Etaamb.openjustice.be
Decreet van 05 maart 2008
gepubliceerd op 26 maart 2008

Decreet houdende instemming met het samenwerkingsakkoord tussen de Federale Overheid, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest inzake de uitvoering van sommige bepalingen van het protocol van Kyoto

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
2008200975
pub.
26/03/2008
prom.
05/03/2008
ELI
eli/decreet/2008/03/05/2008200975/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

5 MAART 2008. - Decreet houdende instemming met het samenwerkingsakkoord tussen de Federale Overheid, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest inzake de uitvoering van sommige bepalingen van het protocol van Kyoto (1)


Het Waals Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : Enig artikel. Het samenwerkingsakkoord van 19 februari 2007 tussen de Federale Overheid, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest inzake de uitvoering van sommige bepalingen van het protocol van Kyoto, is goedgekeurd.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Namen, 5 maart 2008.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Huisvesting, Vervoer en Ruimtelijke Ontwikkeling, A. ANTOINE De Minister van Begroting, Financiën en Uitrusting, M. DAERDEN De Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken, Ph. COURARD De Minister van Economie, Tewerkstelling, Buitenlandse Handel en Patrimonium, J.-C. MARCOURT De Minister van Onderzoek, Nieuwe Technologieën en Buitenlandse Betrekkingen, Mevr. M.-D. SIMONET De Minister van Vorming, M. TARABELLA De Minister van Gezondheid, Sociale Actie en Gelijke Kansen, D. DONFUT De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN _______ Nota (1) Zitting 2007-2008. Stukken van het Waals Parlement, 693 (2007-2008), nrs. 1 en 2.

Volledig verslag, openbare vergadering van 5 maart 2008.

Bespreking - Stemmingen.

Bijlage Samenwerkingsakkoord tussen de Federale Overheid, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest inzake de uitvoering van sommige bepalingen van het Protocol van Kyoto Gelet op artikel 39 van de Grondwet;

Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 6, § 1, II, 1° en op artikel 92bis, § 1, ingevoegd bij de bijzondere wet van 8 augustus 1988, en gewijzigd bij de bijzondere wet van 6 juli 1993, alsook op artikel 16, gewijzigd bij de bijzondere wet van 5 mei 1993;

Gelet op de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, inzonderheid op artikel 42;

Gelet op de wet van 11 mei 1995 houdende goedkeuring van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, en Bijlagen I en II, gedaan te New York, op 9 mei 1992;

Gelet op het decreet van het Waalse Gewest van 16 februari 1995 houdende goedkeuring van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, gedaan te New York, op 9 mei 1992;

Gelet op het decreet van het Vlaamse Gewest van 19 april 1995 houdende goedkeuring van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, en van de bijlagen I en II, ondertekend in New York, op 9 mei 1992;

Gelet op de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 27 april 1995 houdende instemming met het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) en met de bijlagen I en II, gedaan te New-York, op 9 mei 1992;

Gelet op de wet van 26 september 2001 houdende instemming met het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, en met de bijlagen A en B, gedaan te Kyoto, op 11 december 1997;

Gelet op de ordonnantie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 19 juli 2001 houdende instemming met het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, en met de bijlagen A en B, opgemaakt te Kyoto, op 11 december 1997;

Gelet op het decreet van het Vlaamse Gewest van 22 februari 2002 houdende instemming met het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, en met de bijlagen A en B, opgemaakt te Kyoto, op 11 december 1997;

Gelet op het decreet van het Waalse Gewest van 21 maart 2002 houdende instemming met het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, en met de bijlagen A en B, opgemaakt te Kyoto, op 11 december 1997 en met de bijlagen ervan;

Gelet op het samenwerkingsakkoord van 5 april 1995 tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest inzake het internationaal milieu beleid;

Gelet op het samenwerkingsakkoord van 14 november 2002 tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende het opstellen, het uitvoeren en het opvolgen van een Nationaal Klimaatplan, alsook het rapporteren, in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en het Protocol van Kyoto;

Gelet op het samenwerkingsakkoord van 23 september 2005 tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de administratieve organisatie en het administratief beheer van een gestandaardiseerd en beveiligd registersysteem van België overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad en Beschikking nr. 280/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad;

Gelet op het decreet van het Vlaamse Gewest van 2 april 2004 tot vermindering van de uitstoot van broeikasgassen in het Vlaamse Gewest door het bevorderen van het rationeel energiegebruik, het gebruik van hernieuwbare energiebronnen en de toepassing van flexibiliteitsmechanismen uit het Protocol van Kyoto;

Gelet op het decreet van het Waalse Gewest van 10 november 2004 tot invoering van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten, tot oprichting van een "Fonds wallon Kyoto" en betreffende de flexibiliteitsmechanismen van het Protocol van Kyoto;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 3 juni 2004 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten en tot oplegging van bepaalde exploitatievoorwaarden aan de betrokken inrichtingen;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 4 februari 2005 inzake de verhandelbare emissierechten voor broeikasgassen en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning en van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende de algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne;

Gelet op het koninklijk besluit van 14 oktober 2005 betreffende het beheer van het register voor broeikasgassen van België en de voorwaarden die van toepassing zijn op de gebruikers ervan;

Gelet op de emissiedoelstellingen vastgelegd bij beslissing van het Overlegcomité van 8 maart 2004 inzake de lastenverdeling tussen de Federale Overheid, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en meer in het bijzonder de bepaling waarbij de gewesten verantwoordelijk zijn voor het neerleggen van de emissierechten voor een hoeveelheid die gelijk is aan de broeikasgasemissies op het grondgebied tijdens de periode 2008-2012 en waarbij de gewesten emissierechten krijgen toegewezen ten belope van het vijfvoud van de emissies van het basisjaar voor het Waalse Gewest verminderd met 7,5 %, voor het Vlaamse Gewest verminderd met 5,2 % en voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest vermeerderd met 3,475 %. In dezelfde beslissing verbindt de Federale Overheid er zich toe bijkomende emissierechten te verwerven ten belope van 2,46 miljoen emissierechten per jaar gedurende de eerste verbintenissenperiode en een reeks bijkomende maatregelen te nemen, waarvan de emissiereducerende impact gedurende de eerste verbintenissenperiode minimaal gelijk geacht zullen zijn aan 4,8 miljoen ton CO2-eq. Binnen de Nationale Klimaatcommissie zal jaarlijks geëvalueerd worden of de implementatie van de maatregelen van de Federale Overheid in overeenstemming is met de inschatting ex-ante;

Gelet op de programmawet van 24 december 2002 inzake de oprichting van het begrotingsfonds ter financiering van het federale beleid ter reductie van de emissies van broeikasgassen en de programmawet van 27 december 2006.

Overwegende dat het Protocol van Kyoto op 16 februari 2005 in werking is getreden;

Overwegende dat België zich als verdragsluitende Partij bij het Protocol van Kyoto ertoe heeft verbonden om samen met de Europese Gemeenschap en de andere lidstaten de verbintenissen na te komen die ze hebben aangegaan krachtens artikel 3, § 1, en in overeenstemming met de bepalingen van artikel 4 van dit Protocol, overeenkomstig Beschikking nr. 2002/358/EG van de Raad van 25 april 2002 betreffende de goedkeuring, namens de Europese Gemeenschap, van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en de gezamenlijke nakoming van de in dat kader aangegane verplichtingen;

Overwegende dat België overeenkomstig artikel 2 en bijlage II bij de voormelde Beschikking nr. 2002/358/EG, zijn broeikasgasemissies met 7,5 % moet verminderen ten opzichte van de uitstoot in 1990;

Overwegende de Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2004/101/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 met betrekking tot de projectgebonden mechanismen van het Protocol van Kyoto;

Overwegende de Verordening (EG) nr. 2216/2004 van de Europese Commissie van 21 december 2004 inzake een gestandaardiseerd en bevei ligd registersysteem overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad en de voormelde Beschikking nr. 280/2004/EG;

Overwegende Beschikking nr. 280/2004/EG van het Europees Par lement en de Raad van 11 februari 2004 betreffende een bewakingssysteem voor de uitstoot van broeikasgassen in de Gemeenschap en de uitvoering van het Protocol van Kyoto;

Overwegende dat de Federale Overheid en de gewesten samen binnenlandse beleidsinitiatieven en maatregelen moeten nemen om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, teneinde de verbintenis uit het Protocol van Kyoto om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen te kunnen nakomen en het leefmilieu in hoge mate te beschermen;

Overwegende dat het Protocol van Kyoto ten aanzien van België als verdragsluitende Partij en ten aanzien van de gewesten geen enkel recht of titel schept noch verleent om broeikasgassen uit te stoten;

Overwegende dat de inzet van de flexibiliteitsmechanismen, vermeld in artikelen 6, 12 en 17 van het Protocol van Kyoto en verder uitgewerkt in de beslissingen van de Conferentie van de Partijen, of op grond van die beslissingen, kan bijdragen tot de realisatie van de emissiereductiedoelstelling van broeikasgassen waartoe België zich als verdragsluitende Partij heeft verbonden;

Overwegende dat België als verdragsluitende Partij bij het Protocol van Kyoto er zich toe heeft verbonden enkel gebruik te maken van de flexibiliteitsmechanismen als aanvulling op de binnenlandse beleidsinitiatieven en maatregelen om zijn emissiereductiedoelstelling van broeikasgassen te bereiken;

Overwegende dat de binnenlandse beleidsinitiatieven en maatregelen, met inbegrip van de emissiereducties bereikt met toepassing van Richtlijn 2003/87/EG tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap, een belangrijk element vormen van de inspanningen tot vermindering van de uitstoot van broeikasgassen die krachtens het Protocol van Kyoto zijn vereist;

Overwegende dat de Federale Overheid en de gewesten de voormelde Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap, gewijzigd bij Richtlijn 2004/101/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 met betrekking tot de projectgebonden mechanismen van het Protocol van Kyoto binnen hun respectieve bevoegdheden moeten uitvoeren;

Overwegende dat Richtlijn 2004/101/EG tot wijziging van voormelde Richtlijn 2003/87/EG de exploitanten de mogelijkheid biedt om gebruik te maken van emissiekredieten die gegenereerd worden op grond van de artikelen 6 en 12 van het Protocol van Kyoto om tegemoet te komen aan hun verplichting om een hoeveelheid emissierechten ter grootte van hun reële, geverifieerde uitstoot, in te leveren;

Overwegende dat Richtlijn 2004/101/EG, buiten de mogelijkheid om gebruik te maken van emissiekredieten in het kader van de Europese regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten, ook bepalingen bevat over de toepassing van de flexibiliteitsmechanismen vermeld in artikelen 6 en 12 van het Protocol van Kyoto;

Overwegende dat, door de huidige verdeling van de bevoegdheden, zowel de Federale Overheid als de gewesten de nodige maatregelen moeten treffen om te voldoen aan de eisen van het Protocol van Kyoto, om zo te kunnen deelnemen aan de flexibiliteitsmechanismen, vermeld in artikelen 6, 12 en 17 van het Protocol van Kyoto, om ze te kunnen implementeren, overeenkomstig de bepalingen van het Protocol van Kyoto en de relevante uitvoeringsbesluiten ervan;

Overwegende dat artikel 19 van het samenwerkingsakkoord van 14 november 2002 betreffende het opstellen, het uitvoeren en het opvolgen van een Nationaal Klimaatplan de klemtoon legt op de verbintenis van de Federale Overheid en de gewesten om zo snel mogelijk de vereiste maatregelen te nemen voor de implementatie van de flexibiliteitsmechanismen van het Protocol van Kyoto;

Overwegende dat die maatregelen personen tevens in staat moeten stellen om deel te nemen aan projectactiviteiten op grond van artikelen 6 en 12 van het Protocol van Kyoto en emissiekredieten te genereren met inachtneming van de bepalingen die hiertoe zijn opgenomen in het Protocol en de relevante uitvoeringsbesluiten daarvan;

Overwegende dat het noodzakelijk is om, enerzijds, de bepalingen van het Protocol van Kyoto op het gebied van de flexibiliteitsmechanismen en de relevante beslissingen ter uitvoering ervan op een gecoördineerde en efficiënte manier uit te voeren en, anderzijds, de rechtssubjecten niet te confronteren met een onvoldoende geharmoniseerde of overlappende regelgeving;

Overwegende dat de Nationale Klimaatcommissie in haar beslissing van 12 december 2005 het jaar 1995 als referentiejaar voor zwavelhexafluoride, gehalogeneerde koolwaterstoffen en onvolledig gehalogeneerde fluorkoolwaterstoffen heeft gekozen volgens artikel 3.8 van het Protocol van Kyoto, De Federale Overheid, vertegenwoordigd door de Federale Regering, in de persoon van de Eerste Minister, de Minister van Leefmilieu en de Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid;

Het Vlaamse Gewest, vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering, in de persoon van de minister-president, de Vlaamse minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel en de Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur;

Het Waalse Gewest, vertegenwoordigd door de Waalse Regering, in de persoon van de Minister-President, de Waalse Minister van Econo- mie en Werkgelegenheid, en de Waalse Minister van Landbouw, Plattelandsontwikkeling, Milieu en Toerisme;

Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, vertegenwoordigd door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, in de persoon van de Minister-President, de Brusselse Minister belast met Leefmilieu, Energie en Waterbeleid en de Brusselse Minister van Tewerkstelling, Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, Kwamen het volgende overeen : HOOFDSTUK I. - Definities, doelstellingen en beginselen

Artikel 1.In dit samenwerkingsakkoord wordt verstaan onder : 1° projectactiviteit : een CDM-projectactiviteit of een JI-project activiteit;2° CDM-projectactiviteit : een projectactiviteit die door één of meer partijen van bijlage I is goedgekeurd in overeenstemming met artikel 12 van het Protocol van Kyoto en de overeenkomstig het UNFCCC of het Protocol van Kyoto genomen besluiten;3° JI-projectactiviteit : een projectactiviteit die door één of meer Partijen van bijlage I is goedgekeurd in overeenstemming met artikel 6 van het Protocol van Kyoto en de overeenkomstig het UNFCCC of het Protocol van Kyoto genomen besluiten;4° Conferentie van de Partijen : de Conferentie van Partijen van het UNFCCC, aangenomen in New York, op 9 mei 1992, die Bijeenkomst van deze Partijen geworden is vanaf de inwerkingtreding ervan op 16 februari 2005, uitsluitend in het kader van het Protocol van Kyoto;5° Partij van bijlage I : een in bijlage I van het UNFCCC opgenomen partij, die het Protocol van Kyoto heeft bekrachtigd, zoals gespecificeerd in artikel 1, punt 7, van het protocol;6° België als verdragsluitende Partij : het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de Federale Overheid die samen optreden met eerbiediging van ieders bevoegdheden voor de tenuitvoerlegging van het Protocol van Kyoto;7° referentiejaar : het jaar 1990 voor kooldioxide, methaan en distikstofoxide en het jaar 1995 voor zwavelhexafluoride, gehalogeneerde koolwaterstoffen en onvolledig gehalogeneerde fluorkoolwaterstoffen;8° referentieniveau : het niveau dat voor een projectactiviteit een redelijke voorstelling beoogt te geven van de antropogene emissies van broeikasgassen uit bronnen of de antropogene verwijderingen ervan via putten, die zich zouden voordoen zonder die projectactiviteit;9° eerste verbintenissenperiode : de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2012 zoals vermeld in artikel 11, § 2, van Richtlijn 2003/87/EG;10° Richtlijn 2003/87/EG : de Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap, gewijzigd bij Richtlijn 2004/101/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 met betrekking tot de projectgebonden mechanismen van het Protocol van Kyoto;11° bevoegde autoriteiten : de instanties aangewezen door respectievelijk het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest, het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en de Federale Overheid overeenkomstig artikel 18 van Richtlijn 2003/87/EG;12° emissierecht : overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 2003/87/ EC overdraagbaar recht om, uitsluitend om aan de eisen van de richtlijn te voldoen, gedurende een bepaalde periode een ton kooldioxide-equivalent uit te stoten;13° vergunning voor broeikasgasemissies : de overeenkomstig artikelen 5 en 6 van Richtlijn 2003/87/EG verleende vergunning;14° exploitant : de houder van een vergunning voor broeikasgasemissies, vastgelegd in de Richtlijn 2003/87/EG;15° Nationale Klimaatcommissie : de commissie opgericht volgens artikel 3 van het samenwerkingsakkoord van 14 november 2002 tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende het opstellen, het uitvoeren en het opvolgen van een Nationaal Klimaatplan, alsook het rapporteren, in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en het Protocol van Kyoto;16° permanent secretariaat : het permanent secretariaat van de Nationale Klimaatcommissie;17° register : het overeenkomstig artikel 6 van Beschikking 280/2004/ EG door België aangelegd, beheerd en bijgehouden register, waarin een overeenkomstig artikel 19 van Richtlijn 2003/87/EG aangelegd register is opgenomen;18° registeradministrateur : de persoon of personen die het register beheert of beheren en bijhoudt of bijhouden overeenkomstig de eisen van de Richtlijn 2003/87/EG, van Beschikking nr.280/2004/EG en van Verordening (EG) nr. 2216/2004; 19° registersoftware : het elektronische platform dat gebruikt wordt als een beveiligd gegevensbestand voor het register;20° partijtegoedrekening : elke rekening die gecreëerd is in het register overeenkomstig artikel 12 van Verordening (EG) nr.2216/2004; 21° exploitanttegoedrekening : elke rekening die gecreëerd is in het register overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EG) nr.2216/2004; 22° persoonstegoedrekening : elke rekening die gecreëerd is in het register overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EG) nr.2216/2004; 23° aangewezen nationale autoriteit : de instantie, vermeld in punt 29 van de bijlage bij beslissing 3/CMP.1 over de regels en procedures voor een mechanisme voor schone ontwikkeling, als gedefinieerd in artikel 12 van het Protocol van Kyoto; 24° aanspreekpunt : de instantie vermeld in punt 20 a) van de bijlage bij de beslissing 9/CMP.1 over de richtsnoeren voor de implementatie van artikel 6 van het Protocol van Kyoto; 25° gastland : de Partij of elke Partij op wiens grondgebied de projectactiviteit fysiek plaats heeft voor zover ze beantwoordt aan de voorwaarden vastgesteld door de beslissingen van de Conferentie van de Partijen, die optreedt als bijeenkomst van de Partijen bij het Protocol van Kyoto;26° geaccrediteerde onafhankelijke entiteit : een entiteit, geaccrediteerd overeenkomstig de richtsnoeren aangenomen op grond van artikel 6 van het Protocol van Kyoto, en belast met het bepalen of de reducties van de antropogene emissies per bron of de toenames van de antropogene verwijderingen per put, die het resultaat zijn van een JI-projectactiviteit, voldoen aan de relevante voorwaarden die in dat artikel en in de richtsnoeren vermeld staan;27° goedkeuring : schriftelijke machtiging, van administratieve en technische aard, van de deelname van een of meerdere personen aan een specifieke projectactiviteit, overeenkomstig de regels die aangenomen zijn door, naargelang van het geval, de raad van bestuur van het mechanisme voor schone ontwikkeling, krachtens artikel 12 van het Protocol van Kyoto, of het Comité van toezicht, krachtens artikel 6 van het Protocol van Kyoto;28° persoon : elke publiek- of privaatrechterlijke natuurlijke of rechtspersoon;29° reserve voor de verbintenissenperiode : reserve die moet overeenkomen met 90 % van de aan België toegewezen hoeveelheid, of met 100 % van het vijfvoud van de meest recente gereviseerde inventaris van België, afhankelijk van de laagste waarde;30° toegewezen hoeveelheid : de hoeveelheid broeikasgasemissies in ton kooldioxide-equivalent die is berekend op basis van de overeenkomstig artikel 7 van Beschikking 280/2004/EG bepaalde emissieniveaus; 31° bijkomende termijn toegestaan om aan de verplichtingen te voldoen : de termijn vermeld in punt 3 van de beslissing 13/CMP.1 over de regels voor de boekhouding van de toegewezen hoeveelheden ter uitvoering van artikel 7, § 4, van het Protocol van Kyoto; 32° emissiedoelstellingen : voor de eerste verbintenissenperiode werden de doelstellingen inzake de emissies van de broeikasgassen van de gewesten door de beslissing van het Overlegcomité van 8 maart 2004 vastgelegd.33° geverifieerde emissies van broeikasgassen gedurende de eerste verbintenissenperiode : emissies van broeikasgassen gedurende de eerste verbintenissenperiode zoals werd meegedeeld en onderzocht overeenkomstig artikelen 7 en 8 van het Protocol van Kyoto en rekening houdend met elke aanpassing die verricht is overeenkomstig artikel 5, § 2, van het Protocol.34° gebruik van emissierechten of Kyoto-eenheden : de aanwending van emissierechten of Kyoto-eenheden voor de afboeking of inleveringsprocessen voor de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG en de Verordening (EG) nr. 2216/2004 en het Protocol van Kyoto; 35° Kyoto-eenheid : een AAU (toegewezen eenheid), RMU (verwijderingseenheid), ERU (emissiereductie-eenheid) of CER (gecertificeerde emissiereductie);36° toegewezen eenheid (AAU) : een overeenkomstig artikel 7, § 3, van Beschikking 280/2004/EG verleende eenheid;37° verwijderingseenheid (RMU) : een overeenkomstig artikel 3 van het Protocol van Kyoto verleende eenheid;38° emissiereductie-eenheid (ERU) : een eenheid die is verleend overeenkomstig artikel 6 van het Protocol van Kyoto en de overeenkomstig het UNFCCC of het Protocol van Kyoto genomen besluiten;39° gecertificeerde emissiereductie (CER) : een eenheid die is verleend overeenkomstig artikel 12 van het Protocol van Kyoto en de overeenkomstig het UNFCCC of het Protocol van Kyoto genomen besluiten;40° voorlopige CER (tCER) : een CER die is verleend voor een projectactiviteit voor bebossing of herbebossing in het kader van het CDM die, afhankelijk van de krachtens het UNFCCC of het Protocol van Kyoto genomen besluiten, afl oopt op het einde van de verbintenissenperiode die volgt volgt op de periode waarin ze is verleend;41° langetermijn-CER (lCER) : een CER die is verleend voor een projectactiviteit voor bebossing of herbebossing in het kader van het CDM die, afhankelijk van de krachtens het UNFCCC of het Protocol van Kyoto genomen besluiten, afl oopt op het einde van de kredietperiode van de projectactiviteit voor bebossing of herbebossing in het kader van het CDM waarvoor ze is verleend; 42° Nalevingscomité : het comité, opgericht op grond van punt II.1 van de bijlage bij beslissing 27/CMP.1 over de procedures en mechanismen voor de naleving van de bepalingen uit het Protocol van Kyoto; 43° landgebruik, wijziging van landgebruik en bosbouw : de activiteiten van bebossing, ontbossing, herbebossing, bosbeheer, beheer van graslanden, beheer van akkerlanden, en revegetatie in de zin van dit artikel;44° bebossing : de rechtstreekse antropogene omzetting in bosgebied van land waar gedurende minstens vijftig jaar geen bossen zijn aangeplant of ingezaaid, en/of waar de natuurlijke bezaaiing gedurende minstens vijftig jaar niet is bevorderd door de mens;45° herbebossing : de rechtstreekse antropogene omzetting van niet-bosgebied in bosgebied via aanplanting, inzaaiing en/of antropogene bevordering van een natuurlijke bezaaiing op grondgebied dat vroeger bosgebied was maar in niet-bosgebied is omgezet.Voor de eerste verbintenissenperiode zullen de herbebossingsactiviteiten zich beperken tot de herbebossing van grondgebied dat op 31 december 1989 geen bosgebied was.

Art. 2.Met behoud van de toepassing van de bepalingen van het samenwerkingsakkoord van 14 november 2002 betreffende het opstellen, het uitvoeren en het opvolgen van een Nationaal Klimaatplan, alsook het rapporteren, in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en het Protocol van Kyoto en met eerbiediging van de respectievelijke bevoegdheden van de Federale Overheid en de gewesten, heeft dit samenwerkingsakkoord betrekking op de uitvoering van sommige bepalingen van het Protocol van Kyoto door België als verdragsluitende Partij, om de volgende doelstellingen te bereiken : 1° de effectieve en ononderbroken deelname waarborgen van België als verdragsluitende Partij aan de flexibiliteitsmechanismen, vermeld in artikelen 6, 12 en 17 van het Protocol van Kyoto met als doel Kyoto-eenheden te kunnen verwerven en gebruiken, als aanvulling op binnenlandse inspanningen, om de emissiereductieverplichtingen van broeikasgassen te bereiken, en overeenkomstig de bepalingen van artikel 3, § 1, van het Protocol van Kyoto;2° de criteria en de goedkeuringsprocedure vaststellen voor de projectactiviteiten, die onder de bevoegdheid vallen van de Nationale Klimaatcommissie, alsook de voorwaarden waaronder personen mogen deelnemen aan deze projectactiviteiten, met inachtneming van de relevante richtsnoeren, regels en procedures aangenomen op grond van het UNFCCC, het Protocol van Kyoto en de bepalingen van Richtlijn 2003/87/EG;3° het aanspreekpunt en de aangewezen nationale autoriteit aanwijzen voor België;4° regelen dat er Kyoto-eenheden kunnen staan op persoonstegoedrekeningen en exploitanttegoedrekeningen in het register;5° afspraken maken over de reikwijdte van de controle door de registeradministrateur op het gebruik van de Kyoto-eenheden door exploitanten en overheden.

Art. 3.§ 1. De Federale Overheid en de gewesten verbinden er zich toe om, bij de uitoefening van hun respectievelijke bevoegdheden, alle noodzakelijke maatregelen te treffen om te voldoen aan de criteria die België, als verdragsluitende Partij, in staat stellen Kyoto-eenheden te gebruiken, ter uitvoering van de bepalingen van artikel 8 van Beschikking nr. 280/2004/EG en van artikel 50 van Verordening (EG) nr. 2216/2004. Overeenkomstig het samenwerkingsakkoord van 14 november 2002, gaat de Nationale Klimaatcommissie na of aan die criteria is voldaan. § 2. De Federale Overheid en de gewesten verbinden er zich toe om samen bij te dragen tot het versterken van de capaciteit van de landen waar projectactiviteiten worden uitgevoerd, in het bijzonder van de ontwikkelingslanden, en om hen te helpen evaluatie- en goedkeuringsprocedures voor projectactiviteiten uit te werken zodat die effectief bijdragen tot hun doelstellingen van duurzame ontwikkeling. De Federale Overheid en de gewesten brengen de Nationale Klimaatcommissie op de hoogte van hun initiatieven. De Nationale Klimaatcommissie stelt elk jaar aan de Federale Overheid en aan de gewesten activiteiten en prioritaire landen voor, met het oog op voldoende geografische spreiding van de projectactiviteiten en rekening houdend met de relevante initiatieven van internationale en Europese instellingen. § 3. De inzet van de flexbiliteitsmechanismen door België moet stroken met de supplementariteitsverplichtingen, overeenkomstig het Protocol van Kyoto en het UNFCCC en de uitvoeringsbesluiten daarvan. HOOFDSTUK II. - Goedkeuring van projectactiviteiten Afdeling 1. - Aanduiding van de Nationale Klimaatcommissie als

aanspreekpunt en aangewezen nationale autoriteit

Art. 4.§ 1. De Nationale Klimaatcommissie wordt aangewezen om de taken uit te voeren die zijn opgedragen aan het aanspreekpunt en aan de aangewezen nationale autoriteit op grond van de relevante uitvoeringsbesluiten van respectievelijk artikelen 6 en 12 van het Protocol van Kyoto. § 2. In deze hoedanigheid keurt de Nationale Klimaatcommissie de projectactiviteiten goed, die onder haar bevoegdheid vallen, en bekrachtigt ze, door middel van ondertekening van een goedkeuringsbrief, de gewestelijke of federale goedkeuringsbeslissingen, overeenkomstig afdelingen 2 en 3. Hierbij is de Nationale Klimaatcommissie gebonden door de beslissing van het gewest of de Federale Overheid. § 3. De goedkeuringsbeslissing geldt tevens als machtiging van personen om deel te nemen aan projectactiviteiten, overeenkomstig de bepalingen van artikelen 6 of 12 van het Protocol van Kyoto en de relevante uitvoeringsbesluiten daarvan en bevestigt de vrijwillige deelname van België als verdragsluitende Partij aan de uitvoering van de projectactiviteit in kwestie. § 4. De Nationale Klimaatcommissie stelt de registeradministrateur formeel in kennis en stelt informatie over projectactiviteiten, waarvoor een goedkeuringsbrief werd uitgereikt, ter kennis van het publiek, met behoud van de toepasselijke wettelijke en reglementaire bepalingen op het vlak van vertrouwelijkheid en de eerbiediging van het bedrijfsgeheim. § 5. In het kader van het jaarverslag van haar werkzaamheden stelt de Nationale Klimaatcommissie een rapport op over haar werkzaamheden als aanspreekpunt en als aangewezen nationale autoriteit. Afdeling 2. - Goedkeuring van projectactiviteiten, die onder de

bevoegdheid van een gewest of de Federale Overheid vallen

Art. 5.§ 1. Een gewest keurt de volgende projectactiviteiten goed : 1° elke projectactiviteit die volledig of gedeeltelijk gefinancierd wordt door dat gewest, of door een provincie of een gemeente, gelegen op zijn grondgebied;2° elke projectactiviteit waarvan dat gewest Kyoto-eenheden wil verwerven;3° elke CDM- of JI-projectactiviteit waarvoor een verzoek tot goedkeuring wordt ingediend door een natuurlijke persoon met zijn woonplaats in het desbetreffende gewest of door een rechtspersoon met een vestigingseenheid in dat gewest;4° elke projectactiviteit, die op het grondgebied van dat gewest wordt uitgevoerd. § 2. De federale overheid keurt alle projectactiviteiten goed waarvan ze Kyoto-eenheden verwerft. § 3. Als een projectactiviteit, volgens de criteria uit § 1 en § 2, tegelijkertijd onder de bevoegdheid valt van meerdere gewesten of van één of meerdere gewesten en de federale Overheid, dan wordt ze behandeld door de overheid waar het verzoek tot goedkeuring is ingediend, na raadpleging van de andere betrokken bevoegde overheden.

Indien de projectactiviteit zou plaatsvinden op het grondgebied van een gewest, wordt het verzoek tot goedkeuring steeds ingediend bij en behandeld door het gewest in kwestie. § 4. De bevoegde overheid, waarbij een verzoek tot goedkeuring wordt ingediend, stelt het permanent secretariaat onmiddellijk in kennis van de naam van de projectactiviteit en van de aanvrager. Het permanent Secretariaat brengt de andere bevoegde overheden ervan op de hoogte. § 5. Het permanent Secretariaat registreert en inventariseert elk verzoek tot goedkeuring op een lijst, waarop ook is opgenomen welke overheid bevoegd is voor de behandeling overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling.

Art. 6.§ 1. Het verzoek tot goedkeuring van een projectactiviteit die onder de gewestelijke bevoegdheid valt, wordt ingediend en beoordeeld overeenkomstig de regels van het gewest in kwestie. Het verzoek tot goedkeuring van een projectactiviteit, die onder de bevoegdheid van de Federale Overheid valt, wordt ingediend bij en beoordeeld door haar bevoegde autoriteit. § 2. Bij de beoordeling van een JI-projectactiviteit die niet onder de controle valt van het Comité van toezicht, opgericht op grond van artikel 6. van het Protocol van Kyoto, en waarvan de bevoegde gewestelijke of federale overheid geen ERU's wil verwerven, ziet de bevoegde overheid erop toe dat de projectactiviteit resulteert in emissiereducties van broeikasgassen, die een extra vermindering opleveren ten opzichte van de situatie zonder de voorgestelde projectactiviteit. § 3. De Federale Overheid of het gewest brengt zijn beslissing tot goedkeuring van een projectactiviteit, ter kennis van het permanent secretariaat, samen met een motivatie van zijn bevoegdheid. Het permanent secretariaat bevestigt de ontvangst van die kennisgeving. § 4. In geval van een gewestelijke of federale goedkeuringsbeslissing, ondertekent de voorzitter van de Nationale Klimaatcommissie in naam van de Nationale Klimaatcommissie de goedkeuringsbrief tijdens de eerste vergadering die volgt op deze goedkeuringsbeslissing. De Nationale Klimaatcommissie stelt het model op van die brief. Het permanent secretariaat verstuurt de brief per aangetekend schrijven, tegen ontvangstbewijs, naar de bevoegde overheid, die vervolgens de aanvrager informeert. § 5. Bij weigering van de goedkeuring wordt de aanvrager daarvan rechtstreeks in kennis gesteld door de bevoegde overheid volgens de door haar vastgestelde regels. § 6. Ongeacht de ondertekening van de goedkeuringsbrief van een projectactiviteit door de voorzitter van de Nationale Klimaatcommissie, blijft de federale of gewestelijke overheid, die de projectactiviteit heeft goedgekeurd, volledig verantwoordelijk voor die activiteit en draagt ze alle risico's die eraan verbonden zijn. § 7. Als een gewest of de Federale Overheid een herziening wil laten uitvoeren van een goedgekeurde projectactiviteit die onder haar bevoegdheid valt ter uitvoering van beslissing 3/CMP.1 over de regels en procedures voor een mechanisme voor schone ontwikkeling, als gedefinieerd in artikel 12 van het Protocol van Kyoto, of van beslissing 9/CMP.1 over de richtsnoeren voor de implementatie van artikel 6 van het Protocol van Kyoto, dan meldt het gewest of de Federale Overheid dit schriftelijk aan de voorzitter van de Nationale Klimaatcommissie die het verzoek tot herziening ondertekent. Afdeling 3. - Goedkeuring van de projectactiviteiten die onder de

bevoegdheid van de Nationale Klimaatcommissie vallen

Art. 7.Elke projectactiviteit, die niet onder de bevoegdheid van een gewest of van de Federale Overheid valt overeenkomstig artikel 5, valt onder de bevoegdheid van de Nationale Klimaatcommissie.

Art. 8.De Nationale Klimaatcommissie keurt geen enkele projectactiviteit als vermeld in artikel 7 goed als ze niet beantwoordt aan ten minste de volgende criteria, vastgelegd door de Conferentie van de Partijen bij het VN-Raamverdrag inzake Klimaatverandering waarin de Partijen van dit Protocol bijeenkomen en de Richtlijn 2004/101/EG tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG : 1° de projectactiviteit draagt effectief bij tot de verwezenlijking van de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen van het vooropgestelde gastland;2° voor de financiering van de overwogen projectactiviteit wordt geen officiële ontwikkelingshulp gebruikt, in het kader van de regels die vastgelegd zijn binnen de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling en overeenkomstig de beslissingen van de raad van bestuur, opgericht op grond van artikel 12 van het Protocol van Kyoto, en van het Comité van toezicht, opgericht op grond van artikel 6 van het Protocol van Kyoto;3° de deelname van personen aan een projectactiviteit moet stroken met de desbetreffende richtsnoeren, uitvoeringsmodaliteiten en procedures overeenkomstig het UNFCCC en het Protocol van Kyoto;4° de overwogen projectactiviteit heeft geen invloed op het vermogen van België om zijn verplichtingen na te komen, aangegaan in het kader van andere internationale overeenkomsten, in het bijzonder voor het behoud van de biodiversiteit, de bestrijding van de woestijnvorming en de afbraak van de ozonlaag;5° de overwogen projectactiviteit brengt noch rechtstreeks noch onrechtstreeks significante schade toe aan het leefmilieu of aan de gezondheid van de bevolking van een andere Staat dan het land waarin de uitvoering ervan wordt overwogen;6° de overwogen projectactiviteit mag geen schade berokkenen aan de belangen van België in het kader van zijn diplomatieke of militaire optreden;7° voor elke JI-projectactiviteit moeten het referentieniveau en het monitoring plan opgesteld worden volgens de richtsnoeren uit de uitvoeringsbesluiten van het UNFCCC of het Protocol van Kyoto en worden ze geverifieerd door een geaccrediteerde onafhankelijke entiteit.Voor projectactiviteiten die overwogen worden op het grondgebied van de Europese Unie of in landen die een toetredingsverdrag met de Europese Unie hebben ondertekend, moet het referentieniveau volledig voldoen aan het communautair acquis, met inbegrip van de tijdelijke ontheffingen als bepaald in dat toetredingsverdrag; 8° bij een projectactiviteit voor de opwekking van waterkracht, met een opwekkingsvermogen van meer dan 20 MW, moet de projectactiviteit voldoen aan de desbetreffende internationale normen en richtsnoeren, onder meer die welke deel uitmaken van het in 2000 uitgebrachte verslag van de Wereldcommissie stuwdammen : "Dams and Development - A new Framework for Decision-Making".

Art. 9.§ 1. Iedereen die een projectactiviteit wil uitvoeren, die onder de bevoegdheid van de Nationale Klimaatcommissie valt, moet een verzoek tot goedkeuring richten aan de Nationale Klimaatcommissie. § 2. De regels voor het indienen van het verzoek tot goedkeuring, de inhoud van het verzoek en de bij te voegen documenten worden vast, worden vastgelegd door de Nationale Klimaatcommissie, welke zullen worden meegedeeld aan de respectievelijk bevoegde parlementen en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad . § 3. Het verzoek tot goedkeuring wordt als volgt behandeld : 1° het permanent Secretariaat van de Nationale Klimaatcommissie bevestigt de ontvangst van het verzoek tot goedkeuring en brengt de termijnen voor de procedure ter kennis van de aanvrager;2° de Nationale Klimaatcommissie gaat na of het verzoek tot goedkeuring volledig is.Als ze van oordeel is dat ze over alle nodige elementen beschikt om een beslissing te kunnen nemen, brengt ze de aanvrager hiervan op de hoogte en behandelt ze het dossier. Als ze dat nuttig acht, mag ze de aanvrager op elk moment aanvullende inlichtingen vragen of documenten die nodig zijn om het dossier te behandelen, in welk geval de termijn bedoeld in artikel 10, § 1, verlengd wordt met twee maanden.

Art. 10.§ 1. De Nationale Klimaatcommissie spreekt zich uit binnen een termijn van vier maanden na kennisgeving vermeld in artikel 9, § 3, 1°.

Ze neemt haar beslissing met een tweederde meerderheid van de stemmen van de aanwezige leden, rekening houdend met de vereisten vermeld in artikel 8. Als er binnen bovenvermelde termijn geen beslissing is genomen, wordt de projectactiviteit als goedgekeurd beschouwd. § 2. De voorzitter van de Nationale Klimaatcommissie ondertekent de goedkeuringsbrief in naam van de commissie. De Nationale Klimaatcommissie stelt het model van de brief op en legt vast volgens welke regels het permanent secretariaat de brief moet versturen naar de aanvrager. § 3. Als de Nationale Klimaatcommissie de projectactiviteit weigert goed te keuren, neemt ze de redenen voor die weigering op in haar beslissing. Het permanent Secretariaat stelt de aanvrager in kennis van die beslissing per aangetekende zending tegen ontvangstbewijs. § 4. De beslissing van de Nationale Klimaatcommissie is een individuele beslissing waartegen binnen zestig dagen, te rekenen vanaf de datum van de kennisgeving ervan, bij de Raad van State een annulatieberoep kan worden ingesteld. § 5. Op verzoek van het permanent secretariaat kan de Nationale Klimaatcommissie de aanvrager een vergoeding vragen voor haar dienstverlening, die redelijk en evenredig moet zijn met de kosten van de dienstverlening in kwestie en deze mag de kosten van de dienstverlening niet overschrijden. Het bedrag ervan en de regels ervoor worden door de Nationale Klimaatcommissie vastgelegd. HOOFDSTUK III. - Tegoeden aan en gebruik van Kyoto-eenheden

Art. 11.Op elke persoonstegoedrekening, exploitanttegoedrekening en partijtegoedrekening in het register kunnen Kyoto-eenheden staan.

Art. 12.§ 1. De Partijen van dit samenwerkingsakkoord verbinden zich ertoe geen gebruik te maken van door kerninstallaties gegenereerde ERU's of CER's om hun gekwantificeerde emissiereductieverplichtingen van broeikasgassen na te komen. § 2. Om hun emissiereductieverplichtingen van broeikasgassen na te komen, kunnen de gewesten en de Federale Overheid beslissen om zelf geen gebruik te maken van Kyoto-eenheden die voortkomen uit specifieke projectactiviteiten.

Als een Partij het gebruik van specifieke Kyotoeenheden uitsluit, treft ze alle nuttige en nodige maatregelen ter zake. De registeradministrateur bezorgt de betrokken partij een jaarlijks rapport dat haar in de mogelijkheid stelt om eventuele inbreuken autonoom vast te stellen en de noodzakelijke nalevingsmaatregelen te treffen. § 3. Een gewest of de Federale Overheid kan, aanvullend op de Europese en internationale regels, beslissen om bijkomende voorwaarden vast te leggen voor het gebruik van Kyoto-eenheden door exploitanten waaraan ze de broeikasgasvergunning heeft uitgereikt. Ze stelt de Nationale Klimaatcommissie en de registeradministrateur daarvan in kennis. De registeradministrateur bezorgt de betrokken partij een jaarlijks rapport over de inlevering van emissierechten en Kyoto-eenheden door de exploitanten van deze installaties, dat haar in de mogelijkheid stelt om eventuele inbreuken autonoom vast te stellen en de noodzakelijke nalevingsmaatregelen te treffen. § 4. Bij de uitoefening van hun bevoegdheden ter uitvoering van Richtlijn 2003/87/EG delen de gewesten, samen met de registeradministrateur, de relevante gegevens over het gebruik van de Kyoto-eenheden binnen de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten mee aan de Nationale Klimaatcommissie, die daarover verslag uitbrengt bij de Europese Commissie overeenkomstig artikel 21, § 1, a), van de voormelde richtlijn.

Art. 13.§ 1. De registeradministrateur laat de exploitanten toe om Kyoto-eenheden te gebruiken, voor zover dat in overeenstemming is met de desbetreffende regels uit Richtlijn 2003/87/EG, Verordening EG nr. 2216/2004, het UNFCCC, het Protocol van Kyoto, alsmede de uitvoeringsbepalingen ervan. § 2. De naleving van § 1 zal vastgesteld worden door de centrale administrateur bij de Europese Commissie op basis van de testprocedures omschreven in bijlage XIII van de verordening, en desgevallend het testplan opgesteld door de administrateur van het internationale transactielog bij de Verenigde Naties naar aanleiding van de gegevensuitwisselingsstandaard voor registers onder het Protocol van Kyoto. De registeradministrateur ziet erop toe dat de leverancier van de registersoftware de regels vermeld in § 1 correct implementeert. § 3. Op verzoek van de Nationale Klimaatcommissie kan de registeradministrateur het gebruik van specifieke Kyoto-eenheden die afkomstig zijn van specifieke projectactiviteiten uitsluiten, bijkomend op de Europese en internationale regels, voor alle exploitanttegoedrekeningen en de partijtegoedrekening, als de gewesten en de Federale Overheid hierover een consensus bereiken en als dit technisch kan worden uitgevoerd in de registersoftware. De technische uitvoerbaarheid wordt bepaald door de software ontwikkelaar en geëvalueerd door de Nationale Klimaatcommissie op basis van een rapport van de registeradministrateur. HOOFDSTUK IV. - Toegewezen hoeveelheid

Art. 14.§ 1. De aan België toegewezen hoeveelheid wordt initieel op de partijtegoedrekening, geopend op naam van België als verdragsluitende Partij, in het register ingeschreven. § 2. Als landgebruik, wijziging van landgebruik en bosbouw tijdens het referentiejaar of de referentieperiode een nettobron van broeikasgasemissies vormen, houdt België bij de berekening van de toegewezen hoeveelheid rekening met de antropogene emissies, opgegeven onder de rubriek "omzetting van bossen" (ontbossing), overeenkomstig de beslissing 13/CMP.1 over de regels voor de boekhouding van de toegewezen hoeveelheden ter uitvoering van artikel 7, § 4, van het Protocol van Kyoto.

Art. 15.§ 1. Het gedeelte van de aan België toegewezen hoeveelheid, dat overeenstemt met de totale hoeveelheid emissierechten die overeenkomstig het nationaal toewijzingsplan van België voor de periode 2008-2012. gereserveerd wordt voor de installaties die onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG vallen, met inbegrip van de totale reserve voor nieuwkomers, wordt op de partijtegoedrekening van België bijgehouden in afwachting van de verlening, overeenkomstig artikel 45 van Verordening (EG) nr. 2216/2004, de toewijzing aan exploitanten, overeenkomstig artikel 46 van dezelfde verordening, of de veiling van emissierechten door een bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 10 van deze richtlijn. § 2. De registeradministrateur houdt nauwgezet en continu de totale hoeveelheid Kyoto-eenheden en emissierechten bij, die zich op de partijtegoedrekening bevinden. § 3. Elk gewest en de Federale Overheid openen een persoonstegoedrekening in het register door een geldig ingevuld en ondertekend activeringsformulier te bezorgen aan de registeradministrateur overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 14 oktober 2005. § 4. Een gewest kan een schriftelijk verzoek richten aan de registeradministrateur om een gelimiteerd deel van de aan België toegewezen hoeveelheid van de partijtegoedrekening over te dragen aan zijn respectievelijke persoonstegoedrekening, op voorwaarde dat die hoeveelheid opnieuw wordt overgedragen voor het einde van de eerste verbintenissenperiode en voor de verificatie op een specifiek daartoe opgerichte partijtegoedrekening, beheerd door de registeradministrateur, in opdracht van de desbetreffende bevoegde autoriteit. Dat mag geen enkel nadelig gevolg hebben voor de verplichtingen van het gewest zelf, van de andere gewesten en op de Belgische verplichtingen. Het deel is voor elk gewest gelimiteerd tot maximaal 5 % van 5 keer de broeikasgasemissies in het basisjaar in het gewest in kwestie, verminderd met 7,5 %. § 5. De vraag om de overdracht, beschreven in § 4, uit te voeren, dient per aangetekende brief tegen ontvangstbewijs te worden bezorgd aan de registeradministrateur en moet ondertekend zijn door de persoon die gemachtigd is om voor de rekeninghouder op te treden en door de twee gemachtigde vertegenwoordigers van de rekeninghouder. § 6. De gewesten en de Federale Overheid kunnen Kyoto-eenheden, die ze van een derde partij verwerven, bewaren op hun persoonstegoedrekening in afwachting van hun overdracht naar de partijtegoedrekening van België. HOOFDSTUK V. - Verdeling van de lasten

Art. 16.§ 1. Als de geverifieerde emissies van broeikasgassen van een gewest tijdens de eerste verbintenissenperiode hoger zijn dan het vijfvoud van de gewestelijke emissiedoelstelling voor broeikasgassen in de eerste verbintenissenperiode, verbindt dat gewest zich er toe om, uiterlijk twee maanden vóór het verstrijken van de bijkomende termijn toegestaan om aan de verplichtingen te voldoen, een hoeveelheid Kyoto-eenheden over te dragen naar de partijtegoedrekening van België als verdragsluitende Partij, die overeenkomt met het verschil tussen zijn geverifieerde emissies van broeikasgassen tijdens de eerste verbintenissenperiode en het vijfvoud van haar gewestelijke emissiedoelstelling voor broeikasgassen voor die eerste verbintenissenperiode. De registeradministrateur draagt het geheel van de eenheden vermeld in artikel 15, § 4, over naar de partijtegoedrekening van België als verdragsluitende Partij, ten laatste twee maanden voor het verstrijken van de bijkomende termijn om aan zijn verplichtingen te voldoen. § 2. Als de geverifieerde emissies van broeikasgassen van een gewest gedurende de eerste verbintenissenperiode lager zijn dan het vijfvoud van de gewestelijke emissiedoelstelling voor broeikasgassen in de eerste verbintenissenperiode, draagt de registeradministrateur, uiterlijk twee maanden voor het verstrijken van de bijkomende termijn toegestaan om aan de verplichtingen te voldoen, een hoeveelheid Kyoto-eenheden als vermeld in artikel 15, § 4, verminderd met het verschil tussen haar geverifieerde emissies van broeikasgassen tijdens de eerste verbintenissenperiode en het vijfvoud van zijn gewestelijke emissiedoelstelling voor broeikasgassen tijdens de eerste verbintenissenperiode over van de specifieke daartoe opgerichte partijtegoedrekening, beheerd door de registeradministrateur, naar de partijtegoedrekening van België als verdragsluitende Partij.

De overblijvende Kyoto-eenheden worden gelijktijdig door de registeradministrateur overgedragen naar de persoonstegoedrekening van het gewest.

De gewesten en de Federale Overheid bekijken onderling binnen het kader van het Overlegcomité, zonder afbreuk te doen aan hun autonomie, rekening houdend met de door de Federale Overheid in de eerste verbintenissenperiode aangekochte Kyoto-eenheden, of er een mogelijkheid is om in eerste instantie tussen de gewesten onderling de Kyoto-eenheden over te dragen of te verhandelen binnen de eerste verbintenissenperiode, of om ze geheel of gedeeltelijk over te dragen naar de volgende verbintenissenperiode zonder voorafname op de bepaling van deze doelstellingen van de volgende verbintenissenperiode.

Na betekening aan België van de definitieve validatie van de nationale inventarissen van emissies van broeikasgassen door het UNFCCC-secretariaat, spreken de federale Overheid en de gewesten zich binnen het kader van het Overlegcomité gezamenlijk uit, zonder afbreuk te doen aan hun autonomie, over de mogelijkheden vermeld in het vorige lid, ten laatste twee maanden voor het verstrijken van de bijkomende termijn om aan haar verplichtingen te voldoen. Die beslissing zal worden meegedeeld binnen een termijn van veertien kalenderdagen aan de registeradministrateur op schriftelijk, geauthentificeerd en juridisch conform verzoek van de gemachtigde vertegenwoordigers van een gewest en van een daartoe door de gewestregering gemachtigde minister. HOOFDSTUK VI. - Reserve voor de verbintenissenperiode en overdracht van Kyoto-eenheden naar een volgende verbintenissenperiode

Art. 17.De Nationale Klimaatcommissie keurt uiterlijk tegen 31 oktober 2007 alle maatregelen goed die de registeradministrateur en de partijen bij dit samenwerkingsakkoord moeten nemen, als vanaf 1 januari 2008 de tegoeden aan voor de desbetreffende periode van vijf jaar geldende ERU's, CER's, AAU's en RMU's op de partij-, exploitant- en persoonstegoedrekeningen, alsook de afboekingsrekeningen in het register het niveau benaderen waarop de reserve voor de verbintenissenperiode niet langer in acht wordt genomen, overeenkomstig de regels voor de uitvoering van artikel 17 van het Protocol van Kyoto.

Art. 18.§ 1. Binnen een marge van 2,5 % van de aan België toegewezen hoeveelheid en met naleving van de regels vastgelegd door de Nationale Klimaatcommissie neemt de registeradministrateur de nodige maatregelen om de Federale Overheid en elk gewest in staat te stellen CER's of ERU's, die niet het gevolg zijn van RMU's, naar de volgende verbintenissenperiode over te dragen.

Op schriftelijk verzoek van de gemachtigde vertegenwoordigers van een gewest of de Federale Overheid, neemt de registeradministrateur tevens de nodige maatregelen om de Federale Overheid en elk gewest in staat te stellen de AAU's, waarvoor geen enkele beperking is vastgelegd, naar de volgende verbintenissenperiode over te dragen. § 2. De Kyoto-eenheden, overgedragen overeenkomstig § 1, mogen niet afgeboekt zijn voor de verbintenissenperiode of geannuleerd, en de overdracht moet plaatsvinden na verloop van de bijkomende termijn toegestaan om aan de verplichtingen te voldoen. § 3. De overdracht van Kyoto-eenheden volgens de voorwaarden uit de bovenstaande paragrafen is toegankelijk voor andere personen, als de Nationale Klimaatcommissie dat toestaat, met naleving van de door haar vastgelegde regels en voor zover het technisch kan worden uitgevoerd in de registersoftware. De technische uitvoerbaarheid wordt bepaald door de software-ontwikkelaar en geëvalueerd door de Nationale Klimaatcommissie op basis van een rapport van de registeradministrateur. HOOFDSTUK VII. - Het gebruik van Kyoto-eenheden uit landgebruik, wijziging van landgebruik en bosbouw

Art. 19.§ 1. Om de reductiedoelstelling van België als verdragsluitende Partij, zoals bepaald in artikel 3, § 1, van het Protocol van Kyoto en vastgelegd krachtens Beschikking nr. 2002/358/EG te bereiken, verbinden de Federale Overheid en de gewesten er zich toe niet meer lCER's en tCER's te gebruiken dan 1 % van de emissies van het referentiejaar gebruikt voor de berekening van de aan België toegewezen hoeveelheid, vermenigvuldigd met vijf. § 2. De Partijen van dit samenwerkingsakkoord bewaren lCER's en tCER's op hun respectievelijke persoonstegoedrekeningen in afwachting van hun overdracht naar de partijtegoedrekening. § 3. Hiertoe stelt de registeradministrateur de Nationale Klimaatcommissie jaarlijks, vanaf 2008, in kennis van : a) de hoeveelheden lCER's en tCER's die op de partijtegoedrekening in het register staan;b) de hoeveelheden afgeboekte lCER's en tCER's. De gewestelijke of Federale Overheid, die lCERs of tCERs afboekt, blijft verantwoordelijk voor de eventuele vervanging ervan. § 4. De Nationale Klimaatcommissie bepaalt hoe het maximumpercentage, omschreven in § 1, tussen de Federale Overheid en elk gewest verdeeld wordt. § 5. Elk gewest en de Federale Overheid zijn verantwoordelijk voor de naleving van de overeengekomen verdelingsprincipes van het toegestane maximumpercentage. HOOFDSTUK VIII. - Procedures en mechanismen aangaande de naleving van de bepalingen van het Protocol van Kyoto

Art. 20.§ 1. De volgende bepalingen regelen de toepassing van de procedures en mechanismen aangaande de naleving van de bepalingen van het Protocol van Kyoto als er een procedure met betrekking tot België wordt ingesteld bij het Nalevingscomité. § 2. De Nationale Klimaatcommissie wordt aangewezen als de overlegstructuur en heeft tot taak praktische afspraken te maken met betrekking tot : 1° de deelname van de Federale Overheid en de gewesten in het kader van het voorafgaande onderzoek door de Faciliteringskamer of de Uitvoeringskamer van het Nalevingscomité omtrent de uitvoering;2° de algemene procedures of de specifieke procedures voor elke kamer;3° de beroepsprocedures. § 3. Als een beslissing tot behandeling aan België wordt meegedeeld via het Secretariaat van het Nalevingscomité, komt de Nationale Klimaatcommissie zo spoedig mogelijk samen om de praktische afspraken over de respectieve deelname van de Federale Overheid en de gewesten aan die procedure vast te stellen. § 4. De Nationale Klimaatcommissie maakt praktische afspraken voor de uitvoering van alle afgeleide maatregelen van de faciliteringskamer die op België van toepassing zijn. § 5. Artikel 16, § 3, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980. tot hervorming der instellingen is van toepassing voor de tenuitvoerlegging van de afgeleide maatregelen die door de uitvoeringskamer van het Nalevingscomité op België worden toegepast. HOOFDSTUK IX. - Slotbepalingen

Art. 21.Eventuele geschillen onder de contracterende Partijen over de interpretatie of de uitvoering van dit samenwerkingsakkoord worden beslecht in de Nationale Klimaatcommissie of, als daar geen oplossing wordt gevonden, binnen de uitgebreide Interministeriële Conferentie voor het Leefmilieu, en in voorkomend geval, binnen het Overlegcomité.

Wordt er geen oplossing gevonden, dan wordt het geschil voorgelegd aan een rechtscollege waarvan de leden worden aangewezen en waarvan de werkingskosten worden verdeeld overeenkomstig artikel 24 van het samenwerkingsakkoord van 14 november 2002.

Art. 22.Dit samenwerkingsakkoord wordt voor onbepaalde duur gesloten.

Elke contracterende Partij kan het samenwerkingsakkoord opzeggen mits ze een opzegtermijn van zes maanden in acht neemt.

Art. 23.Dit samenwerkingsakkoord treedt in werking nadat de federale en gewestelijke wetgevers ermee hebben ingestemd.

De wet, de decreten en de ordonnantie tot instemming zullen tegelijkertijd in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd worden door de Centrale Secretarie van het Overlegcomité vermeld in artikel 31 van de gewone wet van 9 augustus 1980, op verzoek van de partij waarvan de wetgever als laatste zijn instemming heeft gegeven.

Brussel, 31 januari 2008, in originele exemplaren als er contracterende partijen zijn.

Voor de Federale Overheid : De Eerste Minister, G. VERHOFSTADT De Federale Minister van Energie, M. VERWILGHEN De Federale Minister van Leefmilieu, B. TOBBACK Voor het Vlaamse Gewest : De minister-president van de Vlaamse Regering, Y. LETERME De Vlaamse minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel, Mevr. F. MOERMAN De Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, K. PEETERS Voor het Waalse Gewest : De Minister-President, E. DI RUPO De Waalse Minister van Economie, Tewerkstelling, Buitenlandse Handel en Patrimonium, J.-C. MARCOURT De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN Voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest : De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Ch. PICQUE De Brusselse Minister van Leefmilieu en Energie, Mevr. E. HUYTEBROECK De Brusselse Minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, B. CEREXHE

^