen bedoeld in lid 2, 4° en 5°, kan er beslist worden opvolgingsmaatregelen op te leggen totdat een beslissing genomen wordt over het saneringsproject of de aanvullende oriënterings- en kenmerkenonderzoeken.

Bij gebrek aan beslissing binnen de termijn bedoeld in het eerste lid, wordt ze geacht te zijn vastgelegd op grond van de conclusies van het kenmerkenonderzoek.

Art. 51.Wanneer de administratie oordeelt dat de doelstellingen van het kenmerkenonderzoek zoals bedoeld in artikel 47 bereikt zijn na afloop van het oriënteringsonderzoek, kan ze vrijstellen van de uitvoering van een kenmerkenonderzoek. Deze beslissing wordt genomen : 1° hetzij op aanvraag van de verplichtinghouder of van de deskundige belast met het onderzoek voorzover hij behoorlijk gemachtigd is 2° hetzij op eigen initiatief, De beslissing van de administratie vermeldt de redenen waarom ze oordeelt dat een dergelijk onderzoek niet nodig is. De artikelen 53 en volgende zijn van toepassing.

De Regering bepaalt de gevallen waarvoor de vrijstelling bedoeld in het eerste lid dient toegekend te worden, en de modaliteiten om deze vrijstelling aan te vragen.

Onderafdeling 3. - Gecombineerd onderzoek

Art. 52.§ 1. De houder kan bij de administratie een gecombineerd onderzoek indienen dat de doelstellingen en de eisen vermeld in de artikelen 42, 47 en 48 beoogt De houder brengt de administratie ervan op de hoogte binnen dertig dagen te rekenen van het ontstaan van het element dat de verplichtingen bedoeld in artikel 19 gegenereerd heeft. Het gecombineerd onderzoek samen, op straffe van onontvankelijkheid, met het betalingsbewijs van het dossierrecht bedoeld in artikel 76, wordt binnen honderdtachtig dagen te rekenen na het ontstaan van het element dat de in artikel 19 bedoelde verplichtingen gegenereerd aan de administratie gericht. Indien het genererende element een beslissing van de administratie is, gaat die termijn in de derde dag te rekenen van de kennisgeving van deze beslissing.

Een verlenging van de termijn bedoeld in het tweede lid kan worden toegekend op schriftelijke en gemotiveerde aanvraag van de verplichtinghouder of van de deskundige belast met de uitvoering van het gecombineerd onderzoek voorzover hij behoorlijk gemachtigd is.

De administratie beslist binnen de vijftien werkdagen, te rekenen van de ontvangst van de aanvraag tot verlenging en bepaalt de duur ervan.

Na afloop van die termijn, wordt de verlenging geacht te zijn toegekend voor de termijn aangevraagd door de aanvrager of, bij gebrek, voor een duur van zestig dagen. § 2. Het gecombineerd onderzoek voldoet aan de doelstelling bedoeld in de artikelen 42 en 47 en bevat in elk geval : 1° algemene informatie en o.a. de eventuele gegevens over bedoeld terrein die opgenomen zijn in de databank betreffende de toestand van de bodems en de toepasbare waarden, met inbegrip van de bodemconcentraties vermeld op de gewestelijke kaart van de bodemconcentraties; 2° een chronologisch overzicht van het terrein en van de lopende exploitatie, met inbegrip van de bewijzen van eventuele machtigingen die de houder wil laten gelden om te bevestigen dat het vast gedeelte van de grond of de elementen vermengd met de bodem gerecycleerde gevaloriseerde of verwijderde afvalstoffen zijn, overeenkomstig ander wettelijke of reglementaire toepasselijke bepalingen;3° een aparte overzichtstabel van de analyse van de bodem- en grondwatermonsters ten opzichte van de overwogen doeleinden in de zin van de bijlagen 1, 2 en 3 4° pedologische, geologische, hydrologische en hydrogeologische gegevens;5° gegevens over de monsternemingsstrategieën en -plannen, de boringen, de monsternemingen en de verpakkingen van monsters, alsook de analysemethodes en -resultaten; 6° aanbevelingen i.v.m. de veiligheids- of opvolgingsmaatregelen die eventueel genomen moeten worden; 7° in voorkomend geval, een risico-onderzoek;8° de conclusies en voorstellen van de deskundige.Indien de deskundige opvolgingsmaatregelen voorstelt, worden die door de houder van verplichtingen genomen zonder te wachten op de beslissing van de administratie waarbij uitspraak over het onderzoek wordt gedaan; 9° de eventuele voorstellen van bodemconcentraties;10° wanneer de verontreinigende stoffen die niet opgenomen zijn in bijlage 1 betrokken zijn, eventuele voorstellen van drempelwaarden opgemaakt overeenkomstig artikel 9;11° desgevallend, een voorstel van bodemcontrolecertificaat;12° het onderzoek naar de noodzaak om tot de sanering van het terrein over te gaan;13° desgevallend, het terreingedeelte getroffen door een nieuwe verontreiniging en het terreingedeelte getroffen door een historische verontreiniging;14° de aanbevelingen betreffende de termijnen waarbinnen de saneringswerken aangevat en voltooid moeten worden;15° de raming van de prijs voor het opmaken van het saneringsproject. § 3. Indien de deskundige concludeert dat geen sanering nodig is, stelt het rapport een bodemcontrolecertificaat voor en, desgevallend, bijzondere waarden en veiligheidsmaatregelen. § 4. De administratie stuurt haar beslissing waarbij zij zich over het gecombineerd onderzoek uitspreekt binnen zestig dagen, te rekenen van de datum van ontvangst van het onderzoek, overeenkomstig artikel 50.

De artikelen 50 en volgende zijn van toepassing.

De Regering bepaalt het aantal exemplaren, de modaliteiten tot overdracht, de inhoud van het gecombineerd onderzoek en de criteria van non-conformiteit van een gecombineerd onderzoek.

Het rapport en een overzicht van de gegevens worden eveneens langs de elektronische weg verstrekt volgens de door de administratie bepaalde modaliteiten. Afdeling 3. - Sanering van de terreinen

Onderafdeling 1. - Gevallen waarin de sanering vereist wordt

Art. 53.Indien het terrein het voorwerp is van een nieuwe verontreiniging, wordt een sanering vereist als uit het kenmerkenonderzoek blijkt dat, al naar gelang van het geval : 1° de drempelwaarden of de bodemconcentraties als ze hoger zijn dan de drempelwaarden, bepaald ter uitvoering van artikel 9, die er op toepasselijk zijn, overschreden zijn voor minstens één van de geanalyseerde parameters.2° de bijzondere waarden, in acht te nemen overeenkomstig het bodemcontrolecertificaat, overschreden zijn voor minstens één van de geanalyseerde parameters.

Art. 54.Indien het terrein het voorwerp is van een historische verontreiniging, wordt een sanering vereist indien gelijktijdig : 1° uit het kenmerkenonderzoek blijkt dat de drempelwaarden of, wanneer ze hoger zijn dan deze drempelwaarden, de bodemconcentraties, voor minstens één van de geanalyseerde parameters overschreden zijn;2° de beslissing van de administratie vermeldt dat de verontreiniging van de bodem een ernstige dreiging vormt.

Art. 55.De bepalingen betreffende elk type van verontreiniging zijn van toepassing daar waar beide types onderscheiden konden worden.

Als oriënterings-, karakteriserings- of gecombineerd onderzoek aantoont dat de verontreiniging aanwezig op het terrein een gemengde verontreiniging is die voornamelijk veroorzaakt is : 1° vóór 30 april 2007, zijn de bepalingen betreffende de historische verontreiniging van toepassing;2° vanaf 30 april 2007, zijn de bepalingen betreffende de nieuwe verontreiniging van toepassing. De Regering kan de methodologie bepalen waarop kan worden aangenomen dat een verontreiniging voornamelijk veroorzaakt is als historisch of al nieuw.

Onderafdeling 2. - Saneringsdoelstellingen

Art. 56.De sanering van een terrein dat door een nieuwe verontreiniging getroffen is, herstelt de bodem, wat betreft de polluenten die voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 53, op het niveau vastgelegd door de administratie op voorstel van de deskundige.

Dat niveau komt overeen hetzij aan : 1° tachtig percent van de drempelwaarde;2° het niveau van de bodemconcentratie wanneer deze hoger is dan de waarde bedoeld in 1° ;3° de bijzondere waarde wanneer de polluenten de bijzondere waarde die representatief is van de residuële verontreiniging overschrijden. Bij gebrek om de waarden opgenomen in het tweede lid te kunnen bereiken, komt het niveau overeen met het dichtst bij die waarden liggend niveau dat aan de hand van de beschikbare beste technieken en de kenmerken van het terrein gehaald kunnen worden waarbij minstens de ernstige dreiging voor de menselijke gezondheid, het grondwater en, in voorkomend geval, de ecosystemen afgeschaft wordt.

Wanneer de sanering wordt gevoerd overeenkomst het derde lid en dat de doelstellingen bedoeld in het tweede lid, niet bereikt konden worden ter hoogte van het grondwater, worden bijkomende en compenserende herstelmaatregelen genomen overeenkomstig hoofdstuk II van titel V van deel VII van Boek I van het Milieuwetboek.

Art. 57.De sanering van een terrein dat door een historische verontreiniging getroffen is, herstelt de bodem, wat betreft de polluenten die voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 54, op het niveau vastgelegd door de administratie op voorstel van de deskundige.

Dit niveau maakt het mogelijk dat minstens het bestaan van een ernstige dreiging voor de volksgezondheid, het grondwater en, in voorkomend geval, de ecosystemen voorkomen wordt, waarbij tegelijk de beschikbare beste technieken worden toegepast en rekening wordt gehouden met de kenmerken van het terrein.

Onderafdeling 3. - Saneringshandelingen en -werken

Art. 58.Er wordt een saneringsproject door de houder aan de administratie gericht. Daarin wordt aangegeven hoe de sanering van het terrein zal worden uitgevoerd.

Het saneringsproject baseert zich op de resultaten van een kenmerkenonderzoek of een gecombineerd onderzoek dat het voorwerp heeft uitgemaakt van een beslissing van de administratie overeenkomstig artikel 50, lid 2, 4°.

Onverminderd het vierde lid, bevat dat project hoe dan ook : 1° de conclusies, voorstellen en aanbevelingen van de deskundige die in het kenmerkenonderzoek of in het gecombineerd onderzoek voorkomen;2° de identificatie van de in het kenmerkenonderzoek of in het gecombineerd onderzoek opgespoorde polluenten waarvan de concentraties stroken met de criteria die vastliggen in de artikelen 53 en 54, de door die polluenten verontreinigde bodemvolumes en de mate waarin de sanering dringend uitgevoerd moet worden; 3° een omschrijving van de verschillende relevante technische saneringsmethodes, met, voor elk van hen, : a) een raming van de verwachte resultaten t.o.v. de artikelen 56 en 57; b) een raming van de kostprijs ervan, incluis die van de eventuele opvolgings- en veiligheidsmaatregelen;4° een rechtvaardiging van de saneringsmethode of, desgevallend, van de combinatie van door de deskundige aanbevolen methodes en eventuele varianten door aan te tonen dat, in termen van milieu-, economische en sociale indicatoren, deze saneringsmethoden aan de beschikbare beste technieken voldoet;5° een omschrijving van de werken, van de eventuele fasering ervan, de termijnen waarbinnen ze uitgevoerd worden, incluis de wijze van behandeling of verwerking van de stoffen of tijdelijk of definitief te verwijderen bodemgedeelten of gebouwen;6° de omschrijving van de maatregelen die genomen worden om de veiligheid te waarborgen tijdens de uitvoering van de werken;7° de weerslag van de handelingen en werken voor de sanering van het terrein op de naburige percelen;8° een overzicht van de residuele risico's en, desgevallend, van de veiligheidsmaatregelen, wat betreft het toekomstige gebruik van het terrein dat het voorwerp van de handelingen en werken uitmaakt;9° de tijdens de sanering van het terrein te nemen opvolgingsmaatregelen, de termijn waarbinnen ze behouden worden en een raming van de prijs ervan;10° een evaluatienota van de milieueffecten overeenkomstig de bepalingen van Boek I van het Milieuwetboek;11° een niet-technische samenvatting van bovengenoemde gegevens. Desgevallend bevat het project : 1° de veiligheidsmaatregelen waaraan de terreinen na de saneringshandelingen en -werken onderworpen zullen worden ten opzichte van de overwogen doeleinden in de zin van de bijlagen 1, 2 en 3; 2° de door de Regering opgegeven vermeldingen vereist bij of krachtens artikel D.IV.26 van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling, de artikelen 17 en 83, tweede lid, van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning en artikel 3, § 1, van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen; 3° de in artikel 56 bedoelde maatregelen tot aanvullend en compenserend herstel. Het rapport en een synthese van de gegevens worden eveneens langs de elektronische weg verstrekt, volgens de modaliteiten die door de administratie bepaald worden.

Art. 59.Op straffe van onontvankelijkheid, wordt het saneringsproject samen met het bewijs van betaling van het dossierrecht bedoeld in artikel 76 ingediend bij de administratie.

De Regering bepaalt het aantal exemplaren van het saneringsproject die worden meegedeeld aan de administratie en kan modaliteiten tot overdracht, en criteria van ontvankelijkheid en non-conformiteit van een saneringsproject vastleggen.

Art. 60.De administratie verstuurt haar beslissing waarbij het saneringsproject volledig en ontvankelijk bevonden werd binnen dertig dagen, te rekenen van de datum waarop ze het saneringsproject in ontvangst neemt. Indien de aanvraag onvolledig is, stuurt ze de houder op dezelfde wijze een lijst toe van de ontbrekende stukken en gegevens en vermeldt ze dat de procedure weer opgestart wordt op de datum van ontvangst ervan.

Indien de administratie haar beslissing niet binnen die termijn aan de houder heeft gestuurd, wordt het project als ontvankelijk beschouwd.

Indien het niet is betaald, blijft het dossierrecht opeisbaar. De procedure wordt voortgezet.

Art. 61.De dag waarop de administratie overeenkomstig artikel 60 de houder haar beslissing toestuurt waarbij het saneringsproject volledig en ontvankelijk bevonden wordt, maakt ze het voor advies over aan de verschillende instanties die ze aanwijst en aan het gemeentecollege van de gemeente(n) op het grondgebied waarvan het project overwogen wordt. voor zover het saneringsproject niet onderworpen wordt aan een effectenonderzoek overeenkomstig de artikelen D.66, § 2, en D.68, §§ 2 en 3, van Boek I van het Milieuwetboek en onverminderd de bepalingen van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling of het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, wordt een fase van deelname van het publiek onder de vorm van een projectaankondiging verricht door de betrokken gemeente(n), volgens de modaliteiten bepaald door de Regering.

Wanneer het saneringsproject aan een effectenonderzoek wordt onderworpen overeenkomstig de artikelen D.66, § 2 en D.68, § 2 en 3van Boek I van het Milieuwetboek, wordt een openbaar onderzoek verricht door de betrokken gemeente(n) volgens de modaliteiten bepaald in Boek I van het Milieuwetboek.

Art. 62.§ 1. De instanties sturen hun advies binnen een termijn van dertig dagen, te rekenen van de datum van aanhangigmaking.

Bij gebrek aan verzending van advies of van afgifte tegen bewijs van ontvangst, wordt het advies geacht gunstig te zijn. § 2. Het gemeentecollege van elke gemeente waar een openbaar onderzoek werd georganiseerd, bezorgt de administratie binnen tien dagen na afsluiting van het openbaar onderzoek de schriftelijke en mondelinge geformuleerde bezwaren en opmerkingen, met inbegrip van het proces-verbaal bedoeld in artikel D. 29-19 van Boek I van het Milieuwetboek.

Art. 63.Indien een geraadpleegde instantie wenst dat een overlegvergadering tussen de geraadpleegde instanties en de administratie wordt gehouden, geeft ze de administratie binnen 15 dagen, te rekenen van de datum waarop om adviesverlening is verzocht, kennis daarvan bij aangetekend schrijven of via elke andere modaliteit die vaste datum verleent.

Indien de administratie wenst dat een overlegvergadering wordt gehouden, geeft ze de geraadpleegde instanties kennis daarvan op dezelfde wijze.

Art. 64.De proceduretermijnen tot de besluitvorming bedoeld in artikel 65 worden berekend : 1° vanaf de datum waarop de administratie haar beslissing heeft verstuurd waarbij het project ontvankelijk bevonden werd;2° zoniet, vanaf de dag volgend op de verstrijkdatum van de termijn die haar werd toegestaan om haar beslissing te versturen waarbij de aanvraag ontvankelijk bevonden werd.

Art. 65.De administratie stuurt haar beslissing waarbij ze uitspraak over het saneringsproject heeft gedaan aan de houder binnen een termijn van honderdtwintig dagen, te rekenen van de dag waarop ze haar beslissing heeft verstuurd waarbij het project ontvankelijk bevonden werd.

Art. 66.§ 1. Indien de administratie het saneringsproject goedkeurt : 1° legt ze de termijn vast waarbinnen de saneringshandelingen en -werken aangevat en voltooid moeten worden;2° kan ze de houder het volgende opleggen : a) elke voorwaarde die ze nuttig acht om zich ervan te vergewissen dat het saneringsproject strookt met de doelstellingen van dit decreet;b) elke voorwaarde die ze nuttig acht om te voorkomen dat het saneringsproject tijdens of na de uitvoering ervan gevaar, hinder of nadelen veroorzaakt voor de mens of het leefmilieu; 2° wijst ze desgevallend op de door de Regering opgegeven vermeldingen vereist bij of krachtens artikel D.IV.26 van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling, artikel 45 van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning en artikel 3, § 1, van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen. § 2. Indien de administratie weigert het saneringsproject goed te keuren, vermeldt ze de in het project aan te brengen wijzigingen met het oog op een nieuwe indiening overeenkomstig de artikelen 58 of 68. § 3. Indien de administratie zich niet uitspreekt binnen de termijn die haar toegestaan wordt, wordt het saneringsproject geacht te zijn geweigerd. Onverminderd de bevoegdheid van de hoven en rechtbanken, geeft het gebrek aan beslissing binnen een termijn van honderdtwintig dagen de aanvrager recht op een forfaitaire vergoeding van 2.500 euro.

Art. 67.De goedkeuring van het saneringsproject geldt als milieuvergunning, stedenbouwkundige vergunning, eenmalige vergunning, aangifte in de zin van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning en registratie..

In afwijking van artikel 50 van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning en van artikel D.IV.81 van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling, verjaart de goedkeuring van het saneringsproject voor het overblijvende deel van de niet uitgevoerde saneringshandelingen en -werken slechts indien zij niet zijn uitgevoerd binnen twee jaar na de datum waarop ze uitgevoerd hadden moeten worden.

Art. 68.§ 1. In afwijking van de artikelen 58 tot 67, kan de verplichtinghouderen een aanvraag indienen van : 1° eenmalige vergunning met de gegevens van het saneringsproject indien zijn aanvraag betrekking heeft op : - hetzij een project of een gemengd project in de zin van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning; - hetzij op aan een stedenbouwkundige vergunning onderworpen handelingen of werken, waaronder o.a. saneringshandelingen en -werken; 2° geïntegreerde vergunning met de gegevens van het saneringsproject indien zijn aanvraag betrekking heeft op een geïntegreerd project in de zin van artikel 1,5°, van het decreet van 5 februari 2015 betreffende de handelsvestigingen, met, ondermeer, saneringshandelingen en -werken. De procedure tot vergunningsaanvraag wordt gevoerd overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 11 maart 1999 voor de inrichtingen van klasse 1, zonder dat het nodig is om een milieueffectonderzoek uit te voeren.

De procedure tot geïntegreerde vergunningsaanvraag wordt gevoerd overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 5 februari 2015 betreffende de handelsvestigingen voor de inrichtingen van klasse 1, zonder dat het nodig is om een milieueffectonderzoek uit te voeren. § 3. Het besluit tot toekenning van de vergunning bevat de vermeldingen bedoeld in artikel 66, § 1, van dit decreet. De beslissing waarbij de vergunning om saneringsredenen geweigerd wordt, vermeldt de in het project aan te brengen wijzigingen met het oog op een nieuwe indiening overeenkomstig artikel 58 of artikel 68 van dit decreet.

De afgegeven vergunning wordt uitgevoerd volgens de bepalingen van dit decreet daar ze als beslissing over het saneringsproject geldt.

Voor de andere handelingen en werken dan die i.v.m. de sanering, gaat de verstrijkdatum bedoeld in de artikelen 97 van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, 102 van het decreet betreffende de handelsvestigingen en D.IV.84 van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling pas in op de datum van ontvangst van de eindevaluatie.

Art. 69.§ 1. In afwijking van de artikelen 42 tot 51, kan de verplichtinghouderen een versnelde saneringsprocedure uitvoeren, als de volgende cumulatieve voorwaarden vervuld zijn : 1° er bestaan serieuze tekens dat de verontreiniging ingeperkt is en dat ze niet migreert buiten het terrein;2° de geschatte termijn voor de uitvoering van de handelingen en werken is lager dan : - honderdtachtig werkdagen in het geval van bodemsanering; - driehonderd zestig werkdagen in geval van sanering van het grondwater; 3° behalve maatregelen die een niet-wijziging van residuële verontreinigingen opleggen of, in voorkomend geval, het behoud van de afzonderingsvoorziening, houdt de uitvoering van de saneringshandelingen en -werken geen enkele veiligheidsmaatregel in;4° de eigenaars en bezetters van de terreinen waarop de saneringshandelingen en -werken bedoeld bij deze versnelde procedure plaats zullen vinden, stemmen schriftelijk in met de uitvoering van deze saneringshandelingen en -werken en bepalen de termijn waarin het saneringsproject ingediend zal worden. Zodra de betrokken persoon of de houder kennis heeft van het feit dat de voorwaarden bedoeld in het eerste lid vervuld zijn, brengt hij de administratie op de hoogte van zijn voornemen om een versnelde saneringsprocedure in te dienen.

De indiening van een saneringsproject bedoeld bij deze versnelde procedure houdt de verplichting in om de saneringshandelingen en -werken uit te voeren. § 2. Het saneringsproject bedoeld bij deze versnelde procedure wordt uitgevoerd door een deskundige. Op straffe van onontvankelijkheid, wordt het saneringsproject samen met het bewijs van betaling van het dossierrecht bedoeld in artikel 76 gericht aan de administratie door de houder.

Dit project bevat op zijn minst : 1° de inhoud van het gecombineerd onderzoek bedoeld in artikel 52;2° de inhoud van het saneringsproject bedoeld in artikel 58. De Regering bepaalt het aantal exemplaren van het saneringsproject bedoeld bij deze versnelde procedure die aan de administratie meegedeeld moeten worden. § 3. In afwijking van artikel 60, verstuurt de administratie aan de houder haar beslissing waarbij het saneringsproject bedoeld bij deze versnelde procedure volledig en ontvankelijk bevonden werd binnen dertig dagen, te rekenen van de datum waarop ze het project in ontvangst neemt. Indien de aanvraag onvolledig is, stuurt de administratie de houder volgens dezelfde modaliteiten een lijst toe van de ontbrekende stukken en gegevens en vermeldt ze dat de procedure weer opgestart wordt op de datum van ontvangst ervan.

Indien de administratie haar beslissing niet binnen die termijn aan de houder heeft gestuurd, wordt het project als ontvankelijk beschouwd.

De procedure wordt voortgezet.

De artikelen 61 tot 64 zijn van toepassing. § 4. De administratie stuurt aan de houder haar beslissing waarbij ze uitspraak over het saneringsproject bedoeld bij de versnelde procedure heeft gedaan binnen een termijn van honderdtwintig dagen, te rekenen van de dag waarop ze haar beslissing heeft verstuurd waarbij het project ontvankelijk bevonden werd. § 5. Indien de administratie het saneringsproject bedoeld bij de versnelde procedure goedkeurt : 1° legt ze de termijn vast waarbinnen de saneringswerken aangevat en voltooid moeten worden;2° kan ze de houder het volgende opleggen : a) elke voorwaarde die ze nuttig acht om zich ervan te vergewissen dat het saneringsproject bedoeld bij de versnelde procedure strookt met de doelstellingen van dit decreet;b) elke voorwaarde die ze nuttig acht om te voorkomen dat het saneringsproject bedoeld bij de versnelde procedure tijdens of na de uitvoering ervan gevaar, hinder of nadelen veroorzaakt voor de mens of het leefmilieu; 3° wijst ze desgevallend op de door de Regering opgegeven vermeldingen vereist bij of krachtens artikel D.IV.26 van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling, artikel 45 van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning en artikel 3, § 1, van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen. § 2. Indien de administratie weigert het saneringsproject bedoeld bij de versnelde procedure goed te keuren, vermeldt ze de in het project aan te brengen wijzigingen met het oog op een nieuwe indiening overeenkomstig dit artikel. § 3. Indien de administratie zich niet uitspreekt binnen de termijn die haar toegestaan wordt, wordt het saneringsproject bedoeld bij de versnelde procedure geacht te zijn geweigerd.

Het gebrek aan beslissing binnen een termijn van honderdtwintig dagen geeft de aanvrager recht op een forfaitaire vergoeding van 2.500 euro.

De vergoedingsaanvragen vallen onder de bevoegdheid van de hoven en rechtbanken.

Artikel 68 is van toepassing bij de goedkeuring van het saneringsproject bedoeld bij de versnelde procedure.

Onderafdeling 4. - Toezicht op de saneringshandelingen en -werken

Art. 70.§ 1. Het toezicht op de saneringshandelingen en -werken wordt uitgevoerd door een deskundig. De verplichtinghouders tot uitvoering van de saneringshandelingen en -werken geven de administratie regelmatig kennis van de evolutie van de handelingen en werken en van elk ongeval waardoor het vlotte verloop ervan in het gedrang kan komen.

De inhoud van het document met de stand van vordering waarvan de in het eerste lid bedoelde personen kennis geven, de modaliteiten en de termijnen waarbinnen het overgemaakt wordt, worden door de Regering bepaald. § 2. Indien nieuwe elementen optreden na de goedkeuring van het saneringsproject, kan de administratie, hetzij op verzoek van de houder of van de deskundige, hetzij op eigen initiatief, wijzigingen aanbrengen in de voorschriften van het saneringsproject of in die opgelegd krachtens artikel 66, § 1 of artikel 69, § 5.

Ze stuurt haar beslissing aan de houder.

Art. 71.§ 1. Na afloop van de saneringshandelingen en -werken wordt een eindevaluatie gemaakt door de deskundige die het saneringsproject heeft opgemaakt en die het toezicht van de saneringshandelingen en -werken heeft uigevoerd. Mits voorafgaande toestemming van de administratie, kan de eindevaluatie worden uitgevoerd door een andere deskundige.

Deze evaluatie bevat : 1° een herinnering van de saneringsdoelstellingen zoals bepaald in de beslissing bedoeld in aritkel 65, 66, 68 of 69;2° de behaalde resultaten, incluis de gehaalde waarden, met, in de gevallen waarin de saneringsdoelstellingen niet gehaald konden worden, een analyse van de residuele risico's;3° de problemen tegengekomen tijdens de werken;4° de eventuele voorstellen inzake veiligheidsmaatregelen;5° de eventuele voorstellen tot uitvoering van aanvullende werken wanneer na afloop van de werken blijkt dat de in de goedkeuring van het saneringsproject vastgelegde waarde niet gehaald werd voor één van de geanalyseerde parameters, alsook de eventuele voorstellen inzake veiligheidsmaatregelen en de raming van de prijs van die aanvullende werken;6° een voorstel van bodemcontrolecertificaat en, in voorkomend geval, van de bijzondere waarden. Het evaluatieverslag en een overzicht van de gegevens worden eveneens langs de elektronische weg verstrekt volgens de door de administratie bepaalde modaliteiten.

De Regering bepaalt de criteria van non-conformiteit van een eindevaluatie. § 2. Op straffe van onontvankelijkheid, wordt de eindevaluatie samen met het bewijs van betaling van het dossierrecht bedoeld in artikel 76 gericht aan de administratie binnen de zestig dagen te rekenen van het einde van de saneringshandelingen en -werken.

De administratie kan, indien ze het nodig acht, de deskundige horen.

De Regering bepaalt het aantal exemplaren van de eindevaluatie die aan de administratie meegedeeld moeten worden. § 3. Binnen een termijn van zestig dagen te rekenen van de ontvangst van de eindevaluatie, beslist de administratie : 1° de eindevaluatie goed te keuren en aan de houder een bodemcontrolecertificaat te bezorgen dat : - vaststelt dat de sanering is uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen van dit decreet; - in voorkomend geval, veiligheidsmaatregelen oplegt; - in voorkomend geval, de residuële verontreiniging vaststelt. 2° de eindevaluatie als niet conform te verklaren;3° bijkomende documenten te vragen;4° een tegenexpertise op te leggen ten laste van de houder;5° de afgifte van het bodemcontrolecertificaat te weigeren. Als ze beslist om een bodemcontrolecertificaat af te geven, richt de administratie op dezelfde dag een bodemcontrolecertificaat aan de eigenaar indien hij de houder niet is.

Binnen dezelfde termijn, als het bodemcontrolecertificaat wordt geweigerd of wanneer blijkt dat noemenswaardige elementen zijn ontstaan en dat die niet in overweging genomen werden of konden worden bij de uitvoering van de saneringshandelingen en -werken, kan de administratie, in voorkomend geval, bijkomende werken opleggen die binnen de termijn die zij bepaalt uitgevoerd moeten worden en, in dat geval, de eventuele opvolgings- en veiligheidsmaatregelen. In dat geval wordt het in het eerste lid bedoelde bodemcontrolecertificaat afgeleverd binnen een termijn van zestig dagen, te rekenen van de datum van een nieuwe eindevaluatie.

Als de tegenexpertise opgelegd door de administratie de elementen die onder de eindevaluatie uitgevoerd door de deskundige vallen, bevestigt, worden de kosten i.v.m. deze tegenexpertise volledig terugbetaald aan de houder. De Regering bepaalt de modaliteiten van deze terugbetaling. Afdeling 4. - Financiële zekerheden

Art. 72.§ 1. Onverminderd de andere gevallen bedoeld in dit decreet, kan de administratie aan de houders bedoeld in artikel 26, het stellen van een zekerheid opleggen om de uitvoering van het geheel of een gedeelte van de verplichtingen bedoeld in artikel 19 van dit decreet te garanderen, uitsluitend in de volgende gevallen : 1° wanneer de houder aangewezen door de administratie krachtens artikel 26 in gebreke is gesteld om zijn verplichtingen uit te voeren;2° wanneer de verplichtinghouderen zijn verplichtingen niet uitvoert;3° wanneer na afloop van de verplichtingen bedoeld in artikel 19, een bodemcontrolecertificaat met veiligheidsmaatregelen ten laste van de oorspronkelijke houder van verplichtingen, is toegekend. De zekerheid moet worden gesteld binnen de dertig dagen van zijn oplegging. De administratie kan bepalen dat het stellen van de zekerheid in schijven wordt verdeeld voor zover deze overeenkomen met de opeenvolgende uitvoering van de bedoelde verplichtingen.

De Regering bepaalt de vastellingscriteria van de zekerheden en de methodologie om er het bedrag van te bepalen.

In het geval van overdracht van een terrein waarvoor veiligheidsmaatregelen werden uitgesproken en gedekt door een zekerheid, bepaalt de Regering de modaliteiten van overdracht tussen de overhouder en de overnemer van de gestelde zekerheid. § 2. De gewestelijke overheden, de gemeentelijke overheden, de verenigingen van gemeenten, de provincies en de andere publiekrechtelijke rechtspersonen moeten geen zekerheid stellen in het kader van de tenuitvoerlegging van dit decreet.

In afwijking van het eerste lid, kan de administratie het stellen van een zekerheid eisen als de gewestelijke overheid, de vereniging van gemeenten, de provincie of de publiekrechtelijke rechtspersoon de conclusies van het kenmerkenonderzoek niet ten uitvoer legt overeenkomstig de beslissing genomen door de administratie krachtens artikel 50 § 3. De zekerheid bestaat, volgens de keuze van de aanvrager, in een deposito bij de Deposito- en Consignatiekas, een door pand gewaarborgde vordering in de handen van een notaris, een onafhankelijke bankgarantie of elke andere vorm van zekerheid dat de Regering bepaalt, ten belope van het bedrag bepaald door de administratie.

In het geval dat de zekerheid bestaat in een storting in speciën, dient de houder jaarlijks de zekerheid te verhogen ten belope van de interesten opgebracht tijdens het vorig jaar.

Indien de zekerheid bestaat in een onafhankelijke bankgarantie, dan moet ze uitgegeven worden door een kredietinstelling die erkend is, hetzij door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen, hetzij door een overheid van een Lid-Staat van de Europese Unie die bevoegd is om controle uit te oefenen op de kredietinstellingen. § 4. De administratie beslist om een geheel of een gedeelte van de zekerheid vrij te maken in de beslissing waarmee ze vaststelt dat het geheel of een gedeelte van de door haar bedoelde verplichtingen behoorlijk vervuld zijn De zekerheid wordt vrijgemaakt binnen dertig dagen van de bedoelde beslissing.

De Regering bepaalt de modaliteiten voor die vrijmaking. § 5. In voorkomend geval, kan de administratie ook de zekerheid aan passen om ze te bestemmen voor de uitvoering van de andere verplichtingen van dit decreet De zekerheid is aangepast binnen dertig van de beslissing waarmee de administratie vaststelt dat er een financiële zekerheid dient gesteld te worden voor een andere verplichting bedoeld bij dit decreet en die nog niet gewaarborgd is door een financiële zekerheid.

De Regering bepaalt de modaliteiten voor die aanpassing. Afdeling 5. - Bepalingen gemeen aan de vorige afdelingen

Art. 73.Als er meer houders zijn, organiseert de administratie volgens modaliteiten die nader bepaald worden door de Regering, één of meer overlegvergaderingen tussen die houders.

De houders wijzen een mandataris aan die belast wordt met de relaties met de administratie.

De tussenkomst van de deskundige, de onderzoeks- en saneringshandelingen zijn gemeen aan die houders.

Art. 74.Wanneer na de uitvoering van de saneringshandelingen en -werken nieuwe elementen naar voren treden, kan het bodemcontrolecertificaat, afgeleverd overeenkomstig dit decreet, het voorwerp uitmaken van een herziening volgens de voorwaarden bepaald door de Regering.

De Regering regelt de modaliteiten voor het verkrijgen van deze herziening, de te volgen procedure en de eventuele controlemaatregelen.

Lid 1 is niet van toepassing bij vervuiling of vermoeden van vervuiling die later optreden of niet onderzocht zijn.

Art. 75.§ 1. In haar beslissing betreffende het oriënteringsonderzoek, het kenmekrenonderzoek, het gecombineerd onderzoek, het saneringsproject, de dringende maatregelen of de eindevaluatie, beveelt de administratie, in geval van belangenconflict of bij gebrek aan zelfstandigheid van betrokken deskundige, dat de verplichtinghouder een beroep doet op een andere deskundige dan degene die het onderzoek heeft gevoerd waarover de administratie zich uitspreekt voor het gevolg van de procedure ten einde de verwezenlijking van de doelstellingen van dit decreet te waarborgen. § 2. Voor zover zij relevant en actueel zijn, kan een deel of het geheel van de resultaten en gegevens die ingezameld zijn tijdens een eerder uitgevoerde effectenonderzoek, een indicatieve studie in het kader van ieder ander vooraf uitgevoerd onderzoek in verband met de bodemkwaliteit, in het oriënteringsonderzoek opgenomen worden. Deze worden als dusdanig in het onderzoek opgenomen. § 3. Wanneer de administratie een oriëntatie-onderzoek zoals bedoeld in de artikelen 42 en 43, een kenmerkenonderzoek zoals bedoeld in de artikelen 47 en 48 of een gecombineerd onderzoek zoals bedoeld in artikel 52 heeft bekrachtigd, wordt de geldigheid ervan bewaard wat betreft de beoogde verontreinigende stoffen, voor een duur van tien jaar behalve indien blijkt dat er significante elementen bestaan die ofwel niet in overweging zijn genomen in de uitvoering van het voorafgaand onderzoek ofwel nieuw zijn.

Art. 76.Een dossiersrecht, waarvan de opbrengst integraal aan het "Fonds pour la protection de l'environnement, section Protection des sols" gestort wordt en dat de administratieve kosten dekt, wordt ten laste van elke natuurlijke of rechtspersoon geheven wegens de indiening van een studie, project of beroep.

Het dossierrecht wordt vastgesteld als volgt. 1° 300 euro voor een gecombineerd onderzoek;2° 250 euro voor een saneringsproject;3° 250 euro voor een kenmerkenonderzoek of een eindevaluatie;4° 150 euro voor een oriënteringsonderzoek;5° 50 euro voor een beroep bedoeld in artikel 77. Het dossiersrecht is verschuldigd op de datum waarop de aanvraag of het beroep ingediend wordt.

De Regering bepaalt de modaliteiten voor de inning van de dossiersrechten. HOOFDSTUK V. - Beroep

Art. 77.De verplichtinghouderen kan een beroep instellen tegen de beslissingen bedoeld in de artikelen 21 tot 30, 44, 46, 50, 51, 52, 65, 66, 69, 70, § 2, 71, § 3, 75, § 1, en 80.

De houder van zakelijke rechten kan ook een beroep instellen tegen de beslissingen bedoeld in de artikelen 44, 50, 66 en 69, wanneer de beslissingen een einde maken aan de verplichtingen ten laste van de houder.

Het beroep schorst de aangevochten beslissing niet.

Op straffe van onontvankelijkheid, wordt het beroep samen met het bewijs van betaling van het dossierrecht bedoeld in artikel 76 gestuurd naar de administratie binnen een termijn van twintig dagen, te rekenen van de datum van ontvangst van de beslissing of, bij gebrek aan beslissing, vanaf de dag volgend op de termijn die aan de administratie werd toegestaan om haar beslissing te versturen.

Die termijnen worden opgeschort tussen 16 juli en 15 augustus en tussen 24 december en 1 januari.

De Regering bepaalt de modaliteiten van het beroep.

Art. 78.Binnen tien dagen na ontvangst van het beroep bezorgt de administratie : 1° de verzoeker een bericht van ontvangst met de datum waarop de hoorzitting hem wordt voorgesteld;2° in voorkomend geval, de houder van zakelijke rechten van het betrokken terrein, een afschrift van het beroep en van het voornoemd bericht van ontvangst. Overeenkomstig het eerste lid, 1°, wordt de hoorzitting georganiseerd binnen de dertig dagen te rekenen van het bericht van ontvangst. In voorkomend geval, kan de houder van zakelijke rechten worden gehoord als hij erom verzoekt.

De verzoeker of, in voorkomend geval, de houder van zakelijke rechten, kan binnen de dertig dagen te rekenen van het bericht van ontvangst, elk bijkomend element indienen om zijn beroep te steunen. Na afloop van die termijn, worden alle verstrekte bijkomende elementen niet in aanmerking genomen.

Binnen negentig dagen te rekenen van de ontvangst van het beroep, stuurt de Regering zijn beslissing aan de verzoeker en, in voorkomend geval, aan de houder van zakelijke rechten.

Indien de beslissing van de Regering niet verstuurd wordt binnen de termijn bedoeld in het vorige lid, wordt de beslissing waartegen beroep is ingesteld, bevestigd. HOOFDSTUK VI. - Dringende maatregelen en ambtshalve genomen maatregelen Afdeling 1. - SPAQuE

Art. 79.§ 1. De opdrachen toevertrouwd aan de SPAQuE overeenkomstig dit decreet zijn opdrachten van openbare dienst. § 2. Onverminderd artikel 39 van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen, heeft de SPAQuE als opdrachten 1° de uitvoering, de bijwerking en de periodieke overmaking aan de administratie van een inventaris van verontreinigde of potentieel verontreinigde terreinen;2° de uitvoering van onderzoeken en saneringshandelingen en -werken en, in voorkomend geval, de tenuitvoerlegging van opvolgings- of veiligheidsmaatreglen, en toezichts- en beheersmaatregelen, wanneer de Regering haar ermee belast overeenkomstig de artikelen 80 en 81 van dit decreet, of om redenen van openbaar nut 3° de uitvoering van wetenschappelijke en technische expertises voor de rekening van publiekrechtelijke rechtspersonen op het gebied van bodembeheer, volgens de voorwaarden en modaliteiten bepaald door de Regering;4° de uitvoering van andere opdrachten in nauw verband met de opdrachten opgenomen in 1° tot 3° en inzake bodembeheer, volgens de voorwaarden en modaliteiten bepaald door de Regering. § 3. De Regering belast de SPAQuE met de uitvoering van de opdrachten bedoeld in § 1.

In het kader van haar opdrachten is de SPAQuE niet verplicht om beroep te doen op een deskundige.

Wanneer de Regering de SPAQuE ermee belast saneringshandelingen en -werken uit te voeren, is artikel 80, § 3, van toepassing. Ingeval van hoogdringendheid waarbij de verontreiniging moet worden beheerd door onmiddellijke maatregelen die onverenigbaar zijn met de termijnen bedoeld in artikel 81, § 3, kan de SPAQuE afwijken van artikel 81, § 3.

De Regering kan de regels inzake tussenkomst van de SPAQuE bepalen wat betreft de andere opdrachten bedoeld in § 1. § 4. De Regering kan de verplichtingen bedoeld in artikel 19 in volgende gevallen overnemen : 1° wanneer de houder van zakelijke rechten waarvan de verplichtingen gegeneerd zijn krachtens artikel 26, beantwoordt tegelijk aan volgende voorwaarden : - hij is houder van zijn zakelijk recht voor de datum van 30 april 2007 of is er bij erfopvolging houder van geworden; - hij was niet, of kon niet ingelicht zijn over de bodemverontreiniging op het ogenblik waarop deze zich voorgedaan heeft of op het opgenblik waarop hij houder van zijn zakelijk recht is geworden; 2° wanneer het opsporen van de dader of vermoedelijke dader van de vervuiling onverenigbaar is met het nastreven van de doelstellingen van openbaar nut, overwogen voor beoogd terrein wegens de complexiteit of de potentiële duur ervan. In het geval bedoeld in lid 1, 2°, wordt, volgens de modaliteiten bepaald door de Regering, ervan uitgegaan dat er geen enkele dader of vermoedelijke dader geïdentificeerd kon worden voor het terrein beoogd overeenkomstig artikel 26, § 2.

Wanneer de Regering de verplichtingen overeenkomstig lid 1 overneemt, wordt het uitvoeren van de verplichtingen bedoeld in artikel 19 de SPAQuE toevertrouwd, ten laste van de houder ervan. § 5. Zodra de SPAQuE ermee belast is één van de opdrachten bedoeld in § 1 te vervullen, mag geen enkele handeling genomen worden die zijn goede uitvoering in het gedrang kan brengen.

De handhaving van de bouwwerken en werken die nodig zijn voor de bedoelde opdracht vormen een erfdienstbaarheid van openbaar nut die bedoelde grond bezwaart. De Regering bepaalt bij afzonderlijk besluit in welke mate het goed gebruikt mag worden. Er wordt geen recht op vergoeding uit hoofde van de eigenaar of van andere houders van reële of persoonlijke rechten open gesteld. § 6. Voor zover de saneringshandelingen en werken uitgevoerd door de SPAQuE ter uitvoering van artikel 43, § 1, van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen of uitgevoerd krachtens dit decreet tegemoet komen aan de doelstellingen beoogd bij dit decreet, wordt bij de beslissing over de zorgvuldige uitvoering van die handelingen en werken waarmee het proces van herstel in de oorspronkelijke staat afgesloten wordt, met een bodemcontrolecertificaat gevoegd. Afdeling 2. - Maatregelen van onmiddellijk beheer

Art. 80.§ 1. Onverminderd artikel D.149 van Boek I van het Milieuwetboek, doet de verplichtinghouderen beroep op een deskundige om onmiddellijke beheersmaatregelen te nemen die nodig zijn om de onmiddellijke gevaren en risico's te voorkomen of te beperken in de volgende gevallen : 1° in het geval van een verontreiniging ontdekt tijdens een behoorlijk vergunde werf, voor zover de volgende cumulatieve voorwaarden vervuld zijn : - de noden van de werf leggen op om maatregelen uit te voeren binnen termijnen die onverenigbaar zijn met de termijnen bedoeld in artikelen 42 tot 69; - de ontdekte verontreiniging komt overeen met een verontreiniging waarvan men redelijkerwijs het bestaan op de werf niet kon kennen; 2° in het geval van verontreiniging voortvloeiend uit een onverwacht ongeval, voor zover het zo dringend is dat er maatregelen moeten genomen worden die onverenigbaar zijn met de termijnen bedoeld in de artikelen 42 tot 69; De maatregelen genomen door de verplichtinghouderen krachtens het eerste lid, op aanraden van de deskundige, beogen het bereiken van de saneringsdoelstellingen voorzien krachtens dit decreet. § 2. De houder brengt de administratie onmiddellijk op de hoogte van de verontreiniging en van de aanwijzing van de deskundige en rechtvaardigt het feit dat hij zich in een situatie bedoeld in paragraaf 1 bevindt. De informatie wordt overgemaakt bij aangetekend schrijven of door elk middel dat vaste datum verleent. De Regering legt een model van formulier vast dat de elementen vermeldt die aan de administratie meegedeeld moeten worden alsook de modaliteiten tot overdracht van het formulier.

Als het gaat om een situatie bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 1°, stuurt de administratie haar beslissing waarbij uitspraak over de geldigheid van het gebruik van deze procedure wordt gedaan, aan de houder binnen tien dagen te rekenen van de ontvangst van de informatie en van de rechtvaardiging bedoeld in het eerste lid.

De afwachting van de beslissing bedoeld in het tweede lid geldt onverminderd de mogelijkheid voor de houder, op aanraden van de deskundige, om elk onderzoek te voeren dat nodig is voor zijn opdracht.

De gunstige beslissing geldt als vergunning overeenkomstig artikel 67. § 3. Na afloop van de uitvoering van de maatregelen van onmiddellijk beheer, wordt een eindevaluatie uitgevoerd door de deskundige op initiatief van de houder.

Deze evaluatie bevat : 1° de volledige omschrijving van de tegengekomen situatie, de identificatie van de opgespoorde polluenten en de verontreinigde bodemvolumes;2° de behaalde resultaten, incluis de gehaalde waarden, met, in de gevallen waarin de saneringsdoelstellingen zoals omschreven in artikel 56 niet gehaald konden worden, een rechtvaardiging betreffende de uitvoering van de beschikbare beste technieken en een analyse van de residuele risico's;3° de problemen tegengekomen tijdens de werken;4° in voorkomend geval, de voorstellen inzake veiligheidsmaatregelen;5° een voorstel van bodemcontrolecertificaat. Op straffe van onontvankelijkheid, wordt de eindevaluatie samen met het bewijs van betaling van het dossierrecht bedoeld in artikel 76 gericht aan de administratie binnen de dertig dagen te rekenen van het einde van de uitvoering van de maatregelen van onmiddellijk beheer.

Binnen een termijn van dertig dagen te rekenen van de ontvangst van de eindevaluatie, beslist de administratie : 1° de houder een bodemcontrolecertificaat te bezorgen dat : - vaststelt dat de sanering is uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen van dit decreet; - in voorkomend geval, veiligheidsmaatregelen oplegt; - in voorkomend geval, de residuële verontreiniging vaststelt. 2° de eindevaluatie als niet conform te verklaren;3° bijkomende documenten te vragen;4° een tegenexpertise op te leggen ten laste van de houder;5° de afgifte van het bodemcontrolecertificaat te weigeren. Als ze beslist om een bodemcontrolecertificaat af te geven, richt de administratie op dezelfde dag een bodemcontrolecertificaat aan de eigenaar indien hij de houder niet is.

Binnen dezelfde termijn, als het bodemcontrolecertificaat wordt geweigerd of wanneer blijkt dat noemenswaardige elementen zijn ontstaan en dat die niet in overweging genomen werden of konden worden bij de uitvoering van de saneringshandelingen en -werken, kan de administratie, in voorkomend geval, bijkomende werken opleggen die binnen de termijn die zij bepaalt uitgevoerd moeten worden en, in dat geval, de eventuele veiligheidsmaatregelen. In dat geval wordt het in het eerste lid bedoelde bodemcontrolecertificaat afgeleverd binnen een termijn van dertig dagen, te rekenen van de datum van een nieuwe eindevaluatie.

Als de tegenexpertise opgelegd door de administratie de elementen die onder de eindevaluatie uitgevoerd door de deskundige vallen, bevestigt, worden de kosten i.v.m. deze tegenexpertise volledig terugbetaald aan de houder. De Regering bepaalt de modaliteiten van deze terugbetaling. § 4. In het geval van verontreiniging voortvloeiend uit een onverwacht ongeval bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 2°, worden de maatregelen genomen krachtens paragraaf 1, genomen onverminderd de toepassing van andere veiligheidsmaatregelen opgelegd door de Regering.

De Regering kan elke nuttige maatregel treffen om gevaar te voorkomen of te verhelpen wanneer : 1° de houder geen enkele maatregel van onmiddellijk beheer aanneemt;2° de houder weigert gevolg te geven aan de gegeven voorschriften;3° de aan te wijzen houder afwezig is. Indien nodig en ten laste van betrokken persoon, kan de Regering de bedoelde maatregelen aan de SPAQuE toevertrouwen. Afdeling 3. - Ambtshalve genomen maatregelen

Art. 81.§ 1. In geval van nalatigheid van de aangewezen verplichtinghouder en ten laste van deze laatste of bij afwezigheid van de vermoedelijke auteur en ten laste van de betrokken persoon, kan de Regering ambtshalve in één, of in voorkomend geval, of in meerdere van de volgende maatregelen voorzien : 1° de uitvoering van een oriënteringsonderzoek;2° de uitvoering van een kenmerkenonderzoek;3° de uitvoering van een saneringsproject;4° de uitvoering van de saneringshandelingen en -werken;5° de uitvoering van de veiligheidsmaatregelen;6° de uitvoering van de opvolgingsmaatregelen. De Regering kan de Spaque belasten met de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde maatregelen ten laste van de betrokken persoon. § 2.Wanneer de SPAQuE in het kader de onderzoeken die ze voert ter vervulling van haar opdracht bedoeld in artikel 79 van dit decreet en in artikel 39, § 1, 1° en 3°, van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen, een bodemverontreiniging vaststelt die een ernstige dreiging vormt, verwittigt ze onmiddellijk de administratie, waarbij ze een raming van de prijs van de sanering aangeeft.

De administratie maant de houder(s) aan tot het vervullen van, volgens het geval, het geheel of een gedeelte van de in artikel 19, § 1, bedoelde verplichtingen. De administratie verzoekt de betrokken persoon om zijn opmerkingen binnen een termijn van dertig dagen te laten gelden. Binnen deze termijn kan de bedoelde persoon verzoeken om gehoord te worden.

Binnen een termijn van hoogstens dertig dagen te rekenen van de aanmaning, verbindt deze houder zich ertoe om de in § 1, 3°, 4° en 5° bedoelde verplichtingen na te leven. In afwijking van artikel 72, § 1, stelt hij binnen dezelfde termijn een financiële zekerheid ten gunste van de administratie om te voorzien in de kosten gebonden aan de ambtshalve uitvoering van het saneringsproject.

Bij gebreke daarvan laat de administratie een bevel tot betaling binnen vierentwintig uur betekenen, op straffe van uitvoering door inbeslagneming en de Regering kan een wettelijke hypotheek op alle goederen van die personen vestigen.

Het stellen van een zekerheid waarvan het bedrag onvoldoende is, ingevolge de betekening van een dwangbevel, is geen beletsel voor de voortzetting van de vervolgingen.

Na afloop van de beveltermijn kan de administratie laten overgaan tot de inbeslagneming, die uitgevoerd wordt op de wijze waarin het Gerechtelijk Wetboek voorziet.

Indien verschillende dragers betrokken zijn, zijn die hoofdelijk gebonden. § 3. In geval van nalatigheid ten gevolge van de aanmaning kan de Regering van ambtswege laten overgaan tot de uitvoering van de in § 1, 3°, 4° en 5° bedoelde maatregelen. De Regering belast dan de Spaque met de uitvoering van de sanering. In voorkomend geval kan de Regering het terrein wegens openbaar nut met het oog op zijn sanering laten onteigenen volgens de regels bepaald bij de wet van 26 juli 1962 betreffende de rechtspleging bij hoogdringende omstandigheden inzake onteigening ten algemenen nutte.

Na een informatievergadering voor het publiek te hebben georganiseerd, dient de SPAQuE bij de Regering een saneringsproject overeenkomstig artikel 58, derde lid in.

De Regering bericht ontvangst van het volledige dossier binnen vijftien dagen na de indiening ervan. Zij wint desnoods het advies in van de diensten en instanties die ze nuttig acht en doet uitspraak over het saneringsproject binnen negentig dagen na ontvangst van het bericht van ontvangst.

In afwijking van artikel 71 geeft de administratie het bodemcontrolecertificaat af binnen een termijn van zestig dagen, te rekenen van de datum van ontvangst van de eindevaluatie die de resultaten bevat van de analyses die de SPAQuE na afloop van de saneringshandelingen en -werken aan de ISSEp overmaakt. § 4. De krachtens dit artikel genomen maatregelen gelden als milieuvergunning, globale vergunning, stedenbouwkundige vergunning, aangifte in de zin van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning en als voorafgaande stedenbouwkundige aangifte.

In afwijking van artikel D.IV.84 van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling en van artikel 53 van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning vervalt de goedkeuring van het saneringsproject slechts voor het overblijvende gedeelte van de niet uitgevoerde saneringshandelingen en -werken indien ze niet zijn uitgevoerd binnen twee jaar na de datum waarop ze het hadden moeten zijn. HOOFDSTUK VII. - Overtredingen

Art. 82.§ 1. Er wordt een overtreding van tweede categorie in de zin van deel VIII van het decretaal gedeelte van Boek I van het Milieuwetboek begaan door degene die : 1° intentioneel een bodemverontreiniging veroorzaakt;2° vervalste documenten aan de administratie overmaakt;3° in tegenspraak met artikel 31 valse verklaringen doet;4° de in artikel 19 bedoelde verplichtingen niet uitvoert, nadat hij aangemaand is om het te doen;5° verzuimt de opgelegde veiligheids- of monitoringsmaatregelen binnen de termijnen bepaald bij de beslissing die ze oplegt, te treffen;6° de uitvoering van de verplichtingen bedoeld in artikel 19 belemmert;7° saneringshandelingen en -werken uitvoert zonder de bepalingen van dit decreet na te leven;8° een opdracht die door een deskundige of een laboratorium uitgevoerd moet worden, vervult zonder te beschikken over de erkenning vereist krachtens hoofdstuk IV van dit decreet;9° de verplichtingen die in artikel 5 bedoeld zijn of die krachtens die bepaling worden genomen, schendt;10° overeenkomstig de machtigingsakte, de openbare opdrachten die overeenkomstig artikel 5 worden toevertrouwd, niet uitvoert. Voor elke overtreding begaan om het dossierrecht te ontduiken, wordt de eventueel uitgesproken sanctie van rechtswege vermeerderd met een boete van 100 % van het bedrag van het dossierrecht dat de belastingplichtige heeft geprobeerd te ontduiken. De boete kan door de dienst die de Regering aanwijst verminderd worden tot maximum 10 % van het bedrag van het ontdoken dossierrecht in geval van eerste overtreding begaan door de belastingplichtige zonder bedoeling te bedriegen of te schaden. Ze wordt helemaal en van ambtswege opgeschort in geval van spontane regularisatie door de belastingplichtige. De boete wordt gevestigd en geïnd op dezelfde wijze als het dossierrecht; 11° de uitvoering van de in artikel 81, § 3, bedoelde acties van de SPAQuE belemmert. § 2. Een overtreding van derde categorie in de zin van deel VIII van het decreetgevend gedeelte van Boek I van het Milieuwetboek wordt begaan door degene die : 1° aan de informatieplicht bedoeld in artikel 6 niet voldoet;2° de in artikel 31 bedoelde informatieverplichting niet naleeft;3° de financiële zekerheid niet stelt binnen zestig dagen na het opleggen ervan. HOOFDSTUK VIII. - Toelagen

Art. 83.§ 1. Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten kan de Regering aan elke natuurlijke of rechtspersoon, privaat- of publiekrechtelijk, een subsidie toekennen om een oriënteringsonderzoek, een kenmerkenonderzoek, een saneringsproject of een saneringshandelingen en -werken in de zin van dit decreet uit te voeren.

Die subsidie vormt een minimis-steun in de zin van Verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag op de minimis-steun.

Het totaalbedrag van de toegekende steun, berekend overeenkomstig artikel 2 van genoemde Verordening, mag niet hoger zijn dan 200.000 euro over een periode van drie jaar.

Het totaalbedrag van de toegekende steun, berekend overeenkomstig genoemde Verordening, mag niet hoger zijn dan 200.000 euro over een periode van drie jaar. § 2. Binnen de perken van de beschikbare kredieten kan de Regering aan elke natuurlijke persoon, rechtspersoon van publiek recht of openbaar nut of rechtspersoon van privaat recht een subsidie toekennen met het oog op de tenuitvoerlegging van de nakoming van de verplichtingen bepaald bij artikel 19 van dit decreet wanneer ze betrekking heeft op een terrein waarvan een publiekrechtelijke persoon eigenaar is.

Die subsidie wordt toegekend in de vorm van één euro aan één of meer natuurlijke personen, rechtspersonen van publiek recht of openbaar nut of rechtspersoon van privaat recht die zulks overeenkomen en die drie euro investeren voor die tenuitvoerlegging. HOOFDSTUK IX. - Opheffings- en wijzigingsbepalingen Afdeling 1. - Decreet van 11 maart 1999 betreffende de

milieuvergunning

Art. 84.In artikel 1, 13°, van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning worden de woorden "bedoeld in artikel 18 van het decreet betreffende het bodembeheer" vervangen door de woorden "bedoeld in artikel 19 van het decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering".

Art. 85.In artikel 13, tweede lid, van hetzelfde decreet worden de woorden "de activiteiten en installaties nodig of nuttig voor de uitvoering van een opsporingsvergunning of een mijnconcessie, met inbegrip van de putten, galerijen, ondergrondse verbindingswegen en winningsputten, en" ingevoegd tussen de woorden "die een installatie voor het beheer van afval van winningsindustrieën vormt, zoals bepaald door de Regering" en "mobiele inrichtingen".

Art. 86.In artikel 14, § 1, tweede lid, 1°, van hetzelfde decreet worden de woorden "en alle installaties en activiteiten nodig of nuttig voor de uitvoering van een opsporingsvergunning of een mijnconcessie, met inbegrip van de putten, galerijen, ondergrondse verbindingswegen en winningsputten, en" ingevoegd tussen de woorden "zoals bepaald door de Regering", en "een mobiele inrichting aan de technisch ambtenaar gericht".

Art. 87.Artikel 50, § 1, van hetzelfde decreet wordt aangevuld met een lid, luidend als volgt : "De vergunning voor de activiteiten en installaties nodig of nuttig voor de uitvoering van een opsporingsonderzoek of een mijnconcessie wordt verstrekt voor een duur gaande tot aan de vervaldatum van de daarmee verband houdende vergunning of concessie.".

Art. 88.In artikel 81, § 2, vierde lid, van hetzelfde decreet worden de woorden "artikel 63 van het decreet betreffende het bodembeheer" vervangen door de woorden "artikel 68 van het decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering".

In artikel 81, § 2, van hetzelfde decreet wordt lid 3 aangevuld met "en alle installaties en activiteiten nodig of nuttig voor het opsporen en het uitbaten van de ondergrondse rijkdommen met inbegrip van de putten, galerijen, ondergrondse verbindingswegen en winningsputten.". Afdeling 1. - Boek I van het Milieuwetboek

Art. 89.In artikel D.29-1, § 5, 4°, van Boek I van het Milieuwetboek, worden de woorden "in de zin van het decreet betreffende het bodembeheer" vervangen door de woorden "in de zin van het decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering".

Art. 90.In artikel D.49, d, van hetzelfde Boek, worden de woorden "in de zin van het decreet betreffende het bodembeheer" vervangen door de woorden "in de zin van het decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering".

Art. 91.In artikel D.67, § 3, van Boek I van het Milieuwetboek wordt het tweede lid vervangen als volgt : "Wanneer het project betrekking heeft op een installatie of een activiteit die een risico inhoudt voor de bodem in de zin van het decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering, bevat de omschrijving van het in 1° bedoelde project in elk geval : 1° een eensluidend verklaard uittreksel van de databank betreffende de toestand van de bodems bedoeld in artikel 17 van het decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering; 2° een omschrijving van de eventuele impacten van de gegevens van de databank betreffende de toestand van de bodems over het bedoelde project en een verantwoording van de maatregelen voorzien om bedoelde gegevens in het kader van het betrokken project in aanmerking te nemen.".

Art. 92.In artikel D.88, § 1, eerste lid, van hetzelfde Boek, worden de woorden "decreet van 5 december 2008 betreffende het bodembeheer" vervangen door de woorden "decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering".

Art. 93.In artikel D.138, 12°, van hetzelfde Boek, worden de woorden "decreet van 5 december 2008 betreffende het bodembeheer" vervangen door de woorden "decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering".

Art. 94.In artikel D.149, § 1, 5°, van hetzelfde Boek, worden de woorden "decreet van 5 december 2008 betreffende het bodembeheer" vervangen door de woorden "decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering".

Art. 95.In artikel D.155, § 4, eerste lid, van hetzelfde Boek, worden de woorden "decreet van 5 december 2008 betreffende het bodembeheer" vervangen door de woorden "decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering".

Art. 96.In artikel D.157, § 2, 4°, van hetzelfde Boek, worden de woorden "het decreet betreffende het bodembeheer" vervangen door de woorden "decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering".

Art. 97.In artikel D.170, § 3, tweede lid, 5°, van hetzelfde Boek, worden de woorden "decreet van 5 december 2008 betreffende het bodembeheer" vervangen door de woorden "decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering". Afdeling 3. - Fiscaal decreet van 22 maart 2007 tot bevordering van

afvalpreventie en -valorisatie in het Waalse Gewest en tot wijziging van het decreet van 6 mei 1999 betreffende de vestiging, de invordering en het geschil inzake rechtstreekse gewestelijke belastingen

Art. 98.In artikel 35, § 2, van het Fiscaal decreet van 22 maart 2007 tot bevordering van afvalpreventie en -valorisatie in het Waalse Gewest en tot wijziging van het decreet van 6 mei 1999 betreffende de vestiging, de invordering en het geschil inzake rechtstreekse gewestelijke belastingen wordt het tweede lid vervangen als volgt : " De aanwezigheid van afval bedoeld in deze paragraaf wordt weer een element dat de belasting genereert indien het saneringsproject niet wordt goedgekeurd overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 1 maart 2018 betreffende het bodembeheer, behalve in het geval bedoeld in artikel 58, § 1, ervan indien de saneringshandelingen en -werken niet aangevat worden op de datum waarop ze aangevat moeten worden overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 1 maart 2018 betreffende het bodembeheer, indien de saneringshandelingen en -werken niet voltooid zijn op de vastgelegde datum en indien de aanvullende werken niet uitgevoerd zijn binnen de termijn vastgelegd overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 1 maart 2018 betreffende het bodembeheer. ". Afdeling 4. - Decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen

Art. 99.Artikel 4 van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen wordt aangevuld met een punt 6°, luidend als volgt : "6° de ter plaatse verontreinigde bodems, met inbegrip van de niet-afgegraven verontreinigde bodems.".

Art. 100.In artikel 39 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, 3°, worden de woorden "in het decreet van 5 december 2008 betreffende het bodembeheer" vervangen door de woorden "in het decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering";1° in § 4, eerste lid, worden de woorden "in de zin van het decreet van betreffende het bodembeheer" vervangen door de woorden "in de zin van het decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering". Afdeling 5. - Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling

Art. 101.In artikel D.IV.89, eerste lid, 3°, van het Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling worden de woorden "het decreet van 5 december 2008 betreffende het bodembeheer" vervangen door de woorden "het decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering".

Art. 102.In artikel D.IV.97, eerste lid, 8°, van hetzelfde Wetboek worden de woorden "in de zin van artikel 10 van het decreet van 5 december 2008 betreffende het bodembeheer" vervangen door de woorden "in de zin van artikel 11 van het decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering".

Art. 103.In artikel D.V.1, eerste lid, 2°, worden de woorden "in de zin van artikel 2, 10°, van het decreet van 5 december 2008 betreffende het bodembeheer" vervangen door de woorden "in de zin van artikel 2, 11°, van het decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering". Afdeling 6. - Decreet van 7 juli 1988 op de mijnen

Art. 104.Artikel 5 van het decreet op de mijnen van 7 juli 1988 wordt aangevuld met hetgeen volgt : « De activiteiten en installaties nodig of nuttig voor de opsporing mogen enkel uitgeoefend worden krachtens een milieu-aangifte of een milieuvergunning in de zin van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning en, in voorkomend geval, krachtens een stedenbouwkundige vergunning in de zin van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling. ».

Art. 105.Artikel 13 van hetzelfde decreet, laatst gewijzigd op 31 mei 2007, wordt aangevuld met een lid luidend als volgt : "De activiteiten en installaties nodig of nuttig voor de opsporing of de uitbating van de ondergrondse rijkdommen, met inbegrip van de installaties voor het beheer van afval van winningsindustrieën, putten, galerijen, ondergrondse verbindingswegen en winningsputten, mogen enkel uitgebaat worden krachtens een milieuvergunning en, in voorkomend geval, een stedenbouwkundige vergunning in de zin van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling. De beveiligingswerken moeten niet het voorwerp uitmaken van een milieuvergunning.".

Art. 106.In artikel 14 van hetzelfde decreet worden de woorden "onder voorbehoud van een milieuvergunning beoogd bij het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning" ingevoegd tussen de woorden "de in concessie gegeven stoffen" en de woorden " en, bovendien, de gebouwen,". ».

Art. 107.In artikel 18 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 18 oktober 2008, worden de woorden "voor een installatie voor het beheer van afval van winningsindustrieën" opgeheven.

Art. 108.Artikel 47 van hetzelfde decreet wordt aangevuld met een lid, luidend als volgt : « De intrekking, het verval of het afzien van een mijnvergunning heeft het verval van de milieuaangiften en -vergunningen en van de globale vergunningen tot gevolg voor zover dezen als milieuvergunning gelden, verstrekt voor de activiteiten en de installaties nodig voor het opsporen of de uitbating, uitgezonderd de activiteiten en installaties nodig voor het herstel in oorspronkelijke staat en het nabeheer. ». HOOFDSTUK X. - Bijzondere maatregelen die van toepassing zijn op de installatie en de uitbating van benzinestations Afdeling 1. - Algemeen

Art. 109.De artikelen 681bis/63 tot 681bis/70 van Titel III alsook de bijlage 1 in artikel 681bis/66 en bijlage 2 in artikel 681bis/66, zoals ingevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 4 maart 1999 tot wijziging van Titel III van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming ten gevolge van de invoeging van specifieke bepalingen voor de installatie en de uitbating van benzinestations, worden opgeheven. Afdeling 2. - Herstelplan

Art. 110.Het herstelplan ingediend krachtens het fiscaal decreet van 22 maart 2007 tot bevordering van afvalpreventie en -valorisatie in het Waalse Gewest, en dit, overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 20 december 2007 betreffende de rehabilitatieplannen, waarvan het bericht van ontvankelijkheid van vóór de datum van inwerkingtreding van dit decreet dateert, wordt verder behandeld op grond van de bepalingen van kracht op de datum van het bericht van ontvankelijkheid.

Art. 111.§ 1. Voor zover de saneringshandelingen en -werken uitgevoerd in het kader van een herstelplan van het fiscaal decreet van 22 maart 2007 tot bevordering van afvalpreventie en -valorisatie in het Waalse Gewest en tot wijziging van het decreet van 6 mei 1999 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillen inzake de directe gewestelijke belastingen of krachtens een saneringsplan overeenkomstig artikel 116, met de doelstellingen daarvan stroken, gaat de beslissing waarbij uitspraak wordt gedaan over de goede uitvoering van de saneringshandelingen en -werken vergezeld van een bodemcontrolecertificaat. § 2. Indien na afloop van een herstelplan of van een saneringsplan bedoeld in § 1 blijkt dat de doelstellingen ervan niet gehaald konden worden, kan de Regering op gemotiveerd voorstel van de administratie een verlenging van de uitvoeringstermijn toekennen. Die verlenging mag niet langer zijn dan de helft van de oorspronkelijke termijn. Afdeling 3. - Procedure voor de behandeling van de bodemonderzoeken

betreffende de installaties bedoeld in rubriek 50.50.03 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten van de milieuvergunning Onderafdeling 1. - Indicatief onderzoek

Art. 112.In de zin van deze onderafdeling wordt verstaan onder : 1° indicatief onderzoek : onderzoek dat dient om de eventuele aanwezigheid van een verontreiniging in de bodem, in de ondergrond en in het grondwater van een terrein op te sporen en om, desgevallend, een eerste omschrijving en raming van de omvang daarvan te geven;het veronderstelt een beperkte monsterneming en wordt uitgevoerd door een deskundige; 2° referentiewaarden : de in bijlage 4 bij dit decreet bedoelde concentraties van verontreinigende stoffen die op lange termijn gehaald moeten worden en beneden dewelke de gezondheid van de mens of het milieu geen gevaar loopt;3° drempelwaarden : de in bijlage 4 bij dit decreet bedoelde concentraties van verontreinigende stoffen beneden dewelke de gezondheid van de mens of het milieu weinig gevaar loopt;4° interventiewaarden : de in bijlage 4 bij dit decreet bedoelde concentraties van verontreinigende stoffen boven dewelke het gevaar voor de gezondheid van de mens of het milieu zodanig groot is dat een sanering nodig is;5° erkend laboratorium : laboratorium erkend overeenkomstig de bepalingen van dit decreet of laboratorium erkend inzake toezicht op de uitvoering van de bepalingen betreffende de afvalstoffen en de gevaarlijke afvalstoffen in het Waalse Gewest.

Art. 113.De behandeling van de onderzoeken betreffende de bodem en de sanering van de installaties bedoeld in rubriek 50.50.03 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten van de milieuvergunning, waarvan de indicatieve onderzoeken ingediend en goedgekeurd zijn voor 31 december 2012, wordt verricht volgens de in de artikelen 114 tot 118 vermelde procedure.

Art. 114.De genererende elementen die dit initiatief onderzoek inwijden, ontstaan ambtshalve uit : 1° het in overeenstemming brengen;2° de definitieve stopzetting van de activiteit;3° de definitieve buitenbedrijfstelling van een tank;4° de intrekking of de hernieuwing van de uitbatingsmachtiging;5° de verandering van exploitant;6° indien er precieze en overeenstemmende verdenkingen van verontreinigingsrisico's bestaan, de met redenen omklede aanvraag van de administratie.

Art. 115.§ 1. De uitbater laat een kenmerkenonderzoek uitvoeren als het indicatief onderzoek erop wijst dat de drempelwaarden voor de grond en de ondergrond en de referentiewaarden voor het grondwater door één of meer verontreinigende stoffen overschreden zijn en voor zover het indicatief onderzoek niet toelaat de omvang van de verontreiniging te bepalen en te besluiten tot de noodzaak van een dringende sanering.

Het kenmerkenonderzoek dient om de verontreiniging van de grond, de ondergrond en het grondwater te beschrijven en te lokaliseren zodat kan worden nagegaan of de site gesaneerd moet worden.

Volledigheidshalve beschrijft en wettigt het onderzoek de toegepaste methodologie en de monsterneming voor de uitvoering van het bedoelde onderzoek.

Het kenmerkenonderzoek wordt uitgevoerd door een deskundige. § 2. Als ze/hij het nuttig acht, laat de administratie of de uitbater naast het kenmerkenonderzoek een risico-onderzoek uitvoeren.

Het risico-onderzoek wordt door een deskundige uitgevoerd en beschrijft de eventuele mobiliteit van de gekenmerkte verontreinigende stoffen en hun vastgestelde of potentiële effecten op termijn op de omgeving van het benzinestation.

De administratie beschikt over dertig dagen na ontvangst van het volledige kenmerkenonderzoek en, in voorkomend geval, van het risico-onderzoek, om het goed te keuren.

Na afloop van die termijn worden de conclusies van het onderzoek bij verstek goedgekeurd. § 3. Om na te gaan of de concentratie van de stoffen die de grond, de ondergrond en het grondwater verontreinigen, de in bijlage 4 vermelde waarden overschrijdt, worden alle monsternemingen en analyses uitgevoerd volgens de in bijlage 5 bedoelde methodes of met inachtneming van normen of codes van goede praktijk die de administratie eerst goedkeurt.

De monsternemingen worden uitgevoerd volgens de modaliteiten betreffende de monsternemingen bedoeld in dit decreet.

De monsters worden door een erkend laboratorium geanalyseerd.

Art. 116.§ 1. De sanering van een terrein wordt vereist wanneer een overschrijding van de interventiewaarden van de stoffen die de grond, de ondergrond en het grondwater verontreinigen, wordt vastgesteld.

In dat geval wordt een plan voor de sanering van het terrein uitgewerkt door een deskundige aan de hand waarvan het saneringsprocedé en de saneringsdoelstelling, bepaald kunnen worden.

Het saneringsplan voor een terrein bevat minstens de volgende gegevens : 1° de resultaten van het kenmerkenonderzoek van het terrein;2° de technisch-financiële analyse van de verschillende relevante processen voor de sanering van het betrokken terrein;3° de gemotiveerde keuze van het saneringsproces voor het terrein;4° de beschrijving van de werken, een raming van de kosten ervan en de termijnen voor de uitvoering ervan;5° de te nemen maatregelen om de veiligheid van de werken te waarborgen en om de weerslag ervan op het milieu te beperken;6° wanneer de administratie het nodig acht, een belofte van bankwaarborg om te garanderen dat het saneringsplan van ambtswege zal worden uitgevoerd. De administratie beschikt over zestig dagen na ontvangst van het saneringsplan voor het terrein om het goed te keuren.

Na afloop van deze termijn worden de conclusies van het saneringsplan betreffende de saneringstechniek en de saneringsdoelstelling van het terrein bij verstek goedgekeurd.

Als de saneringswerken betrekking hebben op activiteiten of inrichtingen die onderworpen zijn aan een vergunning krachtens het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning en van het decreet van 27 mei 2004 betreffende het Milieuwetboek, geldt de goedkeuring van het saneringsplan van het terrein als vergunning in de zin van bedoelde decreten. § 2. De sanering dient : 1° om de concentraties van de stoffen die de grond en de ondergrond verontreinigen, onder de drempelwaarden terug te brengen en de referentiewaarden te laten benaderen;2° om de concentraties die het grondwater verontreinigen, onder de referentiewaarden te doen zakken. De sanering mag pas aangevat worden na goedkeuring van het saneringsplan door de administratie en na de borgstelling wanneer ze vereist is.

Ze wordt uitgevoerd onder leiding van een deskundige.

Als blijkt dat de drempelwaarden voor de grond en de ondergrond en de referentiewaarden voor het grondwater onmogelijk gehaald kunnen worden via maatregelen conform de beste beschikbare technieken, beoogt de sanering een terreinkwaliteit waardoor het gevaar voor de gezondheid van de mens of het milieu draaglijk blijft.

Als blijkt dat maatregelen conform de beste beschikbare technieken niet kunnen zorgen voor een terreinkwaliteit waardoor het gevaar voor de gezondheid van de mens en voor het milieu draaglijk blijft, wordt de site gesaneerd op grond van beschermingsmaatregelen of andere voorzorgsmaatregelen om te voorkomen dat de verontreiniging een gevaar vormt voor de gezondheid van de mens en voor het milieu.

De uitbater is niet verplicht een karakteriserings- en saneringsonderzoek te laten uitvoeren als hij bewijst dat de verontreiniging niet aan hem of aan zijn activiteit te wijten is.

Art. 117.§ 1. Het kenmerkenonderzoek dat niet binnen de termijn voorgeschreven bij het schrijven tot goedkeuring van het desbetreffende indicatief onderzoek wordt meegedeeld alsmede de aangevraagde aanvullingen op het kenmerkenonderzoek die niet binnen de voorgeschreven termijnen worden meegedeeld, worden voor 15 januari 2021 ingediend.

Het kenmerkenonderzoek ingediend meer dan twee jaar na de goedkeuring van het indicatief onderzoek en de aanvullingen op het kenmerkenonderzoek ingediend meer dan twee jaar na de aanvraag houden een bijwerking van het indicatief onderzoek en, in voorkomend geval, van het kenmerkenonderzoek in. § 2. Het saneringsplan dat niet binnen de termijn voorgeschreven bij het schrijven tot goedkeuring van het desbetreffende indicatief onderzoek wordt meegedeeld alsmede de aangevraagde aanvullingen op het saneringsplan die niet binnen de voorgeschreven termijnen worden meegedeeld, worden voor 15 maart 2021 ingediend.

Het saneringsplan ingediend meer dan twee jaar na de goedkeuring van het indicatief onderzoek en de aanvullingen op het saneringsplan ingediend meer dan twee jaar na de aanvraag houden een bijwerking van het indicatief onderzoek en, in voorkomend geval, van het saneringsplan in.

In afwijking van de in het eerste lid bedoelde datum wordt het saneringsplan voortvloeiend uit het karakterisingsonderzoek verricht in het kader van punt 1°, ingediend binnen zes maanden na de goedkeuring van bedoeld onderzoek en worden de saneringswerken uitgevoerd binnen een termijn van maximum één jaar na de goedkeuring van het saneringsplan. § 3. De saneringswerken die niet uitgevoerd worden binnen de termijn voorgeschreven bij het schrijven tot goedkeuring van het desbetreffende saneringsplan worden voor 15 januari 2020 uitgevoerd.

In afwijking van de in het eerste lid bedoelde datum moeten de dossiers die over een geldige borgstellingen beschikken voor het uitstel van de saneringswerken, de termijnen die door de administratie bij de goedkeuring van bedoeld uitstel zijn opgelegd, naleven. § 4. De eindverslagen van de plaatsbeschrijvingen voorzien in de brieven tot goedkeuring van het saneringsplan worden ingediend binnen zes maanden na het einde van de werken en, uiterlijk, voor 15 januari 2026. § 5. Elke niet-naleving van de in de §§ 1 tot 4 bedoelde termijnen geeft aanleiding tot de systematische sluiting van het dossier in deze procedure en tot de verplichting tot indiening van een oriënteringsonderzoek overeenkomstig de bepalingen van dit decreet binnen zes maanden na het verstrijken van de termijn. § 6. De Regering wordt ertoe gemachtigd om de in dit artikel bedoelde termijn uit te stellen.

Art. 118.Deze onderafdeling heeft uitwerking op 21 juni 1999.

Onderafdeling 1. - Oriënteringsonderzoek

Art. 119.De na 31 december 2012 ingediende oriënteringsonderzoeken betreffende de bodem en de sanering van de installaties bedoeld in rubriek 50.50.03 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten van de milieuvergunning, worden behandeld overeenkomstig de bepalingen van dit decreet.

Art. 120.De genererende elementen die deze oriënteringsonderzoeken inwijden, ontstaan ambtshalve uit : 1° het in overeenstemming brengen;2° de definitieve stopzetting van de activiteit;3° de definitieve buitenbedrijfstelling van een tank;4° de intrekking of de hernieuwing van de uitbatingsmachtiging;5° de verandering van exploitant;6° indien er precieze en overeenstemmende verdenkingen van verontreinigingsrisico's bestaan, de met redenen omklede aanvraag van de administratie.

Art. 121.Deze onderafdeling heeft uitwerking op 1 januari 2013 en houdt op van kracht te zijn op 1 januari 2019.

Art. 122.§ 1. In de zin van deze bepaling wordt verstaan onder : 1° « samenwerkingsakkoord » : het Fonds voor de bodemsanering van tankstations, zoals omschreven in artikel 2, 13°, van het samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest betreffende de uitvoering en financiering van de bodemsanering van tankstations;2° « stookoliefonds » de rechtspersoon erkend overeenkomstig artikel 14 van het samenwerkingsakkoord;3° « stookolietank » : elke opslag van een ontvlambare vloeistof waarvan het vlampunt hoger is dan 55° c maar de 100° C niet overschrijdt, ongeacht de capaciteit ervan, opgesteld bij de eindafnemer, die gebruikt wordt of is voor het verwarmen van gebouwen, met inbegrip van de leidingen van en naar de tank en de aansluitingen op de verwarmingsinstallatie;4° « aanvrager » : de eigenaar, de gebruiker, de huidige of vorige uitbater of diens mandataris voor wie een tussenkomstaanvraagdossier volledig en ontvankelijk is verklaard door het stookoliefonds. § 2. Wanneer de termijn, geraamd voor de uitvoering van de handelingen en werken, lager is dan of gelijk is aan honderdtachtig werkdagen voor de bodemsanering en, in voorkomend geval, de watersanering, kan de aanvrager een beroep doen op een deskundige om onmiddellijke beheersmaatregelen te nemen voor zover de tussenkomstaanvraag door het stookoliefonds volledig en ontvankelijk is verklaard.

De aanvrager of het stookoliefonds licht de administratie onmiddellijk in over de aanwijzing van de deskundige en verantwoordt het feit dat tegemoet is gekomen aan de toestand bedoeld in lid 1. De Regering kan nadere regels vastleggen voor het overmaken van de bedoelde gegevens.

De administratie stuurt haar beslissing over de geldigheid van het beroep op die procedure aan de houder, binnen tien dagen te rekenen van de ontvangst van de informatie en van de verantwoording bedoeld in lid 2. De afwachting van de beslissing bedoeld geldt onverminderd de mogelijkheid voor de houder, op aanraden van de deskundige, om elk onderzoek te voeren dat nodig is voor zijn opdracht.

Als de beslissing niet verzonden wordt binnen de termijn bedoeld in het derde lid, wordt de beslissing die het voorwerp uitmaakt van het beroep, bevestigd.

De gunstige beslissing geldt als vergunning overeenkomstig artikel 67.

Artikel 80, §§ 3 en 4, is van toepassing. § 3. Wanneer de termijn, geraamd voor de uitvoering van de handelingen en werken, lager is dan of gelijk is aan honderdtachtig werkdagen voor de bodemsanering en, in voorkomend geval, de watersanering, kan de aanvrager een beroep doen op de versnelde saneringsprocedure overeenkomstig artikel 69 voor zover de tussenkomstaanvraag door het stookoliefonds volledig en ontvankelijk is verklaard.

Zodra de aanvrager of het stookoliefonds kennis heeft van het feit dat de voorwaarden bedoeld in het eerste lid vervuld zijn, brengt hij de administratie op de hoogte van de indiening van een versnelde saneringsprocedure. De Regering kan nadere regels vastleggen voor het overmaken van de bedoelde gegevens.

De indiening van een saneringsproject bedoeld bij deze versnelde procedure houdt de verplichting in om de saneringshandelingen en -werken uit te voeren.

Artikel 69, §§ 2 tot 5, is van toepassing. § 4. De Regering neemt de minimumregels inzake technische procedures aan voor de specifieke procedures voor de stookolietanks bedoeld in de §§ 2 en 3. Deze regels worden opgenomen in de Waalse Code van goede praktijken bedoeld in artikel 18. ». HOOFDSTUK XI. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 123.Behalve andersluidende bepaling, geschiedt elke verzending bedoeld in dit decreet : 1° hetzij bij aangetekende zending met ontvangstbericht;2° hetzij via elke gelijksoortige formule die de verzend- en de ontvangstdatum van de akte waarborgen, ongeacht de dienst die de gebruikte post verdeelt;3° hetzij door de akte tegen ontvangstbewijs in te dienen. De Regering kan de lijst vastleggen van de werkwijzen waarvan ze acht dat ze de verzend- en de ontvangstdatum kunnen waarborgen.

De verzending gebeurt uiterlijk op de vervaldag.

De datum van ontvangst van de akte, die de begindatum is, wordt niet meegerekend.

De vervaldatum wordt meegerekend. Als die dag een zaterdag, zondag of wettelijke feestdag is, wordt de vervaldatum evenwel naar de volgende werkdag verschoven.

Art. 124.Behalve andersluidende bepalingen bedoeld in hoofdstuk X : 1° worden de aanvragen van de vergunning die vereist wordt voor de behoeften van de sanering, ingediend voor de datum van inwerkingtreding van dit decreet, alsook de desbetreffende administratieve beroepen onderzocht volgens de regels van kracht op de datum van indiening van de aanvraag;2° worden de oriënteringsonderzoeken, kenmerkenonderzoeken, saneringsprojecten, eindevaluaties ingediend vóór de inwerkingtreding van dit decreet alsook de vrijstellingsaanvragen en de desbetreffende administratieve beroepen behandeld volgens de regels die van kracht zijn op de datum van de indiening van de aanvraag;3° worden, voor artikel 68 van dit decreet, de vergunningsaanvragen ingediend vóór de inwerkingtreding van dit decreet alsook de desbetreffende administratieve beroepen behandeld volgens de regels die van kracht zijn op de datum van de indiening van de aanvraag.

Art. 125.De kennisgevingstermijnen waarvan sprake in de artikelen 34, 35, 37, 39, 40, 44, 45, 50, 52, 60, 62, 63, 65, 69 en 71 van 16 juli tot en met 15 augustus en van 24 december tot en met 1 januari opgeschort.

Art. 126.Het decreet van 5 december 2008 betreffende het bodembeheer wordt opgeheven.

Art. 127.§ 1. Uitgezonderd de artikelen 85 tot 87, artikel 88, lid 2, de artikelen 104 tot 108, artikel 122 en artikel 132 treedt dit decreet treedt in werking op 1 januari 2019.

Artikel 122 treedt in werking op de datum die de Regering bepaalt. § 2. In afwijking van § 1 kan de Regering een inwerkingtredingsdatum vastleggen die vroeger valt dan die vermeld in het eerste lid, § 1, van dit artikel voor elke van de bepalingen van dit decreet.

Art. 128.De Regering legt uiterlijk 31 december een omstandig jaarverslag i.v.m. de uitvoering van dit decreet aan het Parlement over. Het eerste verslag wordt voor 31 december 2020 overgemaakt.

Art. 129.Als de Regering de lijst niet overeenkomstig artikel 24, § 1, eerste lid, geldt bijlage 6 bij dit decreet om de installaties en activiteiten die een risico inhoudt voor de bodem in de zin van artikel 2, 33°, te bepalen. De Regering kan bijlage 6 opheffen.

Art. 130.De in artikel 31 van dit decreet bedoelde verplichtingen zijn van toepassing op de overdrachtovereenkomsten gesloten na de inwerkingtreding van dit decreet.

Art. 131.Voor de toepassing van artikel 61 van dit decreet zijn de modaliteiten van artikel D.VIII.6 van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling, bij gebrek aan modaliteiten bepaald door de Regering, van toepassing.

Art. 132.Artikel 50 van het decreet van 5 december 2008 betreffende het bodembeheer wordt vervangen door hetgeen volgt : «

Art. 50.De sanering van een terrein dat door een nieuwe verontreiniging getroffen is, herstelt de bodem, wat betreft de polluenten die beantwoorden aan de voorwaarden bedoeld in artikel 47, op het niveau vastgelegd door de administratie op voorstel van de deskundige.

Dat niveau komt overeen hetzij met : 1° tachtig percent van de drempelwaarde;2° het niveau van de bodemconcentratie wanneer deze hoger is dan de waarde bedoeld in 1° ;3° de bijzondere waarde wanneer de polluenten de bijzondere waarde die representatief is voor de residuële verontreiniging overschrijden. Bij gebrek om de waarden opgenomen in het tweede lid te kunnen bereiken, komt het niveau overeen met het dichtst bij die waarden liggend niveau dat aan de hand van de beschikbare beste technieken en de kenmerken van het terrein gehaald kunnen worden waarbij minstens de ernstige dreiging voor de menselijke gezondheid en het leefmilieu weggewerkt wordt.

Wanneer de sanering wordt gevoerd overeenkomst het derde lid en de doelstellingen bedoeld in het tweede lid, niet bereikt konden worden ter hoogte van het grondwater, worden aanvullende en compenserende herstelmaatregelen genomen overeenkomstig hoofdstuk II van titel V van deel VII van Boek I van het Milieuwetboek. ».

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^