Etaamb.openjustice.be
Decreet van 08 februari 2001
gepubliceerd op 22 februari 2001

Decreet tot vaststelling van de initiële opleiding van de geaggregeerden voor het hoger secundair onderwijs

bron
ministerie van de franse gemeenschap
numac
2001029120
pub.
22/02/2001
prom.
08/02/2001
ELI
eli/decreet/2001/02/08/2001029120/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

8 FEBRUARI 2001. - Decreet tot vaststelling van de initiële opleiding van de geaggregeerden voor het hoger secundair onderwijs (1)


De Raad van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen wat volgt : HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Dit decreet is van toepassing op de universitaire instellingen en hogescholen met een economische categorie bestaande uit studies van het lange type, ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, die de opleiding van aggregaat voor het hoger secundair onderwijs organiseren.

Art. 2.Alle bekwaamheidsbewijzen en ambten die vermeld staan in de tekst van onderhavig decreet zijn sekseneutraal. HOOFDSTUK II. - De vaardigheden van de leerkrachten

Art. 3.In verwijzing naar het decreet van 24 juli dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren, streven de Franse Gemeenschap alsmede iedere inrichtende macht ernaar om, tijdens de opleiding van de geaggregeerden hoger secundair onderwijs, bij iedere student de volgende dertien vaardigheden te ontwikkelen : 1. Kennis vergaren in menswetenschappen voor een correcte interpretatie van reële situaties in en buiten de klas en voor een betere aanpassing aan de schoolbezoekers;2. Met de instelling, collega's en ouders van leerlingen een doeltreffende samenwerkingsrelatie opbouwen;3. Op de hoogte zijn van zijn rol binnen de school en zijn beroep uitoefenen zoals bepaald in de wettelijke referentieteksten;4. Disciplinaire en interdisciplinaire kennis bezitten voor een verantwoord pedagogisch onderricht;5. De kunst van het onderwijzen onder de knie hebben als leidraad bij het onderricht;6. Blijk geven van een uitgebreide algemene cultuur teneinde de interesse bij de leerlingen voor het cultuurgebeuren aan te wakkeren;7. Relationele vaardigheden uitbouwen die nodig zijn voor de uitoefening van het beroep;8. Goed inschatten welke belang de ethiek heeft bij het dagelijks onderricht;9. Werken in teamverband binnen de school;10. Onderwijsmethoden uitdokteren, deze toetsen, evalueren en in overeenstemming brengen met de voorschriften;11. Een kritische en autonome houding aannemen ten overstaan van de wetenschappelijke kennis van vroeger en deze van morgen;12. Leersituaties plannen, ten uitvoer brengen en evalueren;13. Bezinnen over het onderricht en zich blijven bijscholen. HOOFDSTUK III. - De hoofdlijnen en de inhoud van de opleiding

Art. 4.De cursussen, onlosmakelijk met elkaar verbonden en complementair, die nodig zijn om deze vaardigheden te ontplooien, bestaan uit volgende vier gelijkwaardige hoofdlijnen : 1. het verwerven van socioculturele kennis (minstens 30 uren);2. het verwerven van pedagogische kennis voorzien van het zich eigen maken van een wetenschappelijk en onderzoeksgerichte ingesteldheid (minstens 60 uren);3. het verwerven van socio-affectieve en relationele kennis (minstens 30 uren);4. de know-how (minstens 90 uren). De beheersing van de onderwijstaal wordt geëvalueerd in de schriftelijke en mondelinge werken van de studenten. Deze kennis wordt doorheen de hele opleiding getoetst.

Art. 5.Het opleidingsprogramma van alle studenten die zijn ingeschreven voor de studies aggregaat hoger secundair onderwijs bestaat uit de vier hoofdlijnen als bedoeld in artikel 3 van onderhavig decreet.

De opleiding omvat 300 uren. Zeventig procent van dit lesvolume is gemeenschappelijk voor alle aggregaties. Artikel 3 bepaalt de gemeenschappelijke opleidingsdomeinen en hun lesvolume.

Dertig procent van het opleidingsvolume wordt door de instellingen die de aggregatieopleiding verstrekken, gewijd aan onderwijsactiviteiten die zij geheel vrij invullen.

Art. 6.De socioculturele kennis omvat volgende gebieden : 1. de sociologie van de opvoeding;2. de analyse van de schoolinstelling en haar actoren;3. een theoretische benadering van de culturele verscheidenheid.

Art. 7.De pedagogische kennis die is voorzien van een wetenschappelijk en onderzoeksgerichte ingesteldheid bestaat uit twee onderdelen : 1. De didactische transpositie omvat de kennisleer van de discipline, de didactiek van de discipline, het onderzoek naar didactiek van de discipline, de interdisciplinaire benadering, de kennis en pedagogische aanpak van de media en de communicatie- en informatietechnologieën.2. De geïntegreerde pedagogische vorming verdiept zich in de evaluatie van de kennis, de onderwijs- en leerprocessen, de kritische studie van de grote pedagogische stromingen en van het onderzoek naar de opvoeding. De pedagogische, didactische en interdisciplinaire inhoud wordt uiteengezet met als doel de studenten zodanig op te leiden dat ze voldoen aan de vereisten van de bekwaamheidsniveaus, de eindtermen en de opleidingsprofielen die overeenstemmen met de niveaus van de toekomstige leerlingen en dat ze zich hieraan voortdurend aanpassen.

Art. 8.De socio-affectieve en relationele vaardigheden omvatten : 1. de benadering van de student en van het schoolleven;2. het leiden van groepen in en rond de klas;3. de studie van de interpersoonlijke relaties in schoolverband.

Art. 9.§ 1. De know-how berust op de samenhang tussen theorie en praktijk. Deze know-how wordt aangeleerd via stages in het dagelijkse leven en seminaries waar de praktijk wordt geanalyseerd. § 2. De seminaries voor praktijkanalyse bieden aan de studenten een waaier aan activiteiten die vaardigheden en een professionele houding doen ontstaan en bezinning hieromtrent losweken.

Hierdoor kunnen de studenten met de verschillende onderdelen van het beroep experimenteren, deze observeren en analyseren. Ook hun persoonlijke identiteit wordt er geleidelijk aan door ontwikkeld en hun latere vervolmaking gepland. § 3. De stages in het dagelijkse leven omvatten : 1. de actieve observatiestages, met begeleiding door een vaste leerkracht, onderwijsactiviteiten en andere activiteiten die plaatshebben in een schoolinrichting;2. de onderwijsstages waarbij de studenten gaandeweg geheel verantwoordelijk zijn voor het onderricht;3. de stages met schoolactiviteiten buiten de lesuren waar de studenten daadwerkelijk betrokken worden bij niet-didactische activiteiten en verband houden met de werking van de inrichting en met de relaties tussen de verschillende actoren onderling. § 4. De studenten lopen een deel van hun stages in groepjes van minimum twee personen in dezelfde inrichting. De stages verenigen, in de mate van het mogelijke, de aggregatiestudenten en de studenten van de pedagogische departementen van de hogescholen die binnen dezelfde inrichting actief zijn. § 5. Voor de aggregatiestudenten die een functie uitoefenen in het hoger secundair onderwijs kunnen de geleverde prestaties voor deze functie gelijkgesteld worden met onderwijsstages en schoolactiviteitenstages voor zover deze werden geëvalueerd volgens de regels die ook op de andere studenten van toepassing zijn. Deze studenten worden vrijgesteld van de observatiestages.

Art. 10.Een informatiemodule over het bijzonder onderwijs en een informatiemodule over het onderwijs voor sociale promotie kunnen worden georganiseerd in het raam van de vrije uren als bedoeld in het derde lid van artikel 4.

De eerste module bestaat uit een voorlichting over de organisatie en de werking van het bijzonder onderwijs en de pedagogische beginselen die zijn aangepast aan de leerlingen die dit onderwijs volgen. De tweede module bestaat uit een voorlichting over de organisatie en de werking van het onderwijs voor sociale promotie en de pedagogische beginselen die zijn aangepast aan de volwassenen.

De studenten die zich inschrijven voor één van deze modules lopen een deel van hun stages in het overeenstemmend onderwijs. HOOFDSTUK IV. - De organisatie van het onderwijs

Art. 11.De directies van de universitaire instellingen en van de hogescholen kunnen een versnelde aggregatieopleiding organiseren, die plaats heeft tussen de aanvang van het academisch jaar en 31 december van hetzelfde kalenderjaar.

De invoering van deze opleiding is gekoppeld aan een toestand van schrijnend personeelstekort dat door de Regering wordt vastgesteld.

De Regering organiseert deze versnelde aggregatieopleiding alsmede de uitvoeringswijzen en dit na het advies te hebben ingewonnen van de betrokken instellingen.

De versnelde aggregateopleiding wordt ingericht in naleving van artikelen 2 tot 9 van onderhavig decreet.

Art. 12.De samenwerking die de universitaire instellingen die de aggregatie organiseren op het getouw zetten met andere universitaire instellingen om de opleiding te verzekeren van de toekomstige geaggregeerden, overeenkomstig artikel 9 van voornoemd decreet van 5 september 1994, leiden tot de opmaak van uitdrukkelijke samenwerkingsakkoorden tussen deze instellingen, die door de Regering worden erkend.

De samenwerking die de universitaire instellingen die de aggregatie organiseren op het getouw zetten met hogescholen om de opleiding te verzekeren van de toekomstige geaggregeerden, overeenkomstig artikel 20 van voornoemd decreet van 5 september 1994, leiden tot de opmaak van uitdrukkelijke samenwerkingsakkoorden tussen deze instellingen, die door de Regering worden erkend.

De samenwerking die de economische categorieën van de hogescholen op het getouw zetten met universitaire instellingen of hogescholen om de opleiding te verzekeren van de toekomstige geaggregeerden, overeenkomstig artikelen 30 en 92 van voornoemd decreet van 5 augustus 1995, leiden tot de opmaak van uitdrukkelijke samenwerkingsakkoorden tussen deze instellingen, die door de Regering worden erkend. HOOFDSTUK V. - De omkadering van knowhow-activiteiten

Art. 13.§ 1. De stagedoende studenten worden minstens drie maal tijdens hun stages gesuperviseerd onder de verantwoordelijkheid van de leerkrachten van de instellingen die de aggregatie organiseren. § 2. Personeelsleden uit het secundair onderwijs staan de leerkrachten van de universitaire instellingen en hogescholen bij in hun begeleiding van de praktijkactiviteiten, met name de stages en de seminaries waar de praktijk wordt geanalyseerd.

Deze worden erkend als stagemeesters door de instelling die de aggregatie organiseert, in het raam van samenwerkingsverdragen of akkoorden die zijn opgesteld tussen de universitaire instellingen of de hogescholen en de inrichtingen van het secundair onderwijs waar de studenten hun stages lopen. Deze akkooren en verdragen specifiëren de aard van de door hun beide partners geleverde diensten. § 3. De stagemeesters onthalen de stagiairs in hun klas of instelling voor de observatiestages. Zij staan in voor de pedagogische begeleiding van de stagiairs tijdens de onderwijs- en schoolactiviteitenstages. Zij werken samen met de leerkrachten van de aggregatie op het vlak van de begeleiding en de evaluatie van de stagiairs. Zij kunnen, in samenwerking met de leerkrachten uit de aggregatie, deelnemen aan de praktijkanalyseseminaries.

Er wordt een vergoeding toegekend aan de personeelsleden van de inrichtingen van het secundair onderwijs die optreden als stagemeesters tijdens de pedagogische opleiding van de toekomstige leerkrachten. § 4. De aanwervingscriteria en de hoofdlijnen inzake de vergoeding van de stagemeesters worden door de Regering bepaald. § 5. Indien zij dit wensen, kunnen de directies van de instellingen die de aggregatiestudies organiseren coördinatoren selecteren en in dienst nemen bij het academisch en wetenschappelijk lerarenkorps of bij de stagemeesters waarmee zij samenwerken en onder de voorwaarden die deze vaststellen. § 6. De instellingen die de aggregatiestudie organiseren, sluiten akkoorden en verdragen met de inrichtingen van het secundair onderwijs voor de organisatie van de stages van de studenten. Hieruit vloeien uitdrukkelijke samenwerkingsakkoorden voort tussen de instellingen onderling.

De instellingen zorgen voor een zo groot mogelijke diversificatie onder hun partners, zodat de stagedoende studenten in zo veel mogelijke verschillende beroepssituaties terechtkomen. HOOFDSTUK VI. - Bijkomende, wijzigings-, opheffings- en slotbepalingen

Art. 14.Op het einde van hun studies leggen de nieuwe geaggregeerden voor het hoger secundair onderwijs in het openbaar, tijdens een plechtigheid die wordt georganiseerd in de universitaire instelling of in de hogeschool, de Eed van Socrates af volgens dewelke zij zich ertoe verbinden zich geheel in te zetten voor de opvoeding van al hun leerlingen. De vermelding van deze verbintenis wordt op hun diploma aangebracht.

Art. 15.Een specifieke omkadering bij de aanvang van de loopbaan zal door de Regering, binnen een termijn die zij vaststelt, bestudeerd alsook ingevoerd worden en deze zal aangepast zijn aan de noden van de jonge geaggregeerden, dus rekening houdend met de beperkingen inzake de werking van het onderwijssysteem in de Franse Gemeenschap.

Art. 16.Artikel 1, III, a), 6°, van de wet van 11 september 1933 op de bescherming van de bekwaamheidsbewijzen van het hoger onderwijs, ingevoegd door de wet van 9 april 1965, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 6° van geaggregeerde hoger secundair onderwijs uitgereikt in het hoger economisch onderwijs van het lange type, diegenen die het diploma van deze graad behaald hebben overeenkomstig de wet of het decreet ».

Art. 17.In 4° van artikel 1bis in de wet op de toekenning van de academische graden en het op 31 december 1949 gecoördineerd programma van universitaire examens, wordt een lid gevoegd, luidend als volgt : « De universitaire autoriteiten kunnen de studenten die zich inschrijven voor een versnelde opleiding aggregaat hoger secundair onderwijs een studieduurvermindering verlenen voor de aggregatie hoger secundair onderwijs, zoals bepaald in het eerste lid van hetzelfde artikel en onder de voorwaarden die de Regering bepaalt. »

Art. 18.In naleving van artikel 8 van het decreet van 5 september 1994 betreffende het stelsel van de universitaire studies en graden, organiseren de universitaire instellingen bedoeld in artikel 1 de aggregaties die overeenstemmen met de studies die zij mogen organiseren en waarvoor zij de academische graden van de tweede cyclus mogen uitreiken.

Art. 19.In naleving van artikel 22, § 3, van het decreet van 5 augustus 1995 houdende de algemene organisatie van het hoger onderwijs in hogescholen, organiseren de hogescholen bedoeld in artikel 1 de aggregaties die overeenstemmen met de studies van het economisch hoger onderwijs van het lange type die zij mogen organiseren en waarvoor zij de academische graden van de tweede cyclus mogen uitreiken.

Art. 20.In het voormeld decreet van 5 september 1994 wordt een artikel 25bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 25bis.De universitaire autoriteiten kunnen de studenten die zich inschrijven voor een versnelde opleiding aggregaat hoger secundair onderwijs een studieduurvermindering verlenen voor de aggregatie hoger secundair onderwijs, zoals bepaald in artikelen 19 en 23 van onderhavig decreet onder de voorwaarden die de Regering bepaalt. »

Art. 21.Artikel 21bis van voormeld decreet van 5 augustus 1995 wordt aangevuld door toevoeging van een derde lid, luidend als volgt : « In afwijking van het eerste lid omvatten de studies die leiden tot de graad van geaggregeerde hoger secundair onderwijs ingericht in het economisch hoger onderwijs van het lange type, onderwijsactiviteiten waarvan het aantal uren wordt bepaald overeenkomstig artikel 4 van het decreet van 30 januari 2001 tot vaststelling van de initiële opleiding van de geaggregeerden hoger secundair onderwijs. »

Art. 22.In voormeld decreet van 5 augustus 1995 wordt een artikel 35bis gevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 35bis.De autoriteiten van de hogescholen kunnen de studenten die zich inschrijven voor een versnelde opleiding aggregaat hoger secundair onderwijs een studieduurvermindering verlenen voor de aggregatie hoger secundair onderwijs, zoals bepaald in artikel 29 van onderhavig decreet en onder de voorwaarden die de Regering bepaalt. »

Art. 23.In artikel 15 van het decreet van 9 september 1996 betreffende de financiering van de hogescholen die zijn ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, gewijzigd door het decreet van 30 juni 1998, wordt een 8° ingevoegd, luidend als volgt : 8° Groep H : de studies voor de pedagogische vorming van de toekomstige leerkrachten die wordt georganiseerd in het onderwijs van het lange type van de categorie bedoeld in artikel 12, 3°, van dit decreet. »

Art. 24.In artikel 16 van hetzelfe decreet, gewijzigd door het decreet van 31 mei 1999 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1. In 1°, wordt een punt h) toegevoegd, luidend als volgt : h) Groep H : 0,5 punt »;2. Er wordt een 4° toegevoegd, luidend als volgt : « 4° De studenten die behoren tot Groep H en die in aanmerking worden genomen voor de financiering zijn diegenen die de aggregatie hoger secundair onderwijs behaald hebben tijdens het academiejaar dat het betrokken begrotingsjaar voorafgaat.»

Art. 25.Het decreet van 2 december 1982 betreffende de initiële opleiding van de leerkrachten wordt opgeheven.

Art. 26.Dit decreet treedt in werking op 1 september 2001.

Verkondigen dit decreet, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad moet verschijnen.

Gedaan te Brussel, op 8 februari 2001.

De Minister-President, belast met Internationale Betrekkingen, H. HASQUIN De Minister van Cultuur, Begroting, Openbaar Ambt, Jeugdzaken en Sport, R. DEMOTTE De Minister van Kinderwelzijn, belast met Lager Onderwijs, het onthaal en de opdrachten aan ONE, J.-M NOLLET De Minister van Secundair en Bijzonder Onderwijs, P. HAZETTE De Minister van Hoger Onderwijs, Onderwijs voor Sociale Promotie en Wetenschappelijk Onderzoek, Mevr. F. DUPUIS De Minister van Kunsten en Letteren en van de Audiovisuele Sector, R. MILLER De Minister van Jeugd- en Gezondheidszorg, Mevr. N. MARECHAL. _______ Nota (1) Zitting 2000-2001. Documenten van de Raad. - Ontwerpdecreet, nr. 137-1. - Amendementen in de commissie, nr. 137-2. - Verslag, nr. 137-3. - Amendementen in de zitting, nr. 137-4.

Integraal verslag. - Bespreking en aanneming. Zitting van 30 januari 2001.

^