Etaamb.openjustice.be
Decreet van 03 maart 2004
gepubliceerd op 19 april 2004

Decreet houdende verschillende dringende maatregelen inzake niet verplicht onderwijs

bron
ministerie van de franse gemeenschap
numac
2004029120
pub.
19/04/2004
prom.
03/03/2004
ELI
eli/decreet/2004/03/03/2004029120/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

3 MAART 2004. - Decreet houdende verschillende dringende maatregelen inzake niet verplicht onderwijs (1)


Het Parlement heeft aangenomen en wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL I. - Universitair onderwijs HOOFDSTUK I. - Wijziging van het decreet van 5 september 1994 tot regeling van de universitaire studies en de academische graden

Artikel 1.Artikel 11 van het decreet van 5 september 1994 tot regeling van de universitaire studies en de academische graden wordt gewijzigd als volgt : 1° in § 1 wordt het volgende lid toegevoegd : « Die bepalingen zijn ook van toepassing op de studenten die houder zijn van de overeenstemmende bekwaamheidsbewijzen, uitgereikt door een universitaire instelling van de Vlaamse Gemeenschap, krachtens een beslissing van het bestuur van de universiteit en, in voorkomend geval, onder de door deze te bepalen aanvullende voorwaarden.»; 2° in § 3 wordt het volgende lid toegevoegd : « Die bepaling is ook van toepassing op de studenten die houder zijn van de overeenstemmende bekwaamheidsbewijzen, uitgereikt door een instelling voor hoger onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap of van de Duitstalige Gemeenschap.»; 3° in § 4 wordt het volgende lid toegevoegd : « Het bestuur van de universiteit bepaalt de aanvullende voorwaarden waaronder die studenten toegang hebben tot de studies van de tweede cyclus.»; 4° in § 6, worden de woorden « met toepassing van de §§ 1 tot 3 en 5 » vervangen door « met toepassing van de vorige paragrafen ».»

Art. 2.Artikel 12 van hetzelfde decreet wordt aangevuld met het volgende lid : « Die bepalingen zijn eveneens van toepassing op studenten die houder zijn van de overeenstemmende bekwaamheidsbewijzen uitgereikt door een universitaire instelling van de Franse Gemeenschap, krachtens een beslissing van het bestuur van de universiteit en, in voorkomend geval, onder de aanvullende voorwaarden die het vaststelt. »;

Art. 3.Artikel 13 van hetzelfde decreet wordt gewijzigd als volgt : 1° in het eerste lid, worden de woorden « die de cyclus basisstudies bekrachtigt waarop aanvullende studies betrekking hebben » vervangen door de woorden « die dezelfde cyclus basisstudie bekrachtigt »;2° na het tweede lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidend als volgt : « Die bepalingen zijn eveneens van toepassing op de studenten die houder zijn van de overeenstemmende bekwaamheidsbewijzen uitgereikt door een instelling voor hoger onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap of van de Duitstalige Gemeenschap, krachtens een beslissing van het bestuur van de universiteit en onder de aanvullende voorwaarden die het vaststelt.»

Art. 4.Artikel 14 van hetzelfde decreet wordt gewijzigd als volgt : 1° § 4 wordt aangevuld met het volgende lid : « Die bepaling is eveneens van toepassing op de studenten die houder zijn van de overeenstemmende bekwaamheidsbewijzen uitgereikt door een universitaire instelling van de Vlaamse Gemeenschap of door een instelling voor hoger onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap of van de Duitstalige Gemeenschap.»; 2° de volgende paragraaf wordt toegevoegd : « § 6.In afwijking van de bepalingen van dat artikel, kan het bestuur van de universiteit, met het oog op de toegang tot gespecialiseerde studies, met uitzondering van de studies notariaat of magistratuur, tot grondige studies alsook tot studies en werkzaamheden in verband met de voorbereiding van een doctoraatsverhandeling die het vaststelt, beroepservaringen of persoonlijke verworvenheden bekrachtigen van studenten die niet de academische graad van de tweede cyclus bezitten maar die, op het einde van een evaluatieprocedure georganiseerd door het bestuur van de universiteit, het bewijs leveren van vaardigheden en kennis die voldoende zijn om die studie met succes te kunnen volgen. Het bestuur van de universiteit bepaalt de aanvullende voorwaarden waaronder die studenten tot die studies toegang hebben.

Wanneer die aanvullende toegangsvoorwaarden betrekking hebben op een jaar voorafgaande vorming, wordt dat vormingsjaar beschouwd als het laatste jaar van een tweede cyclus.

De bepaling van de studies waarop de uitzondering bedoeld in vorig lid van toepassing is, moet vooraf door de minister bevoegd voor het hoger onderwijs worden goedgekeurd, op collegiaal advies van de rectoren en na raadpleging van de Interuniversitaire Raad van de Franse Gemeenschap. »

Art. 5.In lid 5 van artikel 16 van hetzelfde decreet, worden de woorden « vanaf het academiejaar 1997-1998 kan niemand ingeschreven worden voor de studies » vervangen door de woorden « kan niemand voor deliberatie in aanmerking worden genomen door de examencommissie van een studiejaar ».

In datzelfde lid, 2e zin, onderafdeling a), worden de woorden « vóór 1 april » ingevoegd tussen de woorden « daartoe georganiseerd » en de woorden « door één of meer universitaire instellingen »; het woord « georganiseerd » dat volgt, wordt geschrapt.

In diezelfde zin, wordt onderafdeling b) aangevuld met de woorden « en § 3; ». HOOFDSTUK II. - Wijziging van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instellingen

Art. 6.Artikel 48quater, § 2, van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instellingen wordt gewijzigd als volgt : 1° 3° van het tweede lid wordt opgeheven;2° in het derde lid, worden de woorden « , 1° en 2°, » geschrapt. HOOFDSTUK III. - Wijziging van de wet van 28 april 1953 betreffende de inrichting van het universitair onderwijs door de Staat

Art. 7.Artikel 18 van de wet van 28 april 1953 betreffende de inrichting van het universitair onderwijs door de Staat wordt gewijzigd als volgt : 1° in § 1, eerste lid, wordt een 8° toegevoegd, luidend als volgt : « 8° Hij bepaalt ook de organisatie van het academiejaar, dat dertig weken cursussen, werkzaamheden en oefeningen omvat, alsook de dagen schorsing van die werkzaamheden.»; 2° in § 2, eerste lid, worden de woorden « De beslissingen bedoeld in § 1, 7° » vervangen door de woorden « de beslissingen bedoeld in § 1, 7° en 8° ». HOOFDSTUK IV. - Wijziging van het koninklijk besluit van 23 oktober 1967 houdende het algemeen reglement voor de rijksuniversiteiten en de rijksuniversitaire centra

Art. 8.De artikelen 2 en 3 van het koninklijk besluit van 23 oktober 1967 houdende het algemeen reglement voor de rijksuniversiteiten en de rijksuniversitaire centra worden opgeheven.

TITEL II. - Hoger onderwijs buiten de universiteit en hogescholen HOOFDSTUK I. - Wijziging van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs

Art. 9.In artikel 17, § 1, van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs, worden de woorden « voor de praktijkmeester en de eerstaanwezend praktijkmeester in het hoger onderwijs georganiseerd in de hogescholen » ingevoegd na de woorden « hetzij in het toegepast onderwijs, ». HOOFDSTUK II. - Wijziging van het besluit van de Executieve van 2 oktober 1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch personeel, van het maatschappelijk personeel der inrichtingen voor voorschools, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunstonderwijs, onderwijs voor sociale promotie en hoger onderwijs buiten de universiteit van de Franse Gemeenschap en de ambten der personeelsleden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen

Art. 10.In artikel 6, F, a), van het besluit van de Executieve van 2 oktober 1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch personeel, van het maatschappelijk personeel der inrichtingen voor voorschools, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunstonderwijs, onderwijs voor sociale promotie en hoger onderwijs buiten de universiteit van de Franse Gemeenschap en de ambten van de personeelsleden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen, gedurende de periode van 1 september 1966 tot 31 augustus 1996, wordt een punt 1bis ingevoegd na punt 1, luidend als volgt : « 1bis. praktijkdocent; ». HOOFDSTUK III. - Wijziging van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs

Art. 11.Artikel 10 van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs, wordt, gedurende de periode van 1 september 1993 tot 31 januari 1999, gewijzigd als volgt : 1° in § 2 worden de woorden « in bepaalde leervakken die de Koning bepaalt na advies van de bevoegde Hoge Raad » geschrapt;2° in § 4, worden de woorden « op advies van de Vaste Raad voor het Hoger Onderwijs » vervangen door de woorden « op advies van de door de Regering opgerichte Commissie »;3° er wordt een § 4bis ingevoegd, luidend als volgt : « § 4bis.Niemand kan tot technisch assistent worden benoemd als hij niet de erkenning van zijn beroepsbekendheid in verband met het(de) leervak(ken) heeft gekregen. Die bekendheid wordt door de minister van Nationale Opvoeding erkend op de voordracht van de Vaste Hoge Raad.

Niemand kan het voormelde ambt tijdelijk uitoefenen, als hij niet houder is van een diploma van het hoger onderwijs van de eerste graad in verband met het(de) leervak(ken). » HOOFDSTUK IV. - Wijziging van het decreet van 5 augustus 1995 houdende de algemene organisatie van het hoger onderwijs in hogescholen

Art. 12.Artikel 22, § 1, 1°, van het decreet van 5 augustus 1995 houdende de algemene organisatie van het hoger onderwijs in hogescholen wordt vervangen door de volgende bepaling : « 1° een getuigschrift van hoger secundair onderwijs uitgereikt vanaf het schooljaar 1993-1994 door een inrichting voor secundair onderwijs met volledig leerplan of voor sociale promotie van de Franse Gemeenschap en gehomologeerd door de gepaste Commissie, of één zelfde getuigschrift uitgereikt vanaf het burgerlijk jaar 1994 door de examencommissie van de Franse Gemeenschap; ». HOOFDSTUK V. - Wijziging van het decreet van 25 juli 1996 betreffende de opdrachten en betrekkingen in de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde Hogescholen

Art. 13.Artikel 7bis, § 3, van het decreet van 25 juli 1996 betreffende de opdrachten en betrekkingen in de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde Hogescholen wordt aangevuld door het volgende lid : « De kandidaten voor de bovenvermelde ambten van meesterassistent worden, voor de academiejaren 2000, 2001, 2002, geacht, voor de hele duur van hun loopbaan binnen die ambten, als voldoend aan de voorwaarden van paragraaf 3, 3) van dit artikel, wanneer ze de bekendheid genieten bedoeld in artikel 4, § 3, van het decreet van 8 februari 1999 betreffende de ambten en bekwaamheidsbewijzen van de leden van het onderwijzend personeel in de Hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap. HOOFDSTUK VI. - Wijziging van het decreet van 24 juli 1997 dat het statuut bepaalt van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van de hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap

Art. 14.§ 1. In de artikelen 91, 185 en 264 van het decreet van 24 juli 1997 dat het statuut bepaalt van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van de hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, wordt punt 15° geschrapt. § 2. In de artikelen 95, 189 en 268 van hetzelfde decreet, wordt punt 14° vervangen door de volgende bepaling : « 14° wanneer het personeelslid, op het einde van het zesde academiejaar dat volgt op de eerste aanstelling van de leerkracht in een betrekking die vacant is in het toe te kennen ambt en in de toe te kenen cursussen, geen houder is van het pedagogisch bekwaamheidsbewijs bedoeld in artikel 9, § 2, van het decreet van 8 februari 1999 betreffende de ambten en bekwaamheidsbewijzen van de leden van het onderwijzend personeel in de Hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, of, bij wijze van afwijkingsmaatregel, van één van de pedagogische bekwaamheidsbewijzen bedoeld in artikel 46, lid 3, van hetzelfde decreet.» HOOFDSTUK VII. - Wijziging van het decreet van 8 februari 1999 betreffende de ambten en bekwaamheidsbewijzen van de leden van het onderwijzend personeel in de Hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap

Art. 15.Artikel 2 van het decreet van 8 februari 1999 betreffende de ambten en bekwaamheidsbewijzen van de leden van het onderwijzend personeel in de Hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap wordt aangevuld met een punt 26°, luidend als volgt : « 26° Toe te kennen cursus : het geheel van onderwijsactiviteiten die theoretische cursussen, toepassingsessies, praktische werkzaamheden of activiteiten voor inschakeling in het arbeidsproces kunnen zijn die voorkomen in de minimale uurregelingen, de specifieke uurregelingen en de referentie-uurregelingen, zoals bepaald bij het decreet van 27 februari 2003 tot vaststelling van de academische graden uitgereikt door de hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap en tot vaststelling van de minimale uurregelingen. »

Art. 16.In artikel 46 van hetzelfde decreet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° lid 1 wordt aangevuld als volgt : « Die maatregel is eveneens van toepassing op de personeelsleden die gedurende het academiejaar 1998-1999 de vereiste bekwaamheidsbewijzen volgens de vroegere regeling hebben verworven.» 2° lid 5 wordt aangevuld met de volgende woorden : « , alsook de bibliothecarissen van de categorie van het opvoedend hulppersoneel die voor de oprichting van de Hogescholen in dienst zijn getreden.» 3° er wordt een laatste lid toegevoegd, luidend als volgt : « In afwijking van artikel 4, § 1, tweede lid en van artikel 6, behouden de personeelsleden die vóór 1 februari 1999 in dienst waren en waarvan de cursussen stenotypie, hotelbedrijf of audiologie, cursussen waarvoor er geen universitair curriculum bestaat, als « technische cursussen » volgens de vroegere regeling gerangschikt waren, individueel hun recht op benoeming of aanstelling in vast verband als meesterassistent, zonder bepaling van de toe te kennen cursus, of op uitbreiding van hun benoeming of aanstelling in vast verband.»

Art. 17.In hoofdstuk VII van hetzelfde decreet, wordt het opschrift « Afdeling III. Overgangsbepalingen » vervangen door het volgende

opschrift : « Afdeling III. Afwijkings- en overgangsbepalingen ».

Art. 18.In bijlage I van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « of een diploma van gegradueerde van de categorie van de toegepaste kunsten » worden toegevoegd naast de toe te kennen cursus « kunst, cultuur en kunsttechnieken »;2° de woorden « a.een diploma van het hoger kunstonderwijs van de eerste graad, of b. een diploma van het kunsthoger onderwijs van de eerste graad; » geschrapt naast de toe te kennen cursus « kunst, cultuur en kunsttechnieken »; 3° de woorden « of het diploma van GLSO Opvoeding van onaangepaste kinderen of het diploma van opvoeder » worden toegevoegd naast de toe te kennen cursus « Gespecialiseerd opvoeder »;4° de woorden « of het diploma van gegradueerde in de fotografie-technieken of het diploma van gegradueerde in de cinematografie-technieken » worden toegevoegd naast de toe te kennen cursus « communicatie »;5° de woorden « of het diploma gegradueerde in de toegepaste elektronica of het diploma van gegradueerde in de informatica-technologie « worden toegevoegd naast de toe te kennen cursus « elektronica »;6° de toe te kennen cursus « grafische industrieën » en de vereiste bekwaamheidsbewijzen daarnaast worden vervangen door de volgende toe te kennen cursus en vereiste bekwaamheidsbewijzen : « grafische industrieën en infografie a.het diploma van gegradueerde in de grafische industrieën; b. of het diploma van gegradueerde in de fotomechanica kleuren;c. het diploma van gegradueerde in de infografie;d. of het diploma van gegradueerde in de grafische technieken;e. of het diploma van gegradueerde in de beeldende, visuele en ruimtekunsten ».7° De volgende toe te kennen cursus en het volgende toe te kennen vereiste bekwaamheidsbewijs worden ingevoegd : « audiologie a.het diploma van gegradueerde in de audiologie; b. het diploma van gegradueerde in de logopedie ».8° de volgende toe te kennen cursus wordt ingevoegd : « bouwkunde a.het diploma van gegradueerde in de bouwkunde » 9° de volgende toe te kennen cursus wordt ingevoegd : « technologie in de medische beeldvorming a.het diploma van technoloog in de medische beeldvorming » 10° de volgende toe te kennen cursus wordt ingevoegd : « informatica a.het diploma van gegradueerde in de informatica en systemen; b. het diploma van gegradueerde in de informatica;c. het diploma van gegradueerde in de beheersinformatica » 11° de volgende toe te kennen cursus wordt ingevoegd : « podologie-podotherapie ».a. het diploma van gegradueerde in de podologie-podotherapie Art.19. In bijlage 2 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « of het diploma van doctor in de diergeneeskundige wetenschappen of het diploma van doctor in de diergeneeskunde;» worden toegevoegd naast de toe te kennen cursus « landbouwkunde »; 2° de volgnde toe te kennen cursus wordt gewijzigd door : « Kunst, cultuur en kunsttechnieken.a. een diploma van het kunsthoger onderwijs van het lange type »;3° de woorden « of het diploma van licentiaat, aangevuld door het brevet van bekwaamheid tot het beheren van een openbare bibliotheek » worden toegevoegd naast de toe te kennen cursus « bibliotheconomie »;4° de woorden « b.het diploma van de derde graad van het kunsthoger onderwijs en visuele kunsten » worden vervangen door de woorden « een diploma van licentiaat in de beeldende, visuele en ruimtekunsten » naast de toe te kennen cursus « beeldende tekening en opvoeding »; 5° de woorden « het diploma van licentiaat in de politieke wetenschappen » worden toegevoegd naast de toe te kennen cursus « sociale wetenschappen »;6° de woorden « of het diploma van gegradueerde in de kinesitherapie, aangevuld met het diploma van licentiaat in de volksgezondheidswetenschappen » worden toegevoegd naast de toe te kennen cursus « biomedische wetenschappen »;7° de woorden « het diploma van licentiaat in de muziek » worden toegevoegd naast de toe te kennen cursus « muziek en muzikale opvoeding »;8° de volgende toe te kennen cursus wordt ingevoegd : « grafische industrieën en infografie a.het diploma van licentiaat in de informatica; b. of het diploma van licentiaat in de toegepaste communicatie - pers en informatie;c. of het diploma van licentiaat in de beeldende, visuele en ruimtekunsten » 9° de volgende toe te kennen cursus wordt ingevoegd : « elektronica a.het diploma van industrieel ingenieur; b. of het diploma van burgerlijk ingenieur » 10° de volgende toe te kennen cursus wordt ingevoegd : « beeldtechnieken a.een diploma van het hoger onderwijs van het lange type of van het universitair onderwijs dat met de toe te kennen cursus overeenstemt; b. als er geen bekwaamheidsbewijs bedoeld in punt a.bestaat, het diploma van gegradueerde in de beeldtechnieken of het diploma van gegradueerde in de infografie of het diploma van gegradueerde in de grafische technieken.

TITEL III. - Het kunsthoger onderwijs HOOFDSTUK I. - Wijziging van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs

Art. 20.In artikel 5, lid 1, van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs, zoals het laatst werd gewijzigd bij het decreet van 20 december 2001 tot vaststelling van de regels die specifiek zijn voor het hoger kunstonderwijs georganiseerd in de hogere kunstscholen (organisatie, financiering, omkadering, statuut van het personeel, rechten en plichten van studenten), worden de woorden « In afwijking van de bepalingen van b) en c) hierboven, » vervangen door de woorden « In afwijking van de bepalingen van b), c) en e) hierboven, ».

Art. 21.In artikel 16 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, A, r), wordt vervangen door de volgende bepaling : « r) de diensten die het personeelslid vóór 1 september 2002 werkelijk heeft gepresteerd in een instelling voor kunstonderwijs georganiseerd door de Staat of door de Franse Gemeenschap als titularis van een niet-uitsluitend ambt »;2° § 1, B, eerste lid, wordt vervangen door de volgende bepaling : « a) De tijd die het personeelslid vóór 1 september 1977 heeft doorgebracht als titularis van een ambt met onvolledige prestaties in een school va de Staat, van de Kolonie, van een provincie, van een gemeente, van een aan een provincie of een gemeente ondergeschikt bestuur, in een door de Staat of door de Kolonie geïnspecteerde of gesubsidieerde school, of in een instelling voor onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap of door de Duitstalige Gemeenschap.».

Art. 22.In artikel 17, § 3, van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 18 april 1977, worden de woorden « of bij de bijzondere vakken » vervangen door de woorden « of bij de bijzondere vakken of bij de kunstvakken ». HOOFDSTUK II. - Wijziging van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch personeel, het sociaal personeel van de inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunstonderwijs, onderwijs voor sociale promotie en niet universitair hoger onderwijs van de Franse Gemeenschap alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen

Art. 23.In artikel 10 van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch personeel, het sociaal personeel van de inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunstonderwijs, onderwijs voor sociale promotie en niet universitair hoger onderwijs van de Franse Gemeenschap alsmede van de internaten die van deze inrichtingen afhangen, zoals het werd gewijzigd, worden de woorden « de bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op de hogere kunstscholen » aangevuld met de woorden « met uitzondering van de personeelsleden bedoeld bij artikel 469 van het decreet van 2001 tot vaststelling van de regels die specifiek zijn voor het hoger kunstonderwijs georganiseerd in de hogere kunstscholen (organisatie, financiering, omkadering, statuut van het personeel, rechten en plichten van studenten) ».

Art. 24.In artikel 11 van hetzelfde besluit, worden de woorden « de bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op de hogere kunstscholen » aangevuld met de woorden « met uitzondering van de personeelsleden bedoeld bij artikel 469 van het decreet van 20 december 2001 tot vaststelling van de regels die specifiek zijn voor het hoger kunstonderwijs georganiseerd in de hogere kunstscholen (organisatie, financiering, omkadering, statuut van het personeel, rechten en plichten van studenten) ».

Art. 25.In artikel 12 van hetzelfde besluit, worden de woorden « de bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op de hogere kunstscholen » aangevuld met de woorden « met uitzondering van de personeelsleden bedoeld bij artikel 469 van het decreet van 20 december 2001 tot vaststelling van de regels die specifiek zijn voor het hoger kunstonderwijs georganiseerd in de hogere kunstscholen (organisatie, financiering, omkadering, statuut van het personeel, rechten en plichten van studenten) ». HOOFDSTUK III. - Wijziging van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs

Art. 26.Artikel 1, § 4, van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs wordt aangevuld met een lid, luidend als volgt : « In afwijking van het eerste lid, is ze van toepassing op de personeelsleden bedoeld bij artikel 469 van het decreet van 2001 tot vaststelling van de regels die specifiek zijn voor het hoger kunstonderwijs georganiseerd in de hogere kunstscholen (organisatie, financiering, omkadering, statuut van het personeel, rechten en plichten van studenten) ». HOOFDSTUK IV. - Wijziging van de wet van 24 december 1976 betreffende de budgettaire voorstellen 1976-1977

Art. 27.In dezelfde wet wordt een artikel 77bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 77bis.De leden van het onderwijzend personeel van de hogere kunstscholen die buiten het onderwijs een beroep van artistieke aard ofwel als zelfstandige ofwel onder een arbeidsovereenkomst uitoefenen, kunnen geen bezoldiging ontvangen voor prestaties in het onderwijs die meer bedragen dan een ambt met volledige prestaties. ». HOOFDSTUK V. - Wijziging van het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 houdende wijziging van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan

Art. 28.In artikel 7, § 3, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 houdende wijziging van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 269 van 31 december 1983 en bij het decreet van 8 februari 1999, worden de woorden « en van de hogere kunstscholen » ingevoegd tussen de woorden « van de hogescholen » en de woorden « ingericht of gesubsidieerd ».

Art. 29.In hetzelfde besluit wordt een artikel 7ter ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 7ter.§ 1. De personeelsleden van de hogere kunstscholen die in een ambt van assistent worden aangesteld of aangeworven, overeenkomstig de artikelen 108, § 2, 233, § 2 en 363, § 2, van het decreet van 20 december 2001 tot vaststelling van de regels die specifiek zijn voor het hoger kunstonderwijs georganiseerd in de hogere kunstscholen (organisatie, financiering, omkadering, statuut van het personeel, rechten en plichten van studenten) worden maandelijks bezoldigd. Voor de maanden gedurende welke de maandelijkse bezoldiging niet volledig moet worden uitgekeerd, ontvangen ze een dagelijkse bezoldiging die gelijk is aan 1/360ste van de jaarlijkse wedde voor elke dag waarvoor ze worden aangesteld of aangeworven.

De bepalingen van artikel 7, § 1, zijn niet op hen van toepassing. ». HOOFDSTUK VI. - Wijziging van het decreet van 17 mei 1999 betreffende het kunsthoger onderwijs

Art. 30.Het laatste lid van artikel 11 van het decreet van 17 mei 1999 betreffende het kunsthoger onderwijs wordt vervangen door de volgende leden : « In de instellingen die de studies die leiden tot de aggregatie van het hoger secundair onderwijs organiseren, omvatten deze 300 lesuren.

De Regering bepaalt de stof voor die studies, regelt er de organisatie en de werking van.

Voor de examencommissie van de Franse Gemeenschap, bepaalt de Regering de stof van het examen, regelt er de organisatie van, benoemt de voorzitter en de leden van de examencommissie en regelt alles wat de organisatie en de werking ervan betreft. »

Art. 31.§ 5 van artikel 14 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende paragraaf : « Er wordt een graad van geaggregeerde van het hoger secundair onderwijs voor muziek ingesteld.

Die graad wordt toegekend en het diploma in verband daarmee wordt uitgereikt : 1° ofwel door de instelling waarin de studies die daartoe voorbereiden, worden georganiseerd;2° ofwel door een examencommissie van de Franse Gemeenschap waarvoor het examen wordt afgelegd. Om de examens die leiden tot het bekomen van de voormelde graad en het voormelde diploma te kunnen afeggen, moet de kandidaat houder zijn van het diploma van licentiaat in de muziek.

In de instellingen die de studies die leiden tot de aggregatie van het hoger secundair onderwijs organiseren, omvatten deze 450 lesuren. De Regering bepaalt de stof voor die studies, regelt er de organisatie en de werking van.

Voor de examencommissie van de Franse Gemeenschap, bepaalt de Regering de stof van het examen, regelt er de organisatie van, benoemt de voorzitter en de leden van de examencommissie en regelt alles wat de organisatie en de werking ervan betreft. »

Art. 32.§ 5 van artikel 19 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende paragraaf : « Er wordt een graad van geaggregeerde van het hoger secundair onderwijs voor toneelkunst en woordkunsten ingesteld.

Die graad wordt toegekend en het diploma in verband daarmee wordt uitgereikt : 1° ofwel door de instelling waarin de studies die daartoe voorbereiden, worden georganiseerd;2° ofwel door een examencommissie van de Franse Gemeenschap waarvoor het examen wordt afgelegd. Om de examens die leiden tot het bekomen van de voormelde graad en het voormelde diploma te kunnen afeggen, moet de kandidaat houder zijn van het diploma van licentiaat in de toneelkunst en de woordkunsten.

In de instellingen die de studies die leiden tot de aggregatie van het hoger secundair onderwijs organiseren, omvatten deze 450 lesuren. De Regering bepaalt de stof voor die studies, regelt er de organisatie en de werking van.

Voor de examencommissie van de Franse Gemeenschap, bepaalt de Regering de stof van het examen, regelt er de organisatie van, benoemt de voorzitter en de leden van de examencommissie en regelt alles wat de organisatie en de werking ervan betreft. »

Art. 33.Het laatste lid van artikel 23 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende leden : « In de instellingen die de studies die leiden tot de aggregatie van het hoger secundair onderwijs organiseren, omvatten deze 300 lesuren.

De Regering bepaalt de stof voor die studies, regelt er de organisatie en de werking van.

Voor de examencommissie van de Franse Gemeenschap, bepaalt de Regering de stof van het examen, regelt er de organisatie van, benoemt de voorzitter en de leden van de examencommissie en regelt alles wat de organisatie en de werking ervan betreft. »

Art. 34.Artikel 29 van het decreet van 17 mei 1999 betreffende het kunsthoger onderwijs wordt aangevuld met het volgende lid : « De vorm en de tekst van de diploma's alsook van hun supplementen worden door de Regering vastgesteld. » HOOFDSTUK VII. - Wijzigingen in het decreet van 20 december 2001 tot vaststelling van de regels die specifiek zijn voor het hoger kunstonderwijs georganiseerd in de hogere kunstscholen (organisatie, financiering, omkadering, statuut van het personeel, rechten en plichten van studenten)

Art. 35.Artikel 16 van het decreet van 20 december 2001 tot vaststelling van de regels die specifiek zijn voor het hoger kunstonderwijs georganiseerd in de hogere kunstscholen (organisatie, financiering, omkadering, statuut van het personeel, rechten en plichten van studenten) wordt aangevuld als volgt : « Wanneer verschillende gebieden worden georganiseerd, worden de adviezen over de samenstelling van de wervingscommissies, de adviezen over de verslagen van die commissies en de adviezen over de studenten van één enkel gebied uitgebracht door een Optieraad van het bedoelde gebied, die daartoe bijeenkomt. Daarna worden die adviezen aan de pedagogische beheersraad voorgelegd. Wanneer hij van mening is dat hij die adviezen niet kan volgen, verwijst hij ze naar de Optieraad door de verwijzing met redenen te omkleden, en dit, onverminderd het tweede lid van artikel 21. De Optieraad heeft dus 10 werkdagen om nieuwe voorstellen te doen. »

Art. 36.In artikel 17 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de zin « 2 vertegenwoordigers van de assistenten, wanneer dit ambt toegekend is;» wordt vervangen door « 2 vertegenwoordigers van de assistenten, wanneer dit ambt toegekend is, die elk georganiseerd gebied vertegenwoordigen; »; 2° de zin « de leden bedoeld in 6° hebben een plaatsvervanger » wordt vervangen door de zin : « met uitzondering van de leden bedoeld in 1° heeft elk lid een plaatsvervanger, aangesteld of verkozen volgens dezelfde nadere regels als die van de werkende leden ».

Art. 37.In artikel 18 van hetzelfde decreet worden twee nieuwe leden na het derde lid ingevoegd, luidend als volgt : « Voor de verkiezing van vertegenwoordigers bedoeld in het eerste lid en het derde lid en wanneer verschillende gebieden georganiseerd worden, dient een kiescollege per gebied te worden samengesteld.

Wanneer een leraar of een begeleider zijn ambt op verschillende gebieden binnen de Hogere Kunstschool uitoefent, kiest hij het gebied waarop hij kiezer of, in voorkomend geval, kandidaat is. »

Art. 38.Artikel 54 van hetzelfde decreet wordt aangevuld met de volgende paragraaf : « § 6. Een specifieke omkadering wordt aan de scholen toegekend voor de organisatie van de aggregatie op basis van de volgende berekening : Op het einde van elk academiejaar worden de studenten die de graad van geaggregeerde van het hoger secundair onderwijs en het diploma in verband daarmee hebben behaald, geboekt. De uitkomst van de vermenigvuldiging van hun aantal met een coëfficiënt van 0,04 stemt overeen met de omkadering uitgedrukt in betrekkingseenheden die aan de hogere kunstschool worden toegekend voor het volgende academiejaar met de omkadering erbij toegekend overeenkomstig de vorige paragrafen van dit artikel ».

Art. 39.Artikel 464 van hetzelfde decreet wordt aangevuld als volgt : « De regelmatige leerlingen van de koninklijke muziekconservatoria die aan het studeren zijn bij de inwerkingtreding van dit decreet, worden toegelaten het studiecyclus verder te zetten tot het bekomen van het diploma van pedagogische bekwaamheid en uiterlijk op 31 augustus 2008 ».

Art. 40.In artikel 516 van hetzelfde decreet worden de woorden « op 31 augustus 2003 » vervangen door de woorden « op 31 augustus 2008 ».

Art. 41.In artikel 62, 1°, van hetzelfde decreet, worden de woorden « artikel 4 van het koninklijk besluit van 15 april 1958 » vervangen door de woorden « artikel 5 van het koninklijk besluit van 15 april 1958 ».

Art. 42.Artikel 70 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 70.De ambten bedoeld in artikel 69, 5° en 6° worden altijd als hoofdambt uitgeoefend en de ambten bedoeld in artikel 69, 3° en 4° worden ofwel als hoofdambt ofwel als bijambt uitgeoefend met inachtneming van de bepalingen van artikel 5 van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs.

De uitoefening van de ambten bedoeld in artikel 69, 1° en 2°, wordt niet onderworpen aan de bepalingen van artikel 5 van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs. »

Art. 43.In artikel 72, § 2, van hetzelfde decreet worden de zinnen « De wekelijkse opdracht met volledige prestaties van een lector omvat 20 uren per week. Ze is deelbaar in twintigsten van een opdracht » vervangen door het volgende lid : « De opdracht met volledige prestaties van een lector omvat 600 uren per jaar. Ze is deelbaar in zes honderdsten van een opdracht. »

Art. 44.Artikel 76 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 76.De ambten bedoeld in artikel 75, 3° en 4°, worden altijd als hoofdambt uitgeoefend en het ambt bedoeld in artikel 75, 2° wordt ofwel als hoofdambt ofwel als bijambt uitgeoefend met inachtneming van de bepalingen van artikel 5 van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs.

De uitoefening van het ambt bedoeld in artikel 75, 1°, wordt niet onderworpen aan de bepalingen van artikel 5 van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs. »

Art. 45.In artikel 78 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de zinnen « De wekelijkse opdracht met volledige prestaties van een lector omvat 20 uren per week.Ze is deelbaar in twintigsten van een opdracht. » vervangen door het volgende lid : « De opdracht met volledige prestaties van een lector omvat 600 uren per jaar. Ze is deelbaar in zes honderdsten van een opdracht. »

Art. 46.In artikel 100, tweede lid, van hetzelfde decreet worden de woorden « door aanstellingsverandering » ingevoegd tussen de woorden « vastbenoemd » en « door mutatie ».

Art. 47.Artikel 101 van hetzelfde decreet wordt aangevuld met het volgende lid : « De mandaten van lector, behalve deze die betrekking hebben op de cursussen op de evaluatietabel van de studenten waarvoor geen enkele leraar als tijdelijke of in vast dienstverband wordt aangesteld, worden niet bedoeld in dit artikel. »

Art. 48.In artikel 104, § 1, derde lid, van hetzelfde decreet worden de woorden « van beheer » ingevoegd tussen de woorden « het advies van de Raad » en « pedagogische ».

Art. 49.In artikel 108 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2 worden de woorden « bedoeld in artikel 101 » vervangen door de woorden « bedoeld in artikel 100 »;2° § 2 wordt aangevuld als volgt : « Voor het schooljaar 2002-2003 en in afwijking van het eerste lid worden de aanstellingen in een ambt van assistent door de Regering uitgevoerd voor een duur van hoogstens één academiejaar.Deze aanstellingen komen niet in aanmerking voor de termijn van de mandaten bedoeld in het eerste lid. »

Art. 50.In artikel 124, tweede lid, van hetzelfde decreet worden de woorden « van beheer » ingevoegd tussen de woorden « het advies van de Raad » en « pedagogische ».

Art. 51.In het Vierde Deel, Titel III, Hoofdstuk II, Afdeling 3 wordt een onderafdeling 3bis ingevoegd, luidend als volgt : « Onderafdeling 3bis. Bijzondere bepalingen die van toepassing zijn op de verlofregeling voor de mandatarissen.

Artikel 124bis.Tijdens de duur van het mandaat kan een mandataris : 1° geen verlof krijgen voor onderbreking van de beroepsloopbaan, met uitzondering van de onderbreking van de loopbaan om palliatieve verzorging te verlenen, voor het verlenen van bijstand of verzorging aan een gezinslid of een familielid tot de tweede graad, dat lijdt aan een zware ziekte of bij de geboorte of de adoptie van een kind in het kader van het ouderschapsverlof;2° geen verlof krijgen wegens opdracht of geen terbeschikkingstelling wegens bijzondere opdracht;3° geen verlof krijgen voor een stage in een andere betrekking van de overheid, de provincies, de gemeenten, een gelijkgestelde overheidsinstelling, een gesubsidieerde officiële school of een gesubsidieerde vrije school;4° geen verlof krijgen om zich kandidaat te stellen bij de parlements- of provincieraadsverkiezingen;5° geen verlof krijgen om lessen te volgen, om zich voor te bereiden om examens af te leggen en om examens af te leggen;6° geen verlof krijgen om proeven af te leggen bedoeld in het voornoemde koninklijk besluit van 22 maart 1969;7° geen verlof krijgen om voorlopig een ander ambt in het onderwijs uit te oefenen;8° geen verlof krijgen om een ambt uit te oefenen met verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden of geen verlof voor een ambt met verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden, toegekend aan het personeelslid dat ten minste twee kinderen ten laste heeft die niet ouder zijn dan 14 jaar, of geen verlof voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden, toegekend aan een personeelslid dat 50 jaar oud is;9° geen politiek verlof krijgen;10° geen terbeschikkingstelling krijgen wegens persoonlijke aangelegenheden;11° geen terbeschikkingstelling krijgen wegens persoonlijke aangelegenheden die voorafgaat aan het rustpensioen op basis van de bepalingen van het koninklijk besluit nr.297 van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddetoelagen en de verloven voor verminderde prestatie in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra. »

Art. 52.In artikel 128 van hetzelfde decreet, eerste lid, worden de woorden « voor het bedoelde ambt en de toe te kennen cursussen » ingevoegd tussen de woorden « De Regering benoemt in vast verband het voor onbepaalde tijd tijdelijk aangestelde personeelslid » en de woorden « de grootste dienstanciënniteit, zoals bepaald in artikel 163, telt ».

Art. 53.Artikel 151, derde lid, van hetzelfde decreet wordt aangevuld als volgt : « 11) voor zwangerschap; 12) voor de opvang, met het oog op de adoptie of de uitoefening van een pleegvoogdij;13) voor ouderschap;14) om voorlopig een ander ambt in het onderwijs uit te oefenen;15) voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden toegekend aan het personeelslid dat 50 jaar oud is of dat ten minsten twee kinderen ten laste heeft die niet ouder zijn 14 jaar;16) om dwingende familiale redenen.»

Art. 54.Artikel 163 van hetzelfde decreet wordt aangevuld als volgt : « Voor de toepassing van de bepalingen van dit artikel worden de diensten gepresteerd vóór 1 september 2002 in de inrichtingen voor hoger kunstonderwijs van de 3de graad, in de inrichtingen voor hoger onderwijs van de 3de graad voor de vertoningskunsten en techniek voor de verspreiding, in de inrichtingen voor kunsthoger onderwijs van het korte type en in de koninklijke muziekconservatoria, beschouwd als in een Hogere Kunstschool te zijn gepresteerd. »

Art. 55.In hetzelfde decreet wordt een artikel 163bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 163bis.In afwijking van artikel 163, wordt de dienstanciënniteit, bedoeld in de artikelen 128, 143, 160, § 1, 161 eerste lid en 162, van de personeelsleden die vóór 1 september 2002 ambten hebben uitgeoefend in de inrichtingen voor kunsthoger onderwijs of voor hoger kunstonderwijs, en die tijdens het academiejaar 2002-2003 ambten in Hogere Kunstscholen hebben uitgeoefend, voor zijn gedeelte vóór 1 september 2002, berekend overeenkomstig artikel 39 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunstonderwijs en onderwijs voor sociale promotie van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, zoals laatst gewijzigd bij het decreet van 20 december 2001 en de artikelen 3sexties en 3septies van het koninklijk besluit van 18 januari 1974 genomen ter uitvoering van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunstonderwijs en onderwijs voor sociale promotie van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen. »

Art. 56.In artikel 207 van hetzelfde decreet, 8° worden de woorden « voor het bedoelde ambt en de toe te kennen cursussen » ingevoegd tussen de woorden « van een opdracht mogelijk te maken » en de woorden « voor een vastbenoemd onderwijzend personeelslid van dezelfde hogere kunstschool ».

Art. 57.In artikel 207 van hetzelfde decreet, 9° worden de woorden « voor het bedoelde ambt en de toe te kennen cursussen » ingevoegd tussen de woorden « van een opdracht mogelijk te maken voor een voor onbepaalde tijd tijdelijk aangesteld onderwijzend personeelslid van dezelfde hogere kunstschool » en de woorden « van een volledige opdracht of van een deel van een opdracht. »

Art. 58.In artikel 225 van hetzelfde decreet worden de woorden « bij aanstellingsverandering » ingevoegd tussen de woorden « de vastbenoemde personeelsleden » en « bij mutatie ».

Art. 59.Artikel 226 van hetzelfde decreet wordt aangevuld als volgt : « De mandaten van lector, behalve deze die betrekking hebben op de cursussen op de evaluatietabel van de studenten waarvoor geen enkele leraar als tijdelijke of in vast dienstverband wordt aangesteld, worden niet bedoeld in dit artikel. »

Art. 60.In artikel 233 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2 worden de woorden « bedoeld bij artikel 226 » vervangen door de woorden « bedoeld in artikel 225 »;2° § 2 wordt aangevuld als volgt : « Voor het schooljaar 2002-2003 en in afwijking van het eerste lid, worden de aanstellingen in een ambt van assistent door de Inrichtende macht uitgevoerd voor een duur van hoogstens één academiejaar.Deze aanstellingen komen niet in aanmerking voor de termijn van de mandaten bedoeld in het eerste lid. »

Art. 61.In het Vierde Deel, Titel IV, Hoofdstuk II, Afdeling 3 wordt een onderafdeling 3bis ingevoegd, luidend als volgt : « Onderafdeling 3bis. - Bijzondere bepalingen die van toepassing zijn op de verlofregeling voor de mandatarissen.

Art. 251bis.Tijdens de duur van het mandaat kan een mandataris : 1° geen verlof krijgen voor onderbreking van de beroepsloopbaan, met uitzondering van de onderbreking van de loopbaan om palliatieve verzorging te verlenen, voor het verlenen van bijstand of verzorging aan een gezinslid of een familielid tot de tweede graad dat lijdt aan een zware ziekte of bij de geboorte of de adoptie van een kind in het kader van het ouderschapsverlof;2° geen verlof krijgen wegens opdracht of geen terbeschikkingstelling wegens bijzondere opdracht;3° geen verlof krijgen voor een stage in een andere betrekking van de overheid, de provincies, de gemeenten, een gelijkgestelde overheidsinstelling, een gesubsidieerde officiële school of een gesubsidieerde vrije school;4° geen verlof krijgen om zich kandidaat te stellen bij de parlements- of provincieraadsverkiezingen;5° geen verlof krijgen om lessen te volgen, om zich voor te bereiden om examens af te leggen en om examens af te leggen;6° geen verlof krijgen om proeven af te leggen bedoeld in het voornoemde koninklijk besluit van 22 maart 1969;7° geen verlof krijgen om voorlopig een ander ambt in het onderwijs uit te oefenen;8° geen verlof krijgen om een ambt uit te oefenen met verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden of geen verlof voor een ambt met verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden, toegekend aan het personeelslid dat ten minste twee kinderen ten laste heeft die niet ouder zijn dan 14 jaar, of geen verlof voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden, toegekend aan een personeelslid dat 50 jaar oud is;9° geen politiek verlof krijgen;10° geen terbeschikkingstelling krijgen wegens persoonlijke aangelegenheden;11° geen terbeschikkingstelling krijgen wegens persoonlijke aangelegenheden die voorafgaat aan het rustpensioen op basis van de bepalingen van het koninklijk besluit nr.297 van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddetoelagen en de verloven voor verminderde prestatie in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra. »

Art. 62.Artikel 278 van hetzelfde decreet wordt aangevuld als volgt : « Voor de toepassing van de bepalingen van dit artikel worden de diensten gepresteerd vóór 1 september 2002 in de inrichtingen voor hoger kunstonderwijs van de 2de graad en in de inrichtingen voor kunsthoger onderwijs van het korte type beschouwd als in een Hogere Kunstschool gepresteerd te zijn geweest. »

Art. 63.In hetzelfde decreet wordt een artikel 278bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 278bis.In afwijking van artikel 278 wordt de dienstanciënniteit, bedoeld in de artikelen 255, tweede lid, 261, 275, § 1, 276 en 277, van de personeelsleden die vóór 1 september 2002 ambten uitgeoefend hebben in de inrichtingen voor kunsthoger onderwijs of voor hoger kunstonderwijs, en die tijdens het academiejaar 2002-2003 ambten in de Hogere Kunstscholen hebben uitgeoefend, voor zijn gedeelte vóór 1 september 2002, berekend overeenkomstig artikel 34 van het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs en artikel 7 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995 tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het gesubsidieerd officieel gewoon en buitengewoon onderwijs en kunstonderwijs. »

Art. 64.In artikel 355, tweede lid, van hetzelfde decreet worden de woorden « door aanstellingsverandering » ingevoegd tussen de woorden « in vast verband aangeworven personeelsleden » en « door mutatie ».

Art. 65.Artikel 356 van hetzelfde decreet wordt aangevuld als volgt : « De mandaten van lector, behalve deze die betrekking hebben op de cursussen op de evaluatietabel van de studenten waarvoor geen enkele leraar als tijdelijke of in vast dienstverband wordt aangesteld, worden niet bedoeld in dit artikel. »

Art. 66.Artikel 363, § 2, van hetzelfde decreet wordt aangevuld als volgt : « Voor het jaar 2002-2003 en in afwijking van het eerste lid worden de aanstellingen in een ambt van assistent door de Inrichtende macht uitgevoerd voor een duur van hoogstens één academiejaar. Deze aanstellingen komen niet in aanmerking voor de termijn van de mandaten bedoeld in het eerste lid. »

Art. 67.In het Vierde Deel, Titel V, Hoofdstuk II, Afdeling 3 wordt een onderafdeling 3bis ingevoegd, luidend als volgt : « Onderafdeling 3bis. - Bijzondere bepalingen die van toepassing zijn op de verlofregeling voor de mandatarissen.

Art. 381bis.Tijdens de duur van het mandaat kan een mandataris : 1° geen verlof krijgen voor onderbreking van de beroepsloopbaan, met uitzondering van de onderbreking van de loopbaan om palliatieve verzorging te verlenen, voor het verlenen van bijstand of verzorging aan een gezinslid of een familielid tot de tweede graad, dat lijdt aan een zware ziekte of bij de geboorte of de adoptie van een kind in het kader van het ouderschapsverlof;2° geen verlof krijgen wegens opdracht of geen terbeschikkingstelling wegens bijzondere opdracht;3° geen verlof krijgen voor een stage in een andere betrekking van de overheid, de provincies, de gemeenten, een gelijkgestelde overheidsinstelling, een gesubsidieerde officiële school of een gesubsidieerde vrije school;4° geen verlof krijgen om zich kandidaat te stellen bij de parlements- of provincieraadsverkiezingen;5° geen verlof krijgen om lessen te volgen, om zich voor te bereiden om examens af te leggen en om examens af te leggen;6° geen verlof krijgen om proeven af te leggen bedoeld in het voornoemde koninklijk besluit van 22 maart 1969;7° geen verlof krijgen om voorlopig een ander ambt in het onderwijs uit te oefenen;8° geen verlof krijgen om een ambt uit te oefenen met verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden of geen verlof voor een ambt met verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden, toegekend aan het personeelslid dat ten minste twee kinderen ten laste heeft die niet ouder zijn dan 14 jaar, of geen verlof voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden, toegekend aan een personeelslid dat 50 jaar oud is;9° geen politiek verlof krijgen;10° geen terbeschikkingstelling krijgen wegens persoonlijke aangelegenheden;11° geen terbeschikkingstelling krijgen wegens persoonlijke aangelegenheden die voorafgaat aan het rustpensioen op basis van de bepalingen van het koninklijk besluit nr.297 van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddetoelagen en de verloven voor verminderde prestatie in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra. »

Art. 68.Artikel 410 van hetzelfde decreet wordt aangevuld als volgt : « Voor de toepassing van de bepalingen van dit artikel worden de diensten gepresteerd vóór 1 september 2002 in de inrichtingen voor hoger kunstonderwijs van de 2de graad, in de inrichtingen voor hoger onderwijs van de derde graad van de vertoningskunsten en technieken voor de verspreiding, in de inrichtingen voor kunsthoger onderwijs van het korte type en in het Instituut voor Kerkmuziek en muziekpedagogie beschouwd als in een Hogere Kunstschool te zijn gepresteerd. »

Art. 69.In hetzelfde decreet wordt een artikel 410bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 410bis.In afwijking van artikel 410 wordt de dienstanciënniteit, bedoeld in de artikelen 385, 391, 407, 408 en 409, van de personeelsleden die vóór 1 september 2002 ambten hebben uitgeoefend in de inrichtingen voor kunsthoger onderwijs of voor hoger kunstonderwijs en die tijdens het academiejaar 2002-2003 ambten in de Hogere Kunstscholen hebben uitgeoefend, voor zijn gedeelte vóór 1 september 2002, berekend overeenkomstig artikel 47 van het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs en artikel 11 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995 tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het vrij gesubsidieerd gewoon secundair onderwijs, kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan en kunstonderwijs. »

Art. 70.Artikel 458 van hetzelfde decreet wordt aangevuld met de twee volgende leden : « Het eerste lid is van toepassing op het geheel van de in artikel 461, § 1 bedoelde personeelsleden die in een niet-uitsluitend ambt worden vastbenoemd, en die niet gekozen hebben voor het behoud van het niet-uitsluitend karakter van hun ambten. Ze zullen worden geacht in vast dienstverband te zijn benoemd met uitwerking vanaf 1 september 2002 ten belope van het aantal uren cursussen die ze tijdens het academiejaar 2001-2002 gepresteerd hadden, met inbegrip van de bijkomende uren gepresteerd met toepassing van artikel 13 van het koninklijk besluit van 25 juni 1973 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toelating van de leerlingen en van de duur van de lessen in de Koninklijke Muziekconservatoria. »

Art. 71.Artikel 461 van hetzelfde decreet wordt gewijzigd als volgt : 1° in § 1, eerste lid worden de woorden « een ander ambt in het onderwijs, een statutair ambt of een ambt als werknemer uitoefenen » vervangen door de woorden « die een bezoldiging of een pensioen genieten in hoofde van een ander ambt in het onderwijs, een statutair ambt of een ambt als werknemer »;2° de volgende paragraaf wordt toegevoegd : « § 5.Voor de toepassing van de bepalingen betreffende de berekening van de dienstanciënniteit bedoeld in artikel 163 worden de titularissen van een niet-uitsluitend ambt beschouwd als een ambt met volledige dienstprestaties te hebben uitgeoefend, onafhankelijk van het urenvolume van de opdracht uitgeoefend vóór de inwerkingtreding van dit decreet. »

Art. 72.In artikel 466 van hetzelfde decreet worden de woorden « overeenkomstig artikel 101 » vervangen door de woorden « overeenkomstig artikel 100 ».

Art. 73.Artikel 471 van hetzelfde decreet wordt vervangen als volgt : «

Artikel 471.Zolang de artikelen 151, 152, 153, 156, 270 en 403 niet worden toegepast bij specifieke bepalingen, genieten de personeelsleden verloven en bevinden ze zich in een stand van non-activiteit of worden ze ter beschikking gesteld overeenkomstig de decreets- en verordeningsbepalingen die van toepassing zijn op de bestuurs- en onderwijzende personeelsleden onderworpen aan het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersonel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen. » TITEL IV. - Aanvullende bepalingen

Art. 74.In artikel 5bis, § 1, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In het eerste lid wordt een letter f) toegevoegd, luidend als volgt : « f) inrichtende machten die de inrichtingen voor kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan organiseren.»; 2° In het tweede lid, 1° worden de woorden « en de buitengewone secundaire scholen » vervangen door de woorden « , de buitengewone secundaire scholen en de inrichtingen voor kunstsecondair onderwijs met beperkt leerplan.».

Art. 75.In artikel 32, § 2, van dezelfde wet wordt een nieuw lid toegevoegd, luidend als volgt : « In afwijking van het eerste lid wordt het bedrag van de per regelmatige leerling verleende werkingskosten in de Hogere Kunstscholen, in de hoge instituten voor architectuur en in het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan, vanaf het jaar 2003 vastgesteld op het bedrag toegekend voor het jaar 2002 zoals bepaald in artikel 21, tweede lid van het decreet van 12 juli 2001 waarbij de materiële omstandigheden van de inrichtingen van het basis- en secundair onderwijs worden verbeterd, aangepast volgens de verhouding van het algemene indexcijfer van de consumptieprijzen tussen 1 januari van het betrokken jaar en 1 januari 2002. »

Art. 76.§ 1. Als bijlage 2 van het koninklijk besluit van 30 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van het bestuurs- en toegevoegd personeel, het administratief personeel, het hulppersoneel voor onderzoek, het beheerspersoneel, de kinderverzorgsters, werkopzichters en tekenaars, het paramedisch en gespecialiseerd personeel van de universiteiten en universitaire faculteit van de Franse Gemeenschap worden de woorden « Eerste tekenaar » toegevoegd onder de woorden « eerste werkopzichter » naast de nieuwe graad « eerste gespecialiseerd beambte ». § 2. In dezelfde bijlage worden de woorden « Hoofdtekenaar » geschrapt van de nieuwe graad « Eerste eerstaanwezend gespecialiseerd beambte » en verplaatst onder de woorden « Eerste hoofdwerkopzichter » naast de nieuwe graad « Hoofd-gespecialiseerd beambte ».

Art. 77.In het koninklijk besluit van 30 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van het bestuurs- en toegevoegd personeel, het administratief personeel, het hulppersoneel voor onderzoek, het beheerspersoneel, de kinderverzorgsters, werkopzichters en tekenaars, het paramedisch en gespecialiseerd personeel van de universiteiten en universitaire faculteit van de Franse Gemeenschap wordt een artikel 69bis ingevoegd, luidend als volgt : « De verlofregeling die van toepassing is op de ambtenaren van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap bedoeld in het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 22 juli 1996 houdende het statuut van de ambtenaren van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap is van toepassing op de personeelsleden bedoeld in dit besluit.

Nochtans worden de bij deze bepalingen aan de minister of aan de secretaris-generaal of aan de bestuurschefs of aan de Directieraad verleende bevoegdheden uitgeoefend door de raad van bestuur. » TITEL V. - Inwerkingtreding

Art. 78.Dit decreet treedt in werking op 1 september 2003, met uitzondering van de artikelen 20 tot 29 en 41 tot 73 die uitwerking hebben vanaf 1 september 2002, van artikel 18, 3° dat uitwerking heeft vanaf 1 januari 1999 en van de artikelen 28, 76 en 77 die uitwerking hebben vanaf 1 januari 2003.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 3 maart 2004.

De Minister-President, belast met de Internationale Betrekkingen, H. HASQUIN De Minister van Cultuur, Ambtenarenzaken, Jeugd en Sport, C. DUPONT De Minister van Kinderwelzijn, belast met het Basisonderwijs, de Opvang en de Lasten toegewezen aan de « O.N.E. », J.-M. NOLLET De Minister van Secundair Onderwijs en Buitengewoon Onderwijs, P. HAZETTE De Minister van Begroting, M. DAERDEN De Minister van Kunsten, Letteren en de Audiovisuele Sector, O. CHASTEL De Minister van Hoger Onderwijs, Onderwijs voor Sociale Promotie en Wetenschappelijk Onderzoek, Mevr. F. DUPUIS De Minister van Hulpverlening aan de Jeugd en Gezondheid, Mevr. N. MARECHAL _______ Nota (1) Zitting 2003-2004. Stukken van de Raad. - Ontwerp van decreet, nr. 486-1. - Commissieamendementen, nr. 486-2. - Verslag, nr. 486-3.

Integraal verslag. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 17 februari 2004.

^