Etaamb.openjustice.be
Decreet van 08 december 2017
gepubliceerd op 08 februari 2018

Decreet houdende wijziging van het decreet van 30 april 2009 betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs en de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013, wat betreft het hoger onderwijs

bron
vlaamse overheid
numac
2018010323
pub.
08/02/2018
prom.
08/12/2017
ELI
eli/decreet/2017/12/08/2018010323/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

8 DECEMBER 2017. - Decreet houdende wijziging van het decreet van 30 april 2009 betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs en de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013, wat betreft het hoger onderwijs (1)


Het VLAAMS PARLEMENT heeft aangenomen en Wij, REGERING, bekrachtigen hetgeen volgt: Decreet houdende wijziging van het decreet van 30 april 2009 betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs en de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013, wat betreft het hoger onderwijs

Artikel 1.Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid. HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van het hbo5-decreet

Art. 2.In artikel 17 van het decreet van 30 april 2009 betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs, gewijzigd bij de decreten van 12 juli 2013 en 23 december 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 worden het vierde en vijfde lid vervangen door wat volgt: "Een positief besluit over de aanvraag van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs vervalt op het einde van het vijfde academiejaar dat volgt op de dag van de start van de opleiding in kwestie. Een positief besluit over de aanvraag van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs vervalt automatisch als het instellingsbestuur de opleiding niet start in het derde academiejaar dat volgt op de bekendmaking aan het instellingsbestuur."; 2° aan paragraaf 1 worden een zesde, zevende en achtste lid toegevoegd, die luiden als volgt: "De accreditatieorganisatie kan de geldigheidsduur van een positief besluit over de aanvraag van een opleiding verlengen ter vrijwaring van de gelijktijdige en geclusterde organisatie van externe beoordelingen.De totale duur van de erkenning als nieuwe opleiding kan nooit meer dan acht academiejaren zijn.

In afwijking van het vierde lid bedraagt de geldigheidsduur van de positieve besluiten over de aanvragen van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs die werden verleend tijdens het academiejaar 2014-2015 zes jaar vanaf het academiejaar dat volgt op de bekendmaking aan het instellingsbestuur.

Voor de besluiten die zijn bekendgemaakt tijdens het academiejaar 2017-2018, start de voormelde periode van drie jaar in het academiejaar 2019-2020."; 3° er wordt een paragraaf 4 toegevoegd, die luidt als volgt: " § 4.De programmatie van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs kan worden gevraagd om te worden georganiseerd op de vestigingen van de hoge-school en/of op de vestigingsplaatsen van het centrum voor volwassenenonderwijs die de opleiding willen organiseren.".

Art. 3.Aan artikel 21/1 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 12 juli 2013 en vervangen bij het decreet van 23 december 2016, wordt een paragraaf 10 toegevoegd, die luidt als volgt: " § 10. Opleidingen, geactualiseerd volgens de procedure, vermeld in paragraaf 1 tot en met 9, kunnen worden georganiseerd op de vestigingen van de hogeschool en/of op de vestigingsplaatsen van het centrum voor volwassenenonderwijs die de opleiding organiseren.

De betrokken onderwijsinstellingen delen hun keuze van vestigingsplaats(en) mee aan de bevoegde dienst van de Vlaamse Regering.".

Art. 4.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2016, wordt een artikel 21/3 ingevoegd, dat luidt als volgt: "

Art. 21/3.Opleidingen van het hoger beroepsonderwijs die worden erkend conform de procedure, vermeld in artikel 18, of geactualiseerd conform de procedure, vermeld in artikel 21/1, tijdens de academiejaren 2017-2018 en 2018-2019, kunnen aangeboden worden vanaf het academiejaar 2019-2020.

De administratief beherende instelling en de inhoudelijk coördinerende instelling is voor de opleidingen, vermeld in het eerste lid, vanaf de start van de opleiding de hogeschool.".

Art. 5.Artikel 22/1 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 12 juli 2013 en gewijzigd bij het decreet van 23 december 2016, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 22/1.Zowel in het toetsingsrapport, vermeld in artikel 22, en het erkenningsbesluit, vermeld in artikel 18, § 1, 3°, worden de volgende gegevens opgenomen: 1° de bevoegde instelling die de opleiding verzorgt en de vestigingsplaats(en) waar de opleiding wordt aangeboden;2° de naam van de opleiding;3° in voorkomend geval de afstudeerrichtingen;4° de studieomvang van de opleiding, uitgedrukt in studiepunten;5° in voorkomend geval de titel die de houders van de graad van die opleiding kunnen voeren; 6° de vermelding van de onderwijstaal van de opleiding.".

Art. 6.Aan artikel 23 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 12 juli 2013, wordt een paragraaf 4 toegevoegd, die luidt als volgt: " § 4. Als het besluit over de "toets nieuwe opleiding" in het kader van een omvorming als vermeld in artikel 51, 5°, negatief is, kan het instellingsbestuur nog maximaal één academiejaar de om te vormen hbo5-opleiding aanbieden en hiervoor studenten inschrijven. Het programma van deze opleiding wordt ingericht conform artikelen II.67 en II.69 van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013.

Een instelling kan na een negatief toetsingsbesluit voor een identieke opleiding nog een keer een aanvraag voor een "toets nieuwe opleiding" indienen. Als het besluit over de "toets nieuwe opleiding" in het kader van een omvorming als vermeld in artikel 51, 5°, opnieuw negatief is, bouwt de instelling de opleiding af of zet ze die stop.

Het instellingsbestuur garandeert de voorzieningen die nodig zijn om de ingeschreven studenten hun opleiding te kunnen laten voltooien.". HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van de Codex Hoger Onderwijs

Art. 7.Aan artikel I.3 van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013, bekrachtigd bij het decreet van 20 december 2013, gewijzigd bij de decreten van 21 maart 2014, 19 december 2014 en 16 juni 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in punt 7° wordt de zinsnede "met een studieomvang van ten minste 30 studiepunten" vervangen door de zinsnede "als vermeld in artikel II.66/1"; 2° er wordt een punt 19° /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "19° /1 Databank Hoger Onderwijs: de databank, vermeld in artikel IV.90;"; 3° er wordt een punt 33° /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "33° /1 hbo5-opleiding: een opleiding van het hoger beroepsonderwijs die buiten de context van deze codex werd of wordt aangeboden, met name door een cvo of een secundaire school;"; 4° er wordt een punt 34° /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "34° /1 Hogeronderwijsregister: het register, vermeld in artikel II.170;"; 5° in punt 69°, g), wordt het woord "diplomacontract" vervangen door het woord "contract"; 6° er wordt een punt 72° /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "72° /1 VLHORA: Vlaamse Hogescholenraad, bedoeld in deel 2, titel 2, hoofdstuk 5;"; 7° er wordt een punt 72° /2 ingevoegd, dat luidt als volgt: "72° /2 VLIR: Vlaamse Interuniversitaire Raad, bedoeld in deel 2, titel 2, hoofdstuk 4;".

Art. 8.In artikel II.21 van dezelfde codex worden de woorden "de tropische geneeskunde en diergeneeskunde en de gezondheidszorg in ontwikkelingslanden" vervangen door de zinsnede "tropische ziekten en de mondiale gezondheidszorg, met bijzondere aandacht voor laag- en middeninkomenslanden".

Art. 9.Aan artikel II.24 van dezelfde codex, gewijzigd bij de decreten van 25 april 2014 en 23 december 2016, worden een punt 11° en een punt 12° toegevoegd, die luiden als volgt: "11° een oordeel uit te brengen over een aanvraag tot vrijstelling van de afbouw van een initiële bachelor- of masteropleiding, conform artikel II.153 van deze codex; 12° een oordeel uit te brengen over de aanvraag tot verandering van vestiging, conform artikel II.154 van deze codex.".

Art. 10.In artikel II.58 van dezelfde codex wordt paragraaf 1 vervangen door wat volgt: " § 1. Het hoger beroepsonderwijs is hoger onderwijs dat beroepsgericht is, dat gefinancierd of gesubsidieerd wordt door de Vlaamse Gemeenschap en dat georganiseerd wordt door instellingen voor voltijds secundair onderwijs, centra voor volwassenenonderwijs en hogescholen.

Een opleiding van het hoger beroepsonderwijs leidt tot een erkende onderwijskwalificatie van kwalificatieniveau 5, die bestaat uit minstens één erkende beroepskwalificatie van kwalificatieniveau 5.".

Art. 11.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 30 juni 2017, wordt een artikel II.66/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "Art. II.66/1. De studieomvang van een afstudeerrichting bedraagt: 1° voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs: ten minste een zesde en maximum de helft van de totale studieomvang van de opleiding. De differentiatie is gebaseerd op de erkende beroepskwalificaties die behoren tot de onderwijskwalificatie; 2° voor de initiële bacheloropleidingen van het hoger professioneel onderwijs, met uitzondering van de opleidingen in de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst en Muziek en podiumkunsten, die: a) al aangeboden worden vóór het academiejaar 2018-2019: ten minste 60 studiepunten en ten hoogste 150 studiepunten;b) nieuw aangeboden worden vanaf het academiejaar 2019-2020: ten minste 60 studiepunten en ten hoogste 120 studiepunten;3° voor de bachelor-na-bacheloropleidingen van het hoger professioneel onderwijs: ten minste 30 studiepunten;4° voor de bachelor- en masteropleidingen van het academisch onderwijs met uitzondering van de opleidingen in de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst en Muziek en podiumkunsten: ten minste 30 studiepunten en ten hoogste 120 studiepunten;5° voor de bachelor- en masteropleidingen van het hoger professioneel en academisch onderwijs in de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst en Muziek en podiumkunsten: ten minste 30 studiepunten. De Vlaamse Regering maakt uiterlijk tegen 31 december 2023 een evaluatie waaruit moet blijken of de maximumgrens van 120 studiepunten, vermeld in het eerste lid, 2°, b), veralgemeend kan worden voor alle initiële professionele-bacheloropleidingen.".

Art. 12.In artikel II.77 van dezelfde codex wordt het eerste lid vervangen door wat volgt: "In de lijst, vermeld in artikel II.170, § 2, legt de Vlaamse Regering, met het oog op de internationale herkenbaarheid, de bachelor- en mastergraden in het academisch onderwijs vast waaraan de specificatie "of Arts", "of Science", "of Laws", "of Medicine", "of Veterinary Science", "of Veterinary Medicine" of "of Philosophy" toegevoegd mag worden.".

Art. 13.In artikel II.102 van dezelfde codex, gewijzigd bij de decreten van 19 juni 2015 en 16 juni 2017, worden paragraaf 1 tot en met paragraaf 4 opgeheven.

Art. 14.Artikel II.152 van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 25 april 2014, wordt vervangen door wat volgt: "Art. II.152. Een instelling kan een nieuwe opleiding van het hoger beroepsonderwijs of een nieuwe bachelor- of masteropleiding aanbieden als de betreffende opleiding bij besluit van de Vlaamse Regering erkend is als nieuwe opleiding. Ze dient daartoe een aanvraag in. Voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs kan die aanvraag pas worden ingediend na de beslissing van de Vlaamse Regering tot ontwikkeling van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs die leidt tot een onderwijskwalificatie, vermeld in artikel 15/1, § 6, van het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur.

De Vlaamse Regering kan een besluit als vermeld in het eerste lid nemen als aan de volgende voorwaarden is voldaan: 1° het voorgelegde dossier bevat de volgende informatie: a) de bevoegde instelling die de opleiding verzorgt en de vestiging(en) waar de opleiding wordt aangeboden;b) de naam van de opleiding (de graad en de kwalificatie van de graad);c) in voorkomend geval de afstudeerrichtingen;d) de vermelding dat het een Nederlandstalige of een anderstalige opleiding is.In geval van een anderstalige opleiding wordt de taal van de opleiding vermeld; e) de studieomvang van de opleiding, uitgedrukt in studiepunten;f) in voorkomend geval de studieomvang van de afstudeerrichtingen, uitgedrukt in studiepunten;g) in voorkomend geval de specificatie van de graad;h) in voorkomend geval de titel die de houders van de graad van die opleiding kunnen voeren;i) de opleidingsspecifieke leerresultaten;j) als het een opleiding van het hoger beroepsonderwijs betreft, de mogelijke vervolgopleidingen;k) als het een bacheloropleiding betreft: de aansluitingsmogelijkheden en de mogelijke vervolgopleidingen, rekening houdend met de toelatingsvoorwaarden, vermeld in deel 2, titel 4, hoofdstuk 1;l) als het een masteropleiding betreft: de vereiste vooropleidingen en toegangsvoorwaarden, rekening houdend met de toelatingsvoorwaarden, vermeld in deel 2, titel 4, hoofdstuk 1; m) de door de instellingen gezamenlijk beschreven domeinspecifieke leerresultaten, vermeld in artikel II.68; 2° het voorgelegde dossier bevat een advies van de VLIR voor de dossiers die ingediend zijn door de universiteiten, of van de VHLORA voor de dossiers die ingediend zijn door de hogescholen, over het aanbieden van de nieuwe opleiding;3° de opleiding heeft de macrodoelmatigheidstoets, als dat van toepassing is, en de "toets nieuwe opleidingen" door de accreditatieorganisatie met positief gevolg ondergaan;4° de nieuwe opleiding kan in een of meer studiegebieden of delen van studiegebieden worden gerangschikt waarin de betrokken instelling onderwijsbevoegdheid bezit.De nieuwe opleiding kan eventueel ook worden gerangschikt in een studiegebied waarin de betrokken instelling onderwijsbevoegdheid bezit en een of meer andere studiegebieden waarin andere instellingen die tot de associatie behoren waarvan de instelling lid is, onderwijsbevoegdheid bezitten; 5° in geval van een nieuwe initiële bachelor- of masteropleiding wordt er parallel met de uitbouw van de nieuwe opleiding een bestaande initiële bachelor- of masteropleiding afgebouwd, tenzij de Commissie Hoger Onderwijs een positief oordeel heeft gegeven over de aanvraag tot vrijstelling van die verplichte afbouw. De VLIR of de VLHORA geeft in het advies, vermeld in het tweede lid, 2°, ten minste aan dat de aangevraagde opleiding binnen de Vlaamse Gemeenschap ofwel een nieuwe en unieke opleiding is, ofwel een bestaande opleiding is die in dezelfde of in een verwante vorm al aangeboden wordt in de Vlaamse Gemeenschap. In geval van een bestaande opleiding motiveert de VLIR of de VLHORA waarom meerdere instellingen die opleiding kunnen aanbieden, daarbij rekening houdend met de regionale spreiding en wenselijke fijnmazigheid van het aanbod.

In het erkenningsbesluit, vermeld in het eerste lid, worden de volgende punten opgenomen: 1° de informatie, vermeld in het tweede lid, 1°, a) tot en met h);2° in geval van een nieuwe initiële bachelor- of masteropleiding de naam (de graad en de kwalificatie van de graad) van de opleiding die afgebouwd wordt of de vermelding dat de Commissie Hoger Onderwijs een positief oordeel heeft gegeven over de aanvraag tot vrijstelling van de verplichte afbouw;3° het academiejaar vanaf wanneer de nieuwe opleiding aangeboden kan worden. Vanaf het academiejaar wanneer de nieuwe opleiding aangeboden wordt, kan het instellingsbestuur geen nieuwe studenten meer inschrijven in de opleiding die afgebouwd wordt.".

Art. 15.In artikel II.153 van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 19 juni 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 worden de woorden "paragraaf 2, 3, 4, 5 en 6, eerste lid" vervangen door de woorden "paragraaf 2, 3, 3/1, 4, 5 en 6, eerste lid";2° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt: " § 2.Het universiteits- of het hogeschoolbestuur bezorgt de volgende informatie en documenten aan respectievelijk de VLIR of de VLHORA: 1° de informatie, vermeld in artikel II.152, tweede lid, 1°, a) tot en met m); 2° een dossier dat de Commissie Hoger Onderwijs in staat stelt de toetsing aan de criteria, vermeld in paragraaf 3, eerste lid, uit te voeren; 3° in voorkomend geval een aanvraag tot vrijstelling van de verplichte afbouw van een bestaande initiële bachelor- of masteropleiding als vermeld in artikel II.152, tweede lid, 5°. Het aanvraagdossier stelt de Commissie Hoger Onderwijs in staat de toetsing, vermeld in paragraaf 3/1, uit te voeren.

De VLIR, voor de aanvragen van de universiteiten, en de VLHORA, voor de aanvragen van de hogescholen, stellen voor iedere aanvraag een advies als vermeld in artikel II.152, tweede lid, 2°, op. Ze bezorgen de aanvragen met het bijbehorend dossier, het advies, en in voorkomend geval, de aanvraag tot vrijstelling van de verplichte afbouw aan de Commissie Hoger Onderwijs vóór 1 april van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het academiejaar waarin de instelling de opleiding op zijn vroegst wil aanbieden.

Als het advies van de VLIR of de VLHORA niet opgenomen is in het aanvraagdossier dat aan de Commissie Hoger Onderwijs bezorgd wordt, verklaart de Commissie Hoger Onderwijs de aanvraag voor de betrokken opleiding onontvankelijk.

Om dit advies aan te leveren stellen de VLIR en de VLHORA een procedure vast, afgestemd binnen de VLUHR, met de eigen beslisregels en een timing waarbij rekening gehouden wordt met de indiendatum bij de Commissie Hoger Onderwijs."; 3° paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt: " § 3.De Commissie Hoger Onderwijs brengt een oordeel uit over de macrodoelmatigheid van de opleiding op basis van de volgende criteria: 1° de maatschappelijke relevantie van de opleiding;2° het verwachte aantal studenten in de opleiding en de impact daarvan op dezelfde of andere al bestaande opleidingen;3° de verwachte vraag naar afgestudeerden uit de opleiding en de verhouding met afgestudeerden uit andere al bestaande opleidingen;4° de domeinspecifieke leerresultaten en de naamgeving van de opleiding;5° een inschatting van de mate van verwevenheid en verwantschap van de nieuwe opleiding ten aanzien van het bestaande aanbod;6° de inhoud van het advies van de VLIR of de VLHORA, met aandacht voor de regionale spreiding en wenselijke fijnmazigheid van het aanbod. De Commissie Hoger Onderwijs onderzoekt expliciet alle criteria, omschrijft per criterium haar bevindingen en motiveert haar positieve of negatieve oordeel over de macrodoelmatigheid van het ingediende dossier.

De Commissie Hoger Onderwijs brengt haar oordeel over de ingediende aanvragen uiterlijk uit op 1 juni van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het academiejaar waarin de instelling de opleiding op zijn vroegst wil aanbieden.

De Commissie Hoger Onderwijs bezorgt het oordeel aan het instellingsbestuur."; 4° er wordt een paragraaf 3/1 ingevoegd, die luidt als volgt: " § 3/1.De Commissie Hoger Onderwijs brengt een oordeel uit over de aanvraag tot vrijstelling van de afbouw van een initiële bachelor- of masteropleiding. Ze neemt in haar oordeel de volgende elementen in overweging: 1° de graad van interne rationalisatie binnen de instelling;2° de graad van saturatie in het betreffende opleidingsdomein;3° het innovatieve of unieke karakter van de voorgestelde opleiding;4° in voorkomend geval, het verzelfstandigen van een afstudeerrichting;5° in voorkomend geval, de initiële bachelor- of masteropleidingen die de instelling in het verleden heeft afgebouwd;6° de uitbouw van het aanbod van graduaatsopleidingen en de afstemming ervan op de professionele bacheloropleidingen. De Commissie Hoger Onderwijs brengt haar oordeel over de ingediende aanvragen uiterlijk uit op 1 juni van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het academiejaar waarin de instelling de opleiding op zijn vroegst wil aanbieden.

De Commissie Hoger Onderwijs bezorgt het oordeel aan het instellingsbestuur."; 5° paragraaf 4 wordt vervangen door wat volgt: " § 4.Als het oordeel van de Commissie Hoger Onderwijs over de macrodoelmatigheid van de opleiding, vermeld in paragraaf 3, of over de aanvraag tot vrijstelling van de afbouw, vermeld in paragraaf 3/1, negatief is of niet tijdig wordt verstrekt, kan het instellingsbestuur binnen een vervaltermijn van vijftien dagen beroep instellen bij de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering beoordeelt de macrodoelmatigheid van de opleiding op definitieve wijze op grond van de criteria, vermeld in paragraaf 3, eerste lid. De Vlaamse Regering beoordeelt de aanvraag tot vrijstelling van de afbouw op definitieve wijze op grond van de elementen, vermeld in paragraaf 3/1.

De termijn voor het beroep bij de Vlaamse Regering gaat in op een van de onderstaande momenten: 1° de dag na de dag van de ontvangst van het negatieve oordeel; 2° de dag waarop de beoordelingstermijn voor de Commissie Hoger Onderwijs is verstreken."; 6° paragraaf 5 wordt vervangen door wat volgt: " § 5.De Vlaamse Regering deelt het oordeel, vermeld in paragraaf 4, aan het instellingsbestuur mee binnen een ordetermijn van dertig dagen, die ingaat de dag na de dag van de ontvangst van het beroep."; 7° in paragraaf 6 wordt het eerste lid vervangen door wat volgt: "Het instellingsbestuur vraagt de "toets nieuwe opleidingen" aan bij de accreditatieorganisatie, binnen een vervaltermijn van vijftien dagen, die ingaat de dag na de dag van de ontvangst van het positieve oordeel van de Commissie Hoger Onderwijs of, in voorkomend geval, van de Vlaamse Regering over de macrodoelmatigheid van de opleiding.".

Art. 16.Artikel II.154 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt: "Art. II.154. Een hogeschool kan binnen de instelling en met behoud van de toepassing van artikel II.78 tot en met II.100 een opleiding van vestiging veranderen na een positief oordeel van de Commissie Hoger Onderwijs.

De instelling dient daartoe een aanvraag in bij de Commissie Hoger Onderwijs vóór 1 december van het academiejaar dat voorafgaat aan het academiejaar waarop de aanpassing van toepassing is. Het aanvraagdossier stelt de commissie in staat een toetsing door te voeren van de volgende criteria: 1° de impact op de regionale spreiding van deze en verwante opleidingen in het Vlaamse hogeronderwijslandschap;2° de impact op de regionale spreiding van het verwachte aantal studenten in de opleiding of verwante opleidingen;3° de impact op de regionale spreiding van de vraag naar afgestudeerden in de opleiding of verwante opleidingen;4° een positief advies van de VLHORA over de verandering van de vestiging. De Commissie Hoger Onderwijs brengt haar oordeel over de ingediende aanvragen uiterlijk op 15 januari van het academiejaar dat voorafgaat aan het academiejaar waarin de instelling de opleiding op zijn vroegst wil aanbieden, uit.

Als het positief advies van de VLHORA niet opgenomen is in het aanvraagdossier dat aan de Commissie Hoger Onderwijs bezorgd wordt, verklaart de Commissie Hoger Onderwijs de aanvraag onontvankelijk.

Om dit advies aan te leveren stelt de VLHORA een procedure vast, afgestemd binnen de VLUHR en rekening houdend met de regionale context, met de eigen beslisregels en een timing waarbij rekening gehouden wordt met de indiendatum bij de Commissie Hoger Onderwijs.

De Commissie Hoger Onderwijs bezorgt het oordeel aan het instellingsbestuur.

Bij een negatief oordeel van de Commissie Hoger Onderwijs kan de instelling binnen een vervaltermijn van vijftien dagen die ingaat op de dag na de ontvangst van de beslissing van de Commissie Hoger Onderwijs, beroep instellen bij de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering neemt een beslissing binnen een ordetermijn van dertig dagen die ingaat op de dag na de ontvangst van het beroepschrift.".

Art. 17.Artikel II.170 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt: "Art. II.170. § 1. Er wordt een register gepubliceerd van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs en van de bachelor- en masteropleidingen die conform deze codex worden aangeboden, hierna Hogeronderwijsregister te noemen.

Het Hogeronderwijsregister bevat van elke opleiding de volgende gegevens: 1° de gegevens, vermeld in paragraaf 2;2° in voorkomend geval, de studieomvang van de afstudeerrichting(en);3° de datum van accreditatie of erkenning als nieuwe opleiding;4° het tijdstip waarop de accreditatie of de erkenning als nieuwe opleiding vervalt;5° in voorkomend geval de vermelding dat er een opleidingstraject is voor werk-studenten;6° de vermelding dat in het desbetreffende academiejaar studenten kunnen inschrijven in de opleiding;7° de vestiging(en) en, in voorkomend geval de buitenlandse locaties, waar opleiding en, in voorkomend geval, de afstudeerrichting(en) worden aangeboden;8° in voorkomend geval de vermelding van de instelling die de opleiding gezamenlijk aanbiedt. In het Hogeronderwijsregister wordt in een link voorzien naar de websites van de instellingen met meer uitgebreide informatie over de gegevens over de aansluiting, de vervolgopleidingen en de onderwijs- en examenreglementen.

De domeinspecifieke leerresultaten van een opleiding zijn zowel in het Hogeronderwijsregister als in de Kwalificatiedatabank te raadplegen.

Er wordt een link voorzien naar de Kwalificatiedatabank.

Het Hogeronderwijsregister voorziet in een historiek over de accreditatiestatus en de benamingen van de opleidingen. Het Hogeronderwijsregister voorziet in een Engelstalige vertaling van de benaming van de opleidingen.

In het Hogeronderwijsregister kunnen daarnaast ook de opleidingen vermeld worden, aangeboden door de Hogere instituten en andere instellingen voor Schone Kunsten als vermeld in artikel III.119.

De opmaak en de actualisering van het Hogeronderwijsregister wordt gedaan door de bevoegde dienst van de Vlaamse overheid. § 2. De Vlaamse Regering legt een lijst vast van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs en van de bachelor- en masteropleidingen die conform deze codex per instelling aangeboden kunnen worden.

Voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs en de bachelor- en de masteropleidingen die door de hogescholen en universiteiten worden aangeboden in overeenstemming met de onderwijsbevoegdheid, vermeld in artikel II.78 tot en met II.100, bevat die lijst per instelling en per studiegebied, deel van een studiegebied of cluster van studiegebieden, de volgende gegevens: 1° de graad van de opleiding;2° de kwalificatie van de graad van de opleiding;3° de vermelding dat de opleiding een graduaatsopleiding is, een initiële bachelor-opleiding, een bachelor-na-bacheloropleiding, een initiële masteropleiding of een master-na-masteropleiding; 4° in voorkomend geval de specificatie van de graad, vermeld in artikel II.77; 5° in voorkomend geval de bijkomende titel die de houder van het diploma kan voeren, vermeld in artikel II.76; 6° in voorkomend geval de afstudeerrichtingen binnen de opleiding;7° de vestiging(en) waar de opleiding en, in voorkomend geval, de afstudeer-richting(en) worden aangeboden;8° de vermelding dat de opleiding Nederlandstalig is of anderstalig is, met in voorkomend geval de Nederlandstalige equivalente opleiding;9° de studieomvang van de opleiding. Voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs, de bachelor- en masteropleidingen die door de andere ambtshalve geregistreerde instellingen of door de geregistreerde instellingen worden aangeboden, bevat de lijst per instelling de volgende gegevens: 1° het studiegebied, een deel van een studiegebied of studiegebieden waarbinnen een opleiding wordt ondergebracht;2° de graad van de opleiding;3° de kwalificatie van de graad van de opleiding;4° de vermelding dat de opleiding een graduaatsopleiding is, een initiële bachelor-opleiding, een bachelor-na-bacheloropleiding, een initiële masteropleiding of een master-na-masteropleiding;5° de studieomvang van de opleiding, uitgedrukt in studiepunten; 6° in voorkomend geval de specificatie van de graad, vermeld in artikel II.77; 7° in voorkomend geval de bijkomende titel die de houder van het diploma kan voeren, vermeld in artikel II.76; 8° de vermelding van de onderwijstaal van de opleiding. Voor de bachelor- en de masteropleidingen geeft de eerste lijst de situatie weer van het academiejaar 2018-2019, voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs de situatie van het academiejaar 2019-2020.

De Vlaamse Regering past als een gevolg van de volgende beslissingen of besluiten de lijst met de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs en de bachelor- en masteropleidingen die de universiteiten en hogescholen aanbieden, jaarlijks aan: 1° op basis van een beslissing van de Vlaamse Regering over: a) de erkenning van een nieuwe opleiding;b) de wijziging van de studieomvang van een opleiding;c) de erkenning van een master in het kader van de uitbreiding van de studieomvang van een masteropleiding;2° op voorstel van de algemene vergadering van de VLUHR, die beslist volgens haar eigen beslissingsregels, over: a) wijzigingen in de kwalificatie van de graad van de opleiding;b) wijzigingen aan afstudeerrichtingen die binnen een bepaalde opleiding kunnen worden aangeboden.Die wijzigingen hebben betrekking op: 1) het aanbieden van nieuwe afstudeerrichtingen;2) wijzigingen aan de benaming van bestaande afstudeerrichtingen, met uitzondering van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs;3) veranderingen van vestiging binnen de instelling en opleiding van bestaande afstudeerrichtingen; c) de omvorming van een bachelor- of masteropleiding tot een gezamenlijk georganiseerde opleiding, waarbij de toetredende instelling de bachelor- of masteropleiding op het ogenblik van de omvorming niet aanbiedt als vermeld in artikel II.166; d) de samenvoeging van twee of meer bacheloropleidingen of twee of meer masteropleidingen binnen een hogeschool of universiteit, vermeld in artikel II.167; 3° op basis van een beslissing van het instellingsbestuur waarmee ze aangeeft: a) de opleiding of een afstudeerrichting niet langer te organiseren;b) de taal van een bachelor-na-bachelor- en master-na-masteropleiding te wijzigen;4° op basis van een negatief accreditatiebesluit van de accreditatieorganisatie;5° in geval een masteropleiding geselecteerd wordt in overeenstemming met de bepalingen van een Europees financieringsprogramma ter bevordering van de internationale samenwerking in het hoger onderwijs en waarbinnen een multi- of gezamenlijke diplomering wordt vooropgesteld;6° op basis van een positief oordeel van de Commissie Hoger Onderwijs om een anderstalige bachelor- of masteropleiding te organiseren, waarover de Vlaamse Regering binnen een vervaltermijn van 45 dagen geen negatief oordeel heeft gegeven;7° op basis van een positief oordeel van de Commissie Hoger Onderwijs over de verandering van vestigingsplaats van een bachelor- of masteropleiding. De Vlaamse Regering kan de lijst van de bachelor- en masteropleidingen die de universiteiten en hogescholen aanbieden, ook aanpassen om de noodzakelijke vergelijkbaarheid, duidelijkheid en transparantie in de benamingen te realiseren, op advies van de VLUHR. Voor de bachelor- en masteropleidingen die de andere ambtshalve geregistreerde instellingen en de geregistreerde instellingen aanbieden, kan de Vlaamse Regering het Hogeronderwijsregister, vermeld in paragraaf 1, aanpassen op vraag van het instellingsbestuur. Voor de specificatie van de graad voegt het instellingsbestuur bij de voormelde vraag een advies van de VLUHR. De door de VLUHR en het instellingsbestuur gevraagde aanpassingen worden jaarlijks vóór 1 december van het academiejaar dat voorafgaat aan het academiejaar waarop de aanpassing van toepassing is, meegedeeld aan de bevoegde dienst van de Vlaamse overheid.".

Art. 18.Artikel II.187 van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 17 juni 2016, wordt vervangen door wat volgt: "Art. II.187. § 1. Voor de inschrijving in een bacheloropleiding in het studie-gebied Geneeskunde geldt naast de algemene toelatingsvoorwaarde, als bijkomende toelatingsvoorwaarde het gunstig gerangschikt zijn op basis van een toelatingsexamen, georganiseerd door een examencommissie, hierna toelatingsexamen arts te noemen.

Het toelatingsexamen beoogt het toetsen van de bekwaamheid van de studenten om een geneeskundige opleiding met succes af te ronden. § 2. Voor de inschrijving in een bacheloropleiding in het studiegebied Tandheelkunde geldt als bijkomende toelatingsvoorwaarde het gunstig gerangschikt zijn op basis van een toelatingsexamen, georganiseerd door een examencommissie, hierna toelatingsexamen tandarts te noemen.

Het toelatingsexamen beoogt het toetsen van de bekwaamheid van de studenten om een tandheelkundige opleiding met succes af te ronden. § 3. De georganiseerde toelatingsexamens, vermeld in paragraaf 1 en 2, zijn vergelijkend van aard.

De kandidaten die ten minste de helft van de bepaalde punten behalen op alle onderdelen van het examen zijn geslaagd.

De geslaagde kandidaten worden gerangschikt in volgorde van de behaalde numerieke score.

De geslaagde kandidaten met de hoogste behaalde scores worden gunstig gerangschikt, rekening houdend met de quota, vermeld in paragraaf 4.

De lijst met de gunstig gerangschikte kandidaten wordt definitief bekendgemaakt uiterlijk vóór 1 augustus van het lopende jaar. § 4. De startquota voor de gunstig gerangschikte kandidaten worden afzonderlijk bepaald voor de opleiding arts en tandarts op basis van beroeps- en opleidingsgerelateerde parameters.

Het aantal kandidaten dat jaarlijks gunstig gerangschikt kan worden, bedraagt voor het toelatingsexamen arts 1102 en voor het toelatingsexamen tandarts 135.

Afhankelijk van de door de kandidaten behaalde examenresultaten kan het startquotum overschreden worden. De cesuur wordt principieel getrokken tussen de kandidaten met een verschillend examenresultaat.

Jaarlijks stelt de Vlaamse Regering per opleiding uiterlijk tegen 1 januari het aantal effectieve starters in het lopende academiejaar vast. Indien dit aantal afwijkt van het startquotum dat voor deze opleiding voor dat academiejaar vooropgesteld was, corrigeert de Vlaamse Regering het startquotum voor het volgende academiejaar met dat verschil.

Bijkomend kan de Vlaamse Regering bij deze aanpassing van de startquota rekening houden met een of meer van de volgende beroeps- en opleidingsgerelateerde criteria: 1° het aantal afgestudeerden in de masteropleiding;2° het aantal afgestudeerden dat een andere beroepskeuze maakt;3° het afnemende beroepenveld;4° de opleidingscapaciteit. § 5. Het toelatingsexamen arts en het toelatingsexamen tandarts omvatten toetsen die betrekking hebben op: 1° wetenschappelijke kennis en inzicht in de vakken biologie, fysica, chemie en wiskunde, afgestemd op de tweede en de derde graad van het algemeen secundair onderwijs;2° generieke competenties die aansluiten bij themata uit respectievelijk de beroepspraktijk van artsen en de beroepspraktijk van tandartsen. De Vlaamse Regering legt de nadere regels vast voor de indeling, de wegings- en evaluatiecriteria, met inbegrip van de afrondingsregels, de toetsmethoden en de inhoud van het examen. § 6. Het toelatingsexamen arts en het toelatingsexamen tandarts worden georganiseerd conform de volgende regels: 1° het wordt eenmaal per jaar georganiseerd.De organisatie ervan wordt tijdig bekendgemaakt; 2° de Vlaamse Regering kan een examengeld van ten hoogste 50 euro vastleggen als bijdrage in de organisatiekosten.Vanaf 2019 wordt het bedrag aangepast aan de jaarlijkse stijging van de index van de consumptieprijzen met als referentiedatum 1 januari 2018. Het bedrag wordt afgerond naar het dichtstbijzijnde geheel getal; 3° de Vlaamse Regering: a) organiseert het toelatingsexamen arts en het toelatingsexamen tandarts volgens de nadere regels die ze bepaalt en legt die vast in een besluit.Bij de organisatie van het examen wordt voor studenten met functiebeperkingen als vermeld in artikel II.221, § 2, in redelijke aanpassingen voorzien; b) legt de modaliteiten vast van de interne beroepsprocedure en de inzageprocedure.De Vlaamse Regering regelt de werking van de examencommissie, vermeld in paragraaf 7, en bepaalt de vergoedingen van de leden; c) bepaalt de nadere regels voor het vergelijkend examen, vermeld in paragraaf 3 en 5;4° de examencommissie, vermeld in paragraaf 7: a) stelt een werkings- en examenreglement op waarin concrete voorschriften zijn opgenomen ter uitvoering van het besluit, vermeld in punt 3° ;b) valideert de examenvragen en evalueert de examenresultaten;c) is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het examen;d) maakt vooraf het examenprogramma bekend en publiceert na afloop van het examen een representatief staal van de examenvragen en antwoorden;5° de voorzitter van de examencommissie, vermeld in paragraaf 7, maakt de resultaten en de lijst, vermeld in paragraaf 3, bekend. § 7. De toelatingsexamens, vermeld in paragraaf 1 en 2, worden georganiseerd door dezelfde examencommissie.

De Vlaamse Regering benoemt de voorzitter, de secretaris en de leden van de examencommissie.

De examencommissie telt, voorzitter en secretaris uitgezonderd, minimaal tien en maximaal vijftien leden.

De leden van de examencommissie worden op zodanige wijze aangeduid uit de leden van het zelfstandig academisch personeel van de universiteiten dat de nodige expertise aanwezig is op het vlak van de medische praktijk, de inhoud van de vakken, de onderwijskunde en de psychologie. § 8. De examens worden op zodanige wijze georganiseerd dat studenten per academiejaar aan de beide toelatingsexamens, vermeld in paragraaf 1 en 2, kunnen deelnemen. § 9. Het slagen voor het toelatingsexamen arts en het toelatingsexamen tandarts in een bepaald burgerlijk jaar wordt alleen aanvaard voor het voldoen aan de bijkomende toelatingsvoorwaarde als de student uiterlijk op 30 september van dat burgerlijk jaar in het bezit is van het diploma secundair onderwijs of van een daarmee gelijkwaardig of gelijkgesteld studiebewijs. § 10. De bijkomende toelatingsvoorwaarde gunstig gerangschikt zijn voor het toelatingsexamen arts of het toelatingsexamen tandarts, vermeld in paragraaf 1 en 2, geldt ook voor de inschrijving in een bachelor- of masteropleiding in het studiegebied Geneeskunde of in het studiegebied Tand-heelkunde als de student vrijstelling heeft verkregen van sommige opleidingsonderdelen, of vermindering van de studieomvang, op grond van een diploma dat behaald is na een opleiding waarvoor de voormelde bijkomende toelatingsvoorwaarde niet van toepassing is. De voormelde bijkomende toelatingsvoorwaarde geldt ook in geval van een rechtstreekse diplomering als vermeld in artikel II.245. § 11. De studenten die vóór 1 januari 2018 voldoen aan de algemene en bijzondere toelatingsvoorwaarden voor de opleidingen in het studiegebied Geneeskunde of in het studiegebied Tandheelkunde, worden vrijgesteld van het vergelijkend toelatingsexamen, vermeld in dit artikel.

De studenten in de masteropleiding geneeskunde of tandheelkunde die een vervolgopleiding beogen waarvoor beide basisdiploma's vereist zijn, zijn vrijgesteld van het toelatingsexamen voor de complementaire basisopleiding op voorwaarde van goedkeuring door het instellingsbestuur. De concrete modaliteiten en voorwaarden in dit verband, worden voorafgaandelijk op algemene wijze uitgewerkt in het onderwijs- en examenreglement van de instelling.

De vrijstelling van het vergelijkend toelatingsexamen, vermeld in dit artikel, geldt, onverminderd de toepassing van artikel II.193, ook voor personen die buiten België een diploma van respectievelijk arts of tandarts hebben behaald en die de toelating hebben om zich aan een universiteit in Vlaanderen in te schrijven respectievelijk voor een masteropleiding in het studiegebied Geneeskunde of een masteropleiding in het studiegebied Tandheelkunde. § 12. Het bewijs van toelating van een student die gunstig wordt gerangschikt en tijdig voldoet aan de algemene toelatingsvoorwaarde, vermeld in paragraaf 9, blijft onbeperkt geldig.".

Art. 19.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 30 juni 2017, wordt een artikel II.188/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "Art. II.188/1. Onverminderd de algemene toelatingsvoorwaarden voor een bacheloropleiding, vermeld in artikel II.178, wordt de eerste inschrijving voor bepaalde bacheloropleidingen aan de hogescholen of de universiteiten afhankelijk gesteld van de verplichte deelname aan een niet-bindende toelatingsproef.

De niet-bindende toelatingsproef is instellingsneutraal. De resultaten van de niet-bindende toelatingsproef kunnen in geen geval de weigering tot de eerste inschrijving voor een opleiding tot gevolg hebben. Een instelling kan wel beslissen om een remediëring als vermeld in artikel II.246, § 1, 1°, op te leggen aan een student die de vooropgestelde cesuur voor de proef niet behaalt.

In uitzonderlijke gevallen kan door de instelling voor een individuele student op gemotiveerde wijze worden afgeweken van de voorwaarde tot verplichte deelname. Ook in dat geval kan de instelling een remediëring opleggen aan die studenten.

De Vlaamse Regering legt, na raadpleging van de VLUHR, bij besluit de lijst vast van de opleidingen waarvoor deelname aan een niet-bindende toelatingsproef een voorwaarde voor inschrijving is.

De hogescholen en universiteiten nemen de bijkomende inschrijvingsvoorwaarde tot het afleggen van een verplichte, niet-bindende toelatingsproef, de modaliteiten waarbinnen dat moet gebeuren, de mogelijke afwijkingen op de verplichte deelname, en, in voorkomend geval, een remediëring die wordt opgelegd in het onderwijs- en examenreglement.".

Art. 20.Aan artikel II.190, § 2, eerste lid, van dezelfde codex worden de volgende zinnen toegevoegd: "Een instelling kan in het studiegebied Geneeskunde daarenboven het aantal inschrijvingen voor een master-na-masteropleiding, rekening houdend met de resultaten van het bekwaamheidsonderzoek, kwantitatief beperken in relatie tot de beschikbare opleidingscapaciteit, waarbij steeds wordt gewerkt op basis van objectieve parameters. Het instellingsbestuur legt de bijkomende inschrijvingsvoorwaarden vast in haar onderwijsreglement, conform artikel II.221, § 1, 5°, b).

De beperking van het aantal inschrijvingen in een bepaalde master-na-masteropleiding kan er niet toe leiden dat een student na het behalen van het diploma van master in de geneeskunde geen enkele master-na-masteropleiding in het studiegebied Geneeskunde kan aanvatten.".

Art. 21.In artikel II.201 wordt in § 1 en § 2 het punt 10° geschrapt.

Art. 22.Aan artikel II.221, § 1, van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 21 maart 2014, wordt een punt 20° toegevoegd, dat luidt als volgt: "20° in voorkomend geval: de bijkomende inschrijvingsvoorwaarde tot het afleggen van een verplichte, niet-bindende toelatingsproef als vermeld in artikel II.188/1, de modaliteiten waarbinnen dat moet gebeuren, de mogelijke afwijkingen op de verplichte deelname, en, in voorkomend geval de remediëring die wordt opgelegd.".

Art. 23.In artikel II.246, § 1, van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 19 juni 2015, wordt voor punt 1°, dat punt 1° /1 wordt, een nieuw punt 1° ingevoegd, dat luidt als volgt: "1° als een student de cesuur voor de proef niet behaalt als vermeld in artikel 188/1, tweede lid, of niet aan de voorwaarde tot verplichte deelname aan die proef heeft voldaan, kan de instelling een remediëring opleggen;".

Art. 24.In artikel II.285 van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 21 maart 2014, worden in het derde lid de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in de eerste zin worden de woorden "door de stuurgroep Databank Hoger Onderwijs" vervangen door de woorden "door de Vlaamse overheid en de instellingen in het gestructureerd overleg";2° in de laatste zin wordt het woord "stuurgroep" vervangen door de woorden "Vlaamse overheid en de instellingen in het gestructureerd overleg".

Art. 25.In artikel II.294, § 1, van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 17 juni 2016, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt: "De beroepen tegen een beslissing als vermeld in artikel I.3, 69°, h), worden bij de Raad ingesteld binnen een vervaltermijn van dertig dagen, die ingaat de dag na de dag van de kennisgeving van de definitieve beslissing van het krachtens het decreet bevoegde orgaan.".

Art. 26.Artikel II.298 van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 21 maart 2014, wordt vervangen door wat volgt: "Art. II.298. § 1. Het administratief dossier dat door het bestuur uiterlijk samen met de antwoordnota aan de Raad en aan de verzoekende partij wordt bezorgd, bevat ten minste de volgende stukken: 1° een afschrift van de bestreden studievoortgangsbeslissing;2° in voorkomend geval de examenkopij(en) van of het stagerapport van de verzoeker, of het verslag van het bekwaamheidsonderzoek met het oog op de verwerving van een bewijs van bekwaamheid; 3° het dossier dat samengesteld is naar aanleiding van het intern beroep, vermeld in artikel II.283, eerste lid, met inbegrip van het verzoekschrift op intern beroep; 4° de door het bestuur vastgelegde reglementaire bepalingen die op de bestreden beslissing van toepassing waren, waaronder in elk geval het onderwijs- en examenreglement en in voorkomend geval andere teksten met reglementaire strekking zoals de ECTS-fiche, het stagereglement, de studiegids en het vademecum. De stukken worden door het bestuur gebundeld en op een inventaris ingeschreven. § 2. Als er gewichtige, bepaalde en met elkaar overeenstemmende vermoedens bestaan dat een partij of een derde een stuk onder zich heeft dat het bewijs inhoudt van een ter zake dienend feit, kan de rechter bevelen dat het stuk of een eensluidend verklaard afschrift ervan bij het dossier van de rechtspleging wordt gevoegd.

De voorzitter beslist ter zake bij beschikking. De beschikking vermeldt de identiteit van de partij of de derde die het stuk moet overleggen en de wijze waarop en de termijn waarbinnen dat moet gebeuren. De beschikking wordt via het meest gerede communicatiemiddel verzonden aan de partijen en bij aangetekend schrijven aan een derde. § 3. Als het verzoek een aanpassing van het leerkrediet betreft, kan de Raad bij de betrokken instellingen van het hoger onderwijs informatie opvragen met het oog op de verificatie van de voorgelegde feiten.".

Art. 27.Artikel II.300 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt: "Art. II.300. Het dossier van de rechtspleging kan door de partijen en/of hun raadsman worden geraadpleegd op het secretariaat van de Raad. Ze nemen daartoe vooraf contact op met de secretaris.".

Art. 28.Artikel II.301 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt: "Art. II.301. Na registratie van het verzoekschrift betekent de secretaris via het meest gerede communicatiemiddel aan de partijen: 1° een procedurekalender;2° de datum, het uur en de plaats van de zitting van de Raad;3° de samenstelling van de Raad. De betekening gaat, wat de verwerende partij betreft, vergezeld van een kopie van het verzoekschrift.".

Art. 29.Artikel II.302 van dezelfde codex, gewijzigd bij decreet van 17 juni 2016, wordt vervangen door wat volgt: "Art. II.302. § 1. De procedurekalender, vermeld in artikel II.301, eerste lid, 1°, stelt de termijn vast waarbinnen: 1° het bestuur in staat wordt gesteld een antwoordnota en het administratief dossier aan de Raad en aan de verzoeker voor te leggen;2° de verzoeker in staat wordt gesteld een wederantwoordnota aan de Raad en aan het bestuur voor te leggen. De termijn, vermeld in het eerste lid, bedraagt voor elke partij ten minste 96 uur. § 2. De antwoordnota en de wederantwoordnota worden aan de Raad en aan de tegenpartij bezorgd via het meest gerede communicatiemiddel.

Een buiten de gestelde termijn aan de Raad bezorgde antwoordnota of wederantwoordnota wordt uit de verdere procedure geweerd.".

Art. 30.In artikel II.303, § 2, van dezelfde codex worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° punt 2° wordt vervangen door wat volgt: "2° de hoedanigheid van lid van een rechtspersoon als vermeld in artikel 24, § 4, van de Grondwet, verantwoordelijk voor de universiteit of de hogeschool waaraan de kwestieuze beslissing werd genomen, of van een personeelslid van die universiteit of hogeschool;"; 2° er wordt een punt 3° toegevoegd, dat luidt als volgt: "3° de hoedanigheid, vermeld in punt 2°, hebben gehad in een periode van drie jaar die aan het ingestelde beroep voorafgaat.".

Art. 31.In artikel II.307 van dezelfde codex wordt het vierde lid vervangen door wat volgt: "De uitspraak van de Raad wordt met een aangetekende zending aan de partijen bezorgd.".

Art. 32.In artikel III.116, 3°, van dezelfde codex worden tussen de woorden "raad van bestuur" en de woorden "van de betrokken instelling" de woorden "of de algemene raad" ingevoegd.

Art. 33.In artikel IV.90 van dezelfde codex wordt het eerste lid vervangen door wat volgt: "De Vlaamse Regering organiseert een databank die gegevens verzamelt en ter beschikking stelt over de instellingen, opleidingen en studenten die onder de toepassing van deze codificatie vallen, hierna de Databank Hoger Onderwijs te noemen. Dat gebeurt conform de regelgeving over de elektronische verwerking van persoonsgegevens. De databank is gericht op het verzamelen en verwerken van gegevens, of het coördineren van gegevensstromen, met de volgende doelstellingen: 1° het onderwijsaanbod in de Vlaamse Gemeenschap opvolgen;2° de inschrijvingsgegevens, de studievoortgangsgegevens en de studiebewijzen van studenten registreren;3° studieloopbanen opvolgen;4° het leerkrediet van studenten opvolgen;5° de financiering krachtens deze codificatie implementeren;6° statistisch materiaal verzamelen;7° het overheidsbeleid voorbereiden, monitoren en evalueren;8° het inschrijvingsproces bij de instellingen hoger onderwijs ondersteunen; 9° het kwaliteitszorgstelsel ondersteunen.".

Art. 34.In artikel IV.91 van dezelfde codex worden paragraaf 1 en 2 vervangen door wat volgt: " § 1. De bevoegde dienst van de Vlaamse overheid staat in voor de verzameling en het beheer van de gegevens, vermeld in artikel IV.90, en doet dat in nauw partnerschap met de hogeronderwijsinstellingen en hun koepelorganisaties. Daartoe wordt gestructureerd overleg georganiseerd.

Een stuurgroep kan worden opgericht die paritair samengesteld is uit gemandateerde vertegenwoordigers van de overheid en van de hogeronderwijsinstellingen. De Vlaamse Regering benoemt de leden van de stuurgroep, die zijn voorgedragen door de VLUHR en het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. De stuurgroep kan actief zijn rond het verzamelen en beheren van de data, de kwaliteit van de processen van de dataverzameling aan de instellingen en bij de overheid en het begeleiden van de financieringsberekening op basis van die data. § 2. De stuurgroep, vermeld in paragraaf 1, stelt een huishoudelijk reglement op.".

Art. 35.Artikel IV.92 van dezelfde codex wordt opgeheven.

Art. 36.In artikel IV.93 van dezelfde codex wordt in het tweede lid de zinsnede "De stuurgroep vermeld in artikel IV.91 stelt" vervangen door de zinsnede "In het gestructureerd overleg, vermeld in artikel IV.91, stellen de Vlaamse overheid en de instellingen samen". HOOFDSTUK 3. - Wijziging van het decreet van 2 april 2004

Art. 37.Artikel 4, § 1, 2°, van het decreet van 2 april 2004 houdende goedkeuring en uitvoering van het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Vlaamse Gemeenschap van België inzake de accreditatie van opleidingen binnen het Nederlandse en het Vlaamse hoger onderwijs, ondertekend te Den Haag op 3 september 2003 wordt vervangen door wat volgt: "2° het tarief voor de toets nieuwe opleiding bedraagt per opleiding ten hoogste 20.000 euro.". HOOFDSTUK 4. - Inwerkingtreding

Art. 38.Dit decreet treedt in werking op 1 januari 2018, met uitzondering van artikel 12, artikel 13 en artikel 17, die in werking treden op 1 oktober 2018.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 8 december 2017.

De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Onderwijs, H. CREVITS _______ Nota (1) Zitting 2017-2018 Stukken: - Ontwerp van decreet : 1300 - Nr.1.

Verslag : 1300 - Nr. 2.

Tekst aangenomen door de plenaire vergadering : 1300 - Nr. 3.

Handelingen - Bespreking en aanneming: Vergadering van 29 november 2017.

^