Etaamb.openjustice.be
Decreet van 08 maart 2007
gepubliceerd op 05 juni 2007

Decreet betreffende de algemene inspectiedienst, de dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, de cellen voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs en betreffende het statuut van de personeelsleden van de algemene inspectiedienst en van de pedagogische adviseurs

bron
ministerie van de franse gemeenschap
numac
2007029052
pub.
05/06/2007
prom.
08/03/2007
ELI
eli/decreet/2007/03/08/2007029052/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

8 MAART 2007. - Decreet betreffende de algemene inspectiedienst, de dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, de cellen voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs en betreffende het statuut van de personeelsleden van de algemene inspectiedienst en van de pedagogische adviseurs (1)


Het Parlement van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL I. - De algemene inspectiedienst, de dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, de cellen voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.§ 1. Deze titel is van toepassing op het basisonderwijs, het kleuteronderwijs, het lager onderwijs, het secundair onderwijs, het onderwijs voor sociale promotie, het kunstonderwijs en het afstandsonderwijs, die door de Franse Gemeenschap worden georganiseerd of gesubsidieerd.

Hij is eveneens van toepassing op de door de Franse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra.

Hij is niet van toepassing op de cursussen godsdienst. De inspecteurs voor de cursussen godsdienst ressorteren echter onder het gezag van de coördinerende inspecteur-generaal. § 2. Voor de toepassing van dit decreet, dient te worden verstaan onder : 1° « de sturingscommissie », de sturingscommissie opgericht bij het decreet van 27 maart 2002 betreffende de sturing van het onderwijssysteem van de Franse Gemeenschap;2° « het decreet van 24 juli 1997 », het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren;3° het « l'institut de la formation en cours de carrière » (instituut voor opleidingen tijdens de loopbaan), het instituut opgericht bij het decreet van 11 juli 2002 betreffende de opleiding tijdens de loopbaan in het gespecialiseerd onderwijs, het gewoon secundair onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra en tot oprichting van een instituut voor opleidingen tijdens de loopbaan;4° « zones », de zones, zoals bepaald, voor het basisonderwijs, in artikel 1, 8°, van het decreet van 14 maart 1995 tot bevordering van het welslagen in de basisscholen, en, voor het secundair onderwijs, in artikel 1 van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 15 maart 1993 tot vaststelling van de verplichtingen tot overleg tussen gelijkaardige inrichtingen in het secundair onderwijs met volledig leerplan;5° « onderwijsinrichtingen », de onderwijsinrichtingen alsook de psycho-medisch-sociale centra.Voor de toepassing van de bepalingen betreffende de inspectie in het afstandsonderwijs, worden de onderwijsinrichtingen geacht tot het afstandsonderwijs te behoren.

Art. 2.Het gebruik in dit decreet van de mannelijke namen voor de verschillende titels en ambten is gemeenslachtig met het oog op een betere leesbaarheid van de tekst, niettegenstaande de bepalingen van het decreet van 21 juni 1993 betreffende de vervrouwelijking van de namen van beroep, ambt, graad of titel.

Art. 3.Bij de Regering wordt een algemene inspectiedienst opgericht, die onder leiding van een coördinerende inspecteur-generaal staat.

Die algemene inspectiedienst bestaat uit de volgende diensten : 1° een inspectiedienst voor het gewoon basisonderwijs, onder leiding van een inspecteur-generaal, bijgestaan door drie inspecteurs belast met de coördinatie van de inspectie op het niveau van het gewoon basisonderwijs;2° een inspectiedienst voor het gewoon secundair onderwijs, onder leiding van een inspecteur-generaal, bijgestaan door drie inspecteurs belast met de coördinatie van de inspectie op het gebied van het gewoon secundair onderwijs;3° een inspectiedienst voor het gespecialiseerd onderwijs, onder leiding van een inspecteur belast met de coördinatie van de inspectie op het niveau van het gespecialiseerd onderwijs;4° een inspectiedienst voor het onderwijs voor sociale promotie, onder leiding van een inspecteur belast met de coördinatie van de inspectie op het niveau van het onderwijs voor sociale promotie;5° een inspectiedienst voor het afstandsonderwijs, onder leiding van een inspecteur belast met de coördinatie van de inspectie op het niveau van het afstandsonderwijs;6° een inspectiedienst voor het kunstonderwijs, onder leiding van een inspecteur belast met de coördinatie van de inspectie op het niveau van het kunstonderwijs;7° een inspectiedienst voor de psycho-medisch-sociale centra, onder leiding van een inspecteur belast met de coördinatie van de inspectie op het niveau van de psycho-medisch-sociale centra. De algemene inspectiedienst beschikt over een administratieve cel waarvan de samenstelling door de Regering wordt vastgesteld.

Art. 4.§ 1. Bij de Regering wordt een dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding voor het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs opgericht, hierna « de dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding » genoemd, gecoördineerd door de door de Regering aangestelde ambtenaar-generaal. § 2. Elk vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan van de inrichtende machten erkend overeenkomstig artikel 5bis van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, hierna « vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan » genoemd, beschikt over een cel voor pedagogische raadgeving en begeleiding, die ressorteert onder dat vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan. Elke cel is bevoegd voor de onderwijsinrichtingen waarvan de inrichtende macht aangesloten is bij het betrokken vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan.

De inrichtende machten die niet aangesloten zijn bij een vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan, kunnen, als ze dit aanvragen, de pedagogische steun en begeleiding van de in § 1 bedoelde dienst genieten.

Art. 5.§ 1. Bij de Regering wordt een college voor de inspectie en voor pedagogische raadgeving en begeleiding opgericht, hierna « het college » genoemd. § 2. Het college is samengesteld uit : 1° drie door de Regering aangestelde ambtenaren-generaal, waarvan één het voorzitterschap waarneemt;2° de coördinerende inspecteur-generaal van de algemene inspectiedienst;3° de inspecteurs-generaal en de inspecteurs belast met de coördinatie van de inspectie binnen de diensten bedoeld in artikel 3, tweede lid, 3° tot 7°;4° de ambtenaar-generaal bedoeld in artikel 18, vierde lid en de pedagogische adviseurs die de cellen voor pedagogische raadgeving en begeleiding coördineren. HOOFDSTUK II. - Algemene inspectiedienst

Art. 6.§ 1. De inspectiediensten bedoeld in artikel 3, tweede lid, 1° tot 3°, worden belast met : 1° de evaluatie van en het toezicht op het studieniveau zoals bepaald in de artikelen 20, 31 en 55 van het decreet, met verwijzing naar het referentiesysteem voor de basisvaardigheden, de vereiste kennis en de eindvaardigheden, de opleidingsprofielen, en, wanneer die niet bestaan, met verwijzing naar de door de Regering vastgelegde of goedgekeurde programma's;2° de evaluatie binnen de schoolinrichtingen, inzonderheid : a) van de naleving van de artikelen 6, 8, 10, 12, 13, 15, 16, § 3, 24, 34 en 78 van het decreet van 24 juli 1997;b) van de naleving van de studieprogramma's die door de Regering werden vastgelegd of goedgekeurd overeenkomstig de artikelen 17, 27, 36 en 50 van het decreet van 24 juli 1997;c) van de naleving van de artikelen 2, 8, 27, 45, 46, 48, 50, 51, 54, 55 en 57 van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs;d) van de samenhang van de praktijken, met inbegrip van de evaluatiepraktijken;e) van de overeenstemming van het didactisch materieel en de schooluitrusting met de pedagogische noodwendigheden;f) van de samenhang van de keuzen gedaan inzake opleiding gedurende de loopbaan en van hun overeenstemming met de pedagogische noodwendigheden alsook van de gevolgen van die opleidingen op de pedagogische praktijken;g) van de naleving van de uitvoering van de pedagogische aspecten van de projecten inzake positieve discriminatie bedoeld in de artikelen 8, 9, 10, 11 en 12 van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie;3° de opsporing, binnen de schoolinrichtingen, van eventuele segregatiemechanismen alsook met de steun voor de afschaffing van die mechanismen;4° het verstrekken van raadgevingen en inlichtingen in verband met de constateringen gedaan in het kader van de opdrachten bepaald in de punten 1° tot 3°;5° het verlenen van hun steun voor het opvatten, het afnemen en het corrigeren van de externe evaluaties die niet met een getuigschrift worden bekrachtigd, alsook voor het analyseren en exploiteren van de resultaten op het niveau van de schoolinrichtingen;6° het verlenen van hun steun voor het opvatten, het afnemen en het corrigeren van de gemeenschappelijke externe proef die leidt tot het uitreiken van het basisstudiegetuigschrift op het einde van het lager onderwijs en met het verlenen van hun steun aan de examencommissie voor die proef;7° het verlenen van bijstand aan de sturingscommissie overeenkomstig artikel 4, 4° van het decreet van 27 maart 2002 betreffende de sturing van het onderwijssysteem van de Franse Gemeenschap;8° het verlenen van medewerking tot de netoverschrijdende opleiding gedurende de loopbaan;9° het uitbrengen van een met redenen omkleed advies over de toekenning van de erkenning die bevestigt dat de cursussen in overeenstemming zijn met de schoolboeken, schoolsoftware en pedagogische instrumenten die hun door de sturingscommissie worden voorgelegd,;10° het geven van adviezen en formuleren van voorstellen, op eigen initiatief of op aanvraag van de Regering, over alles wat tot hun bevoegdheid behoort;11° het deelnemen aan werkgroepen, commissies en raden, krachtens de wetten, decreten en verordeningen;12° het medewerken met de pedagogische departementen van de hogescholen in het kader en volgens de door de Regering te bepalen voorwaarden;13° het controleren en evalueren van de naleving van de decreetvoorschriften betreffende de opleiding gedurende de loopbaan betreffende de aspecten waarop ze het toezicht moeten uitoefenen en waarvan ze de evaluatie moeten uitvoeren krachtens de wetgeving;14° het medewerken met de Diensten van de Regering in het kader van de controle op de toepassing van de maatregelen betreffende de kosteloosheid zoals bepaald in artikel 100 van het decreet van 24 juli 1997;15° het toezicht op de naleving van neutraliteit, waar die neutraliteit geboden is;16° het toezicht op de naleving van de decreetvoorschriften, voor de opleidingen bedoeld in de artikelen 17, § 2, en 18, § 2, van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs, betreffende de aspecten waarop ze het toezicht moeten uitoefenen krachtens de wetgeving;17° het uitoefenen van alle andere taken die hun worden toevertrouwd door of krachtens de wetten, decreten en verordeningen. In het kader van de opleidingen bedoeld in het eerste lid, 8°, wanneer een inspecteur van één van de inspectiediensten bedoeld in artikel 3, tweede lid, 1° tot 3°, een opleiding gedurende de loopbaan verstrekt, dan kan die, behalve een door de Regering toe te kennen vrijstelling, niet bestemd zijn voor de personeelsleden van een inrichting die hij inspecteert. Wanneer de betrokken inspecteur een opleiding verstrekt, dan mag hij overigens geen controle uitoefenen zoals bedoeld in het eerste lid, 13°. § 2. De opdrachten bedoeld in § 1, eerste lid, 1° tot 5°, worden op aanvullende wijze uitgeoefend. Naar gelang van de behoeften, worden ze door één of meer leden van de algemene inspectiedienst uitgeoefend.

De leden van de algemene inspectiedienst baseren hun evaluatie en hun controle op feiten die inzonderheid werden vastgesteld naar aanleiding van de begeleiding van cursussen en activiteiten, van het onderzoek van werken en documenten van leerlingen, van de resultaten die werden behaald bij de externe evaluaties die niet met getuigschriften worden bekrachtigd, van de ondervraging van leerlingen, van het onderzoek van kwantitatieve gegevens in verband met het aantal leerlingen die zakken, blijven zitten of worden gericht naar andere inrichtingen, en van het onderzoek van de voorbereidingen.

Van die opdrachten wordt een verslag opgemaakt dat de vermelding inhoudt van inzonderheid het tijdschema en het doel/de doelstellingen van de afgelegde bezoeken, de nadere regels voor het inwinnen van inlichtingen, de vastgestelde feiten en het uitgebrachte advies over de kwaliteit en de doeltreffendheid van het verstrekte onderwijs. De coördinerende inspecteur-generaal bepaalt, na advies van de inspecteur-generaal die bevoegd is voor de diensten bedoeld in artikel 3, tweede lid, 1° en 2°, en van de inspecteur belast met de coördinatie van de inspectie voor de dienst bedoeld in artikel 3, tweede lid, 3°, de personen en/of organen aan wie/waaraan dat verslag kan worden overgezonden alsook de nadere regels voor die overzending.

Dat verslag kan betrekking hebben op de vaststellingen gedaan op het niveau van een klas, van een welbepaalde inrichting of van verschillende inrichtingen, geheel of gedeeltelijk.

Over die opdrachten kan eveneens een informatienota worden opgemaakt die, volgens de door de coördinerende inspecteur-generaal nader te bepalen regels, wordt overgezonden aan, naar gelang van het geval, de dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding of de bevoegde cel voor pedagogische raadgeving en begeleiding bedoeld in artikel 4. § 3. Naast de opdrachten bedoeld in de vorige paragrafen, worden de inspectiediensten bedoeld in artikel 3, tweede lid, 1° tot 3°, op aanvraag van het inrichtingshoofd, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, en van de inrichtende macht, in het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs, belast met het beoordelen van de pedagogische vaardigheden van de personeelsleden van zijn/haar opvoedingsteam.

Het inrichtingshoofd of de inrichtende macht die wenst dat de pedagogische vaardigheden van een lid van zijn/haar personeel beoordeeld worden door die diensten, richt zijn/haar aanvraag aan de coördinerende inspecteur-generaal, via de door de Regering aangestelde ambtenaar-generaal.

Het door de bevoegde inspecteur opgestelde verslag wordt langs de hiërarchische weg overgezonden aan de door de Regering aangestelde ambtenaar-generaal die het, naar gelang van het geval, doorzendt naar het inrichtingshoofd en naar de Regering of de betrokken inrichtende macht. Deze laatste legt het voor visum voor aan het personeelslid, dat, in voorkomend geval, er zijn opmerkingen aan toevoegt. Het verslag, samen met de eventuele opmerkingen van het personeelslid, wordt vervolgens doorgezonden aan de bevoegde inspecteur, via de door de Regering aangestelde ambtenaar-generaal.

Het model van het bij deze paragraaf bedoelde verslag wordt door de Regering opgesteld, op de voordracht van de coördinerende inspecteur-generaal. § 4. In het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs, worden de opdrachten bedoeld in de § 1, eerste lid, 1° en 2°, a), b), e), g), en § 3, uitgeoefend in het kader van het toezicht op de voorwaarden voor de toekenning van de subsidies zoals bepaald in artikel 24, § 2, 2°, 2° bis, 2° quater, 3° en 7° van voormelde wet van 29 mei 1959. § 5. De inrichtende macht die geen gevolg wil geven aan een ongunstig verslag dat door een personeelslid van de algemene inspectiedienst wordt opgesteld, moet de redenen voor die beslissing geven binnen de maand die volgt op de datum van ontvangst van dat verslag, via het algemeen bestuur onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

Art. 7.§ 1. De inspectiedienst bedoeld in artikel 3, tweede lid, 4°, wordt belast met : 1° de evaluatie van het studieniveau en het toezicht op het studieniveau met verwijzing naar de pedagogische dossiers en, als deze niet bestaan, naar de programma's die door de Regering worden vastgesteld of goedgekeurd;2° de evaluatie, binnen de schoolinrichtingen, inzonderheid : a) van de naleving van de artikelen 7, 8, 10, 11, 13 en 14 van het decreet van 16 april 1991 houdende organisatie van het onderwijs voor sociale promotie;b) van de naleving van de pedagogische dossiers of van de programma's die door de Regering worden vastgesteld of goedgekeurd overeenkomstig de geldende regeling;c) van de samenhang van de praktijken, met inbegrip van de evaluatiepraktijken;d) van de overeenstemming van het didactisch materiaal en de schooluitrusting met de pedagogische noodwendigheden;e) van de samenhang van de keuzen die werden gemaakt op het vlak van de opleiding gedurende de loopbaan en van hun overeenstemming met de pedagogische noodwendigheden alsook van de uitwerking van die opleidingen op de pedagogische praktijken;f) van de uitvoering van de pedagogische aspecten van de projecten inzake positieve discriminatie bedoeld in artikel 58, § 1, van het voormelde decreet van 30 juni 1998;3° de opsporing, binnen de schoolinrichtingen, van de eventuele segregatiemechanismen, alsook de steun voor de afschaffing van die mechanismen;4° het verstrekken van raadgevingen en inlichtingen in verband met de vaststellingen gedaan in het kader van de opdrachten bepaald in de hierboven vermelde punten 1° tot 3°;5° het verlenen van medewerking voor de opleiding gedurende de loopbaan overeenkomstig het decreet van 30 juni 1998 met betrekking tot de bijscholing van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en het opvoedend hulppersoneel in het onderwijs voor sociale promotie;6° het uitbrengen van adviezen en het formuleren van voorstellen, op eigen initiatief of op aanvraag van de Regering, over alles wat onder hun bevoegdheid valt;7° het deelnemen aan de werkgroepen, commissies en raden, krachtens de wetten, decreten en verordeningen;8° het meewerken met de pedagogische departementen van de hogescholen in het kader en volgens de voorwaarden die door de Regering vast te stellen zijn;9° het toezicht op en de evaluatie van de naleving van de decreetvoorschriften inzake opleiding gedurende de loopbaan betreffende de aspecten waarop ze het toezicht moeten uitoefenen en waarvan ze de evaluatie moeten uitvoeren krachtens de wetgeving;10° het toezicht op de naleving van de neutraliteit, wanneer die neutraliteit geboden is;11° het toezicht op de naleving van de decreetvoorschriften voor de opleidingen bedoeld in de artikelen 17, § 2, en 18, § 2, van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs betreffende de aspecten waarop ze het toezicht moeten uitoefenen krachtens de wetgeving;12° het uitoefenen van alle andere taken die hun door of krachtens wetten, decreten en verordeningen worden toevertrouwd. In het kader van de opleidingen bedoeld in het eerste lid, 5°, wanneer een inspecteur van de inspectiedienst van het onderwijs voor sociale promotie een opleiding gedurende de loopbaan verstrekt, dan kan die, behalve een door de Regering toe te kennen vrijstelling, niet bestemd zijn voor de personeelsleden van een inrichting die hij inspecteert.

Wanneer de betrokken inspecteur een opleiding verstrekt, dan mag hij bovendien geen controle uitoefenen zoals bedoeld in het eerste lid, 9°. § 2. De opdrachten bedoeld in § 1, eerste lid, 1° tot 4°, worden op aanvullende wijze uitgeoefend. Naar gelang van de behoeften, worden ze door één of meer leden van de algemene inspectiedienst uitgeoefend.

Van die opdrachten wordt een verslag opgemaakt. De coördinerende inspecteur-generaal wijst de personen aan wie en/of de organen waaraan dat verslag kan worden overgezonden aan en bepaalt de nadere regels voor die overzending.

Dat verslag kan betrekking hebben op de vaststellingen gedaan op het niveau van een klas, een welbepaalde inrichting of verschillende betrokken inrichtingen, geheel of gedeeltelijk. § 3. Naast de opdrachten bedoeld in de vorige paragrafen, wordt de inspectiedienst van het onderwijs voor sociale promotie, op aanvraag van het inrichtingshoofd, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, en van de inrichtende macht, in het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs, belast met het beoordelen van de pedagogische vaardigheden van de personeelsleden van zijn/haar opvoedingsteam.

Het inrichtingshoofd of de inrichtende macht die wenst dat de pedagogische vaardigheden van een lid van zijn/haar personeel beoordeeld worden door die inspectiedienst, richt zijn/haar aanvraag aan de coördinerende inspecteur-generaal, via de door de Regering aangestelde ambtenaar-generaal.

Het door de bevoegde inspecteur opgestelde verslag wordt langs de hiërarchische weg overgezonden aan de door de Regering aangestelde ambtenaar-generaal, die het, naar gelang van het geval, doorzendt naar het inrichtingshoofd en naar de Regering of de betrokken inrichtende macht. Deze laatste legt het voor visum voor aan het personeelslid, dat, in voorkomend geval, er zijn opmerkingen aan toevoegt. Het verslag, samen met de eventuele opmerkingen van het personeelslid, wordt vervolgens doorgezonden aan de bevoegde inspecteur, via de door de Regering aangestelde ambtenaar-generaal.

Het model van het bij deze paragraaf bedoelde verslag wordt door de Regering opgesteld, op de voordracht van de coördinerende inspecteur-generaal. § 4. In het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs, worden de opdrachten bedoeld in de § 1, eerste lid, 1° en 2°, a), b), e), g), en § 3, uitgeoefend in het kader van het toezicht op de voorwaarden voor de toekenning van de subsidies zoals bepaald in artikel 24, § 2, 2°, 2° bis, 2° quater, 3° en 7° van voormelde wet van 29 mei 1959. § 5. De inrichtende macht die geen gevolg wil geven aan een ongunstig verslag dat door een personeelslid van de algemene inspectiedienst wordt opgesteld, moet de redenen voor die beslissing geven binnen de maand die volgt op de datum van ontvangst van dat verslag, via het algemeen bestuur onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

Art. 8.§ 1. De inspectiedienst bedoeld in artikel 3, tweede lid, 5°, wordt belast met : 1° de evaluatie van het studieniveau en het toezicht op het studieniveau zoals inzonderheid bepaald in de artikelen 20, 31 en 55 van het decreet van 24 juli 1997 met verwijzing naar het referentiesysteem voor de basisvaardigheden, de vereiste kennis en eindvaardigheden en naar de opleidingsprofielen, en, als deze niet bestaan, naar de programma's die door de Regering worden vastgesteld of goedgekeurd;2° de evaluatie, in het afstandsonderwijs, inzonderheid : a) van de naleving van de artikelen 6, 8, 10, 12, 13, 15, 16, § 3, 24, 34 en 78 van het decreet van 24 juli 1997;b) van de naleving van de studieprogramma's die door de Regering worden vastgesteld of goedgekeurd overeenkomstig de artikelen 17, 27, 36 en 50 van het decreet van 24 juli 1997;c) van de samenhang van de praktijken, met inbegrip van de evaluatiepraktijken;d) van de overeenstemming van het didactisch materiaal en de schooluitrusting met de pedagogische noodwendigheden;3° de opsporing, binnen het afstandsonderwijs, van de eventuele segregatiemechanismen, alsook de steun voor de afschaffing van die mechanismen;4° het verstrekken van raadgevingen en inlichtingen in verband met de vaststellingen gedaan in het kader van de opdrachten bepaald in de hierboven vermelde punten 1° tot 3°;5° het uitbrengen van adviezen en het formuleren van voorstellen, op eigen initiatief of op aanvraag van de Regering, over alles wat onder hun bevoegdheid valt;6° het deelnemen aan de werkgroepen, commissies en raden, krachtens de wetten, decreten en verordeningen;7° het meewerken met de pedagogische departementen van de hogescholen in het kader en volgens de voorwaarden die door de Regering vast te stellen zijn;8° het toezicht op de naleving van de neutraliteit, wanneer die neutraliteit geboden is;9° het uitoefenen van alle andere taken die hun door of krachtens wetten, decreten en verordeningen worden toevertrouwd. § 2. De opdrachten bedoeld in § 1, eerste lid, 1° tot 4°, worden op aanvullende wijze uitgeoefend. Naar gelang van de behoeften, worden ze door één of meer leden van de algemene inspectiedienst uitgeoefend.

Van die opdrachten wordt een verslag opgemaakt. De coördinerende inspecteur-generaal wijst de personen aan wie en/of de organen waaraan dat verslag kan worden overgezonden aan en bepaalt de nadere regels voor die overzending. § 3. Naast de opdrachten bedoeld in de vorige paragrafen, wordt de algemene inspectiedienst van het onderwijs, belast met het beoordelen van de pedagogische vaardigheden van de personeelsleden van het afstandsonderwijs.

Art. 9.§ 1. De inspectiedienst bedoeld in artikel 3, tweede lid, 6°, wordt belast met : 1° de evaluatie van het studieniveau en het toezicht op het studieniveau zoals inzonderheid bepaald in : a) de artikelen 31 en 55 van het decreet van 24 juli 1997;b) de artikelen 3 tot 28 van het decreet van 2 juni 1998 houdende organisatie van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap;c) de artikelen 1 tot 6 van het decreet van 17 mei 1999 betreffende het hoger kunstonderwijs en in de artikelen 1 tot 12 en 37 van het decreet van 20 december 2001 tot vaststelling van de regels die specifiek zijn voor het hoger kunstonderwijs georganiseerd in de hogere kunstscholen (organisatie, financiering, omkadering, statuut van het personeel, rechten en plichten van studenten);d) artikel 5 van de wet van 19 juli 1971 betreffende de algemene structuur, en de organisatie van het secundair onderwijs, met verwijzing naar het referentiesysteem voor de basisvaardigheden, de vereiste kennis en de eindvaardigheden, de opleidingsprofielen, en, wanneer die niet bestaan, met verwijzing naar de programma's die door de Regering vastgesteld of goedgekeurd worden;2° de evaluatie, binnen de schoolinrichtingen, inzonderheid : a) van de naleving van de artikelen 6, 8, 10, 15, 16, § 3, 24, 34 en 78 van het decreet van 24 juli 1997, de artikelen 3 en 4 van het voormelde decreet van 2 juni 1998, van artikel 3 van het voormelde decreet van 2 juni 1998, van de artikelen 5 tot 12, 37 en 39 van het voormelde decreet van 20 december 2001;b) van de naleving van de studieprogramma's of van de programma's die door de Regering worden vastgesteld of goedgekeurd overeenkomstig de artikelen 27, 68 en 70 van het decreet van 24 juli 1997, de artikelen 4, 20, 21 en 22 van het voormelde decreet van 2 juni 1998 en van artikel 19 van het voormelde decreet van 17 mei 1999;c) van de samenhang van de praktijken, met inbegrip van de evaluatiepraktijken;d) van de overeenstemming van het didactisch materiaal en de schooluitrusting met de pedagogische noodwendigheden;e) van de samenhang van de keuzen die werden gemaakt op het vlak van de opleiding gedurende de loopbaan en van hun overeenstemming met de pedagogische noodwendigheden alsook van de uitwerking van die opleidingen op de pedagogische praktijken;f) van de uitvoering van de pedagogische aspecten van de projecten inzake positieve discriminatie bedoeld in de artikelen 8, 9, 10, 11 en 12 van het voormelde decreet van 30 juni 1998 alsook in artikel 27 van het decreet van 2 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie;g) van de naleving van de vrije kunstuitdrukking bedoeld in artikel 4, § 3, 1°, b) van het voormelde decreet van 2 juni 1998 en in artikel 3 van het voormelde decreet van 17 mei 1999;3° de opsporing, binnen de schoolinrichtingen, van de eventuele segregatiemechanismen, alsook de steun voor de afschaffing van die mechanismen;4° het verstrekken van raadgevingen en inlichtingen in verband met de vaststellingen gedaan in het kader van de opdrachten bepaald in de hierboven vermelde punten 1° tot 3°;5° het verlenen van zijn steun voor de organisatie van de evaluaties door een externe examencommissie die leidt tot het uitreiken van de getuigschriften en diploma's op het einde van de jaren, cyclussen, niveaus, filières, graden van het kunstonderwijs;6° het verstrekken van adviezen en het formuleren van voorstellen op eigen initiatief of op aanvraag van de Regering, over alles wat onder hun bevoegdheid valt;7° het verlenen van medewerking voor de opleiding gedurende de loopbaan overeenkomstig het decreet van 15 maart 1999 betreffende de opleiding tijdens de loopbaan van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het onderwijzend hulppersoneel van het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap;8° het deelnemen aan de werkgroepen, commissies en raden, krachtens de wetten, decreten en verordeningen;9° het toezicht op en de evaluatie van de naleving van de decreetvoorschriften inzake opleiding gedurende de loopbaan betreffende de aspecten waarop ze het toezicht moeten uitoefenen en waarvan ze de evaluatie moeten uitvoeren krachtens de wetgeving;10° het toezicht op de naleving van de neutraliteit, wanneer die neutraliteit geboden is;11° het toezicht op de naleving van de decreetvoorschriften voor de opleidingen bedoeld in de artikelen 17, § 2, en 18, § 2, van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs betreffende de aspecten waarop ze het toezicht moeten uitoefenen krachtens de wetgeving;12° het uitoefenen van alle andere taken die hun door of krachtens de wetten, decreten en verordeningen worden toevertrouwd. In het kader van de opleidingen bedoeld in het eerste lid, 7°, wanneer een inspecteur van de inspectiedienst van het kunstonderwijs een opleiding gedurende de loopbaan verstrekt, dan kan die, behalve een door de Regering toe te kennen vrijstelling, niet bestemd zijn voor de personeelsleden van een inrichting die hij inspecteert. Wanneer de betrokken inspecteur een opleiding verstrekt, dan mag hij overigens geen controle uitoefenen zoals bedoeld in het eerste lid, 9°. § 2. De opdrachten bedoeld in § 1, eerste lid, 1° tot 4°, worden op aanvullende wijze uitgeoefend. Naar gelang van de behoeften, worden ze door één of meer leden van de algemene inspectiedienst uitgeoefend.

Van die opdrachten wordt een verslag opgemaakt. De coördinerende inspecteur-generaal wijst de personen aan wie en/of de organen waaraan dat verslag kan worden overgezonden aan en bepaalt de nadere regels voor die overzending.

Dat verslag kan betrekking hebben op de vaststellingen gedaan op het niveau van een klas, een cyclus, een optie, een finaliteit, een afdeling, een jaar of een groep jaren van een cursus of een groep cursussen van een welbepaalde inrichting of verschillende betrokken inrichtingen, geheel of gedeeltelijk. § 3. Naast de opdrachten bedoeld in de vorige paragrafen, wordt de algemene inspectiedienst, op aanvraag van het inrichtingshoofd, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, en van de inrichtende macht, in het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs, belast met het beoordelen van de pedagogische vaardigheden van de personeelsleden van zijn/haar opvoedingsteam.

Het inrichtingshoofd of de inrichtende macht die wenst dat de pedagogische vaardigheden van een lid van zijn/haar personeel beoordeeld worden door de algemene inspectiedienst, richt zijn/haar aanvraag aan de coördinerende inspecteur-generaal, via de door de Regering aangestelde ambtenaar-generaal.

Het door de bevoegde inspecteur opgestelde verslag wordt langs de hiërarchische weg overgezonden aan de door de Regering aangestelde ambtenaar-generaal, die het, naar gelang van het geval, doorzendt naar het inrichtingshoofd en naar de Regering of de betrokken inrichtende macht. Deze laatste legt het voor visum voor aan het personeelslid, dat, in voorkomend geval, er zijn opmerkingen aan toevoegt. Het verslag, samen met de eventuele opmerkingen van het personeelslid, wordt vervolgens doorgezonden aan de bevoegde inspecteur, via de door de Regering aangestelde ambtenaar-generaal.

Het model van het bij deze paragraaf bedoelde verslag wordt door de Regering opgesteld, op de voordracht van de coördinerende inspecteur-generaal. § 4. In het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs, worden de opdrachten bedoeld in de § 1, eerste lid, 1° en 2°, a), b), e), en § 3, uitgeoefend in het kader van het toezicht op de voorwaarden voor de toekenning van de subsidies zoals bepaald in artikel 24, § 2, 2°, 2° bis, 2° quater, 3° en 7° van voormelde wet van 29 mei 1959. § 5. De inrichtende macht die geen gevolg wil geven aan een ongunstig verslag dat door een personeelslid van de algemene inspectiedienst wordt opgesteld, moet de redenen voor die beslissing geven binnen de maand die volgt op de datum van ontvangst van dat verslag, via het algemeen bestuur onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

Art. 10.§ 1. De inspectiedienst bedoeld in artikel 3, tweede lid, 7°, wordt belast met : 1° de evaluatie van de uitvoering van de opdrachten die aan de psycho-medisch-sociale centra worden toegewezen;2° het toezicht op de naleving van de wettelijke verplichtingen en de deontologische regels;3° de evaluatie van de samenhang van de keuzen gemaakt inzake de opleiding gedurende de loopbaan en van hun overeenstemming met het ambt dat wordt uitgeoefend door het technisch personeelslid en met het centrumproject;4° de evaluatie van de overeenstemming van de uitrusting met het centrumproject;5° de opsporing, binnen de schoolinrichtingen, van de eventuele segregatiemechanismen, alsook met de steun voor de afschaffing van die mechanismen;6° het verstrekken van raadgevingen en inlichtingen in verband met de vaststellingen gedaan in het kader van de opdrachten bepaald in de hierboven vermelde punten 1° tot 5°;7° het verlenen van medewerking voor de organisatie van de opleiding gedurende de loopbaan op netoverschrijdend niveau;8° het verlenen van erkenningen aan de instellingen die gemachtigd worden tot het uitreiken van het attest voor de toelating in het gespecialiseerd onderwijs;9° het verstrekken van adviezen en het formuleren van voorstellen op eigen initiatief of op aanvraag van de Regering, over alles wat onder hun bevoegdheid valt;10° het deelnemen aan de werkgroepen, commissies en raden, krachtens de wetten, decreten en verordeningen;11° het meewerken met de pedagogische departementen van de hogescholen in het kader en volgens de voorwaarden die door de Regering vast te stellen zijn;12° het toezicht op en de evaluatie van de naleving van de decreetvoorschriften inzake opleiding gedurende de loopbaan betreffende de aspecten waarop ze het toezicht moeten uitoefenen en waarvan ze de evaluatie moeten uitvoeren krachtens de wetgeving;13° het toezicht op de naleving van de neutraliteit, wanneer die neutraliteit geboden is;14° het uitoefenen van alle andere taken die hun door of krachtens de wetten, decreten en verordeningen worden toevertrouwd. In het kader van de opleidingen bedoeld in het eerste lid, 7°, wanneer een inspecteur van de inspectiedienst van de psycho-medisch-sociale centra een opleiding gedurende de loopbaan verstrekt, dan kan die, behalve een door de Regering toe te kennen vrijstelling, niet bestemd zijn voor de technische personeelsleden van een psycho-medisch-sociaal centrum dat hij inspecteert. Wanneer de betrokken inspecteur een opleiding verstrekt, dan mag hij bovendien geen controle uitoefenen zoals bedoeld in het eerste lid, 12°. § 2. De opdrachten bedoeld in § 1, eerste lid, 1° tot 6°, worden op aanvullende wijze uitgeoefend. Naar gelang van de behoeften, worden ze door één of meer leden van de algemene inspectiedienst uitgeoefend.

Van die opdrachten wordt een verslag opgemaakt. De coördinerende inspecteur-generaal wijst de personen aan wie en/of de organen aan wie of waaraan dat verslag kan worden overgezonden aan en bepaalt de nadere regels voor die overzending.

Dat verslag kan betrekking hebben op de vaststellingen gedaan op het niveau van een team, een psycho-medisch-sociaal centrum of van verschillende psycho-medisch-sociale centra, geheel of gedeeltelijk. § 3. Naast de opdrachten bedoeld in de vorige paragrafen, wordt de inspectiedienst voor de psycho-medisch-sociale centra, op aanvraag van de directeur van het centrum, voor de door de Franse Gemeenschap georganiseerde psycho-medisch-sociale centra, en van de inrichtende macht van het centrum, voor de door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra, belast met het beoordelen van de pedagogische vaardigheden van de leden van zijn technisch personeel.

De directeur of de inrichtende macht die wenst dat de beroepsbekwaamheid van een lid van zijn/haar personeel beoordeeld wordt door die dienst, richt zijn/haar aanvraag aan de coördinerende inspecteur-generaal, via de door de Regering aangestelde ambtenaar-generaal.

Het door de bevoegde inspecteur opgestelde verslag wordt langs de hiërarchische weg overgezonden aan de door de Regering aangestelde ambtenaar-generaal die het, naar gelang van het geval, doorzendt naar de directeur en naar de Regering of de betrokken inrichtende macht.

Deze laatste legt het voor visum voor aan het personeelslid, dat, in voorkomend geval, er zijn opmerkingen aan toevoegt. Het verslag, samen met de eventuele opmerkingen van het technisch personeelslid, wordt vervolgens doorgezonden aan de bevoegde inspecteur, via de door de Regering aangestelde ambtenaar-generaal.

Het model van het bij deze paragraaf bedoelde verslag wordt door de Regering opgesteld, op de voordracht van de coördinerende inspecteur-generaal. § 4. In het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs, worden de opdrachten bedoeld in de § 1, eerste lid, 1° en 2°, a), b), e), g), 4° en § 3, uitgeoefend in het kader van het toezicht op de voorwaarden voor de toekenning van de subsidies zoals bepaald in artikel 24, § 2, 2°, 2° bis, 2° quater, 3° en 7° van voormelde wet van 29 mei 1959. § 5. De inrichtende macht die geen gevolg wil geven aan een ongunstig verslag dat door een personeelslid van de algemene inspectiedienst wordt opgesteld, moet de redenen voor die beslissing geven binnen de maand die volgt op de datum van ontvangst van dat verslag, via het algemeen bestuur onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

Art. 11.Behoudens voor de opdrachten bepaald in de artikelen 6 tot 10, handelt de algemene inspectiedienst door middel van raadgeving en informatieverstrekking.

In het gesubsidieerd onderwijs mag hij geen richtlijn geven betreffende de pedagogische methodes en eerbiedigt hij de vrijheid van de inrichtende macht om haar dienstregelingen te bepalen in het kader van de wets- en verordeningsbepalingen.

In de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra, mag hij geen richtlijn geven betreffende de methoden die worden ontwikkeld om de doelstellingen te bereiken die in het centrumproject worden vastgelegd en eerbiedigt hij de vrijheid van de inrichtende macht om haar dienstregelingen te bepalen in het kader van de wets- en verordeningsbepalingen.

Art. 12.De leden van de algemene inspectiedienst kunnen werkgroepen oprichten in het kader van hun bevoegdheden, voor een deel of het geheel van de inrichtingen die onder hen ressorteren krachtens artikel 15.

Personeelsleden van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijs kunnen aan die werkgroepen deelnemen, mits uitdrukkelijke en voorafgaande toestemming van het inrichtingshoofd in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, en van de betrokken inrichtende macht of haar afgevaardigde in het gesubsidieerd onderwijs.

De pedagogische adviseurs kunnen eveneens deelnemen aan de werkgroepen, mits de toestemming van de overheid waaronder ze ressorteren.

Art. 13.§ 1. De Regering of de door de Regering aangestelde ambtenaar-generaal of diens gemachtigde kan, om gevolg te geven aan een klacht of op eigen initiatief, beslissen een onderzoeksopdracht uit te oefenen in één of meer inrichtingen.

Een onderzoeksopdracht is een informatieopdracht of een enquêteopdracht.

In dit opzicht geeft de Regering of de door de Regering aangestelde ambtenaar-generaal de algemene inspectiedienst opdracht om het onderzoek in te stellen. Deze stelt de inspecteur(s) belast met de onderzoeksopdracht aan.

De rechten van de verdediging worden gewaarborgd. § 2. Van een flagrante tekortkoming die door één van de leden van de algemene inspectiedienst wordt vastgesteld in het kader van zijn opdrachten bedoeld in artikel 6, 7, 8, 9, 10, 11 of 12, wordt een verslag opgemaakt, dat langs de hiërarchische weg rechtsreeks wordt overgezonden aan de coördinerende inspecteur-generaal, die het aan de in § 1 bedoelde ambtenaar-generaal doorzendt. § 3. In het kader van een onderzoeksopdracht, kan de getuigenis van elke betrokken persoon door de algemene inspectiedienst bij een hoorzitting worden opgenomen. Van de hoorzitting wordt een proces-verbaal opgemaakt,dat de getuigenis ter ondertekening wordt voorgelegd. § 4. Een informatieopdracht is een opdracht die voorafgaat aan de eventuele beslissing tot instellen van een enquête. De informatieprocedure kan mondelings worden verricht. § 5. Wanneer de enquêteprocedure rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking heeft op individuele feiten die een personeelslid worden verweten, moet dit personeelslid worden uitgenodigd om gehoord te worden door de inspecteurs belast met de onderzoeksprocedure.

Van de oproeping voor de hoorzitting alsook van de feiten die hem worden verweten wordt kennis gegeven aan het personeelslid ten minste drie werkdagen vóór de hoorzitting, ofwel bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs dat uitwerking heeft vanaf de datum die op dat ontvangstbewijs vermeld staat, ofwel bij overhandiging van een schrijven.

Tijdens de hoorzitting, laat het personeelslid zich laten begeleiden of vertegenwoordigen door een vertegenwoordiger van een erkende vakorganisatie, door een advocaat of een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in dienstactiviteit zijn of in ruste gesteld zijn in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijs.

Van elke hoorzitting wordt door de algemene inspectiedienst een proces-verbaal opgemaakt dat door betrokkene wordt ondertekend, die het recht heeft er, in voorkomend geval, zijn opmerkingen aan toe te voegen. § 6. De betrokken inspecteur(s) stellen een gedetailleerd verslag op over de onderzoeksgegevens die voortvloeien uit het bezoek (de bezoeken) die aan de inrichting(en) werden gebracht. Het verslag wordt overgezonden aan de bevoegde inspecteur-generaal of aan de betrokken inspecteur belast met de coördinatie alsook aan de betrokken inrichtende macht.

Deze laatste deelt(delen), via de coördinerende inspecteur-generaal, het verslag alsook zijn(hun) advies(zen) over het gevolg dat moet worden gegeven aan de procedure mee aan de door de Regering aangestelde ambtenaar-generaal.

Wanneer de onderzoeksopdracht werd verricht op initiatief van de Regering, brengt de in § 1 bedoelde ambtenaar-generaal zijn advies uit over het verslag bedoeld in het tweede lid en zendt hij het dossier voor beslissing aan de Regering over.

Van de beslissing wordt aan alle betrokken partijen kennis gegeven. § 7. In het kader van de toepassing van dit artikel kan de in § 1 bedoelde ambtenaar-generaal zijn bevoegdheden, naar gelang van het geval, delegeren aan de directeur-generaal van het leerplichtonderwijs of aan de directeur-generaal van het niet-verplicht onderwijs. § 8. De coördinerende inspecteur-generaal kan één of meer personeelsleden van de algemene inspectiedienst sturen naar de instellingen voor niet universitair hoger onderwijs, met uitzondering van de hogere kunstscholen, om de opdrachten bedoeld bij dit artikel of elke andere opdracht in verband met dat onderwijs uit te oefenen.

Art. 14.De algemene inspectiedienst is samengesteld uit personeelsleden die in vast verband benoemd zijn, in tijdelijk verband aangesteld zijn of door de Regering gemachtigd worden volgens de in titel II bepaalde voorwaarden.

Behalve uit de coördinerende inspecteur-generaal en de inspecteurs belast met de coördinatie van de inspectie bedoeld in artikel 3, is de algemene inspectiedienst samengesteld uit inspecteurs waarvan het aantal door de Regering vastgesteld wordt.

Art. 15.Op de voordracht van de coördinerende inspecteur-generaal, na raadpleging van de inspecteurs-generaal en de inspecteurs belast met de coördinatie van de inspectie, bepaalt de Regering de affectatie van ieder lid van de algemene inspectiedienst.

Worden prioritair geaffecteerd binnen de inspectiedienst van de inspectie voor het gespecialiseerd onderwijs, de inspecteurs die een dienstanciënniteit van ten minste twee jaar tellen in dat type onderwijs, berekend overeenkomstig artikel 47.

De coördinerende inspecteur-generaal kan, volgens de behoeften en de door hem nader te bepalen regels, met, naar gelang van het geval, de bevoegde inspecteur-generaal of de betrokken inspecteur belast met de coördinatie, de inspecteurs van één van de inspectiediensten bedoeld in artikel 3, tweede lid, ertoe machtigen de inspectieopdrachten binnen een andere inspectiedienst uit te oefenen.

Art. 16.§ 1. De coördinerende inspecteur-generaal roept de inspecteurs-generaal en de inspecteurs belast met de coördinatie van de inspectie bijeen, om : 1° na te kijken of alle opdrachten bedoeld bij de artikelen 6 tot 12 werkelijk worden uitgeoefend en of de kwaliteit van die uitoefening voorhanden is;2° te zorgen voor de algemene doeltreffendheid van de inspectiedienst en de coördinatie ervan;3° inzonderheid te zorgen voor de samenhang van de acties van de inspectiediensten bedoeld in artikel 3, tweede lid;4° om te controleren of de verschillende inspecteurs de hun toegewezen opdrachten vervullen;5° na te kijken of de informatienota's bedoeld in artikel 6, § 2, vierde lid regelmatig worden meegedeeld aan de dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding en aan de cellen voor pedagogische raadgeving en begeleiding;6° te zorgen voor de communicatie tussen, enerzijds, de algemene inspectiedienst, en, anderzijds, de dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding en de cellen voor pedagogische raadgeving en begeleiding bedoeld in artikel 4, inzonderheid voor het regelmatig organiseren van de vergaderingen bedoeld in artikel 23. § 2. De inspecteurs-generaal roepen twee keer per jaar de inspecteurs belast met de inspectie van de eerste acht leerplichtjaren van dezelfde zone bijeen, met het oog op het pedagogisch continuüm bedoeld in de §§ 2 en 3 van artikel 13 van het decreet van 24 juli 1997. § 3. De inspecteur-generaal van de inspectiedienst van het basisonderwijs roept regelmatig de inspecteurs van dezelfde zone bijeen. De inspecteurs belast met de coördinatie van de inspectie binnen deze dienst wonen die vergaderingen bij.

De inspecteur-generaal van de inspectiedienst van het secundair onderwijs roept regelmatig de inspecteurs van éénzelfde discipline of éénzelfde groep disciplines bijeen. Hij roept eveneens regelmatig de inspecteurs van dezelfde zone bijeen. De inspecteurs belast met de coördinatie van de inspectie binnen deze dienst wonen die vergaderingen bij.

De inspecteurs belast met de coördinatie van de inspectie binnen deze diensten bedoeld in artikel 3, tweede lid, 3° tot 7° roepen regelmatig de inspecteurs van hun dienst bijeen.

Een inspecteur die ressorteert onder een andere inspectiedienst kan ook worden uitgenodigd om de in de vorige leden bedoelde vergaderingen bij te wonen. § 4. Vóór 5 juli van elk jaar, zendt iedere inspecteur, met inbegrip van de in artikel 3, tweede lid, 1° en 2° bedoelde inspecteurs belast met de coördinatie van de inspectie, een balans van zijn activiteiten door aan de inspecteur-generaal bevoegd voor de diensten bedoeld in artikel 3, tweede lid, 1° en 2°, en aan de inspecteur belast met de coördinatie van de inspectie voor de diensten bedoeld in artikel 3, tweede lid, 3° tot 7°. Die balans omvat inzonderheid een verslag over de toepassing van de programma's, over de opvoedingsactie in de inrichtingen en op het niveau van de studies met verwijzing naar de waarnemingen die eigen zijn aan de inspecteur en, in voorkomend geval, over de gegevens in verband met de externe evaluatie. Het model van deze activiteitenbalans wordt door de coördinerende inspecteur-generaal vastgesteld, na advies van de inspecteurs-generaal, en aan de door de Regering aangestelde ambtenaar-generaal ter goedkeuring voorgelegd.

Voor 15 september van elk jaar zenden elke inspecteur-generaal voor de diensten bedoeld in artikel 3, tweede lid, 1° en 2°, en elke inspecteur belast met de coördinatie voor de diensten bedoeld in artikel 3, tweede lid, 3° tot 7°, een balans van de activiteiten van zijn dienst aan de coördinerende inspecteur-generaal door. Die balans omvat inzonderheid een verslag over het studieniveau, de toepassing van de programma's en het resultaat van de opvoedingsactie in de inrichtingen.

Voor 15 oktober, 1° maakt de coördinerende inspecteur-generaal ten minste om de twee jaar een samenvattende balans op van de activiteiten van de algemene inspectiedienst, die inzonderheid gebaseerd is op de balansen bedoeld in de vorige leden alsook een samenvattend activiteitenprogramma voor het of de volgende schooljaar(-jaren), dat hij de Regering meedeelt, samen met de balansen die krachtens het tweede lid worden opgemaakt;2° zendt de coördinerende inspecteur-generaal de Regering elk jaar een verslag over de algemene stand van het onderwijssysteem over, dat hij, voor informatie, langs de hiërarchische weg, eveneens doorzendt naar de sturingscommissie en het college voor de inspectie en voor pedagogische raadgeving en begeleiding. HOOFDSTUK III. - Dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding en cellen voor pedagogische raadgeving en begeleiding Afdeling I. - Dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding

Art. 17.§ 1. De in artikel 4, § 1, opgerichte dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding wordt belast met het adviseren en begeleiden van de leerkrachten, de pedagogische teams en de scholen waarvoor de algemene inspectiedienst leemten of tekortkomingen heeft vastgesteld, waarbij, in voorkomend geval, rekening dient te worden gehouden met de informatienota bedoeld in artikel 6, § 2, vijfde lid of met de uitslagen die bij de externe evaluaties werden behaald. § 2. De dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding wordt bovendien belast met : 1° het verlenen van steun aan de inrichtingen bij het vaststellen van hun inrichtingsproject in samenhang met de educatieve en pedagogische projecten van de Franse Gemeenschap, overeenkomstig het decreet van 24 juli 1997;2° het stellen van hun pedagogische kennis en ervaring ten dienste van de educatieve en pedagogische teams van de inrichtingen of groepen van inrichtingen met het oog op de verbetering van de kwaliteit van de aan de leerlingen verstrekte opleiding;3° het verlenen van steun aan de invoering van de programma's en de pedagogische innovatie, waarbij inzonderheid de educatieve en pedagogische teams informatie wordt verleend over de inhoud van de hervormingen inzake onderwijs;4° het begeleiden van de groepen leerkrachten die pedagogische acties en instrumenten voor hun cursussen collectief ontwikkelen;5° het meewerken aan het onderzoek van de behoeften inzake opleiding van de leerkrachten en het voorleggen van suggesties om het collectief en individueel opleidingsplan van de inrichting op te maken;6° het begeleiden van de inrichtingen en de pedagogische teams bij hun zelfanalyse van de uitslagen die door hun leerlingen werden behaald bij de externe evaluaties die niet met getuigschriften worden bekrachtigd. In het kader van de opdrachten bedoeld in deze paragraaf, zorgt de dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding voor de pedagogische continuïteit van de acties die in de loop van de opleiding gedurende de loopbaan werden ondernomen.

Art. 18.De dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding is samengesteld uit pedagogische adviseurs die door de Regering worden vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van titel III. Het aantal pedagogische adviseurs bedoeld in het eerste lid wordt door de Regering vastgesteld, rekening houdend met het in voltijds equivalent vastgestelde aantal personeelsleden van het opvoedingsteam van de inrichtingen voor gewoon en gespecialiseerd basisonderwijs en secundair onderwijs met volledig leerplan en voor gewoon en gespecialiseerd alternerend onderwijs, door de Franse Gemeenschap georganiseerd.

Wat er ook van zij, het aantal pedagogische adviseurs die zo door de Regering wordt vastgesteld, mag niet lager zijn dan 34, waarvan 8 voor het basisonderwijs, waaronder ten hoogste 1 kan belast worden met het coördineren en het verstrekken van opleidingen zoals geregeld bij de bepalingen die toepasselijk zijn inzake opleiding gedurende de loopbaan.

De dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding wordt door de door de Regering aangestelde ambtenaar-generaal gecoördineerd.

Art. 19.Voor 1 juli van elk jaar zendt de adjunct-directeur-generaal van de Algemene Dienst voor pedagogische zaken en sturing van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijsnet de Regering een balans in verband met elk van de opdrachten van de dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding over. Hij zendt die eveneens aan het College door. Afdeling II. - Cellen voor pedagogische raadgeving en begeleiding

Art. 20.Elk van de cellen voor pedagogische raadgeving en begeleiding opgericht bij artikel 4, § 2, wordt belast met het adviseren en begeleiden van de leerkrachten, de pedagogische teams en de scholen waarvoor ofwel de algemene inspectiedienst ofwel het vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan leemten of tekortkomingen heeft vastgesteld, waarbij, in voorkomend geval, rekening dient te worden gehouden met de informatienota bedoeld in artikel 6, § 2, vijfde lid of met de uitslagen die bij de externe evaluaties werden behaald. § 2. Elk van de cellen voor pedagogische raadgeving en begeleiding wordt bovendien belast met : 1° het verlenen van steun aan de inrichtingen bij het vaststellen van hun inrichtingsproject in samenhang met de educatieve en pedagogische projecten van hun inrichtende macht en van het vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan waartoe ze toetreden, overeenkomstig het decreet van 24 juli 1997;2° het stellen van hun pedagogische kennis en ervaring ten dienste van de educatieve en pedagogische teams van de inrichtingen of groepen van inrichtingen met het oog op de verbetering van de kwaliteit van de aan de leerlingen verstrekte opleiding;3° het verlenen van steun aan de invoering van de programma's en de pedagogische innovatie, waarbij inzonderheid de educatieve en pedagogische teams informatie wordt verleend over de inhoud van de hervormingen inzake onderwijs;4° het begeleiden van de groepen leerkrachten die pedagogische acties en instrumenten voor hun cursussen collectief ontwikkelen;5° het meewerken aan het onderzoek van de behoeften inzake opleiding van de leerkrachten en het voorleggen van suggesties om het collectief en individueel opleidingsplan van de inrichting op te maken;6° het begeleiden van de inrichtingen en de pedagogische teams bij hun zelfanalyse van de uitslagen die door hun leerlingen werden behaald bij de externe evaluaties die niet met getuigschriften worden bekrachtigd. In het kader van de opdrachten bedoeld in deze paragraaf, zorgen de cellen voor pedagogische raadgeving en begeleiding voor de pedagogische continuïteit van de acties die in de loop van de opleiding gedurende de loopbaan werden ondernomen.

Art. 21.Elke cel voor pedagogische raadgeving en begeleiding is samengesteld uit pedagogische adviseurs die door de Regering worden aangesteld op de voordracht van het vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan van de inrichtende machten overeenkomstig de bepalingen van titel III. Het aantal pedagogische adviseurs bedoeld in het eerste lid wordt door de Regering vastgesteld, rekening houdend met het in voltijds equivalent vastgestelde aantal personeelsleden van het opvoedingsteam van de inrichtingen voor gewoon en gespecialiseerd basisonderwijs en secundair onderwijs met volledig leerplan en voor gewoon en gespecialiseerd alternerend onderwijs, door de Franse Gemeenschap gesubsidieerd.

Wat er ook van zij, het aantal pedagogische adviseurs die zo door de Regering wordt vastgesteld, mag niet lager zijn dan : 1° 44 posten voor de Raad voor het onderwijs van de gemeenten en provincies, waarvan 42 posten voor het basisonderwijs, waaronder ten hoogste 7 posten kunnen worden toegewezen met het oog op het coördineren en verstrekken van opleidingen zoals die geregeld zijn bij de bepalingen die van toepassing zijn op het gebied van opleiding gedurende de loopbaan;2° 17 posten voor de raad van de inrichtende machten van het gesubsidieerd neutraal officieel onderwijs;3° 90 posten voor het Secretariaat-generaal van het katholiek onderwijs in de Franse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap, waarvan 32 posten voor het basisonderwijs, waaronder ten hoogste 7 posten kunnen worden toegewezen met het oog op het coördineren en verstrekken van opleidingen zoals die geregeld zijn bij de bepalingen die van toepassing zijn op het gebied van opleiding gedurende de loopbaan;4° 2 posten voor de « Fédération des établissements libres subventionnés indépendants » (Federatie van de onafhankelijke gesubsidieerde vrije inrichtingen), waarvan één post voor het basisonderwijs. Elke cel wordt door een coördinerende pedagogische adviseur gecoördineerd, met uitzondering van de cel voor pedagogische raadgeving en begeleiding die ressorteert onder het Secrétariat général de l'enseignement catholique (Secretariaat-generaal van het katholiek onderwijs) in de Franse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap, waarvan de coördinatie door twee coördinerende pedagogische adviseurs wordt waargenomen. De coördinerende pedagogische adviseurs worden door de Regering aangesteld overeenkomstig de bepalingen van titel III.

Art. 22.Voor 1 juli van elk jaar zendt de coördinerende pedagogische adviseur, via het vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan waaronder hij ressorteert, de Regering een balans in verband met elk van de opdrachten van zijn cel over. Hij zendt die eveneens aan het College over. HOOFDSTUK IV. - Banden tussen de algemene inspectiedienst en de diensten voor pedagogische raadgeving en begeleiding en cellen voor pedagogische raadgeving en begeleiding

Art. 23.§ 1. In het kader dat in onderlinge overeenstemming wordt bepaald tussen, enerzijds, het betrokken vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan, en, anderzijds, de bevoegde inspecteur-generaal of de betrokken inspecteur belast met de coördinatie, naar gelang van het geval, worden vergaderingen georganiseerd tussen één of meer inspecteurs en één of meer pedagogische adviseurs.

Het in artikel 5 opgerichte college voor de inspectie en voor pedagogische raadgeving en begeleiding wordt op de hoogte gebracht van de nadere regels volgens welke de in het eerste lid bedoelde vergaderingen worden georganiseerd. § 2. Wanneer het verslag bedoeld in artikel 6, § 2, leemten of tekortkomingen vermeldt die werden vastgesteld in het kader van de opdrachten bedoeld in artikel 6, § 1, 1° tot 3°, stelt het inrichtingshoofd, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, of de inrichtende macht, in het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs, in overleg met het opvoedingsteam, een remediëringsplan op dat bestemd is om de vastgestelde leemten of tekortkomingen te verhelpen.

In het kader van het opstellen van het in het eerste lid bedoelde remediëringsplan, staan de leden van de dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding of van de betrokken cel voor pedagogische raadgeving en begeleiding, het inrichtingshoofd of de inrichtende macht alsook het opvoedingsteam bij op basis van, onder meer, de inhoud van de in artikel 6, § 2 bedoelde informatienota. § 3. Binnen de maand volgend op de ontvangst van de informatienota bedoeld in artikel 6, § 2, vijfde lid, en onverminderd de bepalingen bedoeld in § 1, kan een vergadering worden georganiseerd tussen de pedagogisch(e) adviseur(s) en de inspecteur(s) om in onderlinge overeenstemming te bepalen hoe de door deze vastgestelde leemten of tekortkomingen kunnen worden verholpen.

De pedagogische adviseur(s) brengt(en) de betrokken inspecteur(s) op de hoogte van de in het werk gestelde remediëringen om de leemten of tekortkomingen die vooraf door deze werden vastgesteld, te verhelpen. § 4. Wat het gesubsidieerd onderwijs betreft, worden de bepalingen van de §§ 2 en 3 toegepast, waarbij de vrije keuze van pedagogische methoden gewaarborgd wordt.

Art. 24.Bij niet naleving van de bepalingen van artikel 23, brengt(en) de betrokken inspecteur(s), langs de hiërarchische weg, de voorzitter van het college daarvan op de hoogte, door hem een met redenen omkleed verslag over te zenden. De voorzitter legt het college het onderzoek van het dossier voor. HOOFDSTUK V. - College voor de inspectie en voor pedagogische raadgeving en begeleiding

Art. 25.§ 1. Met de waarborg van de vrije keuze van pedagogische methoden wordt het college ermee belast : 1° met eerbiediging van de opdrachten van iedereen, te zorgen voor de contacten en de coördinatie tussen alle optredende personen van de algemene inspectiedienst, de dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding en de cellen voor pedagogische raadgeving en begeleiding;2° de uitoefening van de gemeenschappelijke en gedifferentieerde opdrachten van de algemene inspectiedienst, de dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding en de cellen voor pedagogische raadgeving en begeleiding te analyseren en de samenhang van de handelingen van elk onder hen te bevorderen;3° de dossiers, steunend op de in artikel 24 bedoelde verslagen, te onderzoeken, om de middelen te vinden om de bepalingen van artikel 23 te doen naleven of opnieuw te doen naleven.Bij de uitoefening van die opdracht kan het de bij die dossiers betrokken inspecteur(s) of adviseur(s) horen. Als geen oplossing wordt gevonden, zendt het college het dossier aan de Regering over binnen een termijn van twee maanden vanaf de datum van de overzending van het dossier aan de voorzitter; 4° adviezen uit te brengen en voorstellen te formuleren, op eigen initiatief of op aanvraag van de Regering, over alles wat tot zijn bevoegdheden behoort;5° de Regering een jaarlijks verslag uit te brengen, dat inzonderheid de volgende punten inhoudt : a) een synthese van zijn activiteiten en analysen;b) een balans over het globaal resultaat van het geheel van de opdrachten die worden toegewezen aan de algemene inspectiedienst en de dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding en de cellen voor pedagogische raadgeving en begeleiding;c) de analyse van de in 3° bedoelde dossiers en de oplossingen die er worden aangebracht. § 2. Het college vergadert ten minste zes keer per jaar. Het stelt zijn huishoudelijk reglement vast, dat het de Regering ter goedkeuring voorlegt.

TITEL II. Statuut van de personeelsleden van de algemene inspectiedienst HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Art. 26.Deze titel is van toepassing op de personeelsleden van de algemene inspectiedienst, hierna « de personeelsleden » genoemd.

Deze titel is niet van toepassing op de inspecteurs voor de cursussen godsdienst, met uitzondering van artikel 30.

Art. 27.Voor de toepassing van deze titel, worden de termijnen berekend als volgt : 1° de dag die de datum vaststelt van de akte die er het uitgangspunt van uitmaakt, is niet inbegrepen;2° de dag waarop hij ophoudt uitwerking te hebben, wordt in de termijn inbegrepen.Als die dag echter een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag is, met inbegrip van de feestdagen van of in de Franse Gemeenschap, wordt hij naar de eerstvolgende werkdag uitgesteld.

Art. 28.De ambten die de personeelsleden kunnen uitoefenen, zijn bevorderingsambten die gerangschikt worden als volgt : 1° Inspecteur : 1.Inspecteur van het kleuteronderwijs; 2. Inspecteur van het lager onderwijs;3. Inspecteur zedenleer in het lager onderwijs;4. Inspecteur bijzondere vakken in het lager onderwijs;5. Inspecteur tweede taal in het basisonderwijs;6. Inspecteur algemene vakken in het secundair onderwijs van de lagere graad;7. Inspecteur algemene vakken in het secundair onderwijs van de lagere graad voor sociale promotie;8. Inspecteur bijzondere vakken in het secundair onderwijs van de lagere graad;9. Inspecteur technische vakken en beroepspraktijk in het secundair onderwijs van de lagere graad;10. Inspecteur technische vakken en beroepspraktijk in het secundair onderwijs van de lagere graad voor sociale promotie;11. Inspecteur algemene vakken in het secundair onderwijs van de hogere graad;12. Inspecteur algemene vakken in het secundair onderwijs van de hogere graad en in het hoger onderwijs voor sociale promotie;13. Inspecteur bijzondere vakken in het secundair onderwijs van de hogere graad;14. Inspecteur technische vakken en beroepspraktijk in het secundair onderwijs van de hogere graad;15. Inspecteur technische vakken en beroepspraktijk in het secundair onderwijs van de hogere graad en in het hoger onderwijs voor sociale promotie;16. Inspecteur psychologie, pedagogie en methodologie in het secundair onderwijs van de hogere graad en in het hoger onderwijs voor sociale promotie;17. Inspecteur zedenleer in het secundair onderwijs;18. Inspecteur oude talen in het secundair onderwijs;19. Inspecteur kunstvakken in het kunstonderwijs;20. Inspecteur opvoedend hulppersoneel;21. Inspecteur paramedisch personeel;22. Inspecteur psycho-pedagogische discipline;23. Inspecteur sociale discipline;24. Inspecteur paramedische discipline;25. Inspecteur afstandsonderwijs voor de literaire en wetenschappelijke vakken;26. Inspecteur afstandsonderwijs voor de technische vakken en de beroepspraktijk;27. Inspecteur afstandsonderwijs voor de administratieve cursussen;2° Inspecteur-generaal : 1.Inspecteur-generaal gewoon basisonderwijs; 2. Inspecteur-generaal gewoon secundair onderwijs;3° Coördinerende inspecteur-generaal.

Art. 29.Bij zijn indiensttreding legt het personeelslid dat in vast verband benoemd is of voorlopig aangesteld is in een bevorderingsambt van inspecteur de eed af in handen van de ambtenaar-generaal die door de Regering of haar afgevaardigde aangesteld wordt.

De eed wordt geformuleerd zoals bepaald in artikel 2 van het decreet van 20 juli 1831. Akte wordt daarvan aan het personeelslid gegeven.

Art. 30.De Regering bepaalt de kosten die aan de personeelsleden kunnen worden terugbetaald. Dit zijn de volgende : 1° reiskosten;2° verblijfskosten;3° andere kosten, waarvan inzonderheid kosten met betrekking tot telefonische communicaties, fax, Internet en de aankoop van documentatie. De Regering stelt de perken en nadere regels vast voor de terugbetaling bedoeld in het eerste lid. HOOFDSTUK II. - Plichten en onverenigbaarheden Afdeling I. - Plichten

Art. 31.De personeelsleden moeten onder alle omstandigheden voortdurend de belangen behartigen van de Franse Gemeenschap, van de leerlingen die schoollopen bij de door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijsinrichtingen en van de personeelsleden van die inrichtingen. Ze moeten ook voortdurend de belangen behartigen van de leerlingen die de leerplicht vervullen door middel van het verstrekken van onderwijs thuis.

Art. 32.Ze vervullen hun opdracht met dezelfde zorg voor alle schoolinrichtingen en in alle onafhankelijkheid ten opzichte van de inrichtende machten.

Art. 33.Ze moeten de neutraliteitsbeginselen in acht nemen bij de uitoefening van hun ambt. Ze mogen de leerlingen niet gebruiken voor doeleinden van politieke, godsdienstige, filosofische propaganda of van commerciële reclame.

Art. 34.Zij komen persoonlijk en nauwgezet de verplichtingen na, die hun zijn opgelegd door de wetten, decreten, en verordeningen.

Ze moeten, binnen de door de regeling vastgestelde perken, de prestaties verrichten die noodzakelijk zijn voor de goede werking van de dienst.

Ze voeren de welbepaalde opdrachten die hun worden toevertrouwd uit en vervullen hun taak met vlijt en nauwgezetheid.

Zij mogen zonder voorafgaande toelating van hun hiërarchische meerdere de uitoefening van hun ambt niet onderbreken.

Art. 35.Zij moeten zich met de meest volstrekte correctheid gedragen, zowel in hun dienstbetrekkingen als in hun omgang met het publiek, elkaar bijstaan in de mate waarin het belang van de inrichting zulks vereist.

Ze mogen, zowel in hun dienst als in hun persoonlijke levenssfeer, geen gedrag hebben dat het vertrouwen van het publiek of de eer of de waardigheid van hun ambt zou kunnen aantasten. Ze mogen geen moreel ongewenst gedrag hebben.

Art. 36.Zij mogen zich niet inlaten met enige werkzaamheid die in strijd is met de Grondwet en de wetten van het Belgisch volk, die de vernietiging van 's Lands onafhankelijkheid op het oog heeft of die de landsverdediging of de uitvoering van de verbintenissen van België strekkend tot het verzekeren van zijn veiligheid in gevaar brengt. Zij mogen niet toetreden tot, noch hun medehulp verschaffen aan een beweging, groepering, organisatie of vereniging met een soortgelijke werkzaamheid.

Art. 37.Het is hun verboden feiten bekend te maken, die zij zouden kennen ter oorzake van hun ambt en die van nature geheim zijn.

Art. 38.Het is hun verboden rechtstreeks of door een tussenpersoon, zelfs buiten hun ambt doch omwille ervan, giften, geschenken, beloningen of enig ander voordeel te vragen, te eisen of aan te nemen.

Art. 39.Onverminderd de toepassing van de strafwetten, en, in voorkomend geval, van artikel 43 van voormelde wet van 29 mei 1959, zullen de overtredingen van de bepalingen van deze afdeling, naar gelang van het geval, met één van de bij artikel 116 bepaalde tuchtsancties worden gestraft. Afdeling II. - Onverenigbaarheden

Art. 40.Met de hoedanigheid van personeelslid van de algemene inspectiedienst is onverenigbaar, de uitoefening van het politiek mandaat van burgemeester, schepen, gemeenteraadslid, voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn of lid van de raad voor maatschappelijk welzijn van een gemeente die zich geheel of gedeeltelijk bevindt op het grondgebied waarop het personeelslid het ambt van inspecteur, inspecteur-generaal of coördinerende inspecteur-generaal uitoefent.

Met de hoedanigheid van personeelslid van de algemene inspectiedienst is eveneens onverenigbaar, de uitoefening van het politiek mandaat van lid van de permanente deputatie of van provincieraadslid in een provincie die zich geheel of gedeeltelijk bevindt op het grondgebied waarop het personeelslid het ambt van inspecteur, inspecteur-generaal of coördinerende inspecteur-generaal uitoefent.

In afwijking van de vorige leden, kan de coördinerende inspecteur-generaal, in uitzonderlijke omstandigheden, een personeelslid van de algemene inspectiedienst ertoe machtigen het ambt van inspecteur uit te oefenen in een gemeente of een provincie die zich geheel of gedeeltelijk bevindt op het grondgebied waarop het personeelslid zijn politiek mandaat uitoefent, voor zover het, bij de uitoefening van zijn inspectie-opdrachten, begeleid wordt door een personeelslid dat ressorteert onder een andere dienst van de algemene inspectiedienst of door een hiërarchische meerdere.

Art. 41.Met de hoedanigheid van personeelslid van de algemene inspectiedienst is onverenigbaar, de uitoefening van elk mandaat bij een inrichtende macht of een federatie van inrichtende machten waarvan één of meer onderwijsinrichtingen zich bevinden op het grondgebied waarop het personeelslid het ambt van inspecteur, inspecteur-generaal of coördinerende inspecteur-generaal uitoefent.

Art. 42.Met de hoedanigheid van personeelslid van de algemene inspectiedienst is onverenigbaar, elke activiteit die het vervullen van de ambtsplichten zou kunnen belemmeren of die in strijd is met de waardigheid van dat ambt.

Art. 43.De Regering stelt de onverenigbaarheden vast bedoeld in de artikelen 40 tot 42. Ze brengt daar het betrokken personeelslid op de hoogte van binnen een termijn van twintig dagen vanaf de dag waarop ze de onverenigbaarheid vaststelt, bij een ter post aangetekend schrijven, dat uitwerking heeft met ingang van de derde werkdag volgend op de datum van de verzending ervan.

Art. 44.Als de vaststelling van een onverenigbaarheid vermeld in artikel 42 betwist wordt, kan het betrokken personeelslid, langs de hiërarchische weg, binnen een termijn van twintig werkdagen vanaf de datum waarop de onverenigbaarheid werd vastgesteld, een bezwaar indienen voor de in artikel 27 bedoelde raad van beroep. Deze brengt de Regering zijn advies uit binnen een termijn van twee maanden vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift.

De Regering neemt haar beslissing binnen een termijn van één maand na de ontvangst van het advies van de raad van beroep. HOOFDSTUK III. - Bevorderingsambten van inspecteur Afdeling I. - Benoeming in een bevorderingsambt van inspecteur

Art. 45.Niemand kan in een bevorderingsambt van inspecteur bedoeld in artikel 28, 1°, benoemd worden, indien hij niet voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° Belg zijn of onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie, behoudens door de Regering toe te kennen vrijstelling;2° van onberispelijk gedrag zijn;3° de burgerlijke en politieke rechten genieten;4° voldaan hebben aan de dienstplichtwetten;5° in regel zijn met de wets- en verordeningsbepalingen betreffende de taalregeling;6° in vast verband benoemd of aangeworven zijn in een ambt met volledige dienstprestaties of in verschillende ambten met onvolledige dienstprestaties die volledige prestaties in het onderwijs dekken, of, in voorkomend geval, in een psycho-medisch-sociaal centrum dat door de Franse Gemeenschap wordt georganiseerd of gesubsidieerd;7° in vast verband, in verhouding tot ten minste een halve opdracht, titularis zijn van één van de ambten vermeld in de tabel van de bijlage bij dit decreet, naast het toe te kennen ambt van inspecteur, en houder zijn van het bekwaamheidsbewijs dat eventueel vermeld staat naast hetzelfde ambt;8° een dienstanciënniteit van ten minste tien jaar en een ambtsanciënniteit van ten minste zes jaar tellen;9° geen tuchtsanctie of -straf hebben ondergaan gedurende de vijf vorige jaren;10° niet van zijn ambt ontheven zijn bij toepassing van artikel 64 of 73;11° houder zijn van het brevet in verband met het toe te kennen ambt. Voor de bevorderingsambten van inspecteur bedoeld in artikel 28, 1°, 25, 26 en 27, moet de persoon bovendien behoren tot het onderwijzend personeel van het afstandsonderwijs sedert ten minste zes jaar en daar een gemiddelde prestatie van vijf uur per week hebben verricht.

Voor het bevorderingsambt van inspecteur bedoeld in punt 27 van artikel 28, 1°, zijn de voorwaarden bedoeld in 6° en 8° van het eerste lid niet van toepassing op de ambtenaren van niveau 1 van de Diensten van de Regering.

In een bevorderingsambt van inspecteur bedoeld in artikel 28, 1° kan eveneens worden benoemd, het personeelslid dat in vast verband benoemd of aangeworven is in een ambt van rang 1 of van rang 2 in een hogeschool, en dat, in het kader van zijn loopbaan in het onderwijs, in vast verband benoemd of aangeworven is in één van de ambten vermeld naast het toe te kennen ambt van inspecteur. In dit geval worden de voorwaarden bedoeld in het eerste lid, 6° tot 8°, in aanmerking genomen voor dit laatste ambt.

Art. 46.Voor de berekening van de dienstanciënniteit bedoeld in artikel 45, 8°, worden enkel de diensten in aanmerking genomen die de kandidaat, in ongeacht welke hoedanigheid, werkelijk heeft gepresteerd in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijs, als lid van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel of van het paramedisch personeel.

Voor de berekening van de ambtsanciënniteit bedoeld in artikel 45, 8°, worden enkel de diensten in aanmerking genomen die de kandidaat, in ongeacht welke hoedanigheid, werkelijk heeft gepresteerd in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijs in het ambt/de ambten bedoeld in artikel 45, 7°, dat/die toegang verleent/verlenen tot het betrokken ambt van inspecteur.

Art. 47.Voor de berekening van de duur van de diensten die in aanmerking komen voor de dienstanciënniteit en voor de ambtsanciënniteit bedoeld in artikel 45, 8° : 1° worden de diensten die als tijdelijk personeelslid werkelijk werden gepresteerd in een ambt met volledige dienstprestaties meegerekend als anciënniteit die gelijk is aan het aantal dagen die worden geteld vanaf het begin tot het einde van de ononderbroken activiteitsperiode, met inbegrip van, als ze in die periode worden meegerekend, de ontspanningsverloven, de winter- en lentevakantie, alsook de moederschapsrust en het verlof voor opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij, toegekend vanaf 1 januari 1999, waarbij dat aantal dagen met 1,2 wordt vermenigvuldigd;2° worden de werkelijke diensten die in een andere hoedanigheid dan tijdelijk personeelslid in een ambt met volledige dienstprestaties werden gepresteerd, geteld per kalendermaand, waarbij deze die niet de hele maand dekken, niet worden meegerekend;3° worden de in aanmerking komende diensten die werden gepresteerd gedurende de maand tijdens welke het personeelslid voor de eerste keer in een andere hoedanigheid dan die van tijdelijk personeelslid aangesteld of aangeworven is, geacht als tijdelijk personeelslid te zijn gepresteerd;4° worden de werkelijke diensten die werden gepresteerd in een ambt met onvolledige prestaties dat ten minste de helft van het aantal uren vereist voor het ambt met volledige dienstprestaties telt, in aanmerking genomen op dezelfde wijze als de diensten gepresteerd in een ambt met volledige prestaties;5° wordt het aantal dagen verworven in een ambt met onvolledige dienstprestaties dat niet de helft van het aantal uren telt dat vereist is voor het ambt met volledige prestaties, met de helft verminderd;6° mag de duur van de diensten die in twee of meer ambten werden gepresteerd, met volledige of onvolledige dienstprestaties, die gelijktijdig werden uitgeoefend, nooit de duur overschrijden van de diensten die werden gepresteerd in een ambt met volledige dienstprestaties gedurende dezelfde periode;7° maken dertig dagen één maand uit;8° mag de duur van de in aanmerking komende diensten die de kandidaat telt, nooit twaalf maanden overschrijden voor een kalenderjaar.

Art. 48.Voor de toepassing van de artikelen 46 en 47, worden de diensten die in het onderwijs van de Duitstalige Gemeenschap gepresteerd zijn, gelijkgesteld met diensten die in het onderwijs van de Franse Gemeenschap gepresteerd zijn.

Art. 49.Niemand wordt toegelaten tot de proeven voor het behalen van het brevet bedoeld in artikel 45, 11°, als hij niet de voorwaarden vervult voor de benoeming in vast verband in het bevorderingsambt waarvoor het brevet vereist is, met uitzondering van de voorwaarde betreffende het brevet zelf.

Art. 50.§ 1. De brevetten van inspecteur voor elk van de ambten bedoeld in artikel 28, 1°, worden uitgereikt op het einde van de drie opleidingssessies die elk door een afzonderlijke proef worden bekrachtigd. De globale duur van de drie opleidingssessies is hoogstens 120 uur.

De eerste opleidingssessie heeft tot doel : 1° de relationele vaardigheden van de kandidaten te ontwikkelen, inzonderheid het human resources management : interne en externe communicatie, spreken in het openbaar, het nemen van beslissingen, het slechten van conflicten, onderhandelingstechnieken, technieken voor de evaluatie van het studieniveau van een inrichting of een klas, gebruik van raadgeving, werken met teams van inspecteurs, leiding en motivatie van de groepen, betrekkingen met de partners die niet tot de inrichting behoren;2° een methode voor de evaluatie van zijn eigen actie te verwerven. De tweede sessie heeft tot doel de pedagogische vaardigheden van de kandidaten te ontwikkelen en heeft inzonderheid betrekking op de algemene doelstellingen van het onderwijs, de uitvoeringsmaatregelen om die te bereiken, het referentiesysteem voor de basisvaardigheden, de transversale bevoegdheden, de gedifferentieerde pedagogie, de opleidings- en bekrachtigingsevaluatie, en op de actuele stromingen inzake pedagogie, de kennis van de psychologie van het kind, vooral van het kleine kind (van 2 tot 8 jaar), voor de kandidaat-inspecteurs van het kleuteronderwijs, van het kind en de preadolescent (van 5 tot 14 jaar), voor de kandidaat-inspecteurs van het lager onderwijs, en van de adolescent en de jonge volwassene, voor de inspecteurs van het secundair onderwijs (alle categorieën samen), het gespecialiseerd onderwijs, de positieve discriminatie, de preventie van geweld, de evaluatie van een pedagogische sequentie.

In afwijking van het derde lid, voor de brevetten van inspecteur voor de ambten bedoeld in artikel 28, 1°, 7., 10., 12., 15. en 16., heeft de tweede sessie inzonderheid betrekking op de algemene doelstellingen van het onderwijs voor sociale promotie, de uitvoeringsmaatregelen om die te bereiken, het referentiesysteem voor de basisvaardigheden, de transversale bevoegdheden, de pedagogie die aan de volwassenen aangepast is (andragogie), de kennis van de psychologie van de jonge volwassene en de volwassene, de positieve discriminatie, de preventie van geweld, de evaluatie van een pedagogische sequentie en de kennis van de arbeidswereld en de beroepen.

In afwijking van het derde lid, voor het brevet van inspecteur voor het ambt bedoeld in artikel 28, 1°, 19., heeft de tweede sessie inzonderheid betrekking op de doelstellingen van het kunstonderwijs zowel op secundair als op hoger niveau, de uitvoeringsmaatregelen om die te bereiken, het referentiesysteem voor de basisvaardigheden, de transversale bevoegdheden, de evaluaties, de actuele stromingen inzake pedagogie en kunstcreatie, de kunstfilosofie, de ethiek, de kennis van de psychologie van het kind, de adolescent en de volwassene, de positieve discriminatie, de preventie van geweld en de evaluatie van een pedagogische sequentie.

In afwijking van het derde lid, voor de brevetten van inspecteur voor de ambten bedoeld in artikel 28, 1°, 22, 23 en 24, heeft de tweede opleidingssessie tot doel de bevoegdheden van de kandidaat te ontwikkelen op de volgende gebieden : oriëntatiebegrippen, kennis van de arbeidswereld en de beroepen, methodologie van de preventie, netwerken, beheer van projecten, beroepsgeheim en deontologie, alsook de bevoegdheden die eigen zijn aan elke discipline.

In afwijking van het derde lid, voor de brevetten van inspecteur voor de ambten bedoeld in artikel 28, 1°, 25., 26. en 27., heeft de tweede opleidingssessie tot doel de vaardigheden van de kandidaten te ontwikkelen inzake pedagogie en problematiek van de afstandsopleiding, pedagogische vaardigheden in verband met de opleiding van volwassenen (andragogie), de engineering en pedagogisch design van het afstandsonderwijs en de afstandsopleiding, de formules voor de pedagogische begeleiding op afstand, het beheer van multidisciplinaire projecten en teams, de opleidingsevaluatie met uitreiking van een getuigschrift.

De derde sessie heeft tot doel de vaardigheid van de kandidaten te ontwikkelen om met open boek de wetgevings- en verordeningsmateries te beheersen alsook hun bekwaamheid inzake administratief beheer te ontwikkelen. § 2. De personeelsleden die in vast verband benoemd zijn in het ambt van studieprefect of directeur, werkplaatsleider, directeur in het lager secundair onderwijs, directeur van een kleuterschool, lagere school of basisschool, bestuurder, of die dat ambt tijdelijk hebben uitgeoefend gedurende meer dan 600 dagen, verdeeld over ten minste drie schooljaren, die houder zijn van het brevet in verband met dat ambt zoals bepaald bij het decreet van 4 januari 1999 betreffende de bevorderingsambten en de selectieambten, of van de slaagattesten in verband met een ambt van directeur zoals bepaald in de artikelen 20 en 21 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs, en die kandidaat zijn voor het ambt van inspecteur, worden geacht geslaagd te zijn voor de proef in verband met de eerste opleidingssessie.

Art. 51.§ 1. Bij de Regering wordt een vaste inspectiecommissie opgericht, hierna « de vaste commissie » genoemd. § 2. De vaste commissie is bevoegd om, op eigen initiatief of op aanvraag van de Regering, adviezen uit te brengen over de toepassing van artikel 50. Ze richt aan de Regering, volgens nader door deze te bepalen regels, de voorstellen bedoeld in de artikelen 52 en 53. § 3. De vaste commissie is samengesteld uit : 1° drie leden, aangesteld door de Regering uit de ambtenaren-generaal van de Diensten van de Regering;2° de coördinerende inspecteur-generaal;3° de inspecteur-generaal van de inspectiedienst voor het gewoon basisonderwijs en de inspecteur-generaal van de inspectiedienst voor het gewoon secundair onderwijs;4° de inspecteurs belast met de coördinatie van de inspectie bedoel in artikel 65, § 1, 3° tot 7°;5° vijf leden, door de Regering aangesteld op de voordracht van de representatieve vakorganisaties, waarbij elk van die vakorganisaties over ten minste een vertegenwoordiger beschikt. De Regering van de Franse Gemeenschap stelt de leden van de vaste commissie aan voor een vernieuwbare periode van vier jaar. Niemand kan worden aangesteld indien hij zich niet bevindt in de administratieve stand dienstactiviteit.

Ieder lid van de vaste commissie dat, voor het einde van zijn mandaat, niet meer voldoet aan de voorwaarden vermeld in de eerste en tweede leden, wordt, volgens dezelfde nadere regels, door de Regering vervangen. De vervanger voleindigt het mandaat van zijn voorganger.

Voor ieder werkend lid bedoeld in het eerste lid, 1° en 5°, stelt de Regering, volgens dezelfde nadere regels, een plaatsvervanger aan, die alleen bij afwezigheid van het werkend lid zitting neemt.

De Regering stelt een secretaris van de vaste commissie aan uit de ambtenaren van ten minste niveau 2+ van de Diensten van de Regering.

Ze stelt, volgens dezelfde nadere regels, een plaatsvervangende secretaris aan.

De secretaris en de plaatsvervangende secretaris van de commissie nemen het secretariaat waar. Ze zijn niet stemgerechtigd.

De Regering stelt de voorzitter van de vaste commissie aan uit de drie ambtenaren-generaal bedoeld in het eerste lid, 1°.

De Regering stelt de andere nadere regels vast voor de werking van de vaste commissie. Deze stelt haar huishoudelijk reglement vast, dat ze de Regering ter goedkeuring voorlegt. § 4. De vaste commissie brengt haar adviezen uit en legt haar voorstellen voor bij meerderheid van de aanwezige leden. Bij staking van stemmen, is de stem van de voorzitter beslissend.

Art. 52.De Regering organiseert ten minste om de twee jaar de opleidingssessies bedoeld in artikel 50, op de voordracht van de vaste commissie. Er kunnen gemeenschappelijke opleidingssessies voor verschillende ambten worden georganiseerd.

De opleiding is kosteloos. Behalve als dit wegens de inhoud van de opleiding vereist is, wordt ze buiten de normale werkuren van de schoolinrichtingen georganiseerd. De personeelsleden die een opleiding volgen, worden geacht als personeelsleden in actieve dienst.

Ieder personeelslid wordt toegelaten tot de opleidingssessies waarvoor het zich wenst in te schrijven, behalve als het, op de uiterste datum voor de indiening van de aanvraag om deelneming, niet of niet meer voldoet aan alle voorwaarden vermeld in artikel 45, 1° tot 10°.

Het belang van de dienst kan niet worden tegengesteld aan het personeelslid waarvan de aanvraag om deelneming aan een opleiding niet kan worden afgewezen om één van de redenen bedoeld in het derde lid.

Art. 53.Op de voordracht van de vaste commissie, organiseert de Regering de proeven die elk van de opleidingssessies bekrachtigen.

Op basis van de structuur van de algemene inspectiedienst, zoals bepaald in artikel 3, tweede lid, stelt de Regering de examencommissies samen en stelt de nadere regels voor hun werking vast.

Elke examencommissie is samengesteld uit : 1° vier leden, door de Regering aangesteld uit de ambtenaren van de Diensten van de Regering, van ten minste rang 12, waarvan ten minste één ambtenaar-generaal;2° vier leden, door de Regering aangesteld uit de personeelsleden die in vast verband benoemd zijn of die een mandaat binnen de algemene inspectiedienst uitoefenen;3° drie personeelsleden die in vast verband benoemd zijn of die een mandaat binnen de algemene inspectiedienst uitoefenen, door de Regering aangesteld op de voordracht van de representatieve vakorganisaties, waarbij elke vakorganisatie over ten minste één vertegenwoordiger beschikt;4° drie leden, door de Regering aangesteld uit het personeel van de hogescholen of de universiteiten en gekozen op grond van hun pedagogische bekwaamheid. Wanneer de proef een opleidingssessie bekrachtigt die leidt tot het uitreiken van de brevetten van inspecteur voor de ambten bedoeld in artikel 28, 1°, 7, 10, 12, 15, 16, 19 en 22 tot 27, worden ten minste één van de leden bedoeld in het derde lid, 2°, en ten minste één van de leden bedoeld in het derde lid, 3°, aangesteld uit de vastbenoemde personeelsleden die ressorteren onder de inspectiedienst van het betrokken onderwijs.

Voor ieder werkend lid, stelt de Regering, volgens dezelfde nadere regels, een plaatsvervangend lid aan dat alleen bij afwezigheid van het werkend lid zitting neemt.

De examencommissies nemen hun beslissingen bij meerderheid van de aanwezige leden en deelt die aan de Regering mee.

De Regering stelt de voorzitter van de examencommissie aan uit de ambtenaren-generaal bedoeld in het derde lid, 1°.

De Regering stelt de secretaris voor de examencommissie aan uit de ambtenaren van ten minste niveau 2+ van de Diensten van de Regering.

Ze stelt, volgens dezelfde nadere regels, een plaatsvervangende secretaris aan. De secretaris neemt het secretariaat van de examencommissie waar. Hij is niet stemgerechtigd.

Voor elke proef, worden de kandidaten ofwel toegelaten, ofwel afgewezen. Er wordt geen rangschikking opgemaakt.

Art. 54.Elke opleidingssessies bedoeld in artikel 50, § 1, wordt afgesloten met een proef die bekrachtigd wordt door een slaagattest.

De personeelsleden die de slaagattesten behalen betreffende de drie proeven die elk van de opleidingssessies bekrachtigen, zijn houder van het brevet in verband met het ambt.

Art. 55.De benoeming in een bevorderingsambt van inspecteur kan alleen plaatsvinden als de betrekking van het toe te kennen ambt vacant is.

Een vacante betrekking van een bevorderingsambt van inspecteur van het kleuteronderwijs of van inspecteur van het lager onderwijs kan alleen worden toegekend als ze niet bij mutatie werd toegekend aan de personeelsleden die hun mutatie hebben aangevraagd overeenkomstig de bepalingen van afdeling 5 van dit hoofdstuk.

Art. 56.De vacature van een betrekking van het toe te kennen bevorderingsambt van inspecteur wordt ter kennis gebracht van de houders van het brevet in verband met dat bevorderingsambt, volgens de door de Regering nader te bepalen regels.

Voor het bevorderingsambt van inspecteur van het kleuteronderwijs of inspecteur van het lager onderwijs, wordt de vacature van de betrekking ter kennis gebracht van de personeelsleden binnen de maand volgend op de laatste mutatiebeurt.

Art. 57.Benoemd kunnen worden in een bevorderingsambt van inspecteur, de kandidaten die de vorm en de termijn hebben nageleefd waarin de kandidaturen moeten worden ingediend.

Art. 58.De personeelsleden van de algemene inspectiedienst worden door de Regering in vast verband benoemd in het bevorderingsambt van inspecteur. Het benoemingsbesluit wordt bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.

Ieder personeelslid mag van zijn benoeming in het ambt van inspecteur afzien binnen de 600 dagen die volgen op zijn indiensttreding. In dat geval treedt het personeelslid definitief in zijn oorspronkelijk ambt terug en, behalve bij behoorlijk gemotiveerde uitzonderlijke omstandigheid, kan het voor een nieuwe affectatie pas worden aangesteld nadat het geantwoord heeft op een nieuwe oproep overeenkomstig artikel 56.

Als de Regering binnen de maand waarin het personeelslid zijn aanvraag heeft ingediend, niet reageert, wordt die aanvraag als aanvaard geacht.

Met het oog op de continuïteit in het inspectieambt of om de stabiliteit van de pedagogische teams niet in het gedrang te brengen, kan de Regering het herstel van het personeelslid in zijn oorspronkelijke ambt met hoogstens zes maanden vanaf de datum van indiening van de aanvraag van het personeelslid uitstellen.

De Regering stelt de administratieve standplaats van de inspecteurs vast, op de voordracht van de coördinerende inspecteur-generaal en van de door de Regering aangestelde ambtenaar-generaal.

Art. 59.Op het einde van de in artikel 58, tweede lid bedoelde termijn, verliest het personeelslid dat in vast verband benoemd is in een ambt van inspecteur met volledige dienstprestaties, het voordeel van de benoeming of van de aanwerving in vast verband die het genoot. Afdeling II. - Evaluatie van de inspecteurs

Art. 60.Ten minste om de twee jaar en uiterlijk 400 dagen na zijn eerste indiensttreding, wordt iedere inspecteur geëvalueerd. De evaluatie is gebaseerd op de vervulling van de opdrachten die aan iedere inspecteur toegewezen zijn overeenkomstig de bepalingen van titel I.

Art. 61.Bij de evaluatie wordt één van de volgende vermeldingen toegekend : 1° « gunstig »;2° « met voorbehoud »;3° « ongunstig ». Een evaluatievermelding « ongunstig » kan pas worden toegekend nadat het personeelslid een evaluatievermelding « met voorbehoud » heeft gekregen.

Art. 62.Met het oog op de toekenning van de evaluatie, wordt een onderhoud met iedere inspecteur georganiseerd en wordt een evaluatieverslag opgesteld.

Wanneer de evaluatie een inspecteur betreft die ressorteert onder één van de diensten bedoeld in artikel 3, tweede lid, 1° en 2°, organiseert de bevoegde inspecteur-generaal het onderhoud en stelt hij het evaluatieverslag op.

Wanneer de evaluatie een inspecteur betreft die niet belast is met de coördinatie ressorterend onder één van de Diensten bedoeld in artikel 3, tweede lid, 3° tot 7°, organiseert de inspecteur belast met de coördinatie van de inspectie binnen de betrokken Dienst het onderhoud en stelt het evaluatieverslag op.

Wanneer de evaluatie een inspecteur betreft die belast is met de coördinatie van de inspectie bedoeld in artikel 65, § 1, 3° tot 7°, organiseert de coördinerende inspecteur-generaal het onderhoud en stelt hij het evaluatieverslag op.

Het evaluatieverslag wordt binnen de vijf dagen voor visum aan de betrokken inspecteur voorgelegd. Als het niet mogelijk is om het visum van de inspecteur te bekomen, zendt de bevoegde inspecteur-generaal, de inspecteur belast met de coördinatie van de inspectie of de coördinerende inspecteur-generaal, naar gelang van het geval, hem het evaluatieverslag bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs.

De inspecteur beschikt oer een termijn van tien dagen vanaf de dag, naar gelang van het geval, van het visum of de verzending bij een ter post aangetekend schrijven, om zijn opmerkingen schriftelijk over te zenden, naar gelang van het geval, aan de bevoegde inspecteur-generaal, aan de inspecteur belast met de coördinatie van de inspectie of aan de coördinerende inspecteur-generaal.

Het evaluatieverslag betreffende een inspecteur bedoeld in het tweede lid of in het derde lid alsook, in voorkomend geval, de opmerkingen van deze laatste worden zonder verwijl overgezonden aan de coördinerende inspecteur-generaal, die zijn advies uitbrengt.

Wanneer de voorgestelde vermelding « met voorbehoud » of « ongunstig » is, hoort de coördinerende inspecteur-generaal de inspecteur alvorens zijn advies uit te brengen.

Dat advies wordt binnen de vijf dagen aan de inspecteur voor visum voorgelegd. Als het onmogelijk is om het visum van de inspecteur te bekomen, zendt de coördinerende inspecteur-generaal hem zijn advies bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs over.

De inspecteur beschikt over een termijn van tien dagen vanaf de datum, naar gelang van het geval, van het visum, of van de verzending bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, om zijn opmerkingen aan de coördinerende inspecteur-generaal schriftelijk over te zenden.

Het evaluatieverslag, het advies van de coördinerende inspecteur-generaal alsook, in voorkomend geval, de opmerkingen van de inspecteur, worden, via de ambtenaar-generaal die hij daartoe afvaardigt, overgezonden aan de Regering, die de evaluatievermelding toekent.

Onverminderd de toepassing van de bepalingen van artikel 64, als de vermelding « met voorbehoud » of « ongunstig » wordt toegekend, gelast de Regering de inspecteur bijkomende opleidingen te volgen, naast deze die bedoeld zijn in hoofdstuk V, georganiseerd dor het Instituut voor de opleiding gedurende de loopbaan, in verband met de opdrachten waarvoor tekortkomingen werden vastgesteld.

Het model voor het evaluatieverslag bedoeld in dit artikel wordt door de Regering vastgesteld.

Art. 63.Binnen de tien dagen na de toekenning van de vermelding « met voorbehoud » of « ongunstig » door de Regering, kan de inspecteur een bezwaar indienen bij de in artikel 127 bedoelde raad van beroep.

De raad van beroep geeft zijn advies aan de Regering binnen een maximumtermijn van één maand vanaf de datum van ontvangst van het volledige dossier van de zaak.

De Regering neemt haar beslissing binnen een termijn van één maand vanaf de ontvangst van het advies van de Raad van beroep.

Art. 64.Er wordt een einde gemaakt aan het ambt van het personeelslid dat twee opeenvolgende ongunstige evaluaties krijgt. Afdeling III. - Inspecteurs belast met de coördinatie van de inspectie

Art. 65.§ 1. De Regering stelt voor een vernieuwbare periode van vijf jaar de volgende inspecteurs aan : 1° drie inspecteurs belast met de coördinatie van de inspectie op het niveau van het gewoon basisonderwijs, na advies van de inspecteur-generaal van het gewoon basisonderwijs en van de coördinerende inspecteur-generaal;2° drie inspecteurs belast met de coördinatie van de inspectie op het niveau van het gewoon secundair onderwijs, na advies van de inspecteur-generaal van het gewoon secundair onderwijs en van de coördinerende inspecteur-generaal;3° een inspecteur belast met de coördinatie van de inspectie op het niveau van het gespecialiseerd onderwijs, na advies van de coördinerende inspecteur-generaal;4° een inspecteur belast met de coördinatie van de inspectie op het niveau van het onderwijs voor sociale promotie, na advies van de coördinerende inspecteur-generaal;5° een inspecteur belast met de coördinatie van de inspectie op het niveau van het kunstonderwijs, na advies van de coördinerende inspecteur-generaal;6° een inspecteur belast met de coördinatie van de inspectie op het niveau van het afstandsonderwijs, na advies van de coördinerende inspecteur-generaal;7° een inspecteur belast met de coördinatie van de inspectie op het niveau van de psycho-medisch-sociale centra. § 2. De inspecteurs belast met de coördinatie bedoeld in § 1 worden aangesteld uit de personeelsleden die beantwoorden aan de volgende voorwaarden : 1° in vast verband benoemd zijn in één van de ambten van de algemene inspectiedienst bedoeld in artikel 28, 1°;2° een ambtsanciënniteit van ten minste zes jaar tellen in het bevorderingsambt van inspecteur : a) in een bevorderingsambt van inspecteur binnen de inspectiedienst van het gewoon basisonderwijs, om belast te worden met de coördinatie op het niveau van het gewoon basisonderwijs;b) in een bevorderingsambt van inspecteur binnen de inspectiedienst van het gewoon secundair onderwijs, om belast te worden met de coördinatie op het niveau van het gewoon secundair onderwijs;c) in een bevorderingsambt van inspecteur binnen de inspectiedienst van het gespecialiseerd onderwijs, om belast te worden met de coördinatie op het niveau van het gespecialiseerd onderwijs;d) in een bevorderingsambt binnen de inspectiedienst van het onderwijs voor sociale promotie, om belast te worden met de coördinatie op het niveau van het onderwijs voor sociale promotie;e) in een bevorderingsambt van inspecteur binnen de inspectiedienst van het kunstonderwijs, om belast te worden met de coördinatie op het niveau van het kunstonderwijs;f) in een bevorderingsambt van inspecteur binnen de inspectiedienst van het afstandsonderwijs, om belast te worden met de coördinatie op het niveau van het afstandsonderwijs;g) in een bevorderingsambt van inspecteur binnen de inspectiedienst van de psycho-medisch-sociale centra, om belast te worden met de coördinatie op het niveau van de psycho-medisch-sociale centra.3° de vermelding « gunstig » bij zijn laatste evaluatie hebben gekregen.Als er geen evaluatieverslag is, wordt de inspecteur geacht de vermelding « gunstig » te hebben gekregen; 4° geen sanctie of tuchtstraf hebben ondergaan gedurende de vijf vorige jaren. § 3. De opdrachten van de inspecteurs belast met de coördinatie van de inspectie bedoeld in § 1 worden bepaald, in medewerking met deze, door de inspecteur-generaal bevoegd voor de inspecteurs bedoeld in § 1, 1° en 2°, en door de coördinerende inspecteur-generaal voor de inspecteurs bedoeld in § 1, 3° tot 7°.

In het kader van die opdrachten, kunnen de inspecteurs belast met de coördinatie van de inspectie instructies geven aan de inspecteurs van de betrokken inspectiedienst. § 4. Bij vernieuwing van de aanstelling bedoeld in § 1, wordt dezelfde procedure toegepast. In dat geval wordt het advies van de coördinerende inspecteur-generaal en, in voorkomend geval, dat van de bevoegde inspecteur-generaal, samen met een evaluatieverslag, gebaseerd op de vervulling van de opdrachten bedoeld in § 3, gegeven.

Art. 66.Voor de berekening van de ambtsanciënniteit bedoeld in artikel 65, § 2°, worden de diensten in aanmerking genomen die het personeelslid, in ongeacht welke hoedanigheid, heeft gepresteerd in het bevorderingsambt van inspecteur.

Voor de berekening van de duur van de diensten die in aanmerking worden genomen voor de ambtsanciënniteit bedoeld in artikel 65, § 2, 2°, worden de werkelijke diensten geteld per kalendermaand, waarbij deze die de hele maand niet dekken niet in aanmerking worden genomen.

Art. 67.De inspecteurs belast met de coördinatie van de inspectie genieten, gedurende de periode van hun aanstelling, een toelage waarvan het bedrag door de Regering wordt vastgesteld.

Het bedrag van de toelage mag in geen geval hoger zijn dan de helft van het verschil tussen de minimumweddeschaal van de inspecteur-generaal en de minimumweddeschaal van de inspecteur.

De Regering stelt de administratieve standplaats vast van de inspecteurs belast met de coördinatie van de inspectie, op de voordracht van de coördinerende inspecteur-generaal en van de door de Regering aangestelde ambtenaar-generaal.

Art. 68.Gedurende de periode van hun aanstelling, blijven de inspecteurs belast met de coördinatie van de inspectie onderworpen aan de evaluatie bedoeld in afdeling 2 van dit hoofdstuk.

Art. 69.De inspecteurs belast met de coördinatie van de inspectie worden door de Regering ontheven van hun coördinatie-opdracht, na advies van de coördinerende inspecteur-generaal en van de inspecteur-generaal bevoegd voor de inspecteurs bedoeld in artikel 65, § 1, 1° en 2°, en van de coördinerende inspecteur-generaal voor de inspecteurs bedoeld in artikel 65, § 1, 3° tot 7°.

Voordat de Regering een beslissing neemt, moet het personeelslid uitgenodigd zijn om door de coördinerende inspecteur-generaal te worden gehoord.

Van de oproeping voor de hoorzitting alsook van de redenen waarom de Regering van plan is het personeelslid te ontheffen van zijn coördinatieopdracht, wordt hem ten minste vijf werkdagen voor de hoorzitting kennis gegeven ofwel bij een ter post aangetekend schrijven, ofwel bij de overhandiging van een schrijven met ontvangstbewijs.

Bij de hoorzitting kan het personeelslid zich laten begeleiden of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen uit de personeelsleden van de algemene inspectiedienst, in dienstactiviteit of in ruste gesteld, of door een vertegenwoordiger van een erkende vakorganisatie. Van de hoorzitting wordt een proces-verbaal opgemaakt.

De procedure wordt geldig voortgezet wanneer het behoorlijk opgeroepen personeelslid zich niet bij de hoorzitting aanmeldt of er niet wordt vertegenwoordigd.

De Regering neemt haar beslissing binnen de tien dagen na de overzending van het proces-verbaal door de coördinerende inspecteur-generaal. Afdeling IV. - Voorlopige aanstelling in een bevorderingsambt van

inspecteur

Art. 70.De Regering kan de voorlopige aanstelling in een betrekking van een bevorderingsambt van inspecteur bedoeld in artikel 28, 1°, voorstellen van een kandidaat die bij voorrang wordt aangesteld uit de houders van het brevet van inspecteur in verband met het toe te kennen ambt.

Art. 71.De Regering nodigt de houders van het brevet van inspecteur in verband met het toe te kennen ambt uit om zich kandidaat te stellen voor een voorlopige aanstelling.

Art. 72.Het personeelslid dat voorlopig wordt aangesteld in een bevorderingsambt van inspecteur kan te allen tijde van zijn aanstelling afzien. In dat geval wordt het personeelslid definitief in zijn oorspronkelijke ambt hersteld en, behoudens in behoorlijk met redenen omklede uitzonderlijke omstandigheden, zal het voor een nieuwe affectatie pas worden aangesteld nadat het heeft geantwoord op een nieuwe oproep gericht overeenkomstig artikel 71.

Art. 73.Mits een opzeggingstermijn van veertien dagen, kan de Regering een einde maken aan de aanstelling van een personeelslid dat voorlopig is aangesteld in een bevorderingsambt van inspecteur.

Voordat de Regering een beslissing neemt, moet het personeelslid uitgenodigd zijn om gehoord te worden door de door de Regering aangestelde ambtenaar-generaal of door de coördinerende inspecteur-generaal die zij daartoe afvaardigt.

Van de oproeping voor de hoorzitting alsook van de redenen waarom de Regering van plan is een einde te maken aan de voorlopige aanstelling van het personeelslid wordt hem ten minste vijf werkdagen voor de hoorzitting kennis gegeven ofwel bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, ofwel bij overhandiging van een schrijven met ontvangstbewijs.

Tijdens de hoorzitting kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door de vertegenwoordiger van een erkende vakorganisatie, door een advocaat of door een verdediger, gekozen uit de personeelsleden van de algemene inspectiedienst, in dienstactiviteit of in ruste.

Van de hoorzitting wordt een proces-verbaal opgemaakt.

De procedure wordt geldig voortgezet wanneer het behoorlijk opgeroepen personeelslid zich niet aanmeldt bij de hoorzitting of er niet vertegenwoordigd wordt.

De Regering neemt haar beslissing binnen de tien dagen na de overzending van het proces-verbaal.

Art. 74.Er wordt van ambtswege een einde gemaakt aan de voorlopige aanstelling van het personeelslid wanneer het getroffen wordt door één van de tuchtsancties bedoeld in artikel 116, 4° tot 6°. Afdeling V. - Mutatie

Art. 75.Deze afdeling is toepasselijk op de personeelsleden van de algemene inspectiedienst die in vast verband benoemd zijn in het ambt van inspecteur van het basisonderwijs of inspecteur van het lager onderwijs.

Art. 76.De mutaties van de in artikel 75 bedoelde personeelsleden worden in vier beurten georganiseerd.

Voor de eerste mutatiebeurt, worden de op 1 oktober definitief vacant geworden betrekkingen door de Regering ter kennis gebracht van de personeelsleden bij omzendbrief in de loop van de maand oktober.

Voor de tweede mutatiebeurt, worden de betrekkingen die definitief vacant zijn geworden na de eerste mutatiebeurt alsook de betrekkingen die vacant zijn geworden sedert de datum van het begin van de eerste mutatiebeurt, uiterlijk op 1 januari, ter kennis gebracht van de personeelsleden bij omzendbrief in de loop van de maand januari.

Voor de derde mutatiebeurt, worden de betrekkingen die definitief vacant zijn geworden na de tweede mutatiebeurt alsook de betrekkingen die definitief vacant zijn geworden sedert de datum van het begin van de tweede beurt, uiterlijk op 1 maart, door de Regering ter kennis gebracht van de personeelsleden bij omzendbrief in de loop van de maand maart.

Voor de vierde mutatiebeurt, worden de betrekkingen die definitief vacant zijn geworden na de derde mutatiebeurt alsook de betrekkingen die definitief vacant zijn geworden sedert het begin van de derde mutatiebeurt, uiterlijk op 1 mei, door de Regering ter kennis gebracht van de personeelsleden bij omzendbrief in de loop van de maand mei.

Art. 77.De omzendbrieven bedoeld in artikel 76 worden aan de personeelsleden gestuurd bij een ter post aangetekend schrijven. Ze vermelden dat de betrekkingen bij mutatie kunnen toegekend worden aan de personeelsleden die in vast verband benoemd zijn in het ambt waarvan de betrekking toe te kennen is en nodigen de personeelsleden die geïnteresseerd zijn in de toe te kenen betrekkingen uit een mutatieaanvraag in te dienen.

Elke omzendbrief bepaalt de vorm en de termijn voor de indiening van de aanvragen.

Art. 78.De mutatieaanvragen moeten, bij een ter post aangetekend schrijven, worden verzonden naar het adres vermeld in de omzendbrieven bedoeld in artikel 76.

De aanvragen moeten worden ingediend in de vorm en binnen de termijn die door elke omzendbrief worden bepaald.

De termijn mag niet korter zijn dan tien werkdagen. Hij loopt vanaf de dag volgend op de dag van de verzending van de omzendbrief.

Art. 79.Voor elke mutatiebeurt moet het personeelslid dat naar verschillende betrekkingen solliciteert, een afzonderlijke aanvraag voor elke betrekking indienen, met vermelding van zijn eventuele voorkeur.

Art. 80.Het personeelslid dat een mutatie bij de tweede mutatiebeurt bekomt, ziet automatisch af van de mutatie die het bij de eerste mutatiebeurt heeft bekomen.

Art. 81.Voor elke mutatiebeurt en voor elk van de toe te kennen betrekkingen, worden de personeelsleden die een mutatieaanvraag regelmatig hebben ingediend en die aan de vereiste voorwaarde voldoen, gerangschikt volgens hun ambtsanciënniteit, verworven op 1 september van het lopende jaar. Bij gelijke ambtsanciënniteit, wordt de voorrang verleend aan het oudste personeelslid.

Art. 82.Voor de berekening van de ambtsanciënniteit bedoeld in artikel 81, worden de diensten in aanmerking genomen die het personeelslid in ongeacht welke hoedanigheid werkelijk heeft gepresteerd in het ambt waarvan de betrekking bij mutatie toe te kennen is.

Voor de berekening van de duur van de diensten die in aanmerking worden genomen voor het ambtsanciënniteit bedoeld in artikel 81, worden de werkelijke diensten per kalendermaand geteld, waarbij deze die niet de hele maand dekken, niet in aanmerking worden genomen.

Art. 83.Onverminderd de bepalingen bedoeld in de artikelen 40 en 41, kent de Regering bij mutatie elke definitief vacant geworden betrekking van het ambt waarin het benoemd is toe aan het personeelslid van de algemene inspectiedienst dat op de eerste plaats staat van de in artikel 81 bedoelde rangschikking, rekening houdend met de voorkeur uitgedrukt overeenkomstig de bepalingen van artikel 79.

Art. 84.Ieder personeelslid wordt definitief geaffecteerd in de betrekking waarin het een mutatie op 1 augustus van het lopende jaar heeft bekomen. HOOFDSTUK IV. - Mandaat voor de uitoefening van de bevorderingsambten van inspecteur-generaal en coördinerende inspecteur-generaal Afdeling I. - Procedure en voorwaarden voor het verkrijgen van het

mandaat

Art. 85.De betrekkingen van de ambten van inspecteur-generaal en coördinerend inspecteur-generaal bedoeld in artikel 28, 2° en 3°, worden toegekend bij mandaat.

Een mandaat kan slechts toegekend worden als een betrekking vacant is binnen het betrokken ambt.

Art. 86.De vacante betrekking van het te begeven ambt van inspecteur-generaal of coördinerende inspecteur-generaal wordt ter kennis gebracht van de personeelsleden die kandidaat zouden kunnen zijn voor de uitoefening van een mandaat, volgens de nadere regels bepaald door de Regering.

Art. 87.Slechts de kandidaten die de vorm en de termijn hebben nageleefd waarin de kandidaturen moeten worden ingediend, kunnen worden gemandateerd.

Art. 88.Niemand kan een mandaat verkrijgen als hij niet aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° Vastbenoemd zijn binnen een bevorderingsambt van inspecteur bedoeld in artikel 28, 1°;2° Een dienstanciënniteit van minstens zes jaar tellen : Binnen een bevorderingsambt van inspecteur binnen de inspectiedienst van het gewoon basisonderwijs om gemandateerd te worden voor het ambt van inspecteur-generaal van het gewoon basisonderwijs; Binnen een bevorderingsambt van inspecteur binnen de inspectiedienst van het gewoon secundair onderwijs om gemandateerd te worden voor het ambt van inspecteur-generaal van het gewoon secundair onderwijs; 3° Een dienstanciënniteit van minstens negen jaar tellen binnen een bevorderingsambt van inspecteur om gemandateerd te worden voor het ambt van coördinerende inspecteur-generaal;4° De vermelding « gunstig » gekregen hebben voor de laatste evaluatie.Als er geen evaluatieverslag is, wordt de inspecteur geacht de vermelding « gunstig » gekregen te hebben; 5° Geen sanctie of tuchtstraf gekregen hebben gedurende de laatste vijf jaar;6° Een opleiding voor human resources gevolgd hebben en ervoor geslaagd zijn tijdens maximaal 60 uur, georganiseerd door de School voor Overheidsbestuur.Het attest voor het slagen voor de opleiding wordt uitgereikt door een examencommissie waarvan de samenstelling en de werkingsmodaliteiten bepaald worden door de Regering.

Als er geen kandidaat is die aan de in het 1e lid, 6°, bedoeld voorwaarde voldoet, kan de Regering een mandaat toekennen aan een kandidaat die niet aan die voorwaarde voldoet, voor zover deze laatste zich ertoe verbindt de volgende opleiding in het beheer van human resources te volgen. Er wordt van rechtswege een einde gemaakt aan zijn mandaat bij niet-naleving van die verbintenis of bij faling.

Art. 89.Voor de berekening van de ambtsanciënniteit bedoeld in artikel 88, 3° en 4°, worden de werkelijke diensten in aanmerking genomen die het personeelslid, in ongeacht welke hoedanigheid, heeft gepresteerd in het bevorderingsambt van inspecteur.

Voor de berekening van de duur van de diensten die in aanmerking komen voor een ambtsanciënniteit bedoeld in artikel 88, 3° en 4°, worden de werkelijke diensten per kalendermaand geteld, waarbij de onvolledige maanden niet worden meegeteld.

Art. 90.§ 1. Er wordt bij de Regering een commissie voor selectie en evaluatie, hierna « de commissie » genoemd, opgericht. § 2. De commissie is bevoegd om de adviezen bedoeld bij toepassing van de artikelen 92 en 97 te geven, op eigen initiatief of op aanvraag van de Regering. § 3. De Commissie bestaat uit : 1° Vijf leden aangesteld door de Regering onder de ambtenaren-generaal van de Diensten van de Regering, minstens titularis van een graad van rang 16;2° Vijf leden aangesteld door de Regering onder de titularissen van het ambt van gewoon hoogleraar, hoogleraar of docent, voltijds in vast verband benoemd of aangeworven binnen een universiteit georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap of onder de titularissen van een verkiezingsambt binnen een Hogeschool georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap; De leden van de Commissie worden aangesteld voor een hernieuwbare duur van vijf jaar. § 4. De Regering stelt een voorzitter en een ondervoorzitter van de commissie aan onder de vijf ambtenaren-generaal bedoeld in § 3, 1°.

Als de voorzitter niet de administrateur-generaal voor Onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek is, is deze laatste ondervoorzitter.

De Regering stelt een secretaris en plaatsvervangend secretaris van de commissie aan onder de ambtenaren van minstens niveau 2+ van de Diensten van de Regering. § 5. Voor elk werkend lid stelt de Regering een plaatsvervangend lid aan, gekozen volgens dezelfde modaliteiten als het werkend lid dat het vervangt. § 6. De Commissie geeft advies bij meerderheid van de aanwezige leden.

Bij staking van stemmen, is de stem van de voorzitter beslissend.

De Regering stelt andere modaliteiten vast voor de werking van de commissie alsmede haar huishoudelijk reglement, op de voordracht van deze laatste. § 7. Elk lid van de Commissie dat zijn hoedanigheid waarvoor het aangesteld werd binnen de commissie verliest, wordt onverwijld vervangen door de Regering volgens dezelfde modaliteiten. De plaatsvervanger voleindigt het mandaat van zijn voorganger.

Art. 91.Bij de verklaring van vacature van de betrekking te begeven bij mandaat, stelt de Regering een opdrachtenblad op op de voordracht van de ambtenaar-generaal die zij aanstelt.

Het opdrachtenblad bevat ten minste de beschrijving van de volgende elementen : 1° De nauwkeurige definitie van de opdrachten die aan de mandataris worden toegewezen;2° De te bereiken doelstellingen.

Art. 92.De kandidaturen voor een mandaat worden onderzocht door de commissie, die kan beslissen de verschillende kandidaten te horen.

De commissie stelt aan de Regering bij een te begeven mandaat, een lijst van hoogstens vijf kandidaten voor, in volgorde van hun verdiensten en relationele bekwaamheden gerangschikt. Om de kandidaten te rangschikken volgens de volgorde van hun verdiensten, neemt de commissie inzonderheid de opleidingen tijdens de loopbaan en aanvullende opleidingen, de publicaties, de behaalde diploma's, getuigschriften en brevetten, de projecten uitgevoerd wanneer de kandidaten hun ambt van inspecteur of een vroeger mandaat uitoefenden, in aanmerking. Afdeling II. - Duur en uitoefening van het mandaat

Art. 93.§ 1. Het mandaat van inspecteur-generaal, met een duur van vijf jaar, wordt door de Regering toegekend aan de kandidaat die zij kiest uit een lijst voorgesteld door de commissie voor selectie en evaluatie bedoeld in artikel 90.

Dat mandaat is hernieuwbaar op basis van de evaluatie toegekend door de Regering op de voordracht van de commissie voor selectie en evaluatie. § 2. Het mandaat van coördinerend inspecteur-generaal, met een duur van vijf jaar, wordt door de Regering toegekend aan de kandidaat die zij kiest uit een lijst voorgesteld door de commissie voor selectie en evaluatie bedoeld in artikel 90.

Dat mandaat is hernieuwbaar op basis van de evaluatie toegekend door de Regering op de voordracht van de commissie voor selectie en evaluatie.

Art. 94.Het mandaat is tijdelijk. Het geeft geen recht op een vaste benoeming in het ambt dat het begeeft.

Het bij mandaat begeven ambt is ondeelbaar. Het wordt voltijds uitgeoefend.

Tijdens de uitoefening van zijn mandaat is het personeelslid in dienstactiviteit, behoudens formele bepaling die hem in een andere administratieve stand zet.

Zijn administratieve standplaats wordt in Brussel gevestigd.

Art. 95.Tijdens de duur van zijn mandaat kan de mandataris : 1° geen verlof verkrijgen voor de onderbreking va de beroepsloopbaan, met uitzondering van de loopbaanonderbreking om palliatieve zorgen te verstrekken, voor de bijstand of de verlening van zorgen aan een lid van het gezin of van de familie tot de tweede graad die aan een ernstige ziekte lijdt of bij de geboorte of de adoptie van een kind in het kader van een ouderlijk verlof;2° geen verlof verkrijgen voor opdracht of een terbeschikkingstelling voor bijzondere opdracht;3° geen verlof verkrijgen om een stage uit te oefenen binnen een andere betrekking van de Staat, de provincies, gemeenten, van een ermee gelijkgestelde openbare instelling, een officiële school of een gesubsidieerde vrije school;4° geen verlof verkrijgen om zich kandidaat te stellen voor de parlementsverkiezingen of provincieraadsverkiezingen;5° geen verlof verkrijgen om cursussen te volgen, zich voor te bereiden voor examens en om examens af te leggen;6° geen verlof verkrijgen om voorlopig een ambt uit te oefenen in het onderwijs;7° geen verlof verkrijgen voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden of geen verlof voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden, toegekend aan het personeelslid dat minstens twee kinderen ten laste heeft die niet ouder zijn dan 14 jaar of geen verlof voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden, toegekend aan het lid van het personeel vanaf 50 jaar;8° geen politiek verlof verkrijgen;9° geen terbeschikkingstelling verkrijgen wegens persoonlijke aangelegenheden;10° geen terbeschikkingstelling verkrijgen wegens persoonlijke aangelegenheden vóór het rustpensioen op basis van de bepalingen van het koninklijk besluit nr.297 van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddetoelagen en de verloven voor verminderde prestatie in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra.

Art. 96.Tijdens de uitoefening van zijn mandaat geniet de inspecteur-generaal de weddeschaal die toegekend is aan een ambtenaar van de Diensten van de Regering van rang 15.

Tijdens de uitoefening van zijn mandaat geniet de inspecteur-generaal de weddeschaal toegekend aan een ambtenaar van de Diensten van de Regering van rang 16.

Art. 97.De evaluatie van de mandatarissen gebeurt om de dertig maanden. Deze wordt toegekend door de Regering op de voordracht van de commissie voor selectie en evaluatie bedoeld in artikel 90.

De evaluatie baseert zich op de uitvoering van het opdrachtenblad bedoeld in artikel 91.

Deze bevat een van de volgende meldingen : 1° « gunstig »;2° « met voorbehoud »;3° « ongunstig ». Een evaluatievermelding « ongunstig » kan slechts toegekend worden nadat de mandataris een evaluatie « met voorbehoud » gekregen heeft, behalve als het evaluatievoorstel van de commissie « met voorbehoud » of « ongunstig » is.

Art. 98.De mandataris aan wie een gunstige evaluatie gegeven wordt tijdens zijn mandaat zet de uitoefening van zijn mandaat voort.

Bij toekenning van een evaluatie « met voorbehoud » tijdens zijn mandaat wordt een nieuwe evaluatie gevoerd binnen de zes à twaalf maanden die volgen en leidt tot de toekenning van een melding « gunstig » of « ongunstig ». De toekenning van een melding « met voorbehoud » kan de Regering brengen tot het aanpassen van het opdrachtenblad en aan de mandataris opleggen gepaste opleidingen te volgen.

Bij een evaluatievermelding « ongunstig » tijdens het mandaat wordt er vervroegd een einde gemaakt aan het mandaat.

Art. 99.Bij afwezigheid van de inspecteur-generaal van de inspectiedienst van het gewoon basisonderwijs, kan de Regering de inspecteurs belast met de coördinatie van de inspectie op het niveau van het gewoon basisonderwijs gelasten de opdrachten van de inspecteur-generaal gezamenlijk uit te oefenen.

Bij afwezigheid van de inspecteur-generaal van de inspectiedienst van het gewoon secundair onderwijs, kan de Regering de inspecteurs belast met de coördinatie van de inspectie op het niveau van het gewoon secundair onderwijs gelasten de opdrachten van de inspecteur-generaal gezamenlijk uit te oefenen.

Bij afwezigheid van de coördinerende inspecteur-generaal, kan de Regering een ambtenaar-generaal gelasten de opdrachten van de coördinerende inspecteur-generaal uit te oefenen.

Art. 100.De mandataris kan vrijwillig een einde maken aan zijn mandaat, mits een opzeggingstermijn van één maand.

Er wordt op vervroegde wijze een einde gemaakt aan het mandaat wanneer de mandataris één van de tuchtsancties bedoeld in artikel 116, 4° tot 6° krijgt.

Art. 101.Wanneer er, om welke reden dan ook, een einde wordt gemaakt aan een mandaat voor het einde ervan, wordt de mandataris vervangen.

De vervanger, die door de Regering volgens de in de artikelen 85 tot 93 vastgestelde nadere regels wordt aangesteld, voleindigt het lopende mandaat. Afdeling III. - Einde van het mandaat

Art. 102.Het mandaat van een personeelslid waarvan de laatste evaluatie de vermelding « gunstig » bevat, wordt van ambtswege door de Regering verlengd, zonder dat de vacantverklaring bedoeld in artikel 86 wordt verricht.

Op het einde van zijn mandaat wordt het mandaat van de mandataris wiens laatste evaluatie de vermelding « met voorbehoud » bevat, opnieuw open voor concurrentie verklaard, en kan de mandataris zich gedurende vijf jaar niet meer kandidaat stellen voor een aanstelling in het mandaat van coördinerende inspecteur-generaal.

Op het einde van zijn mandaat, kan de mandataris wiens laatste evaluatie de vermelding « ongunstig » bevat, zich niet meer kandidaat stellen voor een aanstelling in het mandaat dat hij zopas heeft uitgeoefend en kan zich gedurende vijf jaar niet meer kandidaat stellen voor een aanstelling in het mandaat van inspecteur-generaal of in het mandaat van coördinerende inspecteur-generaal.

Art. 103.Als een mandataris in het ambt van inspecteur-generaal een mandaat van coördinerende inspecteur-generaal aanvaardt, wordt hij als ontslagnemend geacht voor zijn mandaat van inspecteur-generaal.

Art. 104.Wanneer het personeelslid zijn hoedanigheid van mandataris verliest, wordt het in zijn bevorderingsambt van inspecteur hersteld. HOOFDSTUK V. - Opleiding gedurende de loopbaan van de leden van de algemene inspectiedienst

Art. 105.De leden van de algemene inspectiedienst volgen elk jaar ten minste vier opleidingsdagen in verband met de opdrachten bepaald in de artikelen 6 tot 12.

De in het eerste lid bedoelde opleidingen worden door het Instituut voor de opleiding gedurende de loopbaan georganiseerd voor de personeelsleden die een bevorderingsambt van inspecteur bedoeld in artikel 28, 1° uitoefenen en door de School voor Overheidsbestuur voor de personeelsleden die een bevorderingsambt van inspecteur-generaal of coördinerende inspecteur-generaal bedoeld in artikel 28, 2° of 3° uitoefenen, op grond van de oriëntaties bepaald door de Sturingscommissie en goedgekeurd door de Regering.

Art. 106.Op het einde van de opleidingen, wordt aan de leden van de algemene inspectiedienst, volgens door de Regering nader te bepalen regels, een attest uitgereikt dat bevestigt dat de opleidingen werden gevolgd.[s$proc$ubr]$proc$ HOOFDSTUK VI. - Administratieve standen Afdeling I. - Algemene bepaling

Art. 107.De personeelsleden van de algemene inspectiedienst bevinden zich in een van de volgende administratieve standen : 1° Dienstactiviteit;2° Non-activiteit;3° Terbeschikkingstelling. Afdeling II. - Dienstactiviteit

Art. 108.Het personeelslid van de algemene inspectiedienst wordt altijd geacht zich in dienstactiviteit te bevinden behoudens uitdrukkelijke bepaling waarbij hij in een andere administratieve stand wordt ingedeeld.

Art. 109.Het personeelslid van de algemene inspectiedienst heeft recht op wedde en op bevordering tot een hogere wedde onder dezelfde voorwaarden als de hoofden van de onderwijsinrichtingen van de Franse Gemeenschap waar hij inspectie voert.

Onverminderd de bepalingen van artikel 95, en, wat de inspectie van het afstandsonderwijs betreft, de bepalingen van het besluit van de Executieve van 7 november 1985 houdende organisatie van de verlofregeling van de inspectie van het afstandsonderwijs, kan hij verlof genieten onder dezelfde voorwaarden als de hoofden van de onderwijsinrichtingen van de Franse Gemeenschap waar hij inspectie voert.

In afwijking van het 2e lid genieten de inspecteurs-generaal en de coördinerende inspecteur-generaal gedurende hun mandaat de jaarlijkse vakantieverloven van de ambtenaren van de Diensten van de Regering. Afdeling III. - Non-activiteit

Art. 110.Het personeelslid van de algemene inspectiedienst bevindt zich in de stand non-activiteit : 1° Wanneer hij onder de door de Regering bepaalde voorwaarden sommige militaire prestaties in vredestijd vervult of bij de civiele bescherming is ingedeeld, of met taken van openbaar nut op grond van de wet houdende het statuut van de gewetensbezwaarden;2° Wanneer schorsing of non-activiteit bij tuchtmaatregel op hem is toegepast;3° Wanneer hij om gezinsredenen toelating gekregen heeft tijdens een langdurige periode afwezig te blijven.

Art. 111.Tenzij anders uitdrukkelijk wordt bepaald, heeft het personeelslid van de algemene inspectiedienst in de stand non-activiteit geen recht op wedde.

Indien hij zich in de stand non-activiteit bevindt ingevolge de bepalingen van artikel 110, 2°, heeft hij geen recht op bevordering tot een hogere wedde.

Art. 112.Niemand kan op non-activiteit gesteld of gehouden worden na het einde van de maand waarin hij de leeftijd van 60 jaar bereikt heeft als hij dertig jaren dienst telt die gelden voor de opening van het recht op het rustpensioen. Afdeling IV. - Terbeschikkingstelling

Art. 113.Onverminderd de bepalingen van artikel 95, kan het personeelslid van de algemene inspectiedienst in een van de volgende terbeschikkingstellingsstanden worden gezet onder dezelfde voorwaarden als de hoofden van de onderwijsinrichtingen van de Franse Gemeenschap waar hij inspectie voert : 1° wegens bijzondere opdracht;2° wegens ziekte of gebrekkigheid waaruit geen definitieve dienstongeschiktheid ontstaat, maar die aanleiding geeft tot langere afwezigheid dan voor verlof wegens ziekte of gebrekkigheid;3° wegens persoonlijke aangelegenheden;4° wegens persoonlijke aangelegenheden vóór het rustpensioen;5° wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst en van het onderwijs. Bij terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden blijft de betrekking van het personeelslid evenwel niet-vacant gedurende de periode van deze terbeschikkingstelling.

Art. 114.Niemand kan ter beschikking worden gesteld of gehouden na het einde van de maand waarin hij de leeftijd van 60 jaar bereikt heeft als hij dertig jaren dienst telt die gelden voor de opening van het recht op het rustpensioen.

De bepaling van het 1e lid is niet van toepassing op de personeelsleden ter beschikking gesteld wegens bijzondere opdracht.

Art. 115.Er kan aan ter beschikking gestelde personeelsleden van de Algemene inspectiedienst wachtgeld worden verleend onder dezelfde voorwaarden als de hoofden van de onderwijsinrichtingen van de Franse Gemeenschap waar hij inspectie voert.

Het wachtgeld, de toelagen en vergoedingen die eventueel worden toegekend aan die personeelsleden, worden onderworpen aan de mobiliteitsregeling die geldt voor de bezoldiging van de personeelsleden in dienstactiviteit. HOOFDSTUK VII. - Tuchtsancties Afdeling I. - Tuchtsancties

Art. 116.De tuchtmaatregelen die opgelegd kunnen worden aan de personeelsleden van de Algemene inspectiedienst zijn de volgende : 1° De terechtwijzing;2° De berisping;3° De afhouding op de wedde;4° De schorsing bij tuchtmaatregel;5° De op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel;6° De afzetting.

Art. 117.Voor de personeelsleden die vastbenoemd zijn binnen een bevorderingsambt van inspecteur bedoeld in artikel 28, 1°, worden de tuchtsancties voorgesteld door de coördinerende Inspecteur-generaal.

Voor de inspecteurs-generaal en de coördinerende inspecteur-generaal, worden de tuchtsancties voorgesteld door de ambtenaar-generaal aangesteld door de Regering.

De tuchtsancties worden door de Regering uitgesproken.

Art. 118.De afhouding op de wedde mag niet worden uitgesproken voor meer dan drie maanden. Zij mag niet meer bedragen dan één vijfde van de wedde.

Art. 119.De schorsing bij tuchtmaatregel mag niet worden uitgesproken voor meer dan één jaar. Zij heeft de halvering van de wedde tot gevolg.

Art. 120.De duur van de op non-activiteitsstelling bij tuchtmaatregel wordt bepaald door de Regering : zij mag niet minder dan één jaar bedragen en vijf jaar niet overschrijden.

Gedurende de eerste twee jaar geniet het personeelslid wachtgeld waarvan het bedrag gelijk is aan de helft van de activiteitswedde.

Zonder dat het laatst vermelde bedrag mag worden overschreden, wordt het bedrag van het wachtgeld vervolgens vastgesteld op het bedrag van het pensioen dat de betrokkene zou bekomen indien hij voortijdig in ruste was gesteld.

Het personeelslid mag zijn wederopneming binnen de algemene inspectiedienst aanvragen na het verstrijken van de helft van de duur van zijn sanctie.

Art. 121.Geen enkele sanctie mag worden voorgesteld zonder dat het personeelslid voordien gehoord of behoorlijk opgeroepen werd.

Tijdens de hoorzitting kan het personeelslid worden bijgestaan door een advocaat, een verdediger gekozen onder de personeelsleden van de Algemene inspectiedienst, in activiteit of in ruste, of door een vertegenwoordiger van een erkende vakvereniging. De procedure wordt geldig voortgezet wanneer het behoorlijk uitgenodigde personeelslid zich niet bij de hoorzitting aanmeldt of er niet wordt vertegenwoordigd.

Elk personeelslid dat uitgenodigd wordt om een voorstel tot tuchtsanctie te viseren, heeft het recht langs de hiërarchische weg een schriftelijke klacht in te dienen naar de Raad van Beroep, binnen de twintig werkdagen vanaf de datum van voorlegging van het voorstel voor visum.

Als de betrokkene geen beroep heeft ingediend binnen de vastgestelde termijn, wordt het voorstel tot tuchtsanctie onmiddellijk naar de Regering overgezonden.

Art. 122.Het voorstel om tuchtmaatregel en het beroep ingediend door het betrokken personeelslid worden naar de Raad van Beroep overgezonden binnen een termijn van één maand vanaf de datum van ontvangst van het beroep.

Art. 123.Behoudens gegronde verhindering, verschijnt de eiser persoonlijk. Hij kan worden bijgestaan door een advocaat, een verdediger gekozen onder de personeelsleden van de Algemene inspectiedienst, in activiteit of in ruste, of door een vertegenwoordiger van een erkende vakvereniging.

Behoudens ingeval van strafrechtelijke vervolging, geeft de raad van beroep advies aan de Regering binnen een termijn van maximaal drie maanden vanaf de datum van ontvangst van het volledige dossier van de zaak. De Regering kan evenwel dringend advies aanvragen. In dat geval kan de termijn echter niet minder dan één maand bedragen.

De Regering neemt haar beslissing binnen een termijn van een maand vanaf ontvangst van het advies van de Raad van beroep.

Art. 124.Geen enkele sanctie kan uitwerking hebben voor de periode die aan de uitspraak voorafgaat.

Art. 125.De strafvordering betreffende feiten waarvoor een tuchtvordering is ingesteld, schorst de tuchtvordering en de tuchtuitspraak. De tuchtoverheid alleen oordeelt over de toepassing van de tuchtsancties, ongeacht de uitslag van de strafvordering. Afdeling II. - Doorhaling van de tuchtsancties

Art. 126.De tuchtsanctie wordt ambtshalve doorgehaald na een termijn van : 1° een jaar voor de terechtwijzing en de berisping;2° drie jaar voor de afhouding op de wedde;3° vijf jaar voor de schorsing bij tuchtmaatregel;4° zeven jaar voor de terbeschikkingstelling bij tuchtmaatregel. De in het eerste lid bedoelde termijn gaat in op de dag dat een beslissing werd genomen inzake de tuchtsanctie.

Onverminderd de uitvoering van de tuchtsanctie heeft de doorhaling tot gevolg dat de sanctie geen gevolgen meer kan hebben, met name op de rechten op toegang tot een bevorderingsambt. HOOFDSTUK VIII. - Raad van beroep

Art. 127.Er wordt bij de Regering een Raad van beroep ingesteld voor de personeelsleden van de Algemene inspectiedienst, hierna « de Raad van Beroep » genoemd.

De Raad van beroep stelt zijn huishoudelijk reglement op dat hij ter goedkeuring aan de Regering voorlegt.

Art. 128.De Raad van beroep behandelt beroepen ingediend inzake onverenigbaarheid, evaluatie en tuchtsancties.

Art. 129.De Raad van beroep bestaat uit : 1° Een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter, aangesteld door de Regering onder de ambtenaren-generaal van minstens rang 16;2° Zes leden aangesteld door de Regering onder de ambtenaren-generaal van het ministerie van minstens rang 16;3° Een secretaris aangesteld door de Regering onder de ambtenaren van minstens niveau 2+ van de Diensten van de Regering. De leden bedoeld in het 1e lid, 2°, worden voor de helft rechtstreeks aangesteld door de Regering en voor de helft aangesteld op voordracht van de representatieve vakverenigingen, met elk minstens een vertegenwoordiger.

Art. 130.Voor elk werkend lid stelt de Regering een plaatsvervangend lid aan volgens dezelfde bepalingen als die bedoeld in artikel 129, 2°.

Hij stelt eveneens een plaatsvervangend secretaris aan volgens dezelfde bepalingen als die bedoeld in artikel 129, 3°.

Art. 131.Bij vervanging van een lid, voleindigt de plaatsvervanger het mandaat van de persoon die hij vervangt.

Art. 132.De voorzitter, plaatsvervangend voorzitter, werkende leden en plaatsvervangende leden worden voor vier jaar aangesteld. Hun mandaat is hernieuwbaar.

Art. 133.De Raad van beroep wordt voorgezeten door de voorzitter en, bij ontstentenis daarvan, door de plaatsvervangend voorzitter.

De voorzitter is stemgerechtigd.

De secretaris en de plaatsvervangend secretaris van de Raad van beroep nemen het secretariaat waar. Zij zijn niet stemgerechtigd.

Art. 134.Geen enkel beroep kan voor deliberaties van de Raad van beroep vatbaar zijn als de eiser de mogelijkheid niet gekregen heeft om zijn verweermiddelen te laten gelden en als het dossier de elementen die de Raad toelaten een advies te geven niet bevat, inzonderheid het verslag van de onderzoekers, de processen-verbaal van de audities van getuigen en van de onontbeerlijke confrontaties.

De eiser kan worden bijgestaan door een vertegenwoordiger van een erkende vakvereniging, een advocaat, een verdediger gekozen onder de personeelsleden van de Algemene inspectiedienst, in activiteit of in ruste.

Wanneer het personeelslid zich niet bij de hoorzitting aanmeldt of er niet wordt vertegenwoordigd, neemt de Raad van beroep toch een beslissing.

Art. 135.Zodra een beroep wordt ingediend, deelt de Voorzitter aan de verzoeker de lijst van de werkende en plaatsvervangende leden van de Raad van beroep mee.

Binnen de tien werkdagen na ontvangst van deze lijst kan de verzoeker de wraking van een of meerdere leden aanvragen, maar van maximaal twee leden aangesteld op de voordracht van de vakverenigingen en van twee leden rechtstreeks door de Regering aangesteld. Hij kan evenwel geen werkend lid en zijn plaatsvervanger wraken.

Ieder lid dat weet dat het de oorzaak van een wraking kan zijn, is ertoe gehouden zicht te onthouden.

Een lid mag eveneens vragen ontlast te worden als hij meent in de zaak een zedelijk belang te hebben of hij denkt dat men zou kunnen twijfelen over zijn onpartijdigheid. De voorzitter beslist over het gevolg dat aan dit verzoek moet gegeven worden. Om dezelfde redenen kan hij ook een lid ontslaan.

Art. 136.De voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter mogen geen zitting hebben in een zaak die een personeelslid betreft die onder hun bestuur ressorteert.

De voorzitter, plaatsvervangend voorzitter, werkende leden en plaatsvervangende leden mogen geen zitting houden in een zaak betreffende hun echtgeno(o)t(e), de persoon waarmee ze samenleven, een bloed- of aanverwante tot en met de vierde graad.

Art. 137.De Raad van beroep beraadslaagt en beslist geldig als de voorzitter en minstens vier leden aanwezig zijn.

Als het quorum bedoeld in het 1e lid niet bereikt is, roept de voorzitter een nieuwe vergadering bijeen binnen de veertien dagen.

Tijdens die vergadering zal een beslissing genomen kunnen worden ongeacht het aantal aanwezige leden.

Art. 138.Voor iedere zaak stelt de Regering een verslaggever aan onder de Ambtenaren van niveau 1 van de Diensten van de Regering die niet hebben deelgenomen aan het onderzoek.

De verslaggever zet aan de raad van beroep objectief de voorgeschiedenis van de zaak en de uitslagen van het onderzoek uiteen.

Hij heeft recht van repliek. Hij is niet stemgerechtigd.

Art. 139.De Raad van beroep kan een bijkomend onderzoek bevelen, bezwarende en ontlastende getuigen horen. Na te hebben beraadslaagd, brengt hij haar gemotiveerd advies aan de Regering over. Dat advies vermeldt het aantal stemmen voor en tegen.

Art. 140.Het advies wordt gegeven bij gewone meerderheid aan stemmen.

De stemming over het advies is geheim. De leden aangesteld door de Regering en de leden aangesteld op voordracht van de vakverenigingen moeten in gelijk aantal zijn om aan de stemming deel te nemen. In voorkomend geval wordt de pariteit hersteld door uitschakeling van een of meerdere leden na loting.

Bij staking van stemmen beslist de voorzitter.

Art. 141.De beslissing genomen door de Regering vermeldt het gemotiveerd advies van de Raad van beroep. Elke beslissing die niet overeenstemt met het advies van de Raad van beroep is gemotiveerd.

De Regering brengt zijn beslissing ter kennis van de Raad van beroep en van de verzoeker.

Art. 142.Het mandaat van de leden van de Raad van beroep is kosteloos. Reis- en verblijfkosten kunnen hun evenwel worden toegekend volgens de reglementsbepalingen terzake. Geen enkele vergoeding wordt evenwel verschuldigd aan de voorzitter of aan de plaatsvervangend voorzitter.

Art. 143.De werking van de Raad van beroep wordt door de Regering bepaald, met inachtneming van de rechten van de verdediging en van het contradictoire karakter van de debatten. HOOFDSTUK IX. - Preventieve schorsing : administratieve maatregel

Art. 144.§ 1. De preventieve schorsing bepaald in dit hoofdstuk is een zuiver administratieve maatregel die geen strafbaar karakter heeft.

Ze wordt uitgesproken door de Regering en is gemotiveerd. Zij heeft voor effect het personeelslid van zijn ambt te ontheffen.

Tijdens de duur van de preventieve schorsing blijft het personeelslid in de administratieve stand dienstactiviteit. § 2. Voor elke maatregel van preventieve schorsing moet het personeelslid uitgenodigd zijn gehoord te worden door de ambtenaar-generaal aangesteld door de Regering of de coördinerende Inspecteur-generaal die hij daartoe aanstelt.

De oproeping voor de hoorzitting alsmede de motieven die de preventieve schorsing wettigen, worden minstens drie werkdagen voor de hoorzitting ofwel bij ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs met uitwerking drie werkdagen na de datum van verzending, ofwel bij overhandiging van een brief met ontvangstbewijs met uitwerking op de datum vermeld op dat ontvangstbewijs meegedeeld aan het personeelslid.

Tijdens de hoorzitting kan het personeelslid worden bijgestaan of vertegenwoordigd door een vertegenwoordiger van een erkende vakvereniging, een advocaat, een verdediger gekozen onder de personeelsleden van de Algemene inspectiedienst, in activiteit of in ruste.

Binnen de tien werkdagen volgend op de dag van de hoorzitting wordt de beslissing naar het administratief personeelslid bij een ter post aangetekend schrijven opgestuurd en dit zelfs als het personeelslid of zijn vertegenwoordiger niet vertegenwoordigd worden op de hoorzitting zonder omstandigheden van overmacht om hun afwezigheid op de hoorzitting te kunnen laten gelden.

Als het personeelslid of zijn vertegenwoordiger omstandigheden van overmacht om hun afwezigheid op de hoorzitting te kunnen laten gelden, wordt het personeelslid opgeroepen op een nieuwe hoorzitting bekendgemaakt overeenkomstig het 2e lid.

In dat geval, en zelfs als het personeelslid of zijn vertegenwoordiger niet aanwezig zijn op de hoorzitting, wordt de beslissing bij een ter post aangetekend schrijven aan het personeelslid meegedeeld binnen de tien werkdagen volgend op de dag van de oorspronkelijke hoorzitting.

Als de beslissing uitloopt op de preventieve schorsing van het personeelslid, heeft ze uitwerking de derde werkdag volgend op de datum van verzending ervan. § 3. In afwijking van het 1e lid, § 2, kan het personeelslid meteen van zijn ambt ontheven worden om dringende reden waarvoor er heterdaad is of wanneer de bezwaren die hem worden verweten zodanig erg zijn dat het in het belang van de dienst is dat het personeelslid niet meer op de Dienst aanwezig zou zijn.

Binnen de tien werkdagen volgend op de dag waarop de maatregel tot onmiddellijke schorsing getroffen werd, moet de maatregel voor preventieve schorsing ingesteld worden overeenkomstig de bepalingen van dit artikel. Bij ontstentenis daarvan, zal de maatregel voor onmiddellijke schorsing ten einde komen op het einde van voornoemde termijn en zal het personeelslid van de dienst kunnen worden afgebracht voor dezelfde dringende reden of dezelfde bezwaren slechts mits de naleving van de procedure voor preventieve schorsing zoals bedoeld in § 2.

De maatregel voor het onmiddellijk verwijderen wordt uitgesproken door de Regering.

Het personeelslid dat onmiddellijk wordt verwijderd, blijft in de administratieve stand dienstactiviteit.

Art. 145.§ 1. Wanneer het in het belang van de dienst of van het onderwijs is, kan een procedure voor preventieve schorsing ingeleid worden voor een personeelslid van de Algemene inspectiedienst : 1° Als hij strafrechtelijk vervolgd wordt;2° Voor het instellen van een tuchtvordering of als hij aan een tuchtsanctie onderworpen wordt;3° Zodra de Regering hem bij een ter post aangetekend schrijven de vaststelling van een onverenigbaarheid meedeelt. § 2. In het kader van de vaststelling van een onverenigbaarheid of in het kader van een tuchtvordering of voor de eventuele uitoefening van een tuchtvordering, kan de duur van de preventieve schorsing niet een jaar overschrijden en vervalt die in ieder geval in het kader van een tuchtvordering : 1° Na zes maanden als geen enkel voorstel tot tuchtstraf geformuleerd en meegedeeld werd aan het personeelslid binnen die termijn;2° De derde werkdag volgend op de mededeling van het voorstel om tuchtsanctie als dat voorstel de terechtwijzing, de berisping of de afhouding op de wedde is;3° Voor een ander voorstel tot tuchtsanctie dan dat bedoeld in punt 2°, tachtig kalenderdagen na de mededeling van het voorstel tot tuchtsanctie aan het personeelslid als dit laatste geen beroep heeft ingediend tegen het bedoelde voorstel;4° Voor een ander voorstel tot tuchtsanctie dan dat bedoeld in punt 2°, tachtig kalenderdagen na de mededeling aan de Minister van het advies van de raad van beroep over het voorstel tot tuchtsanctie geformuleerd tegen het personeelslid;5° De dag waarop de tuchtstraf uitwerking krijgt. In het kader van een strafrechtelijke vervolging is de duur van de preventieve schorsing niet beperkt tot een jaar.

Wanneer een tuchtvordering ingesteld of vervolgd wordt na een rechterlijke beslissing van strafrechtelijke veroordeling gegaan in kracht van gewijsde, begint de termijn van een jaar bedoeld in het 1e lid slechts te lopen vanaf de uitspraak van de definitieve veroordeling. § 3. In het kader van een tuchtvordering of vóór de eventuele instelling van een tuchtvordering, moet de preventieve schorsing om de drie maanden schriftelijk bevestigd worden vanaf de datum van uitwerking.

Die bevestiging wordt bij een ter post aangetekend schrijven aan de betrokkene meegedeeld.

Als de bevestiging van de preventieve schorsing niet gebeurt binnen de vereiste termijn, kan het betrokken personeelslid zijn ambt hervatten na de Regering bij een ter post aangetekend schrijven minstens tien werkdagen voor de werkelijke hervatting van het werk ervan op de hoogte te hebben gebracht.

Na ontvangst van die kennisgeving, kan de Regering het behoud in preventieve schorsing bevestigen volgens de procedure bedoeld in het 2e lid.

Art. 146.Elk preventief geschorste personeelslid behoudt zijn recht op de wedde.

In afwijking van het 1e lid wordt de wedde vastgesteld op de helft van zijn activiteitswedde van elk preventief geschorst personeelslid, dat : 1° Aangeklaagd of in voorlopige hechtenis is in het kader van een strafrechtelijke vervolging;2° Niet-definitief strafrechtelijk veroordeeld is waartegen het personeelslid zijn recht op gewoon recht op beroep heeft gebruikt;3° Een tuchtvordering ondergaat die wordt ingesteld of voortgezet na een definitieve strafrechtelijke veroordeling;4° Tuchtsancties gekregen heeft wegens dringende reden waarvoor er ofwel heterdaad ofwel bewijzen bestaan en waarvan de beoordeling tot de Regering behoort;5° Een voorstel tot tuchtstraf gekregen heeft bedoeld in artikel 116, 4°, 5° en 6°. Die weddevermindering mag niet tot gevolg hebben dat de wedde wordt herleid tot het bedrag van de werkloosheidsuitkering waarop het personeelslid recht zou hebben als hij het stelsel voor sociale veiligheid van de loontrekkers zou genieten.

Voor de toepassing van het 2e lid, 1° en 2°, heeft die weddevermindering uitwerking de eerste dag volgend op de aanklacht of de preventie of de uitspraak van de niet-definitieve veroordeling.

Voor de toepassing van het 2e lid, 3°, wordt die weddevermindering die reeds gevoerd is krachtens het 2e lid, 1° of 2°, behouden na de definitieve veroordeling als de Minister aan het personeelslid zijn voornemen meedeelt de tuchtvordering voort te zetten of in te stellen.

Voor de toepassing van het 2e lid, 4°, heeft de weddevermindering uitwerking de eerste dag van de maand volgend op de kennisgeving aan de Minister/het personeelslid van de toepassing van dat 2e lid, 4°.

Voor de toepassing van het 2e lid, 5°, heeft die vermindering uitwerking de dag waarop het voorstel tot tuchtsanctie aan het personeelslid wordt voorgelegd of meegedeeld.

Art. 147.Op het einde van de tuchtvordering of de strafrechtelijke procedure wordt de maatregel voor weddevermindering ingetrokken, behalve : 1° Als de Regering het personeelslid een straf oplegt bedoeld in artikel 116, 4°, 5° en 6°;2° Als artikel 148, 2°, b) en 5° wordt toegepast;3° Als het personeelslid getroffen wordt door een definitieve strafrechtelijke veroordeling, al dan niet gevolgd door een tuchtvordering. Wanneer de maatregel om weddevermindering wordt ingetrokken bij toepassing van het 1e lid, krijgt het personeelslid het aanvullend deel van zijn wedde dat oorspronkelijk ingehouden was, vermeerderd met de verwijlintresten berekend op het wettelijk tarief en verschuldigd sinds de dag waarop de vermindering verricht is.

De bedragen ontvangen door het personeelslid tijdens de preventieve schorsing blijven verworven.

Als de wedde van het personeelslid verminderd is bij toepassing van artikel 146, 2e lid, 4° of 5°, en er op het einde van de tuchtvordering een sanctie van schorsing bij tuchtmaatregel uitgesproken wordt voor een minder lange duur dan de maatregel tot weddevermindering, wordt die laatste ingetrokken voor de periode na de duur van de schorsing bij tuchtmaatregel en krijgt het personeelslid in dat geval het aanvullend deel van zijn wedde dat onterecht ingehouden was tijdens die periode, vermeerderd met de verwijlintresten berekend op het wettelijk tarief en verschuldigd sinds de dag waarop de vermindering verricht is.

Het 4e lid wordt niet toegepast in het kader van een tuchtvordering ingesteld of voortgezet na een definitieve strafrechtelijke veroordeling. HOOFDSTUK X. - Ambtsneerlegging

Art. 148.De vastbenoemde of gemandateerde personeelsleden van de Algemene inspectiedienst worden ambtshalve en zonder opzeggingstermijn ontheven van hun ambt : 1° als zij niet regelmatig vastbenoemd zijn.2° als zij niet langer voldoen aan de volgende voorwaarden : Belg zijn of onderdaan van een andere lidstaat van de Europese Unie, behoudens vrijstelling toegestaan door de Regering; zijn burgerlijke en politieke rechten genieten; c) aan de dienstplichtwetten hebben voldaan; van onberispelijk gedrag zijn; 3° als, na een toegelaten afwezigheid, zij nalaten zonder enige geldige reden, hun werk te hervatten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;4° als zij, zonder enige geldige reden, hun werk verlaten en gedurende meer dan tien dagen ononderbroken afwezig blijven;5° als zij zich in een geval bevinden waar de toepassing van de burgerlijke en strafwetten tot de ambtsneerlegging leidt;6° Als zij lijden aan een vroegtijdige invaliditeit die onder de door de wet bepaalde voorwaarden behoorlijk is vastgesteld en waardoor zij niet meer in staat zijn hun ambt volledig, geregeld en onafgebroken uit te oefenen;7° wanneer een onverenigbaarheid wordt vastgesteld en geen enkel beroep bedoeld in artikel 44 werd ingediend of het personeelslid weigert, na de uitputting van de procedure, een eind te maken aan een onverenigbare bezigheid;8° als zij vrijwillig hun ontslag nemen : het personeelslid kan zijn dienst slechts verlaten op voorwaarde dat het er de toelating voor gekregen heeft en na een opzeggingstermijn van minstens veertien dagen;9° Als zij in ruste worden gesteld wegens leeftijdslimiet;10° Als zij als tuchtsanctie de afzetting krijgen. TITEL III. - Pedagogische adviseurs en coördinerende pedagogische adviseur

Art. 149.De Pedagogische adviseurs van de dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding bedoeld in artikel 18 worden door de Regering aangesteld onder : 1° De leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, het opvoedend hulppersoneel, het paramedisch personeel, het psychologisch personeel en het sociaal personeel van de onderwijsinrichtingen georganiseerd door de Franse Gemeenschap;2° De leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van de Hogescholen georganiseerd door de Franse Gemeenschap;3° De leden van het technisch personeel van de psycho-medisch-sociale centra georganiseerd door de Franse Gemeenschap. Zij genieten een verlof voor opdracht bij toepassing van de bepalingen van artikel 6 van het decreet van 24 juni 1996 houdende regeling van de opdrachten, verloven wegens opdracht en terbeschikkingstelling wegens opdracht in het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs, onder de voorwaarden vastgesteld in dat decreet.

Art. 150.De Pedagogische adviseurs van de cellen voor pedagogische raadgeving en begeleiding bedoeld in artikel 21 worden aangesteld door de Regering, op de voordracht van de vertegenwoordigings- en coördinatieorganen van de inrichtende machten, krachtens : 1° De bepalingen van artikel 5 van voornoemd decreet van 24 juni 1996 onder de voorwaarden bepaald in dat decreet, tegen het maximaal aantal betrekkingen vastgesteld door de Regering;2° De bepalingen van artikel 6 van voornoemd decreet van 24 juni 1996 onder de voorwaarden bepaald in dat decreet, tegen 75 betrekkingen, proportioneel verdeeld over de vertegenwoordigings- en coördinatieorganen van de inrichtende machten van de Regering;3° De bepalingen van artikel 7 van voornoemd decreet van 24 juni 1996 onder de voorwaarden bepaald in dat decreet, tegen het maximaal aantal betrekkingen vastgesteld door de Regering;4° De overeenkomsten genomen bij toepassing van artikel 18 van het decreet van het Waalse Gewest van 25 april 2002 betreffende de tegemoetkomingen ter bevordering van de indienstneming van niet-werkende werkzoekenden door de plaatselijke, gewestelijke en gemeenschapsoverheden en door bepaalde werkgevers in de non-profit sector, het onderwijs en de profit sector en bij het besluit van de Brusselse hoofdstedelijke Regering van 28 november 2002 betreffende het stelsel van de gesubsidieerde contractuelen, tegen het maximaal aantal betrekkingen vastgesteld door de Regering;5° De bepalingen van artikel 21, § 1, van het decreet van 29 juli 1992 houdende organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan, tegen het maximaal aantal betrekkingen vastgesteld door de Regering. De Pedagogische adviseurs kunnen eveneens aangesteld worden onder de personen die aangeworven zijn ten laste van de inrichtende machten.

Het 1e lid, 2°, is slechts van toepassing in het gewoon en buitengewoon basisonderwijs.

De pedagogische adviseurs bedoeld in het 1e lid, 1°, 2°, 3° en 5°, worden aangesteld onder : 1° De leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, het opvoedend hulppersoneel, het paramedisch personeel, het psychologisch personeel en het sociaal personeel van de onderwijsinrichtingen gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap;2° De leden van het bestuurs- en onderwijzend directeur en van het opvoedend hulppersoneel van de Hogescholen gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap;3° De leden van het technisch personeel van de psycho-medisch-sociale centra gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap. De tijd voor de voorbereiding van de opdrachten van de pedagogische adviseurs bedoeld in de artikelen 17 en 20 is niet begrepen in het aantal prestatie-uren bedoeld in het kader van de voorwaarden tot toekenning van de verloven voor opdracht bedoeld in het 1e lid, 1°, 2° en 3°. Zij ressorteren onder de persoonlijke werkorganisatie van de personeelsleden.

Art. 151.Voor de aanstelling of het voorstel tot aanstelling als pedagogische adviseur bepaalt de Regering of het betrokken vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan van de inrichtende machten, naargelang van het geval, het profiel van het te begeven ambt en roept hij de kandidaten op volgens de wijze bepaald door de Regering. In dat kader kan de Regering of het betrokken vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan van de inrichtende machten, naargelang van het geval, criteria toevoegen die aanvullend zijn bij de voorwaarden bedoeld in artikel 152.

In het gesubsidieerd onderwijs deelt het betrokken vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan van de inrichtende machten aan de kandidaten de motivering van zijn keuze van de pedagogische medewerker mee, rekening houdend met de criteria vastgesteld in het profiel van het ambt bepaald overeenkomstig het 1e lid.

Art. 152.Niemand kan aangesteld worden als pedagogische adviseur als hij niet aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° Houder zijn van een attest van bijwonen van de opleiding bedoeld in artikel 153;2° Geantwoord hebben op de oproep tot kandidaten bedoeld in artikel 151.

Art. 153.De opleiding tot het ambt van pedagogische adviseur bedraagt 80 uren.

Wat het ambt van pedagogische adviseur betreft dat uitgeoefend wordt binnen de Dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding bedoeld in artikel 18, wordt die opleiding als volgt georganiseerd : 1° 40 uren door het Instituut voor de opleiding tijdens de loopbaan op basis van de richtingen bepaald door de Sturingscommissie, goedgekeurd door de Regering.Het Instituut voor de opleiding tijdens de loopbaan verleent een attest voor aanwezigheid op die opleiding; 2° 40 uren door de Dienst van het Ministerie bepaald door de Regering. Deze Dienst verleent een attest van bijwonen van die opleiding.

Wat het ambt van pedagogische adviseur betreft, uitgeoefend binnen Cellen voor pedagogische raadgeving en begeleiding bedoeld in artikel 21, wordt deze opleiding als volgt georganiseerd : 1° 40 uren door het Instituut voor opleiding tijdens de loopbaan op basis van de richtingen bepaald door de Sturingscommissie, goedgekeurd door de Regering.Het Instituut voor opleiding tijdens de loopbaan verleent een attest van bijwonen van die opleiding; 2° 40 uren door het betrokken vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan van de inrichtende machten.Het betrokken vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan van de inrichtende machten reikt een attest van bijwonen van die opleiding uit.

Art. 154.§ 1. Voor elke Cel voor pedagogische raadgeving en begeleiding bedoeld in artikel 21 en op de voordracht van het betrokken vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan van de inrichtende machten, stelt de Regering onder de pedagogische adviseurs van de Cel aangesteld krachtens artikel 150, 1e lid, 1° en 2°, een Coördinerende pedagogische adviseur aan voor een hernieuwbare periode van twee jaar.

In afwijking van het 1e lid stelt de Regering voor de Cel voor pedagogische raadgeving en begeleiding die ressorteert onder het Secretariaat-generaal voor katholiek onderwijs van de Franse en Duitstalige Gemeenschap, volgens dezelfde bepalingen, twee coördinerende pedagogische adviseurs aan. § 2. Met het oog op het voorstel tot aanstelling van een pedagogische adviseur als coördinerende pedagogische adviseur bepaalt het betrokken vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan van de inrichtende machten het profiel van het te begeven ambt en roept hij kandidaten op volgens de nadere regels bepaald door de Regering. In dat kader kan het betrokken vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan van de inrichtende machten criteria toevoegen aan de voorwaarden bedoeld in § 3.

In het gesubsidieerd onderwijs deelt het betrokken vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan van de inrichtende machten aan de kandidaten de motivering van zijn keuze van coördinerende pedagogische adviseur mee, rekening houdend met de criteria bepaald in het ambtsprofiel vastgesteld in deze paragraaf. § 3. Niemand kan aangesteld worden als coördinerende pedagogische adviseur als hij niet aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° Een opleiding voor het beheer van human resources van 30 uren gevolgd hebben en ervoor geslaagd zijn, georganiseerd door het Instituut voor opleiding tijdens de loopbaan.Deze reikt een attest uit van bijwonen van die opleiding; 2° Definitief benoemd of aangeworven zijn voor het maximaal aantal vereiste uren of lestijden voor het ambt met volledige prestaties waarvan hij titularis is;3° Geantwoord hebben op de oproep tot kandidaten bedoeld in § 2.

Art. 155.De opleidingen die de pedagogische adviseurs en de coördinerende pedagogische adviseurs genieten krachtens het decreet van 11 juli 2002 betreffende de opleiding tijdens de loopbaan voor het personeel van de inrichtingen voor gewoon basisonderwijs of het decreet van 11 juli 2002 betreffende de opleiding tijdens de loopbaan in het gespecialiseerd onderwijs, het gewoon secundair onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra en tot oprichting van een instituut voor opleidingen tijdens de loopbaan, moeten vakken betreffen in verband met hun opdrachten.

De Pedagogische adviseurs en coördinerende pedagogische adviseurs niet onderworpen aan de decreten bedoeld in het vorige lid genieten dezelfde opleidingen georganiseerd in dezelfde omstandigheden.

Art. 156.§ 1. Wat de Dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding bedoeld in artikel 18 betreft, kan de Regering vervroegd een einde maken aan de aanstelling van een Pedagogische adviseur : 1° Op de voordracht van de ambtenaar-generaal aangesteld door de Regering, gebaseerd op een negatieve evaluatie gevoerd na een onderzoek door de verantwoordelijke van de Dienst van het Ministerie aangesteld door de Regering;2° Ingeval van gebrek vastgesteld op basis van het dossier overgezonden door het College overeenkomstig artikel 25, § 1, 3°, na verhoor van de betrokken partijen. § 2. Wat de in artikel 21 bedoelde Cellen voor pedagogische raadgeving en begeleiding betreft, kan de Regering : 1° vervroegd een einde maken aan de aanstelling van een Pedagogische adviseur op de gemotiveerde voordracht van het betrokken vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan van de inrichtende machten, gebaseerd op een negatieve evaluatie die na een interview door de Coördinerende pedagogische adviseur van de betrokken cel gevoerd is;2° Vervroegd een einde maken aan de aanstelling van de Coördinerende pedagogische adviseur op de gemotiveerde voordracht van het betrokken vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan van de inrichtende machten;3° Vervroegd een einde maken aan de aanstelling van een pedagogische adviseur of zich verzetten tegen de hernieuwing van die aanstelling, ingeval van tekortkoming vastgesteld op basis van het dossier overgezonden door het College overeenkomstig artikel 25, § 1, 3°, na het verhoor van de betrokken partijen. TITEL IV. - Overgangs-, wijzigings-, opheffings- en slotbepalingen HOOFDSTUK I. - Overgangsbepalingen

Art. 157.Onverminderd artikel 167, voor wat het gewoon of buitengewoon kleuter-, lager, basis- en secundair onderwijs betreft, worden de personeelsleden van de inspectiedienst belast met het toezicht op de onderwijsinrichtingen van de Franse Gemeenschap, die de dag voor de inwerkingtreding van dit decreet, vastbenoemd zijn krachtens het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, geacht vastbenoemd te zijn binnen de Algemene inspectiedienst in het ambt van inspecteur dat overeenstemt, volgens de hierna bedoelde tabel (zie Tabel 1 : Overgangsbepalingen), met de datum van inwerkingtreding van dit decreet.

Wat het onderwijs voor sociale promotie betreft, worden de personeelsleden van de inspectiedienst belast met het toezicht op de inrichtingen voor onderwijs voor sociale promotie van de Franse Gemeenschap die de dag voor de inwerkingtreding van dit decreet vastbenoemd zijn krachtens voornoemd koninklijk besluit van 22 maart 1969, geacht vastbenoemd te zijn binnen de Algemene inspectiedienst binnen het ambt van inspecteur dat overeenstemt, volgens de hierna bedoelde tabel (zie Tabel 2 : Overgangsbepalingen - 2), met de datum van inwerkingtreding van dit decreet.

Wat de psycho-medisch-sociale centra betreft, worden de personeelsleden van de inspectiedienst belast met het toezicht op de psycho-medisch-sociale centra van de Franse Gemeenschap, die de dag vóór de inwerkingtreding van dit decreet vastbenoemd zijn krachtens het koninklijk besluit van 27 juli 1979 tot vaststelling van het statuut van de leden van het technisch personeel van de psycho-medisch-sociale centra van de Franse Gemeenschap en van de leden van het bestuurspersoneel van de inspectiedienst belast met het toezicht op de psycho-medisch-sociale centra, geacht vastbenoemd te zijn binnen de Algemene inspectiedienst in het ambt van inspecteur dat overeenstemt, overeenkomstig de hierna bedoelde tabel (zie Tabel 3 : Overgangsbepalingen -3), met de datum van inwerkingtreding van dit decreet.

Het personeelslid dat vastbenoemd is in het ambt van inspecteur in het afstandsonderwijs wordt geacht vastbenoemd te zijn binnen de Algemene inspectiedienst in het ambt van inspecteur van het afstandsonderwijs op de datum van inwerkingtreding van dit decreet.

Art. 158.Onverminderd artikel 167 : 1° Worden de personeelsleden van de Inspectiedienst van de Franse Gemeenschap voor het kleuteronderwijs, het lager onderwijs en het basisonderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap die de dag vóór de inwerkingtreding van dit decreet vastbenoemd zijn in het ambt van kantonnaal inspecteur voor het kleuteronderwijs, geacht vastbenoemd te zijn in het ambt van inspecteur voor het kleuteronderwijs binnen de Algemene inspectiedienst op de datum van inwerkingtreding van dit decreet;2° Worden de personeelsleden van de inspectiedienst van de Franse Gemeenschap voor het gewoon kleuter-, lager en basisonderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap die de dag vóór de inwerkingtreding van dit decreet vastbenoemd zijn in het ambt van kantonnaal inspecteur voor het lager onderwijs, geacht vastbenoemd te zijn in het ambt van inspecteur van het lager onderwijs binnen de Algemene inspectiedienst op de datum van inwerkingtreding van dit decreet;3° Worden de personeelsleden van de Inspectiedienst van de Franse Gemeenschap voor het gewoon kleuter, lager en basisonderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap die de dag voor de inwerkingtreding van dit decreet vastbenoemd zijn in het ambt van kantonnaal inspecteur van de cursus niet-confessioneel zedenleer, geacht vastbenoemd te zijn in het ambt van inspecteur zedenleer in het lager onderwijs binnen de algemene inspectiedienst op de datum van inwerkingtreding van dit decreet.

Art. 159.Onverminderd artikel 167 worden de personeelsleden van de inspectiedienst van de Franse Gemeenschap voor het gewoon kleuter-, lager en basisonderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap die de dag vóór de inwerkingtreding van dit decreet vastbenoemd zijn in het ambt van hoofdinspecteur, geacht respectievelijk vastbenoemd te zijn in het ambt van inspecteur van het kleuteronderwijs of van inspecteur van het lager onderwijs binnen de Algemene inspectiedienst op de datum van inwerkingtreding van dit decreet, naargelang zij respectievelijk het vereiste bekwaamheidsbewijs voor het ambt van leraar kleuteronderwijs of het vereiste bekwaamheidsbewijs voor het ambt van leraar lager onderwijs bezitten.

Zij blijven de weddeschaal genieten waarop zij recht hadden de dag voor de inwerkingtreding van dit decreet.

Art. 160.Het personeelslid van de inspectiedienst belast met het toezicht op de inrichtingen voor kleuter en lager onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, aangesteld als coördinerende inspecteur de dag voor de inwerkingtreding van dit decreet, wordt geacht aangesteld te zijn als inspecteur belast met de coördinatie van de inspectie op het niveau van het gewoon basisonderwijs binnen de Inspectiedienst van het gewoon basisonderwijs op de datum van inwerkingtreding van dit decreet.

Het personeelslid van de inspectiedienst belast met het toezicht op de gespecialiseerde schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap, aangesteld als coördinerende inspecteur de dag voor de inwerkingtreding van dit decreet, wordt geacht aangesteld te zijn als inspecteur belast met de coördinatie van de inspectie op het niveau van het gespecialiseerd onderwijs binnen de Inspectiedienst van het gespecialiseerd onderwijs op de datum van inwerkingtreding van dit decreet.

Art. 161.Het personeelslid van de inspectiedienst aangesteld als coördinerende inspecteur of als pedagogische bestuurder de dag voor de inwerkingtreding van dit decreet, op het niveau van het kunstonderwijs, het afstandsonderwijs, de psycho-medisch-sociale centra of het onderwijs voor sociale promotie, wordt geacht aangesteld te zijn als inspecteur belast met de coördinatie van de inspectie respectievelijk op het niveau van het kunstonderwijs, het afstandsonderwijs, de psycho-medisch-sociale centra of het onderwijs voor sociale promotie, binnen de Algemene inspectiedienst op de datum van inwerkingtreding van dit decreet.

Bij vervanging van de titularis, is het 1e lid van toepassing op het personeelslid dat de titularis vervangt tot deze laatste terugkeert.

Art. 162.§ 1. De personeelsleden die, voor eender welk ambt, een vacante betrekking bekleden van een bevorderingsambt van inspecteur voor artistieke cursussen in het kunstonderwijs, worden vastbenoemd in een ambt van inspecteur van artistieke cursussen in het kunstonderwijs voor zover zij aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° Belg zijn of onderdaan van een andere lidstaat van de Europese gemeenschappen, behalve een door de Regering te verlenen vrijstelling;2° Van onberispelijk gedrag zijn;3° De burgerlijke en politieke rechten genieten;4° Aan de dienstplichtwetten voldaan hebben;5° Voldoen aan de wets- en verordeningsbepalingen betreffende de taalregeling;6° In vast verband benoemd of aangeworven zijn in een ambt met volledige prestaties in het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap;7° Een dienstanciënniteit van minstens vijftien jaar tellen;8° Een ambtsanciënniteit van minstens tien jaar tellen;9° Geen sanctie of tuchtstraf gekregen hebben tijdens de vijf voorafgaande jaren; § 2. Het(de) personeelslid(leden) bedoeld in § 1 dat(die) niet aan alle vereiste voorwaarden voldoet(n) om vastbenoemd te worden krachtens die bepaling, wordt(en) geacht voorlopig aangesteld te zijn als inspecteur voor artistieke cursussen in het kunstonderwijs op de datum van inwerkingtreding van dit decreet.

Art. 163.§ 1. Het personeelslid van de inspectiedienst dat belast is met het toezicht op de schoolinrichtingen voor secundair onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap dat de dag voor de inwerkingtreding van dit decreet vastbenoemd was in het ambt van inspecteur-generaal, wordt geacht benoemd te zijn in het ambt van inspecteur-generaal voor het gewoon secundair onderwijs binnen de Algemene inspectiedienst vanaf de datum van inwerkingtreding van dit decreet.

In afwijking van artikel 93 krijgt de inspecteur-generaal bedoeld in het 1e lid op de datum van inwerkingtreding van dit decreet een mandaat van een duur van vijf jaar en een opdrachtenblad.

De inspecteur-generaal bedoeld in het 1e lid waarvan het mandaat ten einde loopt of niet hernieuwd wordt overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk IV van Titel II, wordt geplaatst onder het gezag van de Coördinerende inspecteur-generaal en wordt door de Regering belast met een opdracht die rekening houdt met zijn ervaring en zijn bevoegdheden. § 2. Het personeelslid van de inspectiedienst van de Franse Gemeenschap voor het gewoon kleuter-, lager en basisonderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, dat de dag voor de inwerkingtreding van dit decreet voorlopig aangesteld is in het ambt van inspecteur-generaal, blijft zijn voorlopige aanstelling genieten in afwachting van de 1e toewijzing van mandaat als inspecteur-generaal van het gewoon basisonderwijs bij toepassing van artikel 93. § 3. De Regering kan, in afwachting van de toekenning per mandaat van het ambt van coördinerende Inspecteur-generaal, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, voorlopig een personeelslid van de Algemene inspectiedienst in dat ambt aanstellen dat aan de in artikel 88, 1e lid, uitgezonderd de punten 4° en 6°, bedoelde voorwaarden voldoet.

Art. 164.De personeelsleden die geacht worden houder te zijn van het brevet van kantonnaal inspecteur voor kleuteronderwijs krachtens de artikelen 120 en 121 van het decreet van 20 december 2001 tot vaststelling van het statuut van de personeelsleden van de inspectiedienst van de Franse Gemeenschap voor het gewoon kleuteronderwijs, het gewoon lager onderwijs en het gewoon basisonderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, worden geacht houder te zijn van het brevet van inspecteur van het kleuteronderwijs op de datum van inwerkingtreding van dit decreet.

De personeelsleden die geacht worden houder te zijn van het brevet van inspecteur van het lager onderwijs krachtens de artikelen 120 en 121 van voornoemd decreet van 20 december 2001, worden geacht houder te zijn van het brevet van inspecteur voor het lager onderwijs op de datum van inwerkingtreding van dit decreet.

Art. 165.§ 1. Wat het gewoon en buitengewoon kleuter-, lager, basis- en secundair onderwijs, georganiseerd door de Franse Gemeenschap, betreft, worden de personeelsleden die houder zijn van een brevet van inspecteur of die geacht worden houder te zijn van dat brevet krachtens dit decreet, geacht op de datum van inwerkingtreding van dit decreet houder te zijn van het brevet betreffende het overeenstemmende ambt overeenkomstig de tabel van artikel 157. § 2. Wat het gewoon en buitengewoon kleuter-, lager, basis- en secundair onderwijs, georganiseerd door de Franse Gemeenschap, betreft, worden de personeelsleden die houder zijn van een bekwaamheidsgetuigschrift voor het ambt van kantonnaal inspecteur voor de cursus niet-confessioneel zedenleer geacht houder te zijn van het brevet van inspecteur voor zedenleer in het lager onderwijs op de datum van inwerkingtreding van dit decreet. § 3. Wat het gewoon en buitengewoon kleuter-, lager, basis- en secundair onderwijs betreft, georganiseerd door de Franse Gemeenschap, worden de personeelsleden die vóór de inwerkingtreding van dit decreet geslaagd zijn voor het 1e deel van de opleidingsproef van een brevet van inspecteur georganiseerd krachtens artikel 19 van het decreet van 4 januari 1999 betreffende de bevorderingsambten en de selectieambten, geacht krachtens artikel 25, 3e lid, van hetzelfde decreet geslaagd te zijn voor de eerste opleidingssessie bedoeld in artikel 50, § 1, 2e lid en het overeenstemmende slaagattest te bezitten. § 4. Wat het gewoon en buitengewoon kleuter-, lager, basis- en secundair onderwijs, georganiseerd door de Franse Gemeenschap, betreft, worden de personeelsleden die de toepassing van artikel 15 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 18 juli 2002 houdende organisatie van de vormingen van de verscheidene sessies betreffende de in de artikelen 19, 20 en 21 bedoelde bevorderings- en selectieambten, tot toekenning van vrijstellingen en tot organisatie van de proeven die de vormingen bekrachtigen, bij toepassing van de artikelen 23, 24 en 25 van het decreet van 4 januari 1999 betreffende de bevorderingsambten en de selectieambten en tot oprichting van de verschillende examencommissies belast met het uitreiken van de betrokken brevetten, voor wat hun brevet van inspecteur betreft, op hun aanvraag vrijgesteld opnieuw deel te nemen aan de eerste opleidingssessie bedoeld in artikel 50, § 1, 2e lid.

Die personeelsleden worden evenwel ertoe gehouden de proef die de in artikel 50 bedoelde eerste sessie afsluit, af te leggen. § 5. In afwijking van artikel 45, 6°, zullen de personeelsleden bedoeld in de §§ 3 en 4, in de naleving van de andere voorwaarden bedoeld in artikel 45, in vast verband benoemd kunnen worden in een ambt van inspecteur als zij in vast verband benoemd zijn in een ambt met minstens twee derden van het minimaal aantal vereiste uren om een ambt met volledige prestaties te vormen. In dat geval, in afwijking van artikel 59, op het einde van de termijn bepaald in artikel 58, 3e lid, verliest het personeelslid dat in vast verband benoemd is in een ambt van inspecteur, de benoeming of de voorafgaande aanwerving in vast verband in het hoofdambt met volledige of onvolledige prestaties.

Art. 166.Voor de toepassing van dit decreet wordt het personeelslid, dat in vast verband benoemd of aangeworven is in het ambt van coördinator van een centrum voor alternerend onderwijs en vorming vóór 1 juni 2002, op basis van het bekwaamheidsbewijs vereist voor de uitoefening van dat laatste ambt voor diezelfde datum, geacht houder te zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs voor het ambt van inspecteur te begeven in de tabel opgenomen in bijlage bij dit decreet.

In dat geval en in afwijking van de tweede kolom van de tabel opgenomen in bijlage bij dit decreet moet het in het 1e lid bedoelde personeelslid niet afkomstig zijn van een van de ambten naast zijn naam in de bedoelde kolom.

Art. 167.Het personeelslid dat de dag voor de inwerkingtreding van dit decreet tijdelijk aangesteld is als inspecteur en aan alle bij de reglementering bedoelde voorwaarden voldoet die op die datum van toepassing zijn om tot het bedoelde ambt te worden benoemd, met uitzondering van die betreffende het brevet, wordt toegelaten tot de proeven om het brevet te krijgen betreffende het overeenstemmende ambt van inspecteur overeenkomstig dit decreet voor zover het lid aan de in artikel 45, 1e lid, 1° tot 5°, 9° en 10° bedoelde voorwaarden voldoet, met het oog op een definitieve benoeming, of in voorkomend geval, een tijdelijke aanstelling tot het bedoelde ambt van inspecteur.

Art. 168.Bij wijze van overgangsmaatregel, voor het schooljaar 2007-2008, geven de inspecteurs van het basisonderwijs als overgang de opleidingen bedoeld in artikel 16 van het decreet van 13 juli 1998 betreffende de organisatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs en de wijziging van de onderwijswetgeving.

Art. 169.§ 1. In afwijking van de artikelen 70 en 71 en bij gebrek aan kandidaten die houder zijn van het brevet van inspecteur of geacht worden houder ervan te zijn, en in afwachting van de uitreiking van de eerste brevetten uitgereikt bij toepassing van dit decreet, blijven de personeelsleden die tijdelijk aangesteld zijn als inspecteur vóór de inwerkingtreding van dit decreet, tijdelijk hun aanstelling genieten.

Onverminderd de toepassing van het 2e lid, loopt hun aanstelling ten einde bij de uitreiking van de eerste brevetten van inspecteur krachtens dit decreet.

De personeelsleden bedoeld in het 1e lid die op de datum waarop de eerste brevetten uitgereikt zijn krachtens dit decreet betreffende de bedoelde ambten minstens 1050 dagen anciënniteit tellen binnen het betrokken ambt van inspecteur zoals berekend overeenkomstig de artikelen 46 en 47, zijn prioritair om definitief of tijdelijk geaffecteerd te worden, naargelang de betrekking al dan niet vacant is, binnen een betrekking van het ambt dat zij uitvoeren, zodra zij het brevet verkregen hebben in overeenkomst met het ambt dat zij uitvoeren. § 2. In afwijking van de artikelen 70 en 71, bij gebrek aan kandidaten die houder zijn van het brevet van inspecteur of geacht worden houder ervan te zijn, en in afwachting van de uitreiking van de eerste brevetten uitgereikt bij toepassing van dit decreet, kan de Regering voorlopig, na de inwerkingtreding van dit decreet, personeelsleden aanstellen onder de voorwaarden van artikel 45, 1° tot 10°. Voor zulke aanstelling als inspecteur van een tweede taal in het basisonderwijs moet het personeelslid evenwel voldoen aan de voorwaarden van artikel 45, 1° tot 7°, 9° en 10°, en een dienstanciënniteit van minstens vier jaren en een ambtsanciënniteit van minstens twee jaren tellen, berekend overeenkomstig de artikelen 46 en 47.

De voorlopige aanstelling van de personeelsleden bedoeld in het 2e lid loopt ten einde bij de uitreiking van de eerste brevetten uitgereikt krachtens dit decreet.

Art. 170.§ 1. Binnen de dertig dagen volgend op de inwerkingtreding van dit decreet kunnen de inspecteurs bedoeld in de artikelen 157, 1e lid, 158 en 159, aan de Regering hun definitieve keuze meedelen om de ambten van pedagogische adviseur uit te oefenen op de Dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding, opgericht in artikel 4, § 1.

Die personeelsleden blijven in vast verband benoemd in hun ambt van inspecteur en blijven de weddeschaal genieten die ze hadden vóór de inwerkingtreding van dit decreet.

Zij kunnen niet aangesteld worden als coördinerend inspecteur of een mandaat van inspecteur-generaal of coördinerend inspecteur-generaal krijgen. § 2. Als het aantal personeelsleden dat de in § 1 bedoelde keuze maakt het aantal pedagogische adviseurs dat krachtens artikel 18 vastgesteld wordt, overschrijdt, wordt er voorrang verleend aan de inspecteurs met de hoogste ambtsanciënniteit om de opdrachten van pedagogische adviseur uit te oefenen op de dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding.

Bij gelijke ambtsanciënniteit wordt er voorrang verleend aan het personeelslid dat de hoogste dienstanciënniteit telt.

Bij gelijke dienstanciënniteit wordt er voorrang verleend aan het oudste personeelslid.

Art. 171.§ 1. In afwachting van de organisatie van de opleiding bedoeld in artikel 153, 2e lid, kan de Regering voor een maximale periode van twee jaar pedagogische adviseurs aanstellen binnen de Dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding opgericht in artikel 4, § 1. § 2. In afwachting van de organisatie van de opleiding bedoeld in artikel 153, 3e lid, kan de Regering voor een maximale periode van twee jaar pedagogische adviseurs aanstellen binnen de Cellen voor pedagogische raadgeving en begeleiding opgericht in artikel 4, § 2, op de voordracht van het betrokken vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan van de inrichtende machten.

In afwachting van de organisatie van de opleiding bedoeld in artikel 154, § 3, kan de Regering voor een maximale periode van twee jaar een pedagogische coördinator aanstellen voor elke Cel voor pedagogische raadgeving en begeleiding opgericht bij artikel 4, § 2, op de voordracht van het betrokken vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan van de inrichtende machten, onder de pedagogische adviseurs van de betrokken cel. § 3. Voor de toepassing van dit artikel moeten de personeelsleden voldoen aan de andere voorwaarden dan die van het bezit van het attest van bijwonen van de opleiding respectievelijk bedoeld in de artikelen 152 en 154, § 3, zoals bepaald bij Titel III. § 4. De personen die bij de inwerkingtreding van dit decreet de opdrachten van pedagogische raadgeving en begeleiding uitgeoefend hebben gedurende minstens twee opeenvolgende jaren worden ervan vrijgesteld aan de in artikel 152, 1° bedoelde voorwaarde te voldoen.

Art. 172.Zolang er voor artikel 30 geen specifieke toepassingsbepalingen zijn, blijven de personeelsleden van de Algemene inspectiedienst de van kracht zijnde reglementsbepalingen genieten.

Art. 173.In afwachting van de vaststelling zoals bepaald in artikel 18, 2e lid, wordt het aantal pedagogische adviseurs van de dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding vastgesteld op 34 betrekkingen waarvan 8 betrekkingen voor het basisonderwijs. HOOFDSTUK II. - Wijzigingsbepalingen

Art. 174.In het koninklijk besluit van 20 augustus 1957 houdende coördinatie van de wetten op het lager onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In artikel 8, zoals gewijzigd bij het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 14 april 1994 : Worden in het 1e lid de woorden « aan de kantonnale inspecteur of de adjunct-kantonnale inspecteur van het lager onderwijs » vervangen door de woorden « aan de diensten van de Regering »; Worden in het 2e lid de woorden « ten verzoeke van deze ambtenaar » vervangen door de woorden « op verzoek van deze diensten » en de woorden « aan de kantonnale inspecteur of de adjunct-kantonnale inspecteur » vervangen door de woorden « aan de diensten van de Regering »;

Worden in het 4e lid de woorden « de kantonnale inspecteur of de adjunct-kantonnale inspecteur » vervangen door de woorden « de diensten van de Regering »; 2° In artikel 9, zoals gewijzigd bij de wet van 8 april 1965 : Wordt in het 1e lid het woord « hem » vervangen door de woorden « hen » en worden de woorden « zendt de kantonnale inspecteur of de adjunct-kantonnale inspecteur » vervangen door de woorden « zenden de diensten van de Regering »; Worden in het 2e lid de woorden « door de kantonnale inspecteur of de adjunct-kantonnale inspecteur » en de woorden « de inspecteur » respectievelijk vervangen door de woorden « door de diensten van de Regering » en « de diensten van de Regering »;

Worden in het 3e lid de woorden « Heeft de kantonnale inspecteur of de adjunct-kantonnale inspecteur » en het woord « hij » respectievelijk vervangen door de woorden « Hebben de diensten van de Regering » en « zij »; 3° In artikel 10 zoals gewijzigd bij de wet van 8 april 1965, zoals gewijzigd bij de wet van 8 april 1965 en de decreten van 24 juli 1997 en 12 mei 2004 : Wordt het 1e lid vervangen door het volgende lid : « Wanneer een leerling gedurende negen halve dagen zonder reden afwezig blijft, brengt de directeur de diensten van de Regering ervan op de hoogte ten laatste de eerste werkdag die daarop volgt.Elke bijkomende halve dag afwezigheid zonder reden wordt hen op het einde van elke maand meegedeeld. »;

Worden in het 2e lid de woorden « De kantonnale inspecteur of de adjunct-kantonnale inspecteur laat » vervangen door de woorden « Bij het ontvangen van het eerste signalement laten de diensten van de Regering »;

Wordt het 3e lid geschrapt;

Worden in het 4e lid de woorden « De kantonnale inspecteur of de kantonnale adjunct-inspecteur » vervangen door de woorden « De diensten van de Regering kunnen »; 4° In artikel 71, 3e lid, zoals gewijzigd bij de wet van 23 juli 1982, worden de woorden « door de kantonnale inspecteur van de inspectie van de onderwijsinrichting van de leerling » vervangen door de woorden « door de Diensten van de Regering »;5° Hoofdstuk VIII, met artikel 79, wordt afgeschaft.

Art. 175.In de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, zoals gewijzigd, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In artikel 9, 5e lid, worden de woorden « alsmede in de inrichtingen voor gesubsidieerd vrij onderwijs » ingevoegd tussen de woorden « onderwijsinrichtingen » en « wordt »; 2°In artikel 9, 6e lid, worden de woorden « en aan de bevoegde inspecteurs van het Rijksonderwijs » vervangen door de woorden « en aan de coördinerende inspecteur-generaal »; 3° In artikel 10, § 2, wordt het 3e lid geschrapt;4° In artikel 24, § 2, wordt 2° ter, zoals ingevoegd bij het decreet van 27 maart 2002, 2°quater ;5° In artikel 24, § 2, 2e lid, 3°, worden de woorden « door de Koning » vervangen door de woorden « door de Franse Gemeenschap ».

Art. 176.In artikel 3 van het koninklijk besluit van 22 oktober 1959 houdende toepassing van artikelen 34 en 37 van de wet van 29 mei 1959, wordt het 3e lid afgeschaft.

Art. 177.In het koninklijk besluit van 26 februari 1960 betreffende de inspectie van de studiën in de gesubsidieerde onderwijsinrichtingen, zoals gewijzigd bij het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 19 juli 1993, wordt een artikel 8bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 8bis.De artikelen 1 tot 3, 7 en 8 van dit besluit zijn niet van toepassing op de Algemene inspectiedienst opgericht bij het decreet van 8 maart 2007 betreffende de algemene inspectiedienst, de dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, de cellen voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs en betreffende het statuut van de personeelsleden van de algemene inspectiedienst en van de pedagogische adviseurs. De artikelen 1 tot 3 blijven evenwel van toepassing op De Inspectie van het Onderwijs voor Sociale promotie. ».

Art. 178.In artikel 1 van de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs, zoals gewijzigd bij de wetten van 27 juli 1971, 11 juli 1973, 19 december 1974, bij het koninklijk besluit nr. 456 van 10 september 1986 en bij de decreten van 27 december 1993, 24 juli 1997 en 20 december 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In het 1e lid worden de woorden « de Koning » vervangen door de woorden « de Franse Gemeenschap »;2° In het 1e lid wordt punt 3 vervangen door de volgende bepaling : « 3.van de inspectiedienst belast met het toezicht op die inrichtingen, met uitzondering van de Algemene inspectiedienst opgericht bij het decreet van 8 maart 2007 betreffende de algemene inspectiedienst, de dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, de cellen voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs en betreffende het statuut van de personeelsleden van de algemene inspectiedienst en van de pedagogische adviseurs. »; 3° In het 2e lid wordt het woord « Hij » vervangen door het woord « Zij ».

Art. 179.In het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 2 oktober 1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch personeel, van het maatschappelijk personeel der inrichtingen voor voorschools, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunstonderwijs, onderwijs voor sociale promotie en hoger onderwijs buiten de universiteit van de Franse Gemeenschap en de ambten der personeelsleden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen, zoals gewijzigd, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Er wordt een artikel 5quater ingevoegd, luidend als volgt : « Artikel 5quater.De bepalingen van dit besluit zijn niet van toepassing op de personeelsleden van de Algemene inspectiedienst opgericht bij het decreet van 8 maart 2007 betreffende de algemene inspectiedienst, de dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, de cellen voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs en betreffende het statuut van de personeelsleden van de algemene inspectiedienst en van de pedagogische adviseurs. »; 2° In artikel 10, 1e lid, worden de punten 1., 2., 4. tot 8. en 10. tot 18. geschrapt; 3° Artikel 10 bis wordt afgeschaft.

Art. 180.In het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, zoals gewijzigd, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In artikel 1, wordt het 1e lid aangevuld met de woorden « met uitzondering van de personeelsleden van de algemene inspectiedienst opgericht bij het decreet van 8 maart 2007 betreffende de algemene inspectiedienst, de dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, de cellen voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs en betreffende het statuut van de personeelsleden van de algemene inspectiedienst en van de pedagogische adviseurs »;2° In artikel 20 : Worden in het 2e en het 3e lid de woorden « van de inspecteur van » geschrapt en wordt in de Franse tekst het woord « desquels » vervangen door het woord « duquel ». Het 5e lid wordt afgeschaft; 3° In artikel 31, 1e lid, 8°, worden de woorden « of van de bevoegde inspectie » geschrapt;4° In artikel 31ter, 1e lid, 8° worden de woorden « of van de bevoegde inspecteur » geschrapt;5° In artikel 46bis, 1e lid, 7°, worden de woorden « of van de bevoegde inspectie » geschrapt;6° In artikel 75, wordt het 2e lid geschrapt;7° In artikel 83 wordt in het 1e lid, punt 6° geschrapt;8° In artikel 91 worden de woorden « hun inspectieverslagen en hun bekwaamheidsbewijzen » vervangen door de woorden « hun bekwaamheidsbewijzen en in voorkomend geval hun eventuele inspectieverslagen »;9° In artikel 94 wordt § 6 afgeschaft;10° In artikel 97, 1e lid, wordt punt 7° afgeschaft;11° In artikel 103, 1e lid, wordt punt 7° afgeschaft;12° Wordt afdeling 4 van het hoofdstuk VIII, houdende de artikelen 106 tot 112, afgeschaft;13° In artikel 123, § 3, worden de woorden « de inspecteur-generaal of de pedagogische bestuurder » vervangen door de woorden « de coördinerende inspecteur-generaal »;14° In artikel 123 wordt § 4 afgeschaft;15° In artikel 136 worden de woorden « vijftien commissies vervangen door de woorden « elf commissies » en worden de punten 12° en 15° afdgeschaft;16° In artikel 139 wordt het 2e lid afgeschaft;17° In artikel 146 wordt het 2e lid door het volgende lid vervangen : « In het kader van een beroep ingediend tegen een voorstel tot tuchtstraf, een ontslag of de verwerping van een kandidatuur als prioritaire tijdelijke gebaseerd op een ongunstig verslag van het instellingshoofd op basis van een verslag van de bevoegde inspectie, moeten alle elementen door de Raad van beroep in aanmerking worden genomen, met inbegrip, in voorkomend geval, van het inspectieverslag over de professionele en pedagogische bekwaamheden die tot de tuchtvordering, de ontslagprocedure of de verwerping van de kandidatuur als prioritaire tijdelijke hebben geleid.De geldigheidsduur van dat verslag wordt beperkt tot een termijn van twaalf maanden dat begint op de datum van de vaststelling ervan.

Wanneer de tuchtvordering of de ontslagprocedure evenwel op basis van dat verslag wordt ingesteld, binnen die termijn, blijft het verslag geldig tot op de datum waarop de beslissing om tuchtstraf of de beslissing om definitief ontslag aan het personeelslid wordt meegedeeld.

Art. 181.In artikel 1 van het koninklijk besluit van 31 juli 1969 tot vaststelling van de regels betreffende de samenstelling van de bevorderingscommissies bedoeld in het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit van 29 juni 1972 en bij de besluiten van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 juni 1996, 24 april 1997 en 31 augustus 1998, worden het 3e en het 4 lid afgeschaft.

Art. 182.In artikel 6 van het koninklijk besluit van 27 juli 1971 houdende organisatiemodaliteiten van de begeleiding der leerlingen die instellingen of afdelingen voor buitengewoon onderwijs volgen, zoals gewijzigd bij het decreet van 3 maart 2004, wordt het 6e lid vervangen door de volgende woorden : « De instelling belast met de begeleiding maakt op eigen initiatief de heroriënteringsadviezen over aan de Diensten van de Regering ».

Art. 183.In artikel 32 van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke, protestantse, Israëlitische, orthodoxe en islamitische godsdienst der inrichtingen voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Franse Gemeenschap, zoals gewijzigd bij het decreet van 10 maart 2006 betreffende de statuten van de leermeesters godsdienst en de leraars godsdienst, wordt een 2e lid ingevoegd, luidend als volgt : « Voor de inspecteurs godsdienst worden alle straffen voorgesteld door de coördinerende inspecteur-generaal van de algemene inspectiedienst opgericht bij het decreet van 8 maart 2007 betreffende de algemene inspectiedienst, de dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, de cellen voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs en betreffende het statuut van de personeelsleden van de algemene inspectiedienst en van de pedagogische adviseurs. »

Art. 184.Artikel 15 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen van kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, zoals opgeheven bij het decreet van 4 februari 1997, wordt als volgt hersteld : «

Art. 15.In afwijking van artikel 1 kan het verlof bedoeld in dit hoofdstuk, in het kader van de toepassing van de bepalingen van titel III van het decreet van 8 maart 2007 betreffende de algemene inspectiedienst, de dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, de cellen voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs en betreffende het statuut van de personeelsleden van de algemene inspectiedienst en van de pedagogische adviseurs, worden toegekend aan de personeelsleden ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking. »

Art. 185.In artikel 1 van het koninklijk besluit van 8 juli 1975 tot vaststelling van het organiek kader der inspectie van de psycho-medisch-sociale centra en van de diensten voor studie- en beroepsoriëntering, worden de woorden « , belast met het coördineren van de inspectie » geschrapt.

Art. 186.In het koninklijk besluit van 14 december 1976 houdende organiek reglement van de personeelsleden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op de rijksinrichtingen, zoals gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 27 januari 1977 en 8 april 1980 en bij het besluit van de Regering van 19 juli 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Artikel 1 wordt aangevuld met het volgende lid : « De bepalingen van dit besluit zijn niet van toepassing op de algemene inspectiedienst opgericht bij het decreet van 8 maart 2007 betreffende de algemene inspectiedienst, de dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, de cellen voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs en betreffende het statuut van de personeelsleden van de algemene inspectiedienst en van de pedagogische adviseurs, met uitzondering van de artikelen 7, 8 en 11 die van toepassing blijven op de algemene inspectiedienst van het onderwijs voor sociale promotie. »; 2° De artikelen 2 tot 5 worden afgeschaft;3° In artikel 6, 1e lid, worden de woorden « en van het opvoedend hulppersoneel » geschrapt;4° In artikel 6, 3e lid worden de woorden »hun inspecteur-generaal of pedagogische bestuurder » vervangen door de woorden « de coördinerende inspecteur-generaal »;5° In artikel 10, § 1, worden de woorden « aan de inspecteur-generaal of aan de bevoegde pedagogische bestuurder » vervangen door de woorden « aan de coördinerende inspecteur-generaal ».6° In artikel 10, § 2, worden de woorden « naar de bevoegde inspecteur-generaal of de pedagogische bestuurder » vervangen door de woorden « naar de coördinerende inspecteur-generaal ».

Art. 187.In het koninklijk besluit van 27 juli 1979 tot vaststelling van het statuut van de leden van het technisch personeel van de psycho-medisch-sociale centra van de Franse Gemeenschap en van de leden van het bestuurspersoneel van de inspectiedienst belast met het toezicht op de psycho-medisch-sociale centra, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Artikel 43 wordt vervangen door de volgende bepaling : « Het verslag over de wijze waarop de stagiair zijn opdracht vervuld heeft, wordt opgesteld volgende het model bepaald door de Regering.»; 2° In artikel 65, zoals vervangen bij het decreet van 31 januari 2002, wordt het 2e lid afgeschaft;3° In artikel 85, zoals gewijzigd bij het decreet van 31 januari 2002, wordt punt 6.afgeschaft; 4° Afdeling 3 van hoofdstuk VIII wordt afgeschaft;5° In artikel 90, zoals gewijzigd bij het decreet van 31 januari 2002 : wordt § 1 aangevuld met het volgend lid : « Voor elk werkend lid wordt een plaatsvervangend lid aangesteld, gekozen volgens dezelfde modaliteiten als het werkend lid dat hij vervangt.»; worden de §§ 2 en 3 afgeschaft; 6° In artikel 95, worden de woorden « van hun inspectieverslagen » vervangen door de woorden « van de eventuele inspectieverslagen »;7° In artikel 154 wordt het 2e lid vervangen door het volgende lid : « In het kader van een beroep ingediend tegen een voorstel tot tuchtstraf, ontslag of ongunstig verslag van de directeur van het centrum opgesteld op basis van een verslag van de bevoegde inspectie, moeten alle elementen in aangenomen genomen worden door de Raad van beroep met inbegrip, in voorkomend geval, van het inspectieverslag over de professionele bevoegdheden dat geleid heeft tot de tuchtvordering, de procedure voor ontslag of tot de opstelling van een ongunstig verslag door de directeur van het centrum.De geldigheidsduur van dat verslag wordt beperkt tot een termijn van twaalf maanden die begint op de datum van de vaststelling ervan.

Wanneer de tuchtvordering of ontslagprocedure ingesteld wordt op basis van dat verslag, binnen die termijn, blijft het verslag evenwel geldig tot de datum waarop de beslissing om tuchtstraf of definitieve beslissing om ontslag aan het personeelslid wordt meegedeeld. ».

Art. 188.In artikel 2, 1e lid, van het decreet van 2 februari 1983 betreffende de studie, in de school, van de dialecten van Wallonië, worden de woorden « via de kantonnale inspectie » geschrapt.

Art. 189.In artikel 3, § 3, 1e lid, van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht, worden de woorden « de bevoegde Rijksinspecties » vervangen door de woorden « de diensten van de Regering ».

Art. 190.In het decreet van 18 december 1984 houdende organisatie van het Afstandsonderwijs van de Franse Gemeenschap, zoals gewijzigd bij het decreet van 26 juni 1992, wordt artikel 4 geschrapt.

Art. 191.In artikel 2, § 1, 2e lid, van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 19 september 1991 van de Executieve van de Franse Gemeenschap tot organisatie van de socio-pedagogische onderwijsdistricten van de Franse Gemeenschap, worden de woorden « met de bevoegde inspectie » vervangen door de woorden « met de dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap of bij een cel voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap bedoeld in artikel 4, § 1 van het decreet van 8 maart 2007 betreffende de algemene inspectiedienst, de dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, de cellen voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs en betreffende het statuut van de personeelsleden van de algemene inspectiedienst en van de pedagogische adviseurs.

Art. 192.In het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs, zoals voor het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In artikel 42, § 3, wordt het volgende lid ingevoegd tussen het 7e en het 8e lid : « In voorkomend geval wordt het inspectieverslag over de professionele en pedagogische bekwaamheden dat tot de opstelling van een negatief verslag van de inrichtende macht geleid heeft, in aanmerking genomen door de Raad van beroep.»; 2° Artikel 71 septies wordt aangevuld met een § 5, luidend als volgt : « § 5.In het kader van een beroep ingediend tegen een beslissing om ontslag moeten alle elementen in aanmerking genomen worden door de Raad van beroep, met inbegrip, in voorkomend geval, van het inspectieverslag over de professionele en pedagogische bekwaamheden dat tot de procedure voor ontslag heeft geleid. De geldigheidsduur van dat verslag wordt beperkt tot een termijn van twaalf maanden die begint op de datum van de vaststelling ervan. Wanneer de procedure van ontslag op basis van dat verslag ingesteld wordt binnen die termijn, blijft het verslag evenwel geldig tot op de datum waarop de definitieve beslissing om ontslag aan het personeelslid wordt meegedeeld. ».

Art. 193.In het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs, zoals voor het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Artikel 25, § 1 wordt aangevuld met volgend lid : In het kader van een beroep ingediend tegen een beslissing om ontslag moeten alle elementen in acht genomen worden door de Raad van beroep, met inbegrip, in voorkomend geval, van het inspectieverslag over de professionele en pedagogische bekwaamheden dat tot de procedure voor ontslag heeft geleid.De geldigheidsduur van dat verslag wordt beperkt tot een termijn van twaalf maanden die begint op de datum van de vaststelling ervan. Wanneer de procedure voor ontslag op basis van dat verslag ingesteld wordt binnen die termijn, blijft het verslag evenwel geldig tot op de datum waarop de definitieve beslissing om ontslag aan het personeelslid wordt meegedeeld. »; 2° In artikel 30, § 1, wordt het volgende lid ingevoegd tussen het 5e en het 6e lid : « In voorkomend geval wordt het inspectieverslag over de professionele en pedagogische bekwaamheden die tot de opstelling van een negatief verslag van het inrichtingshoofd of van de pedagogische afgevaardigde van de inrichtende macht geleid hebben, in aanmerking genomen door de plaatselijke paritaire commissie.».

Art. 194.In het decreet van 14 maart 1995 tot bevordering van het welslagen in de basisscholen worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° De artikelen 5 en 6 worden afgeschaft;2° In artikel 16 : worden in het 1e lid de woorden « De hoofdinspectie » vervangen door de woorden « Een inspecteur belast met de coördinatie van de inspectie op het niveau van het gewoon basisonderwijs, aangesteld door de Inspecteur-generaal », Wordt in het 2e tot het 4e lid het woord « Ze » vervangen door het woord « Hij »; Wordt het 5e lid geschrapt; 3° In artikel 20 : Worden in het 1e lid de woorden « De algemene inspectie van de Franse Gemeenschap voor het gesubsidieerd onderwijs » vervangen door de woorden « De inspecteur-generaal van de Inspectiedienst van het gewoon basisonderwijs of zijn afgevaardigde » Wordt in het 2e tot het 4e lid het woord « Ze » vervangen door het woord « Hij »;4° In artikel 21, zoals aangevuld bij het decreet van 24 juli 1997, worden de woorden « de inspecteur-generaal » vervangen door de woorden « de inspecteur-generaal van de inspectiedienst van het gewoon basisonderwijs of zijn afgevaardigde ».

Art. 195.In het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 7 april 1995 tot oprichting van een "Centre d'auto-formation et de formation continuée" voor het Onderwijs van de Franse Gemeenschap worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In artikel 3, 1°, zoals gewijzigd bij de besluiten van de Regering van de Franse Gemeenschap van 15 oktober 1996 en 7 juni 1999 worden de woorden « de vakinspectie » vervangen door de woorden « de dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap » en worden de woorden « of met de inspectie van de psycho-medisch-sociale Centra » vervangen door de woorden » of met de inspectiedienst van de psycho-medisch-sociale centra ».2° In artikel 4, zoals gewijzigd bij de besluiten van de Regering van 15 oktober 1996 en 7 juni 1999, worden de woorden « de bevoegde vakinspecteur(s) of met de inspecteurs van de PMS-Centra » vervangen door de woorden « de dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, of met de inspecteur van de inspectiedienst van de psycho-medisch-sociale centra »;3° In artikel 5, § 2, zoals gewijzigd bij de besluiten van de Regering van 15 oktober 1996, 24 juli 1997 en 7 juni 1999, worden het 2e en het 3e streepje vervangen door het volgende streepje : « - 5 pedagogische adviseurs van de dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, aangesteld door de Regering, waarvan één vice-president is;».

Art. 196.In het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 7 april 1995 tot oprichting van een technisch-pedagogisch centrum voor het onderwijs van de Franse Gemeenschap, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In artikel 4, § 2, 1e lid, zoals gewijzigd bij de besluiten van de Regering van 12 september 1996, 2 juni 1997 en het decreet van 20 december 2001, worden de woorden « de Inspecteurs-generaal » vervangen door de woorden « 4 pedagogische adviseurs van de dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, aangesteld door de Regering » en de woorden « de Inspecteur-coördinator van het buitengewoon onderwijs » geschrapt;2° In artikel 4, § 2, 2e lid, zoals gewijzigd bij het decreet van 20 december 2001, worden de woorden « 1° een inspecteur wetenschappelijke vakken » vervangen door de woorden « 1° een pedagogische adviseur van de dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap »;3° In artikel 5, worden de woorden « de bevoegde vakinspecteurs » vervangen door de woorden « de dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding georganiseerd door de Franse Gemeenschap ».

Art. 197.In het decreet van 24 juni 1996 houdende regeling van de opdrachten, verloven wegens opdracht en terbeschikkingstelling wegens opdracht in het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs, zoals gewijzigd bij de decreten van 17 juli 1998, 8 februari 1999, 20 december 2001, 11 juli 2002, 19 december 2002 en 12 mei 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° artikel 5, § 1, 2e lid, 4°, zoals afgeschaft bij het decreet van 20 december 2001, wordt hersteld in de volgende vorm : « 4° bij de dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap of bij een cel voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, opgericht bij het decreet van 8 maart 2007 betreffende de algemene inspectiedienst, de dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, de cellen voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs en betreffende het statuut van de personeelsleden van de algemene inspectiedienst en van de pedagogische adviseurs.»; 2° In artikel 5, § 2 worden de woorden « 1° tot 3° en 5° » geschrapt en het cijfer « 250 » vervangen door « 359 »;3° in artikel 6, § 4 wordt het 3e lid vervangen door de volgende bepaling : « Het globaal aantal kan niet lager zijn dan 243.Het kan door de Regering verhoogd worden tegen maximaal 20 p.c. ».

Art. 198.In artikel 2 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 30 augustus 1996 tot oprichting van recreatie- en openluchtcentra van de Franse Gemeenschap, worden de woorden « van de inspectiediensten belast met het toezicht op de onderwijsinrichtingen van de Franse Gemeenschap » vervangen door de woorden « van de algemene inspectiedienst opgericht bij het decreet van 8 maart 2007 betreffende de algemene inspectiedienst, de dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, de cellen voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs en betreffende het statuut van de personeelsleden van de algemene inspectiedienst en van de pedagogische adviseurs. ».

Art. 199.In de §§ 2 en 3 van artikel 97 van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren, zoals gewijzigd bij het decreet van 11 juli 2002, worden de woorden « de inspecteurs-generaal van het secundair onderwijs of hun afgevaardigden » vervangen door de woorden « de coördinerende inspecteur-generaal of zijn afgevaardigde ».

Art. 200.In het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In artikel 5, § 1, zoals gewijzigd bij de decreten van 27 maart 2002 en 12 mei 2004, worden 7°, 8° en 9° vervangen door de volgende tekst : « 7° de inspecteur-generaal van de inspectiedienst voor het gewoon basisonderwijs of zijn afgevaardigde;8° de inspecteur-generaal van de inspectiedienst van het gewoon secundair onderwijs of zijn afgevaardigde;9° twee inspecteurs belast met de coördinatie van de inspectie, respectievelijk aangesteld door de inspecteur-generaal van de inspectiedienst van het gewoon basisonderwijs en door de inspecteur-generaal van de inspectiedienst van het gewoon secundair onderwijs;»; 2° In artikel 6, § 1, 1e lid, zoals vervangen bij het decreet van 27 maart 2002, worden 1° tot 3° vervangen door de volgende tekst : « 1° een inspecteur belast met de coördinatie van de inspectie, aangesteld door de inspecteur-generaal van de inspectiedienst van het gewoon basisonderwijs;2° de leden van de inspectiedienst van het gewoon basisonderwijs die toezicht uitoefenen op minstens één vestiging voor positieve discriminatie op het grondgebied van de zone;»; 3° In artikel 6, 2, 3e lid, zoals vervangen bij het decreet van 27 maart 2002, worden 1° tot 5° vervangen door de volgende tekst : « 1° de inspecteur belast met de coördinatie van de inspectie bedoeld in § 1, 1°;2° de twee inspecteurs van het lager onderwijs met de hoogste ambtsanciënniteit;3° de twee inspecteurs van het kleuteronderwijs met de hoogste ambtsanciënniteit.».

Art. 201.In artikel 16, 1e lid, 1° van het decreet van 13 juli 1998 betreffende de organisatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs en de wijziging van de onderwijswetgeving, zoals vervangen bij het decreet van 11 juli 2002, worden de woorden « door de inspectie van de Franse Gemeenschap voor het onderwijs ingericht door de Franse Gemeenschap en door de kantonnale inspectie, voor het onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap; » vervangen door de woorden « door de inspectiedienst van het gewoon basisonderwijs; ».

Art. 202.In het decreet van 4 januari 1999 betreffende de bevorderingsambten en de selectieambten, zoals gewijzigd, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In artikel 1, zoals gewijzigd bij het decreet van 19 juli 2001 : In § 1 wordt 2° afgeschaft; In § 2 wordt het 2e lid vervangen door het volgende lid : « Dit decreet is niet van toepassing op : 1° de inspecteurs godsdienst;2° de personeelsleden van de algemene inspectiedienst opgericht bij het decreet van 8 maart 2007 betreffende de algemene inspectiedienst, de dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, de cellen voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs en betreffende het statuut van de personeelsleden van de algemene inspectiedienst en van de pedagogische adviseurs.»; 2° In artikel 7, wordt het 3e lid afgeschaft;3° In artikel 8, zoals gewijzigd bij de decreten van 19 juli 2001, 20 december 2001 en 19 december 2002 : Wordt in het 1e lid, het punt 5° afgeschaft; Wordt het 3e lid afgeschaft; 4° In artikel 19, 1e lid, zoals gewijzigd bij de decreten van 19 juli 2001 en 27 maart 2002, worden de woorden « van inspectrice van het kleuteronderwijs » tot « van inspecteur van het paramedisch personeel » geschrapt;5° In artikel 22, § 3, 3°, worden de woorden « van het onderwijs van de Franse Gemeenschap » vervangen door de woorden « van de algemene inspectiedienst opgericht bij het decreet van 8 maart 2007 betreffende de algemene inspectiedienst, de dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, de cellen voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs en betreffende het statuut van de personeelsleden van de algemene inspectiedienst en van de pedagogische adviseurs »;6° In artikel 25 wordt het 3e lid afgeschaft;7° Artikel 27 wordt afgeschaft.

Art. 203.In het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 3 mei 1999 tot vaststelling van de vorm en de regels voor de uitreiking van het getuigschrift van basisonderwijs, zoals gewijzigd bij de besluiten van de Regering van de Franse Gemeenschap van 19 april 2001, 31 mei 2001, 12 juli 2001 en 30 augustus 2001 en bij het decreet van 2 juni 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Artikel 23 wordt door de volgende bepaling vervangen : « In elke zone wordt jaarlijks een examen georganiseerd dat toegankelijk is voor elke persoon die in de zone woont, niet meer onderworpen is aan de schoolplicht en geen getuigschrift basisstudies bezit.»; 2° In artikel 24 : Wordt het woord « kantonnale » geschrapt; B) Worden in de Franse tekst de woorden « Il » en « s'il » respectievelijk vervangen door de woorden « Elle » en « si elle »; 3° In artikel 25, 1e lid : Worden de woorden « kantonnale inspecteurs van hetzelfde gebied » vervangen door de woorden « inspecteurs van eenzelfde zone »; Wordt het woord « kantonnaal » geschrapt; 4° In artikel 28 wordt het woord « kantonnaal » geschrapt;5° In artikel 29 worden de woorden « kantonnale inspecteurs van eenzelfde gebied » en « per Hoofdinspectiegebied » respectievelijk vervangen door de woorden « inspecteurs van eenzelfde zone » en « per inspectiezone »;6° In artikel 30 : Worden in het 1e lid de woorden « De kantonnale inspecteur of de kantonnale inspectrice » en « de kantonnale Inspectie van het gebied » respectievelijk vervangen door de woorden « De inspecteur » en « de inspectie van dezelfde zone »; Wordt in het 2e lid het woord « kantonnale » geschrapt;

Wordt het 3e lid vervangen door de volgende bepaling : « Voor de examenzittijden bedoeld in artikel 28 bestaat de examencommissie uit een inspecteur van de plaats die instaat voor het voorzitterschap en uit twee andere inspecteurs van de inspectiedienst van het gewoon basisonderwijs. »; 7° In artikel 32, wordt het 3e lid vervangen door de volgende bepaling : « Het register wordt gedurende tien jaar bewaard in het archief van de inspectie.»; 8° In bijlage C worden in de Franse tekst de woorden « le ressort d'inspection principale » vervangen door het woord « de zone ».

Art. 204.In artikel 4 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 24 augustus 2000 houdende oprichting van de Pedagogische raad voor het onderwijs van de Franse Gemeenschap wordt 6° vervangen door de volgende bepaling : « 6° zeven pedagogische adviseurs van de dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap ».

Art. 205.In het decreet van 31 januari 2002 tot vaststelling van het statuut van de leden van het gesubsidieerd technisch personeel van de gesubsidieerde officiële psycho-medisch-sociale centra, zoals voor het laatst gewijzigd bij het decreet van 4 mei 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In artikel 25, § 1, wordt het volgende lid ingevoegd tussen het 5e en het 6e lid : « In voorkomend geval wordt het inspectieverslag over de professionele bekwaamheden dat tot een ongunstig verslag vanwege de inrichtende macht of zijn afgevaardigde geleid heeft, in aanmerking genomen door de raad van beroep.»; 2° Artikel 26, § 1 wordt aangevuld met het volgende lid : « In het kader van een beroep ingediend tegen een beslissing van ontslag, moeten alle elementen in aanmerking genomen worden door de raad van beroep, met inbegrip, in voorkomend geval, van het inspectieverslag over de professionele bekwaamheden dat geleid heeft tot de procedure voor ontslag.De geldigheidsduur van dat verslag wordt beperkt tot een termijn van twaalf maanden die begint op de datum van vaststelling ervan. Wanneer de procedure voor ontslag evenwel ingesteld wordt op basis van dat verslag binnen die termijn, blijft het verslag geldig tot op de datum waarop de definitieve beslissing van ontslag aan het lid van het technisch personeel wordt meegedeeld. »; 3° In artikel 32, § 1, wordt het volgende lid ingevoegd tussen het 7e en het 8e lid : « In voorkomend geval wordt het inspectieverslag over de professionele bekwaamheden dat tot een ongunstig verslag vanwege de inrichtende macht geleid heeft, in aanmerking genomen door de raad van beroep.».

Art. 206.In het decreet van 31 januari 2002 tot vaststelling van het statuut van de leden van het gesubsidieerd technisch personeel van de gesubsidieerde vrije psycho-medisch-sociale centra, zoals voor het laatst gewijzigd bij het decreet van 4 mei 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In artikel 33, § 1, wordt het volgende lid ingevoegd tussen het 6e en het 7e lid : « In voorkomend geval wordt het inspectieverslag over de professionele bekwaamheden dat tot een ongunstig verslag vanwege de inrichtende macht of zijn afgevaardigde geleid heeft, in aanmerking genomen door de raad van beroep.». 2° Artikel 34, § 1, wordt aangevuld met het volgende lid : « In het kader van een beroep ingediend tegen een beslissing van ontslag, moeten alle elementen in aanmerking genomen worden door de raad van beroep, met inbegrip, in voorkomend geval, van het inspectieverslag over de professionele bekwaamheden dat geleid heeft tot de procedure voor ontslag.De geldigheidsduur van dat verslag wordt beperkt tot een termijn van twaalf maanden die begint op de datum van vaststelling ervan. Wanneer de procedure voor ontslag evenwel ingesteld wordt op basis van dat verslag binnen die termijn, blijft het verslag geldig tot op de datum waarop de definitieve beslissing tot ontslag aan het lid van het technisch personeel wordt meegedeeld. »; 3° In artikel 43, § 1, wordt het volgende lid ingevoegd tussen het 7e en het 8e lid : « In voorkomend geval wordt het inspectieverslag over de professionele bekwaamheden dat tot een ongunstig verslag vanwege de inrichtende macht geleid heeft, in aanmerking genomen door de raad van beroep.».

Art. 207.In het decreet van 27 maart 2002 betreffende de begeleiding van het onderwijssysteem van de Franse Gemeenschap, zoals gewijzigd bij de decreten van 11 juli 2002, 12 mei 2004 en 4 mei 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In artikel 4, 4°, worden de woorden « diens inspectiedienst » vervangen door de woorden « door de algemene inspectiedienst »;2° In artikel 5 : In het 1e lid wordt het tweede streepje vervangen door de volgende tekst : « -uit de coördinerende inspecteur-generaal en uit de inspecteurs-generaal van elke dienst die de algemene inspectiedienst vormen of uit hun afgevaardigden;»;

In het 3e lid worden de woorden « -de inspecteurs-generaal vaardigen een inspecteur van hun dienst af; » en « de inspecteurs belast met de coördinatie wijzen een inspecteur aan die behoort tot de dienst waarvan zij de coördinatie verzorgen; » geschrapt; 3° In artikel 7, 2e lid, worden de woorden « door de inspectiediensten » vervangen door de woorden « door de algemene inspectiedienst ».

Art. 208.In het decreet van 11 juli 2002 betreffende de opleiding tijdens de loopbaan in het gespecialiseerd onderwijs, het gewoon secundair onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra en tot oprichting van een instituut voor opleidingen tijdens de loopbaan, zoals voor het laatst gewijzigd bij het decreet van 3 maart 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In artikel 13 : In § 1, 1°, worden de woorden « de inspectiediensten » vervangen door de woorden « het personeel van de algemene inspectiedienst »; § 3 wordt aangevuld met de volgende leden : « Op aanvraag van de adjunct-directeur-generaal van de algemene dienst pedagogische zaken en sturing van het onderwijsnet georganiseerd door de Franse Gemeenschap, voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, of van de betrokken coördinerende pedagogische adviseur, voor het gesubsidieerd onderwijs, kan de Regering een pedagogische adviseur toelaten een opleiding te geven gedurende zijn prestatieduur.

Hij kan evenwel niet bezoldigd worden voor die opleiding en kan niet meer dan twintig halve dagen opleidingsdagen geven per schooljaar of tijdens elke mandaatuitoefening.

Tijdens de uitvoering van hun mandaat als inspecteur-generaal of coördinerend inspecteur-generaal of tijdens hun aanstelling als coördinerend inspecteur, kunnen de betrokken personeelsleden geen opleiding tijdens hun prestaties geven. »; 2° In artikel 26 : In 8° worden de woorden « en inspecteurs-generaal » geschrapt; Worden een punt 8°bis en een punt 8°ter ingevoegd, luidend als volgt : « 8°bis. Te zorgen voor opleidingen die toegang verlenen tot de ambten van inspecteur-generaal en coördinerende inspecteur-generaal; 8°ter. Te zorgen voor opleidingen die toegang verlenen tot de aanstelling als pedagogische adviseur of coördinerende pedagogische adviseur en aanwezigheidsattesten uit te reiken betreffende die opleidingen; »

Art. 209.In het decreet van 11 juli 2002 betreffende de opleiding tijdens de loopbaan voor het personeel van de inrichtingen voor gewoon basisonderwijs, zoals gewijzigd bij de decreten van 17 december 2003 en 4 mei 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In artikel 18, § 1 : Worden de woorden « een personeelslid » vervangen door de woorden « een personeelslid of een lid van de algemene inspectiedienst »; Worden de 2e, 3e en4e leden, luidend als volgt, toegevoegd : « Het lid van de algemene inspectiedienst dat een opleiding geeft gedurende zijn prestatietijd kan niet voor deze opleiding bezoldigd worden.

Op aanvraag van de adjunct-directeur-generaal van de algemene dienst voor pedagogische zaken en sturing van het onderwijsnet georganiseerd door de Franse Gemeenschap, voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, of van de betrokken coördinerende pedagogische adviseur, voor het gesubsidieerd onderwijs, kan de Regering een pedagogische adviseur toelaten een opleiding te geven tijdens zijn prestatietijd. Hij kan evenwel niet bezoldigd worden voor die opleiding en kan niet beschikken over meer dan twintig halve opleidingsdagen per schooljaar of tijdens de uitoefening van zijn mandaat.

Tijdens de uitoefening van hun mandaat als inspecteur-generaal of als coördinerende inspecteur-generaal of tijdens hun aanstelling als coördinerende inspecteur, kunnen de betrokken personeelsleden geen opleiding tijdens hun prestaties geven. »; 2° In artikel 19, 1°, worden de woorden « de inspectiediensten » vervangen door de woorden « de algemene inspectiedienst »;3° In artikel 23, worden de woorden « De inspectiediensten » vervangen door de woorden « De algemene inspectiedienst »;4° In artikel 24, worden de woorden « de inspectie- » vervangen door de woorden « de diensten van de algemene inspectiedienst »;5° In artikel 25 : Worden de woorden « Met uitzondering van de inspecteur of de inspectrice van de Franse Gemeenschap » geschrapt; Wordt een 2e lid toegevoegd, luidend als volgt : « De inspecteurs die opleidingen geven bedoeld in artikel 16 van het organisatiedecreet, controleren niet de opleidingen die ze geven. ».

Art. 210.In het programmadecreet van 17 december 2003 houdende verscheidene maatregelen inzake begrotingsfondsen, inning van schuldvorderingen, de RTBF, de deskundigen en commissarissen der rekeningen van de Regering, de " Ecole d'Administration publique " (School voor Overheidsbestuur) van de Franse Gemeenschap, het ETNIC, de vervreemding van onroerende domeingoederen die tot de Franse Gemeenschap behoren, de universitaire instellingen, de statuten van het onderwijspersoneel, het onderwijs, de psycho-medisch-sociale centra, de vakantiecentra, de sport, de permanente opvoeding en de culturele infrastructuren, wordt artikel 43 geschrapt.

Art. 211.In artikel 124 van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In § 1, worden de woorden « elk hoofdinspectiegebied van het gewoon lager onderwijs » vervangen door de woorden « elke zone »;2° In § 2, 2e lid, worden de woorden « door de hoofdinspecteur van het gewoon lager onderwijs » vervangen door de woorden « door een inspecteur uit de inspectiedienst van het gespecialiseerd onderwijs aangesteld door de coördinerende inspecteur-generaal »;3° In § 2, 3e lid, worden de woorden « door de oudste kantonnale inspecteur van het betrokken hoofdinspectiegebied » vervangen door de woorden « door een inspecteur uit de inspectiedienst van het gespecialiseerd onderwijs aangesteld door de coördinerende inspecteur-generaal ».

Art. 212.In het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 2 juni 2004 tot vaststelling van de nadere regels voor de werking van de Adviescommissies voor het gespecialiseerd onderwijs, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In artikel 1, worden de woorden « in elk ambtsgebied van de hoofdinspectie van het gewoon lager onderwijs » vervangen door de woorden « in elke zone zoals bepaald in artikel 1, 8°, van het decreet van 14 maart 1995 tot bevordering van het welslagen in de basisscholen »;2° In artikel 2 worden de woorden « op de hoofdplaats van elk ambtsgebied van de hoofdinspectie of op een andere in overleg door de leden aangewezen plaats » vervangen door de woorden « op een plaats in overleg bepaald door de leden »;3° In artikel 7, worden de woorden « van de kantoninspectie van het ambtsgebied » vervangen door de woorden « van elke commissie ».

Art. 213.In het decreet van 2 juni 2006 betreffende de externe evaluatie van de verworven kennis van leerlingen van het leerplichtonderwijs en het getuigschrift van basisonderwijs na het lager onderwijs, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In artikel 7, 1e lid, worden de woorden « de inspectiediensten en de diensten pedagogische animatie die eigen zijn aan elk net » vervangen door de woorden « , de dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap en de cellen voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap »;2° In artikel 9, § 1, 1e lid, derde streepje, worden de woorden « van de inspectiediensten » vervangen door de woorden « van de algemene inspectiedienst ». In artikel 17, § 1, 4e lid, worden de woorden « van de pedagogische diensten van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap » vervangen door de woorden « van de dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap »; 4° In artikel 18, § 1 : Worden in het 1e lid de woorden « van de inspectiediensten en diensten voor pedagogische animatie » vervangen door de woorden « van de betrokken inspectiediensten en, naargelang van het geval, van de dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap of van de betrokken Cel voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap »; In het 2e lid wordt het woord « animatoren » vervangen door het woord « adviseurs »;

In het 3e lid worden de woorden « De inspectiediensten en de pedagogische animatoren » vervangen door de woorden « De betrokken inspectiediensten en de pedagogische adviseurs » en worden de woorden « voor pedagogische animatie » vervangen door de woorden « voor pedagogische raadgeving en begeleiding »; 5° In artikel 18, § 2, worden de woorden « aan de juiste dienst voor pedagogische animatie » vervangen door de woorden « aan de dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap of van de cel voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, naargelang van het geval, »;6° In artikel 22, § 1, 1e lid : In het eerste streepje, worden de woorden « van de Franse Gemeenschap voor het gesubsidieerd basisonderwijs » vervangen door de woorden « van de inspectiedienst van het gewoon basisonderwijs »; In het derde streepje, worden de woorden « van de inspectiediensten » vervangen door de woorden « van de algemene inspectiedienst » en de woorden « waarvan de inspecteur-coördinator van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde gewoon basisonderwijs die » vervangen door de woorden « waarvan een »; 7° In artikel 31, § 2, worden de woorden « van de Franse Gemeenschap voor het gesubsidieerd basisonderwijs » vervangen door de woorden « van de inspectiedienst van het gewoon basisonderwijs ». HOOFDSTUK III. - Opheffingsbepalingen

Art. 214.Opgeheven worden : 1° Het koninklijk besluit van 15 mei 1928 houdende algemeen reglement van de inspectie van het lager onderwijs;2° Het koninklijk besluit van 15 april 1965 tot regeling van de organisatie van de inspectie van het schriftelijk onderwijs;3° Het koninklijk besluit van 31 juli 1969 tot vaststelling van de ambten waarvan de personeelsleden van het rijksonderwijs titularis moeten zijn om benoemd te kunnen worden in een ambt van de inspectiedienst belast met het toezicht op de rijksonderwijsinrichtingen en op de internaten die van deze inrichtingen afhangen;4° Het koninklijk besluit van 31 juli 1969 tot vaststelling van het bekwaamheidsbewijs vereist voor de benoeming tot het ambt van inspecteur of inspectrice technische vakken en beroepspraktijk;5° Het koninklijk besluit van 22 september 1969 tot vaststelling van de ambten waarvan de personeelsleden van het rijksonderwijs titularis moeten zijn om te kunnen worden benoemd tot het ambt van inspecteur-generaal of pedagogisch bestuurder;6° Het ministerieel besluit van 30 september 1969 tot vaststelling van het model van het verslag over de wijze waarop de tijdelijk aangestelde personeelsleden hun opdracht hebben vervuld, zoals bepaald bij artikel 30 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen;7° Het ministerieel besluit van 30 september 1969 tot vaststelling van de modellen van de beoordelingsstaat en van de persoonlijke fiche, zoals bepaald bij artikel 77 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969, tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen, en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen;8° Het koninklijk besluit van 14 februari 1972 tot vaststelling van het bekwaamheidsbewijs vereist voor de benoeming tot het ambt van inspecteur artistieke vakken in de inrichtingen voor kunstonderwijs (onderwijs in bouwkunst en in plastische kunsten en muziekonderwijs);9° Het koninklijk besluit van 20 december 1973 houdende organiek reglement van de bij het Ministerie van Nationale Opvoeding en Nederlandse Cultuur en van de bij het Ministerie van Nationale Opvoeding en Franse Cultuur opgerichte commissies voor de leerplannen van het gesubsidieerd secundair onderwijs;10° Het koninklijk besluit van 20 maart 1975 tot regeling van de organisatie der inspectie van de psycho-medisch-sociale centra en van de diensten voor studie- en beroepsoriëntering;11° Het koninklijk besluit van 16 mei 1980 betreffende het examen tot verkrijging van het getuigschrift van bekwaamheid voor het ambt van kantonnaal inspecteur over de lessen in de niet-confessionele zedenleer (Frans taalstelsel) in de door de Staat gesubsidieerde lagere scholen;12° Het ministerieel besluit van 23 juni 1980 tot vaststelling van de wijze waarop de examens moeten worden georganiseerd tot verkrijgen van het getuigschrift van bekwaamheid voor het ambt van kantonnaal inspecteur over de lessen in de niet-confessionele zedenleer in het gesubsidieerd lager onderwijs;13° Het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 26 augustus 1985 tot regeling van de opdracht van de inspectie van het afstandsonderwijs;14° Het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 7 oktober 1985 tot instelling van de Bevorderingscommissie voor de betrekkingen van inspecteur in het afstandsonderwijs;15° Het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 7 oktober 1985 houdende overgangsmaatregelen met betrekking tot de benoeming van de inspecteurs van het afstandsonderwijs;16° Het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 19 juli 1993 betreffende het ambt van pedagogisch beheerder alsmede de benamingsvoorwaarden tot het ambt van inspecteur;17° Het decreet van 20 december 2001 tot vaststelling van het statuut van de personeelsleden van de inspectiedienst van de Franse Gemeenschap voor het gewoon kleuteronderwijs, het gewoon lager onderwijs en het gewoon basisonderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap;18° Het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 19 september 2002 tot vaststelling van het model van de beoordelingsstaat en van de persoonlijke fiche voor de vastbenoemde leden van het technisch personeel van de psycho-medisch-sociale centra van de Franse Gemeenschap;19° Het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 18 oktober 2002 tot vaststelling van het inspectieverslagmodel betreffende een stagedoend lid van het technisch personeel van de psycho-medisch-sociale centra van de Franse Gemeenschap. HOOFDSTUK IV. - Slotbepaling

Art. 215.Dit decreet treedt in werking op 1 september 2007, met uitzondering van artikel 162, § 1, dat uitwerking heeft met ingang van de datum waarop de betrokken personeelsleden aan de vereiste voorwaarden voldaan hebben.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel op 8 maart 2007.

De Minister-Presidente, belast met het leerplichtonderwijs en het onderwijs voor sociale promotie, Mevr. M. ARENA De Vice-Presidente, Minister van Hoger Onderwijs, Wetenschappelijk Onderzoek en Internationale Betrekkingen, Mevr. M.-D. SIMONET De Vice-President, Minister van Begroting en Financiën, M. DAERDEN, De Minister van Ambtenarenzaken en Sport, C. EERDEKENS De Minister van Cultuur, de Audiovisuele Sector en Jeugd, Mevr. F. LAANAN De Minister van Kinderwelzijn, Hulpverlening aan de Jeugd en Gezondheid, Mevr. C. FONCK. _______ Nota (1) Zitting 2006-2007. Stukken van de Raad. - Ontwerp van decreet, nr. 340-1. - Commissieamendementen, nr. 340-2. - Verslag, nr. 340-3. - Vergaderingsamendementen, nr. 340-4.

Integraal verslag. - Bespreking. Vergadering van 27 februari 2007. - Aanneming. Vergadering van 28 februari 2007.

TAB. 1. - Overgangsbepalingen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

TAB. 2. - Overgangsbepalingen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

TAB. 3. - Overgangsbepalingen - 3 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^