Etaamb.openjustice.be
Decreet van 07 juli 2006
gepubliceerd op 30 augustus 2006

Decreet tot wijziging van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn

bron
vlaamse overheid
numac
2006036303
pub.
30/08/2006
prom.
07/07/2006
ELI
eli/decreet/2006/07/07/2006036303/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

7 JULI 2006. - Decreet tot wijziging van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn (1)


Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : Decreet tot wijziging van de organieke wat van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.

Artikel 1.Dit decreet regelt een gemeenschaps- en gewestaangelegenheid.

Art. 2.In artikel 6 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, wordt § 3, vervangen bij de wet van 5 augustus 1992, vervangen door wat volgt : « § 3. In deze wet wordt als bevolkingscijfer van de gemeente het bevolkingscijfer van de gemeente gehanteerd vermeld in artikel 5 van het gemeentedecreet van 15 juli 2005. ».

Art. 3.Artikel 7 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 5 augustus 1992 en bij het decreet van 18 mei 1999, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 7.Om tot werkend lid van een raad voor maatschappelijk welzijn of tot opvolger te kunnen worden verkozen moet men op de dag van de algehele verkiezing van de raad voor maatschappelijk welzijn : 1° Belg zijn;2° gemeenteraadskiezer zijn;3° de volle leeftijd van achttien jaar hebben bereikt;4° ingeschreven zijn in de bevolkingsregisters van de gemeente die door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt bediend;5° zich niet bevinden in een van de gevallen van onverkiesbaarheid vermeld in artikel 65 van de Gemeentekieswet.».

Het tweede lid van artikel 65 van dezelfde wet is van toepassing als de inbreuken, vermeld in deze bepaling werden gepleegd in de uitoefening van een ambt binnen het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.

Art. 4.In artikel 9 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 29 december 1988 en 5 augustus 1992 en bij het decreet van 18 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt a) wordt vervangen door wat volgt : « a) de provinciegouverneurs, de gouverneur en de vice-gouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad en de adjunct van de gouverneur van de provincie Vlaams-Brabant, de provinciegriffiers, de arrondissementscommissarissen en de adjunct-arrondissementscommissarissen voor zover het ambtsgebied van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in kwestie deel uitmaakt van hun ambtsgebied;»; 2° in punt b) worden tussen de woorden « de schepenen » en de woorden « , alsmede de leden » de woorden « vermeld in artikel 44, § 1, van het Gemeentedecreet » ingevoegd;3° punt c) wordt vervangen door wat volgt : « c) de magistraten, de plaatsvervangende magistraten en de griffiers bij de hoven en de rechtbanken, de administratieve rechtscolleges en het Arbitragehof;»; 4° punt d) wordt vervangen door wat volgt : « d) de gemeentesecretaris van de gemeente die door het openbaar centrum wordt bediend;»; 5° punt e) wordt opgeheven.

Art. 5.In artikel 11 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 16 juni 1989 en van 5 augustus 1992 worden § 1 tot en met § 4, vervangen door wat volgt : « § 1. De kandidaat-werkende leden en de kandidaat-opvolgers worden schriftelijk voorgedragen door de verkozenen voor de gemeenteraad. De kandidaten stemmen in door een ondertekende verklaring op de gedagtekende voordrachtsakte. Om ontvankelijk te zijn moet de voordrachtsakte ondertekend zijn door ten minste de meerderheid van de verkozenen van eenzelfde lijst die aan de verkiezingen heeft deelgenomen. Als de lijst maar twee verkozenen telt, volstaat de handtekening van een van hen.

Niemand kan meer dan één voordrachtsakte ondertekenen. Een verkozene die meer dan één voordrachtsakte ondertekent, kan voor de duur van de zittingsperiode van de gemeenteraad niet worden benoemd of verkozen als burgemeester, schepen, voorzitter van de gemeenteraad, voorzitter van een gemeenteraadscommissie of lid van de raad voor maatschappelijk welzijn, kan de gemeente niet vertegenwoordigen of namens de gemeente een mandaat bekleden in gemeentelijke extern verzelfstandigde agentschappen of andere verenigingen, stichtingen of vennootschappen en kan het openbaar centrum niet vertegenwoordigen of namens het centrum een mandaat bekleden in verenigingen, stichtingen of vennootschappen. Indien de betrokkene reeds een dergelijk mandaat bekleedt, vervalt dit van rechtswege.

De voordrachtsakte is alleen ontvankelijk als de voordracht betrekking heeft op kandidaat-werkende leden van verschillend geslacht.

De voordrachtsakte vermeldt voor elk kandidaat-werkend lid de kandidaat-opvolgers in de precieze volgorde waarin die zijn voorbestemd om het lid te vervangen.

De voordrachtsakten worden uiterlijk acht dagen voor de installatievergadering van de gemeenteraad in tweevoud aan de gemeentesecretaris overhandigd.

De indiener van de voordrachtsakte krijgt het tweede exemplaar terug nadat hierop voor ontvangst getekend werd. § 2. De leden van de raad voor maatschappelijk welzijn worden gekozen door de gemeenteraad van de gemeente die de gebiedsomschrijving van het centrum vormt. De voorzitter van de gemeenteraad kondigt onmiddellijk de verkiezingsuitslag af. § 3. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels en de procedure die in acht moeten worden genomen bij de indiening van de voordrachtsakten en bij de verkiezingen. ».

Art. 6.Artikel 12 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 29 december 1988 en 5 augustus 1992, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 12.De verkiezing van de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn en het onderzoek van hun geloofsbrieven heeft plaats tijdens de installatievergadering van de gemeenteraad in openbare zitting. ».

Art. 7.In dezelfde wet wordt een artikel 13bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 13bis.Met behoud van de toepassing van artikel 17bis bestaat de raad voor maatschappelijk welzijn uit personen van verschillend geslacht. ».

Art. 8.Artikel 15 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 29 december 1988, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 15.Met behoud van de toepassing van artikel 15bis zijn de kandidaten die de meeste stemmen hebben verkregen, verkozen tot werkende leden.

Bij staking van stemmen wordt voorrang verleend in de volgende orde : 1° aan de kandidaat die, op de dag van de verkiezing, een mandaat in een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn bekleedt.Zijn twee of meerdere kandidaten in dat geval, dan wordt voorrang verleend aan hem die zijn mandaat onafgebroken het langst heeft uitgeoefend; 2° aan de kandidaat die vroeger een mandaat in een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn heeft uitgeoefend.Zijn twee of meerdere kandidaten in dat geval, dan wordt voorrang verleend aan hem die zijn mandaat onafgebroken het langst heeft uitgeoefend en, bij gelijke duur, aan hem die het laatst is afgetreden; 3° aan de jongste kandidaat in jaren. Wie zou verkozen zijn, doch wiens verkiezing vernietigd wordt wegens onverkiesbaarheid, wordt met behoud van de toepassing van artikel 13 bis vervangen door zijn opvolger.

De kandidaten die als opvolgers van een verkozen werkend lid werden voorgedragen, zijn met behoud van de toepassing van artikel 13bis de opvolgers van het voornoemde lid. ».

Art. 9.In dezelfde wet wordt een artikel 15bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 15bis.Als de raad voor maatschappelijk welzijn na zijn verkiezing niet rechtsgeldig samengesteld is overeenkomstig artikel 13bis, wordt de, in voorkomend geval met toepassing van artikel 15, tweede lid, laatst verkozen persoon die voorkomt op de voordrachtsakte waarvan het hoogste aantal leden is verkozen van rechtswege vervangen door de persoon van het andere geslacht die voorkomt op diezelfde voordrachtsakte en die het meeste stemmen heeft behaald en bij gelijk aantal of geen stemmen de eerste persoon van het andere geslacht op die voordrachtsakte. Onder laatst verkozen persoon wordt verstaan de persoon die het minst aantal stemmen heeft behaald.

Als er meerdere voordrachtsakten zijn in de zin van het vorige lid wordt de, in voorkomend geval met toepassing van artikel 15, tweede lid, laatst verkozen persoon die voorkomt op die voordrachtsakten, van rechtswege vervangen door de persoon van het andere geslacht van dezelfde voordrachtsakte als het raadslid dat vervangen wordt, die het meeste stemmen heeft behaald en bij gelijk aantal of geen stemmen de eerste persoon van het andere geslacht op die voordrachtsakte.

Als die persoon van het andere geslacht met een lid van de raad voor maatschappelijk welzijn een band heeft in de zin van artikel 8, wordt het oorspronkelijk verkozen raadslid evenwel vervangen door de eerstvolgende persoon van het andere geslacht die op dezelfde voordrachtsakte voorkomt.

Als overeenkomstig de vorige leden niet tot vervanging kan worden overgegaan wordt met toepassing van de artikelen 13bis en 17 in de vervanging voorzien. ».

Art. 10.Artikel 18 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 5 augustus 1992 en 22 maart 1999, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 18.Het dossier van de verkiezing van de leden van de raden voor maatschappelijk welzijn en hun opvolgers wordt onverwijld toegezonden aan het rechtscollege, vermeld in artikel 13 van het Gemeentedecreet. Dat rechtscollege is bevoegd om bezwaren te behandelen die tegen de verkiezing van de leden van de raden voor maatschappelijk welzijn worden ingebracht.

Enkel de gemeenteraadsleden en de personen die voorkomen op de voordrachtsakte, vermeld in artikel 11, § 1, zijn gerechtigd om bezwaar in te dienen. Het bezwaarschrift moet, op straffe van verval, bij de griffie van het rechtscollege, vermeld in het eerste lid, schriftelijk worden ingediend, hetzij met een aangetekende brief, hetzij met een brief afgegeven tegen ontvangstbewijs, uiterlijk de vijfde dag die volgt op de afkondiging van de verkiezingsuitslag. Bij indiening met een aangetekende brief is de datum van het postmerk bepalend.

Het bezwaar is niet opschortend.

De dag na de ontvangst van het bezwaarschrift deelt de griffie van het rechtscollege, vermeld in het eerste lid dit mee aan de gemeentesecretaris en aan de secretaris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.

Iedereen die een bezwaar heeft ingediend dat ongegrond blijkt en waarvan vaststaat dat het is ingediend met het oogmerk om te schaden, wordt gestraft met een geldboete van 50 tot 500 euro.

Het rechtscollege, vermeld in het eerste lid doet, ongeacht of er bezwaar is ingediend of niet, binnen dertig dagen na de ontvangst van het dossier uitspraak over de geldigheid van de verkiezing en herstelt, in voorkomend geval, de bij het vaststellen van de verkiezingsuitslag begane vergissingen. Als binnen die termijn geen uitspraak is gedaan, wordt de verkiezing als regelmatig beschouwd.

De beslissing van het rechtscollege vermeld in het eerste lid of het feit van het verstrijken van de termijn van dertig dagen, wordt door de griffie van dit rechtscollege, meegedeeld aan de gemeenteraad en aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. De verkozen raadsleden en opvolgers van wie de verkiezing werd vernietigd en de opvolgers van wie de verkiezingsrang werd gewijzigd, alsook de personen die bezwaren hebben ingediend worden hiervan op de hoogte gebracht met een aangetekende brief. De beslissing van het rechtscollege heeft ten vroegste uitwerking na het verstrijken van de termij-nen vermeld in het volgende lid om beroep in te stellen bij de Raad van State.

De natuurlijke personen en de rechtspersonen, vermeld in het voorgaande lid kunnen bij de Raad van State beroep instellen binnen acht dagen na de mededeling of de kennisgeving, vermeld in het vorige lid. Het beroep is opschortend wanneer het rechtscollege vermeld in het eerste lid tot vernietiging van de verkiezing of tot een wijziging van de zetelverdeling beslist heeft.

De hoofdgriffier van de Raad van State deelt het beroep binnen acht dagen na de ontvangst ervan mee aan de provinciegouverneur, aan het betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en aan de gemeenteraad. De Raad van State doet uitspraak binnen een termijn van zestig dagen. Het arrest van de Raad van State wordt door de zorg van de hoofdgriffier onmiddellijk ter kennis gebracht van de verzoeker, de provinciegouverneur, het betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en de gemeenteraad.

Als een vernietiging definitief geworden is, wordt binnen twintig dagen, vanaf de dag na de kennisgeving van de vernietiging aan de betrokken gemeenteraad, tot een nieuwe verkiezing overgegaan. De vernietiging heeft slechts rechtsgevolgen vanaf de datum van de verkiezing van de nieuwe raadsleden.

Een vernietiging of een herstel van de verkiezingsuitslag tast de geldigheid niet aan van de beslissingen van de raad voor maatschappelijk welzijn die genomen zijn vóór de kennisgeving van de definitieve uitspraak. ».

Art. 11.In artikel 19 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 5 augustus 1992 en 2 september 1992, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste en het tweede lid worden vervangen door wat volgt : « De installatievergadering van de raad voor maatschappelijk welzijn vindt van rechtswege plaats op de zetel van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, om 20 uur, op de derde werkdag na de installatievergadering van de gemeenteraad.In afwachting van de verkiezing van de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn wordt de installatievergadering voorgezeten door de persoon die overeenkomstig artikel 20, of in voorkomend geval overeenkomstig artikel 20bis, ter zitting de eed afneemt van de verkozen raadsleden.

Wanneer overeenkomstig artikel 18, tiende lid, tot een nieuwe verkiezing werd overgegaan, vindt de installatievergadering plaats op de zetel van het openbaar centrum, om 20 uur, de tiende werkdag die volgt op de dag dat de uitslag van de verkiezing afgekondigd werd. De leden van de raad voor maatschappelijk welzijn blijven hun mandaat uitoefenen tot de installatie van de leden die hen zullen opvolgen. De voorgedragen kandidaat-raadsleden worden, voor de goede orde, door de gemeentesecretaris ten minste acht dagen voor de installatievergadering van de raad voor maatschappelijk welzijn op de hoogte gebracht van de datum, het uur en de plaats van de installatievergadering. Uiterlijk op de installatievergadering worden de voorgedragen kandidaat-raadsleden door de secretaris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn ingelicht of zij verkozen werden en of hun geloofsbrieven werden goedgekeurd.

Het lid dat ontslag wenst te nemen deelt dat schriftelijk mee aan de voorzitter van de gemeenteraad. Dat lid blijft zijn mandaat uitoefenen tot zijn opvolger is beëdigd. »; 2° het zevende en het achtste lid worden opgeheven.

Art. 12.Artikel 20 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 5 augustus 1992, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 20.Voor ze in functie treden, leggen de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn, van wie de geloofsbrieven werden goedgekeurd, in handen van de voorzitter van de gemeenteraad de volgende eed af : « Ik zweer de verplichtingen van mijn mandaat trouw na te komen ».

In geval van volledige vernieuwing van de raad heeft de eedaflegging plaats tijdens de installatievergadering, vermeld in artikel 19, eerste lid.

Elke andere eedaflegging gebeurt enkel ten overstaan van de voorzitter van de gemeenteraad en in aanwezigheid van de gemeentesecretaris.

Hiervan wordt een door de voorzitter van de gemeenteraad en de gemeentesecretaris ondertekend proces-verbaal opgemaakt dat naar de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn wordt gestuurd.

De Vlaamse Regering wordt binnen twintig dagen van de eedaflegging op de hoogte gebracht. ».

Art. 13.Artikel 20bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 5 augustus 1992, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 20bis.Als de voorzitter van de gemeenteraad nalaat de eed af te nemen van de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn op de installatievergadering of bij vervanging van een lid na de installatievergadering uiterlijk vóór de eerstvolgende raad voor maatschappelijk welzijn, wordt de eed afgenomen door een lid van het college van burgemeester en schepenen volgens de rangorde, waarbij de burgemeester wordt geacht een hogere rang in te nemen dan een schepen.

In dat geval wordt door de secretaris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een door hem en de optredende gemeentemandataris ondertekend proces-verbaal opgemaakt dat aan de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn wordt gestuurd. ».

Art. 14.In dezelfde wet worden een artikel 20ter, 20quater, 20quinquies en 20sexies ingevoegd, die luiden als volgt : «

Artikel 20ter.§ 1. Als een lid na de eedaflegging niet meer voldoet aan een van de voorwaarden van verkiesbaarheid of zich in een toestand van onverenigbaarheid bevindt, stelt de voorzitter van de gemeenteraad of de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn het rechtscollege, vermeld in artikel 13 van het gemeentedecreet hiervan onverwijld in kennis. Afschrift van die kennisgeving wordt dezelfde dag met een aangetekende brief afgegeven tegen ontvangstbewijs aan het betrokken raadslid gezonden dat zijn opmerkingen schriftelijk binnen vijftien dagen kan meedelen aan het rechtscollege, vermeld in artikel 13 van het Gemeentedecreet. Als het evenwel om een onverenigbaarheid van ambten gaat, moet de voorzitter van de gemeenteraad het raadslid vooraf op dezelfde wijze uitnodigen om uit het onverenigbare ambt ontslag te nemen. Het lid beschikt over vijftien dagen om aan die uitnodiging gevolg te geven. Het rechtscollege, vermeld in artikel 13 van het Gemeentedecreet doet uitspraak binnen dertig dagen na ontvangst van de kennisgeving door de voorzitter van de gemeenteraad.

Als het rechtscollege, vermeld in artikel 13 van het Gemeentedecreet zelf vaststelt of ervan in kennis gesteld wordt dat een lid na de eedaflegging niet meer voldoet aan een van de voorwaarden van verkiesbaarheid of in een toestand van onverenigbaarheid komt te verkeren, stelt het rechtscollege het betrokken raadslid daarvan op de hoogte met een aangetekende brief of met een brief afgegeven tegen ontvangstbewijs en nodigt hem uit om binnen vijftien dagen schriftelijk zijn opmerkingen te kennen te geven of uit het onverenigbare ambt ontslag te nemen. Er wordt eveneens kennis van gegeven aan de voorzitter van de gemeenteraad en aan de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn. Behoudens in geval van ontslag, doet het rechtscollege, vermeld in artikel 13 van het Gemeentedecreet, uitspraak binnen dertig dagen na de verzending van de voormelde kennisgeving.

De beslissing van het rechtscollege, vermeld in artikel 13 van het Gemeentedecreet, wordt door de griffie van het rechtscollege, vermeld in artikel 13 van het Gemeentedecreet, met een aangetekende brief afgegeven tegen ontvangstbewijs betekend aan het betrokken raadslid en aan de eventuele bezwaarindieners. De provinciegouverneur, de voorzitter van de gemeenteraad en de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn worden er eveneens van op de hoogte gebracht.

Het raadslid, de bezwaarindieners en de provinciegouverneur kunnen tegen de beslissing van voormeld rechtscollege een beroep instellen bij de Raad van State overeenkomstig artikel 20quinquies, tweede lid. § 2. De vervallenverklaring kan pas gevolgen hebben vanaf de kennisgeving van de uitspraak het rechtscollege, vermeld in artikel 13 van het Gemeentedecreet. Ze tast de geldigheid van de eerdere beslissingen van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn niet aan. § 3. Als de betrokkene, zelfs bij ontstentenis van enige kennisgeving, zijn mandaat blijft uitoefenen hoewel hij kennis heeft van de oorzaak van het verval, is hij strafbaar met de straffen, bepaald in artikel 262 van het Strafwetboek.

Artikel 20quater.Het verkozen lid van de raad voor maatschappelijk welzijn dat zich op het ogenblik van de installatievergadering in een situatie bevindt die onverenigbaar is met het lidmaatschap van de raad voor maatschappelijk welzijn, kan de eed niet afleggen en wordt bijgevolg geacht afstand te doen van het aan hem toegekende mandaat.

De verkozen raadsleden die aanwezig zijn op de installatievergadering en die de eed niet afleggen, worden geacht afstand te doen van hun mandaat.

De verkozen raadsleden die niet aanwezig zijn op de installatievergadering en die, nadat ze daartoe uitdrukkelijk zijn opgeroepen, zonder geldige reden afwezig zijn op de eerste daaropvolgende vergadering, worden geacht afstand te hebben gedaan van hun mandaat.

Artikel 20quinquies.Het administratief rechtscollege, vermeld in artikel 13 van het Gemeentedecreet, doet uitspraak over geschillen die rijzen in verband met de afstand of het verval van mandaat van raadslid, van voorzitter of ondervoorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn en in verband met het goedkeuren van de geloofsbrieven, de eedaflegging en de kennis van de bestuurstaal, bepaald in artikel 25quater.

Tegen de uitspraken van het in het eerste lid vermelde rechtscollege, is binnen een termijn van acht dagen na de kennisgeving, een beroep mogelijk bij de Raad van State. Dit beroep is niet schorsend. De hoofdgriffier van de Raad van State deelt het beroep binnen acht dagen na ontvangst ervan mede aan de betrokkene, aan het betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en aan de gemeenteraad. De Raad van State doet uitspraak binnen zestig dagen. Het arrest van de Raad van State wordt door de zorg van de hoofdgriffier onmiddellijk ter kennis gebracht aan de betrokkene, de provinciegouverneur, het betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en de gemeenteraad.

Artikel 20sexies.Artikelen 20ter, 20quater en 20quinquies doen geen afbreuk aan de regeling vermeld in artikel 21 voor wat betreft de randgemeenten bedoeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966 en aan de regeling vermeld in artikel 21bis voor wat betreft de gemeente Voeren. ».

Art. 15.Aan artikel 21 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 5 augustus 1992, waarvan de bestaande tekst § 1 zal vormen, wordt een § 2 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 2. Deze bepaling geldt enkel voor de randgemeenten bedoeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en voor de toepassing van artikel 21bis. ».

Art. 16.In dezelfde wet wordt een artikel 21ter ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 21ter.Met behoud van de toepassing van artikel 22 kan de Vlaamse Regering de voorzitter en in voorkomend geval een ondervoorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn schorsen of afzetten wegens kennelijk wangedrag of grove nalatigheid. De betrokken persoon wordt vooraf gehoord. De Vlaamse Regering stelt hiervoor de nadere procedureregels vast. De schorsing of afzetting van de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn heeft dezelfde gevolgen voor zijn mandaat van schepen en omgekeerd.

De afgezette voorzitter of ondervoorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn kan pas na verloop van twee jaar opnieuw in die functie worden aangesteld. ».

Art. 17.Aan artikel 22 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 9 augustus 1988 en 5 augustus 1992, waarvan de bestaande tekst § 1 zal vormen, wordt een § 2 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 2. De bepalingen van § 1, gelden enkel voor de gemeente Voeren. ».

Art. 18.In artikel 23 wordt het getal « 18 » geschrapt.

Art. 19.Artikel 25 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 5 augustus 1992, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 25.§ 1. Met behoud van de toepassing van artikel 27ter verkiest de raad voor maatschappelijk welzijn op de installatievergadering onder de raadsleden die geen personeelslid zijn van de gemeente die door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt bediend een voorzitter. De voorzitter wordt verkozen op basis van een akte van voordracht, ondertekend door meer dan de helft van de verkozen raadsleden. Om ontvankelijk te zijn moet de akte van voordracht tevens ondertekend zijn door een meerderheid van de personen die op dezelfde voordrachtsakte, vermeld in artikel 11, § 1, tot raadslid werden verkozen. Als de voordrachtsakte, vermeld in artikel 11, § 1, waarop de naam van de kandidaat-voorzitter voorkomt slechts twee verkozenen telt, volstaat de handtekening van een van hen. Niemand kan meer dan één akte van voordracht ondertekenen.

Artikel 11, § 1, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

De Vlaamse Regering wordt binnen twintig dagen na de verkiezing van de voorzitter hiervan op de hoogte gebracht.

De akte van voordracht kan tevens de einddatum van het mandaat van de kandidaat-voorzitter vermelden, alsook de naam van degene die hem zal opvolgen voor de resterende duurtijd van het mandaat. In voorkomend geval is de voorzitter bij het bereiken van de einddatum van het mandaat van rechtswege ontslagnemend en wordt hij van rechtswege opgevolgd door de persoon die in de akte van voordracht als opvolger is vermeld. Als het mandaat eindigt voor de einddatum, vermeld in de akte, neemt de opvolger vervroegd het mandaat op. Als de persoon die als opvolger is vermeld, het mandaat niet kan opnemen, wordt tot vervanging overgegaan overeenkomstig § 4.

De akte wordt vóór de installatievergadering van de raad voor maatschappelijk welzijn aan de secretaris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn overhandigd. § 2. Nadat de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn de eed hebben afgelegd, overhandigt de secretaris de akte van voordracht van de kandidaat-voorzitter aan de voorzitter van de installatievergadering.

De voorzitter van de installatievergadering van de raad voor maatschappelijk welzijn gaat na of de akte van voordracht ontvankelijk is overeenkomstig de voorwaarden, vermeld in § 1. Alleen de handtekeningen van de raadsleden die de eed hebben afgelegd, worden hiertoe in aanmerking genomen, met inbegrip van de handtekeningen van de opvolgers die de akte van voordracht hebben ondertekend en die als raadslid de eed hebben afgelegd. In voorkomend geval wordt de voorgedragen kandidaat-voorzitter verkozen verklaard. § 3. Als geen ontvankelijke akte van voordracht van kandidaat-voorzitter aan de voorzitter van de installatievergadering wordt overhandigd, gaat de raad onmiddellijk over tot verkiezing van een voorzitter. De verkiezing gebeurt bij geheime stemming. De kandidaat die de volstrekte meerderheid van de stemmen heeft behaald, is verkozen tot voorzitter.

Als geen enkele kandidaat de volstrekte meerderheid van de stemmen heeft behaald, vindt een tweede stemronde plaats, waarin wordt gestemd op de twee kandidaten die in de eerste stemronde de meeste stemmen hebben behaald. Bij staking van stemmen in de eerste stemronde komt de kandidaat die bij de verkiezing van de raad voor maatschappelijk welzijn de meeste stemmen heeft behaald, in aanmerking voor de tweede stemronde. De kandidaat die in de tweede stemronde de meerderheid van de stemmen heeft behaald is verkozen tot voorzitter. Als op basis van die regeling niet kan worden bepaald wie in aanmerking komt voor de tweede stemronde, wordt voorrang verleend overeenkomstig artikel 15, tweede lid.

Bij staking van stemmen is de kandidaat die bij de verkiezing van de raad voor maatschappelijk welzijn de meeste stemmen heeft behaald, verkozen tot voorzitter. Als op basis van die regeling geen voorzitter kan worden aangewezen, wordt voorrang verleend overeenkomstig artikel 15, tweede lid. § 4. Als de voorzitter het mandaat niet aanvaardt, van zijn mandaat van raadslid vervallen wordt verklaard, als verhinderd wordt beschouwd, afgezet of geschorst is, ontslag genomen heeft als voorzitter of als raadslid of overleden is, wordt tot een nieuwe verkiezing van voorzitter overgegaan op de eerstvolgende vergadering van de raad voor maatschappelijk welzijn, overeenkomstig § 1 tot en met § 3. Tot aan de nieuwe verkiezing wordt het voorzitterschap waargenomen overeenkomstig het tweede lid.

Als de voorzitter om een andere reden tijdelijk afwezig is of als hij bij een welbepaalde aangelegenheid betrokken partij is overeenkomstig artikel 37, wordt hij in beginsel vervangen door het raadslid dat hiertoe door hem schriftelijk werd aangewezen. Bij gebrek aan een schriftelijke aanwijzing door de voorzitter neemt het raadslid met de meeste anciënniteit het voorzitterschap waar. Bij gelijke anciënniteit geniet het raadslid de voorkeur dat bij de verkiezing van de raad voor maatschappelijk welzijn de meeste stemmen heeft behaald. Als het raadslid met de meeste anciënniteit de voorzitter in die gevallen niet kan vervangen, wordt het voorzitterschap waargenomen door een ander raadslid in volgorde van anciënniteit. Bij gelijke anciënniteit wordt het mandaat waargenomen door het raadslid dat bij de verkiezing van de raad voor maatschappelijk welzijn de meeste stemmen heeft behaald. Bij een afwezigheid van de voorzitter van twaalf weken of meer, fungeert de waarnemend voorzitter ook als vervanger in het college van burgemeester en schepenen.

De voorzitter die als verhinderd wordt beschouwd, die geschorst is of tijdelijk afwezig is, wordt vervangen zolang hij verhinderd, geschorst of tijdelijk afwezig is. De raad voor maatschappelijk welzijn neemt akte van de verhindering of schorsing, en van de beëindiging van de periode van verhindering of schorsing.

In afwijking van artikel 19 zijn de situaties en de voorwaarden van verhindering, bepaald in artikel 48 van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005, van overeenkomstige toepassing op de voorzitter. § 5. De raad voor maatschappelijk welzijn kan gemachtigd worden om één of twee ondervoorzitters te kiezen, voor zover er minstens één respectievelijk minstens twee schepenen minder aangesteld worden dan het maximale aantal, bepaald in artikel 44, § 1, van het Gemeentedecreet. De machtiging moet op straffe van nietigheid verleend worden via een verklaring op een ontvankelijke akte van voordracht van een schepen of door een beslissing van de gemeenteraad, genomen op zijn installatievergadering.

De bepalingen van § 1 tot § 4 zijn van toepassing op de vervulling van de functie van ondervoorzitter, met dien verstande dat de ondervoorzitter of de ondervoorzitters worden gekozen onder de leden van het vast bureau, er evenveel stemrondes zijn als er in te vullen functies zijn bij een verkiezing overeenkomstig § 3 en een ondervoorzitter bij feitelijke afwezigheid kan worden vervangen door een door de raad verkozen plaatsvervangend ondervoorzitter. ».

Art. 20.In dezelfde wet wordt een artikel 25quater ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 25quater.Met behoud van de toepassing van de bepalingen in artikel 25ter, moet iedereen die het mandaat van voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn uitoefent of waarneemt, beschikken over de kennis van de bestuurstaal die vereist is voor de uitoefening van het mandaat.

Door zijn verkiezing of aanwijzing bestaat het vermoeden dat de mandataris, vermeld in het vorige lid, de vereiste taalkennis bezit.

Dat vermoeden kan worden weerlegd op verzoek van een lid van de raad voor maatschappelijk welzijn op basis van ernstige aanwijzingen, de bekentenis van de mandataris of de wijze waarop de betrokkene het mandaat uitoefent.

Het verzoek, vermeld in het vorige lid, wordt ingediend bij het rechtscollege, vermeld in artikel 13 van het Gemeentedecreet. Als het rechtscollege beslist dat het vermoeden van taalkennis is weerlegd, is de verkiezing of de aanwijzing vernietigd vanaf de dag van de kennisgeving van de beslissing van het rechtscollege, onverminderd de mogelijkheid van een beroep bij de Raad van State overeenkomstig artikel 20quinquies. Tot de algehele vernieuwing van de raad kan de betrokkene niet opnieuw benoemd of verkozen worden tot voorzitter van de raad, noch een dergelijk mandaat waarnemen.

Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de ondervoorzitters. ».

Art. 21.Artikel 26 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 5 augustus 1992, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 26.De burgemeester mag alle vergaderingen van de raad voor maatschappelijk welzijn bijwonen, zonder dat hij die kan voorzitten.

In geval van een voorafgaandelijk gemotiveerde afwezigheid kan hij zich laten vervangen door een schepen. ».

Art. 22.Artikel 26bis van dezelfde wet, ingevoegd bij koninklijk besluit nr. 244 van 31 december 1983, vervangen bij de wet van 5 augustus 1992 en gewijzigd bij de decreten van 17 december 1997, 14 juli 1998 en 18 mei 1999, wordt opgeheven.

Art. 23.Artikel 26ter van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 5 augustus 1992, wordt opgeheven.

Art. 24.In artikel 27 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 16 juni 1989, 5 augustus 1992 en 12 januari 1993 en bij het decreet van 17 december 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 3 wordt vervangen door wat volgt : « § 3.Het vast bureau telt, met inbegrip van zijn voorzitter : 1° drie leden voor een raad voor maatschappelijk welzijn van negen leden;2° vier leden voor een raad voor maatschappelijk welzijn van elf of dertien leden;3° vijf leden voor een raad voor maatschappelijk welzijn van vijftien leden. Voor elk bijzonder comité wordt het aantal leden door de raad bepaald.

Elk comité mag evenwel, met inbegrip van zijn voorzitter, niet minder tellen dan : 1° drie leden voor een raad voor maatschappelijk welzijn van negen leden;2° vier leden voor een raad voor maatschappelijk welzijn van elf of dertien leden;3° vijf leden voor een raad voor maatschappelijk welzijn van vijftien leden. De voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn maakt van rechtswege deel uit van het vast bureau.

De voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn is van rechtswege en met beraadslagende stem voorzitter van het vast bureau en ook van de bijzondere comités.

Het vast bureau en de bijzondere comités kunnen elk voor zich, in aanwezigheid van de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn, een plaatsvervangend voorzitter aanwijzen. Als dat niet gebeurt, neemt, bij afwezigheid van de voorzitter, het raadslid met de meeste anciënniteit het voorzitterschap van de vergaderingen waar.

De leden van het vast bureau, met uitzondering van de voorzitter en de leden van elk bijzonder comité, met uitzondering van hun voorzitter, worden bij geheime stemming en in één enkele stemronde aangewezen, waarbij elk lid van de raad voor maatschappelijk welzijn over één stem beschikt. Bij staking van stemmen is de jongste kandidaat in jaren verkozen.

De Vlaamse Regering wordt binnen twintig dagen na de verkiezing van de leden van het vast bureau hiervan op de hoogte gebracht.

Als het mandaat als lid van het vast bureau of van een bijzonder comité een einde neemt, duiden de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn voorkomend op dezelfde voordrachtsakte waarvan sprake is in artikel 11, § 1, uit hun midden een vervanger aan behalve in geval het lid in het vast bureau of bijzonder comité was verkozen als jongste in jaren bij staking van stemmen. De aanduiding moet § 3bis, eerste lid, naleven.

Bij gebrek aan leden van de raad voor maatschappelijk welzijn die zijn voorgesteld op de voordrachtsakte, vermeld in het vorige lid, als bij de vervanging van het lid niet kan worden voldaan aan het bepaalde in § 3bis, eerste lid, of als het lid waarvan het mandaat een einde neemt was verkozen in het vast bureau of het bijzonder comité als jongste in jaren bij staking van stemmen, mag met naleving van § 3bis, eerste lid, eender welk lid verkozen worden. »; 2° er wordt een § 3bis ingevoegd, die luidt als volgt : « § 3bis.Met behoud van de toepassing van artikel 27bis, bestaat het vast bureau uit personen van verschillend geslacht.

Als het vast bureau na zijn verkiezing niet rechtsgeldig blijkt te zijn samengesteld overeenkomstig het eerste lid, wordt de verkozene die de minste stemmen heeft behaald vervangen door een lid van de raad voor maatschappelijk welzijn van het andere geslacht dat voorgesteld was op dezelfde voordrachtsakte, vermeld in artikel 11, § 1. Bij staking van stemmen is de jongste kandidaat in jaren verkozen.

Bij gebrek aan leden van het andere geslacht op voordrachtsakte, vermeld in het tweede lid, mag eender welk lid van het andere geslacht verkozen worden. ».

Art. 25.Artikel 27ter van dezelfde wet, ingevoegd bij het decreet van 18 mei 1999, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 27ter.De voorzitter, in voorkomend geval de ondervoorzitter, de ondervoorzitters en het raadslid dat de voorzitter of een ondervoorzitter vervangt, moet de Belgische nationaliteit hebben. Bij het niet of niet meer voldoen aan die voorwaarde wordt opgetreden overeenkomstig de procedure, vermeld in artikel 20ter.

Deze bepaling doet geen afbreuk aan artikel 21bis. ».

Art. 26.In artikel 28 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 5 augustus 1992 en 12 januari 1993 en bij het decreet van 17 december 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, vierde lid, wordt de volgende zin geschrapt : « De notulen van de vergaderingen van het overlegcomité dienen ter kennis te worden gebracht van de raad voor maatschappelijk welzijn.»; 2° § 4 wordt opgeheven.

Art. 27.In dezelfde wet wordt een artikel 28bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 28bis.In het huishoudelijk reglement van de raad voor maatschappelijk welzijn kunnen een aantal bevoegdheden, waaronder die van de voorzitter mits hij akkoord gaat, aan de ondervoorzitters worden toevertrouwd. ».

Art. 28.In artikel 31 van dezelfde wet, vervangen bij het decreet van 5 juli 2002, worden de woorden « de begrotingsbesprekingen » vervangen door de woorden « de besprekingen over het meerjarenplan of de budgetten ».

Art. 29.Artikel 33bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 5 augustus 1992, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 33bis.Tijdens de zitting kan de burgemeester of de schepen die hem vervangt overeenkomstig artikel 26 de stemming over elk punt van de agenda verdagen, behalve als het betrekking heeft op de individuele toekenning of terugvordering van maatschappelijke dienstverlening. De argumentatie voor die verdaging van de burgemeester wordt vermeld in de notulen van de vergadering. De burgemeester kan slechts eenmaal van dat recht gebruik maken voor hetzelfde punt.

Dat agendapunt kan op zijn vroegst na dertig dagen opnieuw worden behandeld tenzij erover eerder een advies door het college van burgemeester en schepenen wordt uitgebracht. ».

Art. 30.Artikel 34 van dezelfde wet wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 34.De notulen van de vergadering worden onder de verantwoordelijkheid van de secretaris opgesteld overeenkomstig artikel 45 en vermelden in chronologische volgorde alle besproken onderwerpen, alsook het gevolg dat werd gegeven aan de punten waarover geen beslissing werd genomen. Ze maken melding van alle beslissingen en het resultaat van de stemming. Behalve bij geheime stemming en in geval van individuele toekenning of terugvordering van maatschappelijke dienstverlening vermelden de notulen hoe elk lid gestemd heeft.

Behalve in spoedeisende gevallen worden de notulen van de vorige vergadering van de raad voor maatschappelijk welzijn aan de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn verzonden samen met de bijeenroeping tot de vergadering. Dat is enkel verplicht voor de openbare vergadering; voor de besloten vergadering is het facultatief.

Elk lid van de raad voor maatschappelijk welzijn heeft het recht tijdens de vergadering opmerkingen te maken over de redactie van de notulen van de vorige vergadering. Als die opmerkingen door de raad voor maatschappelijk welzijn worden aangenomen, worden de notulen in die zin aangepast.

Als er geen opmerkingen worden gemaakt, worden de notulen als goedgekeurd beschouwd en worden ze door de voorzitter en de secretaris ondertekend.

Telkens als de raad het wenselijk acht, worden de notulen, geheel of gedeeltelijk, staande de vergadering opgemaakt en door de aanwezige leden en de secretaris ondertekend.

Art. 31.In artikel 35 van dezelfde wet wordt het tweede lid vervangen door wat volgt : « De bepalingen van de artikelen 30, 32, 33 en 34 zijn van toepassing op de vergaderingen van het vast bureau en van de bijzondere comités.

In afwijking van artikel 34, tweede lid, in fine, worden de notulen van de vorige vergadering van het vast bureau verzonden aan de leden van het vast bureau samen met de bijeenroeping tot de vergadering, evenals aan de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn. De notulen van de vorige vergadering van de bijzonder comités worden in afwijking van artikel 34, tweede lid, hetzij aan hun leden medegedeeld samen met de bijeenroeping tot de vergadering, hetzij ter hunner beschikking gesteld volgens de regels bepaald in het laatste lid van artikel 30. ».

Art. 32.In artikel 37 van dezelfde wet, gewijzigd bij het decreet van 23 mei 2003, worden in het derde lid de woorden « artikel 26, § 1, vertegenwoordigt » vervangen door de woorden « artikel 26 vervangt ».

Art. 33.In artikel 38 van dezelfde wet, gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste en het tweede lid worden vervangen door wat volgt : « De voorzitter, in voorkomend geval de ondervoorzitter of ondervoorzitters van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn geniet ten laste van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een wedde, inclusief vakantiegeld en eindejaarspremie.De wedde van de voorzitter is gelijk aan de wedde van een schepen van de gemeente waar de zetel van het openbaar centrum gevestigd is en omvat de vergoeding voor zijn opdracht als lid van het college van burgemeester en schepenen. De wedde van een ondervoorzitter is gelijk aan de wedde van de voorzitter, vermenigvuldigd met de wedde van een schepen van de gemeente waar de zetel van het openbaar centrum gevestigd is en gedeeld door de wedde van de burgemeester van de gemeente waar de zetel van het openbaar centrum is gevestigd. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden en modaliteiten van de toekenning van die wedde.

Als een gemeente met minder dan 50.000 inwoners bediend wordt, vult het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, op dezelfde wijze zoals bepaald voor een schepen, de wedde van de voorzitter, van het lid dat de voorzitter vervangt, van een ondervoorzitter of van het lid dat de ondervoorzitter vervangt die wettelijke of reglementaire bezoldigingen, pensioenen of vergoedingen of toelagen geniet aan met een bedrag ter compensatie van het inkomensverlies dat de betrokkene lijdt op voorwaarde dat de mandataris daar zelf om verzoekt. De wedde van de voorzitter, van het lid dat de voorzitter vervangt, van een ondervoorzitter of van het lid dat de ondervoorzitter vervangt, aangevuld met het bedrag ter compensatie van het inkomensverlies, kan nooit hoger zijn dan de wedde van een schepen van een gemeente met 50.000 inwoners. »; 2° het vierde en het vijfde lid worden vervangen door wat volgt : « Als ten gevolge van het toekennen van die bezoldiging of van dat presentiegeld andere wettelijke of reglementaire bezoldigingen, vergoedingen of toelagen verminderd worden of vervallen, vermindert de raad voor maatschappelijk welzijn, op verzoek van de voorzitter, de ondervoorzitter of het raadslid die bezoldiging overeenkomstig dit verzoek.Hetzelfde geldt voor het lid dat de voorzitter of een ondervoorzitter vervangt.

Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn sluit een verzekering af om de burgerlijke aansprakelijkheid, met inbegrip van de rechtsbijstand, te dekken die persoonlijk ten laste komt van de voorzitter, de ondervoorzitter of de leden bij de normale uitoefening van hun ambt. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn sluit tevens een verzekering af wegens ongevallen in het kader van de normale uitoefening van hun ambt door de voorzitter, de ondervoorzitter of de leden. Het openbaar centrum betaalt tevens het bedrag van de geldboete, opgelegd wegens een misdrijf dat ze hebben begaan bij de normale uitoefening van hun ambt en behoudens bedrog, zware schuld of lichte schuld die bij hen gewoonlijk voorkomt, terug aan de voorzitter, de ondervoorzitter of het lid. »; 3° in het achtste lid worden tussen de woorden « de voorzitters » en de woorden « en hun rechtverkrijgende » de woorden « , de gewezen ondervoorzitters »ingevoegd;4° het negende lid wordt vervangen door wat volgt : « De kosten die door de voorzitter, in voorkomend geval door de ondervoorzitter of ondervoorzitters, en de leden worden gemaakt bij de uitvoering van opdrachten die aan hen door de raad voor maatschappelijk welzijn in het kader van zijn bevoegdheden uitdrukkelijk werden toevertrouwd, worden aan hen terugbetaald.De Vlaamse Regering kan de nadere regels van die terugbetalingen bepalen. ».

Art. 34.Aan artikel 38bis van dezelfde wet, ingevoegd bij het decreet van 17 juli 2000, wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Het eerste tot en met het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de ondervoorzitter of ondervoorzitters. ».

Art. 35.In artikel 39 van dezelfde wet wordt het tweede lid vervangen door wat volgt : « Als de waarnemend voorzitter een wedde ontvangt, vervalt de wedde van de voorzitter.

Het eerste en het tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de ondervoorzitter of ondervoorzitters. ».

Art. 36.In dezelfde wet wordt een artikel 40bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 40bis.De raad voor maatschappelijk welzijn neemt een deontologische code aan. ».

Art. 37.Artikel 41 van dezelfde wet wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 41.§ 1. Elk openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn heeft een secretaris en een ontvanger. § 2. Onder de door de Vlaamse Regering bepaalde voorwaarden kan de raad voor maatschappelijk welzijn beslissen dat de ambten van secretaris en ontvanger deeltijds worden uitgeoefend.

In afwijking van het eerste lid en met behoud van de toepassing van artikel 43 wordt het ambt van ontvanger deeltijds uitgeoefend in de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van de gemeenten tot en met 15.000 inwoners. De Vlaamse Regering stelt de maximale omvang van de dienstopdracht van de deeltijdse ontvangers vast.

De openbare centra voor maatschappelijk welzijn van de gemeenten die meer dan 20.000 inwoners tellen, worden steeds bediend door een voltijdse secretaris en een voltijdse plaatselijk ontvanger. § 3. De raad voor maatschappelijk welzijn kan een deeltijds ambt van secretaris laten vervullen door de deeltijdse secretaris van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een andere gemeente of door een deeltijdse gemeentesecretaris. § 4. De raad voor maatschappelijk welzijn kan een deeltijds ambt van ontvanger laten vervullen door de deeltijdse ontvanger van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een andere gemeente of door een deeltijdse financieel beheerder van een gemeente. § 5. In het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat zich, ingevolge een wijziging van het bevolkingscijfer, in een andere situatie bevindt blijft de secretaris of de plaatselijk ontvanger die in dienst is zijn ambt uitoefenen met dezelfde prestatieomvang tot zijn loopbaan of zijn functie in dat openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn eindigt. Met akkoord van de betrokken ambtenaar kan hiervan worden afgeweken. »

Art. 38.Artikel 43 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 5 augustus 1992 en bij het decreet van 17 december 1997, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 43.§ 1. Alle personeelsleden worden aangesteld en ontslagen door de raad voor maatschappelijk welzijn. Onverminderd artikel 56 moeten de aanwervingen en benoemingen geschieden overeenkomstig vooraf bepaalde aanwervings- en bevorderingsvoorwaarden en binnen de perken van de personeelsformatie. § 2. Op de bepalingen van § 1 worden de volgende uitzonderingen gemaakt : 1° in de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van de gemeenten die 20.000 inwoners en minder tellen kan met toepassing van artikel 104ter, tweede lid, het ambt van secretaris uitgeoefend worden door de gemeentesecretaris van de gemeente die door het openbaar centrum wordt bediend; 2° in de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van de gemeenten die 20.000 inwoners en minder tellen kan met toepassing van artikel 104ter, tweede lid, het ambt van ontvanger uitgeoefend worden door de financieel beheerder van de gemeente die door het openbaar centrum wordt bediend; 3° onverminderd 2° wordt in de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van de gemeenten die 5000 inwoners en minder tellen en in de gevallen, bepaald door de Vlaamse Regering, het ambt van ontvanger uitgeoefend door een gewestelijk ontvanger. In het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat zich, ingevolge een wijziging van het bevolkingscijfer, in een andere situatie bevindt blijft de secretaris of de plaatselijk ontvanger die in dienst is zijn ambt uitoefenen tot zijn loopbaan of zijn functie in dat openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn eindigt. Met akkoord van de betrokken ambtenaar kan hiervan worden afgeweken. § 3. De openbare centra voor maatschappelijk welzijn waarin het ambt van ontvanger wordt uitgeoefend door een gewestelijk ontvanger, dragen bij in de uitgaven die daaraan verbonden zijn, volgens de regels die de Vlaamse Regering vaststelt. § 4. De Vlaamse Regering stelt het statuut van de gewestelijk ontvanger vast. Daarbij kan de Vlaamse Regering afwijken van de bepalingen van deze wet die betrekking hebben op de rechtspositieregeling van de ontvangers van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. Bij een vacature van plaatselijk ontvanger van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn worden de gewestelijk ontvangers enkel vrijgesteld van de diplomavereisten. Die vrijstelling geldt enkel bij de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van de gemeenten die 20.000 inwoners of minder tellen. ».

Art. 39.In artikel 44 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 12 januari 1993, worden in het eerste lid de woorden « in artikel 20 bedoelde eed af » vervangen door de woorden « volgende eed af : « ik zweer de verplichtingen van mijn ambt trouw na te komen » ».

Art. 40.In artikel 45, § 1, van dezelfde wet, gewijzigd bij het decreet van 17 december 1997, wordt de laatste zin van het tweede lid geschrapt.

Art. 41.In artikel 49 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 29 december 1988, wordt in § 4, punt 1° vervangen door wat volgt : « 1° het mandaat van voorzitter van de gemeenteraad, burgemeester of schepen, vermeld in artikel 44, § 1, van het Gemeentedecreet, in de gemeente waarvoor het centrum bevoegd is alsmede het lidmaatschap van een districtscollege van die gemeente; ».

Art. 42.In artikel 50 van dezelfde wet worden de woorden « tweede lid » vervangen door de woorden « derde lid ».

Art. 43.In artikel 88 van dezelfde wet, vervangen door het decreet van 17 december 1997 en gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2002, wordt het derde lid van § 1 vervangen door wat volgt : « Het meerjarenplan bevat als bijlage het advies van het college van burgemeester en schepenen vermeld in artikel 104bis en een protocol, in consensus opgesteld door de gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, dat de taakafspraken en samenwerking tussen het openbaar centrum en gemeente vastlegt. Het meerjarenplan wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de gemeenteraad, die het plan desgewenst kan aanpassen. ».

Art. 44.In artikel 90, § 3, van dezelfde wet, vervangen door het decreet van 17 december 1997 en gewijzigd bij decreet van 18 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste, het vijfde, het zesde en het zevende lid worden de woorden « de bestendige deputatie » vervangen door de woorden « het administratief rechtscollege vermeld in artikel 13 van het Gemeentedecreet »;2° in het derde lid worden de woorden « De bestendige deputatie doet als administratief rechtscollege » vervangen door de woorden « Het administratief rechtscollege doet.».

Art. 45.In dezelfde wet wordt een hoofdstuk VII bis, bestaande uit artikelen 104bis en 104ter, ingevoegd, dat luidt als volgt : « HOOFDSTUK VII bis. - Samenwerking met de gemeente «

Artikel 104bis.§ 1. Over de volgende aangelegenheden kan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn alleen beslissen als ze vooraf zijn voorgelegd aan het advies van het college van burgemeester en schepenen : 1° het meerjarenplan en de budgetten van het centrum, alsook het budget van de ziekenhuizen die afhangen van het centrum;2° het vaststellen of wijzigen van de personeelsformatie;3° het vaststellen of wijzigen van het administratief en geldelijk statuut van het personeel, voor zover die vaststelling of wijziging een financiële weerslag kan hebben of erdoor van het statuut van het gemeentelijk personeel wordt afgeweken;4° de indienstneming van extra personeel, behalve in gevallen van hoogdringendheid of als het gaat om het personeel van het ziekenhuis, vermeld in artikel 94;5° het oprichten van nieuwe diensten of instellingen en het uitbreiden of het in belangrijke mate inkrimpen of stopzetten van de bestaande diensten of instellingen;6° het oprichten van, het toetreden tot of het uittreden uit of het ontbinden van de verenigingen overeenkomstig hoofdstukken XII, XIIbis of XIIter ;7° de budgetwijzigingen zodra die de geconsolideerde gemeentelijke bijdrage verhogen of verminderen of het gevolg zijn van het oprichten of afschaffen van een dienstverlening, alsook de beslissingen met betrekking tot de ziekenhuizen waardoor hun tekort toeneemt;8° de wijzigingen van investeringsprojecten zodra de globale financiering van de lopende of op te starten projecten wijzigt qua bedrag of aard behalve als die wijzigingen enkel inhouden dat de externe financiering tijdelijk of definitief wordt vervangen door financiering met een deel van het werkkapitaal. Het college brengt het advies, vermeld in het eerste lid, uit binnen een termijn van dertig dagen na ontvangst van de ontwerpbeslissing.

Bij gebrek aan kennisgeving van het advies aan het openbaar centrum binnen de voorgeschreven termijn, kan aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan. § 2. Het advies van het college van burgemeester en schepenen wordt bij de beslissing gevoegd als die aan de toezichthoudende overheid wordt toegestuurd. Als ingevolge § 1, tweede lid, aan de adviesvereiste is voorbijgegaan, wordt dat in het overwegende gedeelte van de beslissing vermeld. «

Artikel 104ter.Tussen de gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn kunnen beheersovereenkomsten worden gesloten over het gemeenschappelijke gebruik van elkaars diensten.

In de beheersovereenkomst kan tevens opgenomen worden dat de gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn voor bepaalde functies een beroep kunnen doen op elkaars personeelsleden. ».

Art. 46.Artikel 109 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 5 augustus 1992 en bij het decreet van 14 juli 1998, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 109.Het college van burgemeester en schepenen, met uitzondering van de voorzitter van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, heeft de opdracht toezicht en controle uit te oefenen op het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. Dat toezicht brengt het recht mee voor de door het college van burgemeester en schepenen afgevaardigde persoon of personen om alle inrichtingen te bezoeken, ter plaatse kennis te nemen van alle stukken en bescheiden, met uitzondering van de dossiers van individuele hulpverlening en verhaal, en erover te waken dat de centra de wet naleven en niet afwijken van de wilsbeschikking van de schenkers en erflaters betreffende de wettelijk gevestigde lasten.

Van de stukken en bescheiden, vermeld in het eerste lid, wordt aan de burgemeester of aan de afgevaardigde personen, vermeld in het eerste lid, op hun verzoek, onmiddellijk een afschrift overhandigd.

Een door het college van burgemeester en schepenen afgevaardigde persoon is tot geheimhouding verplicht. ».

Art. 47.In artikel 111, § 3, van dezelfde wet, vervangen bij het decreet van 14 juli 1998, worden tussen de woorden « Als het college van burgemeester en schepenen » en de woorden « van oordeel is » de woorden « zonder dat hierbij rekening gehouden wordt met de voorzitter van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn » ingevoegd.

Art. 48.§ 1. Artikelen 1, derde lid, en 2, eerste lid, van het koninklijk besluit van 23 maart 1977 betreffende de aanduiding van gewestelijke ontvangers voor de openbare centra voor maatschappelijk welzijn wordt opgeheven. § 2. Artikel 8 van het koninklijk besluit van 20 juli 1993 tot vaststelling van de algemene bepalingen inzake het administratief en geldelijk statuut van de secretarissen en de ontvangers van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn wordt opgeheven.

Art. 49.Artikelen 301 en 303, 1°, van het Gemeentedecreet worden opgeheven.

Art. 50.Artikel 19, wat het ontworpen artikel 25, § 4, tweede lid, laatste zin betreft, artikelen 21, 22, 23, 26, 2°, 29, 43, 45, wat de invoeging van artikel 104bis betreft, 46, 47 en 49 treden niet in werking ten aanzien van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van gemeenten die overeenkomstig artikel 312 van het Gemeentedecreet hebben beslist om, bij de eerstvolgende volledige vernieuwing van de gemeenteraden, niet te voorzien in de toevoeging van de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn aan het college van burgemeester en schepenen.

Art. 51.§ 1. In afwijking van de bepalingen van artikelen 41 en 43 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn kunnen de huidige deeltijdse plaatselijke ontvangers van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, die op basis van artikel 52, § 2, van de Nieuwe Gemeentewet en artikel 17 van het koninklijk besluit van 20 juli 1993 tot vaststelling van de algemene bepalingen inzake het administratief en geldelijk statuut van de secretarissen en ontvangers van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, voltijds in dienst zijn van een gemeente die 10.000 inwoners of minder telt en maximaal met een opdracht van 0,25 maal een voltijds ambt van ontvanger van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in dezelfde gemeente zijn belast, de cumulatie van die ambten ten persoonlijke titel behouden en voortzetten. § 2. In afwijking van de bepalingen van artikel 41, § 2, kunnen de huidige voltijdse plaatselijke ontvangers in de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van gemeenten tot en met 15.000 inwoners, die in hun ambt voltijds werden aangesteld op basis van de bijzondere machtiging zoals bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 23 maart 1977 betreffende de aanduiding van gewestelijke ontvangers van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, ten persoonlijke titel hun voltijdse aanstelling behouden en voortzetten.

Art. 52.Tot de inwerkingtreding van artikel 76, § 1, eerste lid, van het Gemeentedecreet moeten in het Gemeentedecreet en in de Organieke wet op de openbare centra voor maatschappelijk welzijn de woorden « financieel beheerder » gelezen worden als « ontvanger ».

Art. 53.§ 1. Met behoud van de toepassing van § 2 treedt dit decreet in werking vanaf de eerstvolgende algehele vernieuwingsprocedure van de raden voor maatschappelijk welzijn. § 2. Artikelen 1, 2, 28, 37, 38, 42, 44, 45, 48, 51 en 52 treden in werking op de dag van de bekendmaking van dit decreet in het Belgisch Staatsblad.

De Vlaamse Regering kan beslissen de artikelen bedoeld in § 1 geheel of gedeeltelijk in werking te laten treden voor de algehele vernieuwingsprocedure van de raden voor maatschappelijk welzijn.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 7 juli 2006.

De minister-president van de Vlaamse Regering, Y. LETERME De Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering, M. KEULEN _______ Nota (1) Zitting 2005-2006 : Stukken.- Ontwerp van decreet : 870, nr. 1. - Amendementen : 870, nrs. 2 en 3. - Verslag hoorzitting : 870, nr. 4. Verslag : 870, nr. 5. - Amendementen : 870, nrs. 6 en 7. - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering : 870, nr. 8.

Handelingen. - Bespreking en aanneming : vergaderingen van 5 juli 2006.

^