Etaamb.openjustice.be
Decreet van 09 juli 2010
gepubliceerd op 31 augustus 2010

Decreet betreffende het onderwijs XX

bron
vlaamse overheid
numac
2010035634
pub.
31/08/2010
prom.
09/07/2010
ELI
eli/decreet/2010/07/09/2010035634/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

9 JULI 2010. - Decreet betreffende het onderwijs XX (1)


Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : Decreet betreffende het onderwijs XX. HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen Artikel I.1. Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid. HOOFDSTUK II. - Basisonderwijs Afdeling I. - Decreet basisonderwijs

Art. II.1. In artikel 2, § 2, van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, vervangen bij het decreet van 22 juni 2007, wordt de zinsnede « artikel 27, § 4 » vervangen door de zinsnede « artikel 27quater, ».

Art. II.2. In artikel 3 van hetzelfde decreet worden in punt 8°, de woorden « zoals dit berekend werd op basis van de laatst uitgevoerde volkstelling en vastgesteld door het Nationaal Instituut voor de Statistiek » vervangen door de woorden « zoals berekend door de federale instantie die bevoegd is voor de coördinatie van de openbare statistiek en zoals dat op 1 februari van het schooljaar voorafgaand aan de start van de zesjaarlijkse periodes voor scholengemeenschappen, vermeld in artikel 125quinquies, § 2, beschikbaar is ».

Art. II.3. Aan artikel 13 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 20 maart 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1°in artikel 13, § 1, 2°, wordt tussen de woorden « heeft » en « is » de volgende zinsnede gevoegd : « of de school waar de betrokken leerling zich aanbiedt »; 2° er wordt een § 2bis ingevoegd, die luidt als volgt : « § 2bis.In afwijking van § 1, 1°, bepaalt de Vlaamse Regering wanneer een leerling geacht wordt voldoende aanwezig te zijn, wanneer de school overeenkomstig artikel 8 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 april 1991 tot organisatie van het schooljaar in het basisonderwijs, in het deeltijds kunstonderwijs en in het onderwijs voor sociale promotie erkend, gefinancierd of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap, over een afwijkende uurregeling beschikt. ».

Art. II.4. Artikel 18 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 13 juli 2001 en 20 maart 2009, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 18.§ 1. In afwijking van artikel 13, § 1, kan een leerling die 5 jaar wordt vóór 1 januari van het lopende schooljaar in het gewoon lager onderwijs ingeschreven worden indien hij aan een van de volgende voorwaarden voldoet : 1° het voorgaande schooljaar ingeschreven zijn geweest in een door de Vlaamse Gemeenschap erkende Nederlandstalige school voor kleuteronderwijs en gedurende die periode ten minste 185 halve dagen aanwezig zijn geweest;2° voldoen aan de proef zoals bepaald in artikel 13, § 1, 2°. Na kennisneming van en toelichting bij de adviezen van de klassenraad en van het CLB, nemen de ouders een beslissing over de inschrijving. § 2. De in § 1 gestelde voorwaarden zijn niet van toepassing op leerlingen die worden ingeschreven in Franstalige scholen in de rand- en taalgrensgemeenten die deel uitmaken van het Nederlandse taalgebied. § 3. In afwijking van § 1, 1°, bepaalt de Vlaamse Regering wanneer een leerling geacht wordt voldoende aanwezig te zijn, wanneer de school overeenkomstig artikel 8 van het besluit van 17 april 1991 tot organisatie van het schooljaar in het basisonderwijs, in het deeltijds kunstonderwijs en in het onderwijs voor sociale promotie erkend, gefinancierd of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap, over een afwijkende uurregeling beschikt. § 4. In afwijking van artikel 13, § 4, kan een leerling die 5 jaar wordt vóór 1 januari van het lopende schooljaar in het buitengewoon lager onderwijs ingeschreven worden.

Na kennisneming van en toelichting bij de adviezen van de klassenraad en van het CLB, nemen de ouders een beslissing over de inschrijving. § 5. De leerling die 5 jaar wordt vóór 1 januari van het lopende schooljaar en die in het lager onderwijs wordt ingeschreven, is onderworpen aan de leerplicht. ».

Art. II.5. In artikel 28 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 13 juli 2001, 10 juli 2003 en 7 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 wordt het punt 6° opgeheven;2° in § 1 en § 2 wordt het woord « eerste » opgeheven. Art. II.6. In artikel 35, § 2, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 13 juli 2001, worden de woorden « buitengewoon onderwijs » telkens vervangen door de woorden « buitengewoon basisonderwijs ».

Art. II.7. In artikel 37, § 4, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 28 juni 2002, wordt het woord « eerste » opgeheven.

Art. II.8. In artikel 112bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden tussen de woorden « in het schooljaar 2009-2010 » en het woord « geen » de woorden « en het schooljaar 2010-2011 » ingevoegd.

Art. II.9. Artikel 115 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 22 juni 2007, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 115.§ 1. Scholen, vestigingsplaatsen, niveaus of types die op de teldag, zoals bepaald in artikel 114, § 1, niet aan de voor hen geldende rationalisatienormen of behoudsnormen voldoen, blijven gesubsidieerd of gefinancierd als op de vorige teldag de volgende voorwaarden vervuld waren : 1° de school in haar geheel voldeed aan de rationalisatienormen of behoudsnormen;2° elke vestigingsplaats, elk niveau, elk type van de school en elk type van de vestigingsplaatsen voldeden aan de voor hen geldende rationalisatienormen of behoudsnormen. § 2. Scholen, vestigingsplaatsen, niveaus of types die op de teldag, zoals bepaald in artikel 114, § 2, niet aan de voor hen geldende rationalisatienormen of behoudsnormen voldoen blijven gesubsidieerd of gefinancierd als op de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar de volgende voorwaarden vervuld waren : 1° de school in haar geheel voldeed aan de rationalisatienormen of behoudsnormen;2° elke vestigingsplaats, elk niveau, elk type van de school en elk type van de vestigingsplaatsen voldeden aan de voor hen geldende rationalisatienormen of behoudsnormen.».

Art. II.10. In artikel 125decies, § 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 10 juli 2003 en gewijzigd bij de decreten van 4 juli 2008, 20 maart 2009 en 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 2°, ingevoegd bij het decreet van 20 maart 2009 en impliciet opgeheven bij decreet van 8 mei 2009, wordt opnieuw ingevoegd, als volgt : « 2° de inhoud en de toepassing van de engagementsverklaring vermeld in artikel 37;»; 2° er wordt een punt 6° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 6° de overdracht naar een andere scholengemeenschap van punten voor het voeren van een zorgbeleid verkregen op basis van artikel 125duodecies1, § 1, op voorwaarde dat een school op basis van artikel 125quinquies, § 4ter, 1° en 2°, de scholengemeenschap verlaat en toetreedt tot de scholengemeenschap naar waar de punten voor het voeren van een zorgbeleid worden overgedragen.».

Art. II.11. In hetzelfde decreet wordt een hoofdstuk XIIter, Dringende maatregelen in het kader van de capaciteitsproblematiek, bestaande uit de artikelen 173ter, 173quater, en 173quinquies, ingevoegd, dat luidt als volgt : « Hoofdstuk XIIter. Dringende maatregelen in het kader van de capaciteitsproblematiek

Art. 173ter.§ 1. In afwijking van artikel 102, § 1, kan de regering, buiten de gevallen zoals bedoeld in artikel 100, in gemeenten met een bevolkingsdichtheid van meer dan 1500 inwoners per km2 een nieuwe school voor gewoon basisonderwijs per 1 september in de financierings- of subsidieregeling opnemen als aan de volgende cumulatieve voorwaarden voldaan is : 1° op de eerste schooldag van oktober van het oprichtingsjaar bereikt de school de door de regering vastgestelde programmatienormen;2° de school is gelegen op afstand van minimaal 250 meter van elke andere school of vestigingsplaats voor gewoon kleuter-, lager, of basisonderwijs van dezelfde groep;3° de school wordt niet opgericht op hetzelfde of een aangrenzend kadastraal perceel waar reeds een bestaande gefinancierde of gesubsidieerde school of vestigingsplaats voor gewoon kleuter-, lager, of basisonderwijs van dezelfde groep gevestigd is. § 2. In afwijking van artikel 3, 8°, wordt in § 1 onder de « bevolkingsdichtheid » verstaan « de bevolkingsdichtheid zoals deze berekend werd door de federale instantie die bevoegd is voor de coördinatie van de openbare statistiek en zoals dat op de eerste schooldag van februari voorafgaand aan de start van het schooljaar beschikbaar is ».

Art. 173quater . § 1. Voor de scholen voor gewoon basisonderwijs die op basis van artikel 132, § 1, tellen worden er bijkomende lestijden volgens de schalen toegekend op de eerste schooldag van oktober van het lopende schooljaar of worden er lestijden afgetrokken van de lestijden volgens de schalen zoals berekend op basis van artikel 132, § 1, op voorwaarde dat de scholen liggen in gemeenten die aan de volgende cumulatieve voorwaarden voldoen : 1° a) ofwel gelegen zijn in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest op voorwaarde dat dit gewest een totale bevolkingsaangroei kent van meer dan 4000 personen zoals berekend door de federale instantie die bevoegd is voor de coördinatie van de openbare statistiek en zoals dat op de eerste schooldag van februari voorafgaand aan de start van het schooljaar gepubliceerd is op de website van deze federale overheidsdienst in de statistiek « loop van de bevolking »;b) ofwel gelegen zijn in administratieve arrondissementen van het Vlaamse Gewest die een totale bevolkingsaangroei kennen van meer dan 4000 personen zoals berekend door de federale instantie die bevoegd is voor de coördinatie van de openbare statistiek en zoals dat op de eerste schooldag van februari voorafgaand aan de start van het schooljaar gepubliceerd is op de website van deze federale overheidsdienst in de statistiek « loop van de bevolking »;2° voor het schooljaar (X, X+1) moet de totale aangroei van het aantal regelmatige leerlingen gewoon basisonderwijs die ingeschreven waren in de scholen op het grondgebied van deze gemeenten op de eerste schooldag van februari van het kalenderjaar X minstens 240 leerlingen bedragen ten opzichte van de eerste schooldag van februari van het kalenderjaar X-5. § 2. De berekening van de bijkomende lestijden volgens de schalen of van het aantal lestijden dat afgetrokken wordt van de lestijden volgens de schalen gebeurt per schooljaar (X, X+1) als volgt : 1° het resultaat van A min B wordt berekend, waarbij : A = het aantal regelmatige leerlingen in het lager onderwijs die ingeschreven zijn in de school op de eerste schooldag van oktober van het kalenderjaar X; B = het aantal regelmatige leerlingen in het lager onderwijs die ingeschreven waren in de school op de eerste schooldag van februari van het kalenderjaar X. Indien het resultaat van A min B groter of gelijk is aan 12 dan worden er bijkomende lestijden volgens de schalen toegekend aan de school voor het schooljaar (X, X+1).

Indien dit resultaat kleiner of gelijk is aan « -12 » worden er lestijden afgetrokken van het aantal lestijden volgens de schalen waar de school recht op heeft op basis van het aantal regelmatige leerlingen op de teldag voor de berekening van de lestijden volgens de schalen voor het schooljaar (X, X+1); 2° indien het resultaat groter of gelijk is aan « 12 », dan heeft de school, voor het schooljaar (X, X+1), recht op een aantal bijkomende lestijden volgens de schalen dat gelijk is aan dit resultaat. Indien dit resultaat kleiner of gelijk is aan « -12 » dan wordt dit resultaat afgetrokken van het aantal lestijden volgens de schalen op de teldag voor de berekening van de lestijden volgens de schalen voor het schooljaar (X, X+1). § 3. Het aantal bijkomende lestijden volgens de schalen, bekomen ten gevolge van de herberekening, wordt gefinancierd of gesubsidieerd vanaf 1 september tot 30 juni van het lopende schooljaar. § 4. Te veel ingerichte betrekkingen vanaf 1 september van het schooljaar (X, X+1) vallen ten laste van het schoolbestuur. § 5. Uit de bijkomende lestijden volgens de schalen bekomen ten gevolge van de herberekening kunnen de volgende betrekkingen en opdrachten geput worden : - de eventuele onderwijsopdracht van de directeur en adjunct-directeur; - de betrekkingen in het ambt van onderwijzer; - de eventuele betrekkingen in het ambt van leermeester lichamelijke opvoeding. § 6. Voor de toepassing van dit artikel op CKG-scholen worden de woorden « aantal regelmatige leerlingen in het lager onderwijs die ingeschreven zijn in de school op de eerste schooldag van oktober » gelezen als de woorden « gemiddeld aantal regelmatige leerlingen in het lager onderwijs die ingeschreven zijn in de school tijdens de maand september » en worden de woorden « op de teldag » telkens gelezen als de woorden « volgens de telperiode ».

Voor de toepassing van dit artikel op CKG-scholen worden de woorden « aantal regelmatige leerlingen in het lager onderwijs die ingeschreven waren in de school op de eerste schooldag van februari » gelezen als de woorden « gemiddeld aantal regelmatige leerlingen in het lager onderwijs die ingeschreven waren in de school tijdens de periode van twaalf maanden die voorafgaat aan de eerste schooldag van februari ».

Art. 173quinquies.§ 1. Ten laatste in juni 2011 wordt hoofdstuk XIIter, Dringende maatregelen in het kader van de capaciteitsproblematiek, artikelen 173ter en 173quater, geëvalueerd. § 2. 1° In de schoot van de Vlaamse Regering wordt een taskforce 'capaciteitsproblematiek scholen' opgericht, die elke aanvraag voor financiering en subsidiëring voor infrastructuur die een oplossing biedt voor het capaciteitsprobleem in een bepaalde gemeente, toetst op doelmatigheid; 2° de taskforce 'capaciteitsproblematiek scholen' bereidt de evaluatie voor;3° aan deze taskforce 'capaciteitsproblematiek scholen' nemen vertegenwoordigers van de beleidsdomeinen Onderwijs, Ruimtelijke Ordening en Welzijn deel gezien de verstrengeling van de problemen en de toekomstige oplossingen in de drie beleidsdomeinen.». Afdeling II. - Inwerkingtreding

Art. II.12. De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2010, met uitzondering van : 1° artikel II.3, II.4, II.10 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2009; 2° artikel II.2 dat in werking treedt op 1 februari 2011. HOOFDSTUK III. - Secundair onderwijs Afdeling I. - Wet tot wijziging van sommige bepalingen van de

onderwijswetgeving Art. III.1. In artikel 24bis van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan § 1, ingevoegd bij het decreet van 7 juli 2006 en gewijzigd bij de decreten van 22 juni 2007, 6 juni 2008, 10 juli 2008 en 8 mei 2009, wordt een punt 21° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 21° beantwoorden aan de decretale en reglementaire bepalingen betreffende de organisatie van het onderwijs.»; 2° § 2 wordt vervangen, door wat volgt : « § 2.Uitsluitend voor een structuuronderdeel gewoon of buitengewoon secundair onderwijs dat wordt opgericht in het kader van de oprichting van een school die niet het gevolg is van een herstructurering van bestaande scholen, dient de inrichtende macht, voorafgaand aan de oprichting, een aanvraag in bij de bevoegde administratie van het Vlaams ministerie van Onderwijs, tot financiering of subsidiëring door de Vlaamse Regering. Het structuuronderdeel wordt aan een inspectie onderworpen. De eventuele financiering of subsidiëring kan plaatsvinden vanaf het schooljaar van oprichting van het betrokken structuuronderdeel. ».

Art. III.2. In artikel 24ter van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, ingevoegd bij het decreet van 7 juli 2006, vervangen bij het decreet van 10 juli 2008 en gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de woorden « en 20° » vervangen door de woorden « 20° en 21° »;2° § 2 wordt vervangen door wat volgt : « § 2.Uitsluitend voor een structuuronderdeel gewoon of buitengewoon secundair onderwijs dat wordt opgericht in het kader van de oprichting van een school die niet het gevolg is van een herstructurering van bestaande scholen, dient de inrichtende macht, voorafgaand aan de oprichting, een aanvraag in bij de bevoegde administratie van het Vlaams ministerie van Onderwijs tot erkenning door de Vlaamse Regering. Het structuuronderdeel wordt aan een inspectie onderworpen.

De eventuele erkenning kan plaatsvinden vanaf het schooljaar van oprichting van het betrokken structuuronderdeel. ».

Art. III.3. Artikel 32quater, van dezelfde wet ingevoegd bij het decreet van 5 juli 1989, wordt opgeheven. Afdeling II. - Decreet betreffende het onderwijs II

Art. III.4. In artikel 49 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II, vervangen bij het decreet van 30 april 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt bij het punt 2°, de bepaling c) opgeheven;2° na het tweede lid wordt het volgende lid toegevoegd : « Uiterlijk met ingang van het schooljaar 2012-2013 zet de betrokken inrichtende macht de optie modevormgeving respectievelijk de optie plastische kunsten progressief, leerjaar na leerjaar te beginnen met het eerste, om, naar keuze : a) hetzij naar één optie van het derde leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs, aangeduid als specialisatiejaar, en naar één optie van de derde graad van het technisch of kunstsecundair onderwijs, aangeduid als Se-n-Se, en bestaande uit twee semesters, binnen het geheel van opties zoals door de Vlaamse Regering bepaald;b) hetzij naar twee opties van het derde leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs, aangeduid als specialisatiejaar, binnen het geheel van opties zoals door de Vlaamse Regering bepaald; zonder dat deze omzetting er mag toe leiden dat in de onderwijsinstelling een niet-bestaand studiegebied wordt opgericht. ».

Art. III.5. In artikel 52 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 30 april 2009, worden de woorden « het schooljaar 2013-2014 » vervangen door de woorden « het schooljaar 2012-2013 ».

Art. III.6. In artikel 52quater, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 30 april 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de huidige tekst wordt ondergebracht in een § 1;2° in § 1 worden tussen de woorden « wordt gerangschikt, » en de woorden « is een specifiek » de woorden « en dat uit één onthaaljaar bestaat » ingevoegd;3° een § 2 wordt toegevoegd, die luidt als volgt : « § 2.De inrichtende macht kan op grond van specifieke onderwijskundige of organisatorische argumenten beslissen om in afwijking van § 1 een tweede onthaaljaar te organiseren gedurende het schooljaar 2010-2011, onder de hierna vermelde modaliteiten : 1° het tweede onthaaljaar is voorbehouden aan leerlingen die het eerste onthaaljaar hebben gevolgd;2° naast de lestijden besteed aan de vakken die behoren tot de basisvorming worden de overige lestijden van het wekelijkse lessenrooster, dat maximaal 34 lestijden omvat, door de klassenraad ingevuld in functie van de individuele leerling.In elk geval moeten aan het vak Nederlands voor nieuwkomers ten minste 8 wekelijkse lestijden worden besteed; 3° de studiebekrachtiging vindt plaats naar analogie met de studiebekrachtiging in een leerjaar van de eerste graad van het secundair onderwijs gekozen in functie van de individuele leerling;4° de specifieke financiering of subsidiëring, bedoeld in § 1, geldt niet voor het tweede onthaaljaar;5° onverminderd punt 1° tot en met 4°, wordt voor de toepassing van alle overige wettelijke, decretale en reglementaire bepalingen het tweede onthaaljaar gelijkgesteld met het eerste onthaaljaar. De organisatie van het tweede onthaaljaar wordt gedurende het schooljaar 2010-2011 geëvalueerd. ».

Art. III.7. In hetzelfde decreet wordt een artikel 52quinquies/1 ingevoegd, dat luidt als volgt : « Art. 52quinquies/1. De inrichtende macht kan op grond van specifieke onderwijskundige of organisatorische argumenten en met het oog op het aanbieden van meer individuele leertrajecten, beslissen om voor een leerling of een leerlingengroep af te wijken van de voorwaarde, vermeld in artikel 48, 2°, a), 2), onder de modaliteiten vermeld in 1°, 2° of 3° hierna : 1° het individueel vrijstellen van het volgen van bepaalde onderdelen van de vorming van een bepaald structuuronderdeel, mits enerzijds de leerling al geslaagd is voor diezelfde onderdelen binnen het secundair onderwijs en anderzijds de toelatingsklassenraad een gunstige beslissing neemt na kennisname van het advies van de delibererende klassenraad van het voorafgaand schooljaar. In voorkomend geval : a) bestaat de toelatingsklassenraad, voor wat het onderwijzend personeel betreft en in afwijking op de vigerende regelgeving, uit alle leden van het structuuronderdeel waarvoor de leerling opteert;b) worden de vrijgekomen uren besteed aan een door de toelatingsklassenraad samengesteld individueel lesprogramma;2° het individueel vrijstellen van het volgen van bepaalde onderdelen van de vorming van een optie, aangeduid als Se-n-Se, mits de toelatingsklassenraad een gunstige beslissing neemt op basis van elders verworven competenties of kwalificaties;3° het spreiden van de vorming van een optie, aangeduid als Se-n-Se, over het dubbele van de gebruikelijke studieduur. In voorkomend geval wordt enerzijds bij het einde van de gebruikelijke studieduur slechts een attest van regelmatige lesbijwoning uitgereikt en anderzijds voor de toepassing van de omkaderingsnormen voor de diverse personeelscategorieën, de bepaling van de werkingsmiddelen en de toepassing van het programmatie- en rationalisatieplan, de regelmatige leerling niet meer in aanmerking genomen op de tellingsdata die vallen buiten de gebruikelijke studieduur. ».

Art. III.8. In artikel 57, § 3, van hetzelfde decreet, worden in het laatste lid, ingevoegd bij het decreet van 30 april 2009, tussen het woord « Se-n-Se » en het woord « , maximum » de woorden « en in de opties van het studiegebied ballet van het kunstsecundair onderwijs » ingevoegd.

Art. III.9. In artikel 74bis, 1°, a), van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 15 juli 2005 en gewijzigd bij het decreet van 30 april 2009, worden in 1°, punt a), de volgende woorden opgeheven : « het derde leerjaar van de tweede graad van het beroepssecundair onderwijs aangeduid als vervolmakingsjaar ».

Art. III.10. In artikel 74quater, § 2, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 15 juli 2005, worden de woorden « buitengewoon onderwijs » telkens vervangen door de woorden « buitengewoon secundair onderwijs ».

Art. III.11. In artikel 74octies, § 3, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 20 maart 2009, wordt het woord « schoolreglement » telkens vervangen door de woorden « school- of centrumreglement ».

Art. III.12. In artikel 74novies, § 1, 4°, van hetzelfde decreet, wordt punt b), gewijzigd bij het decreet van 22 juni 2007, vervangen door wat volgt : « b) de verhaalmogelijkheden tegen beslissingen van delibererende klassenraden of kwalificatiecommissies; ».

Art. III.13. In artikel 74ter decies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 4 juli 2008, wordt een § 6 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 6. Een onderwijsinstelling kan de door de Vlaamse Regering vastgestelde duurtijd van een module van de opleiding verpleegkunde, uitgedrukt in weken per schooljaar als vermeld in § 3, 3°, verdubbelen om aan de specifieke opleidingsbehoeften van een bepaalde doelgroep tegemoet te komen. In afwijking van artikel 3, § 8, 1°, tweede lid, van de wet van 29 mei 1959 worden in voorkomend geval de cursisten niet meer in aanmerking genomen op de tellingsdata die vallen buiten de gebruikelijke duurtijd. ».

Art. III.14. In artikel 84bis, § 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 april 1995 en gewijzigd bij de decreten van 20 oktober 2000, 19 juli 2002 en 30 april 2009, wordt in het punt 2° tussen het laatste en het voorlaatste gedachtestreepje, een gedachtestreepje ingevoegd, waarvan de tekst luidt : « - die houder zijn van een getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs, uitgereikt door een door de Vlaamse Gemeenschap georganiseerde, gesubsidieerde of erkende onderwijsinstelling, of door de examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap, en die het tweede leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs en het eerste leerjaar van de vierde graad van het secundair onderwijs met vrucht volbracht hebben; ». Afdeling III. - Decreet houdende diverse maatregelen met betrekking

tot het secundair onderwijs Art. III.15. In artikel 2 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, wordt in het punt 27°, gewijzigd bij het decreet van 4 juli 2008, onder b) de volgende zin toegevoegd : « Voor wat betreft een optie, georganiseerd als Se-n-Se, wordt evenwel 1 oktober en 1 maart van de twee voorafgaande schooljaren als datum vooropgesteld. ».

Art. III.16. In artikel 9, tweede lid, van hetzelfde decreet, toegevoegd bij het decreet van 18 december 2009, worden de woorden « vóór 1 maart » vervangen door de woorden « uiterlijk 30 november ».

Art. III.17. In artikel 28 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 7 juli 2006, 22 juni 2007, 4 juli 2008 en 30 april 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 wordt in het eerste lid tussen de voorlaatste zin en de laatste zin de volgende zin ingevoegd : « Deze datum is uiterlijk op 30 november voor wat betreft een optie, georganiseerd als Se-n-Se die van start gaat op 1 september daaropvolgend, respectievelijk uiterlijk op 30 juni voor wat betreft een optie, georganiseerd als Se-n-Se die van start gaat op 1 februari daaropvolgend.»; 2° aan § 2 wordt de volgende zin toegevoegd : « De beslissing wordt genomen binnen de twee maanden na de in § 1 bedoelde uiterste indieningsdatum, schoolvakanties niet meegerekend. ».

Art. III.18. In artikel 29, § 2, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 30 april 2009, wordt het punt 5° opgeheven.

Art. III.19. In artikel 38 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 7 juli 2006, 22 juni 2007, 4 juli 2008 en 30 april 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 wordt in het eerste lid tussen de voorlaatste zin en de laatste zin de volgende zin ingevoegd : « Deze datum is uiterlijk op 30 november voor wat betreft een optie, georganiseerd als Se-n-Se die van start gaat op 1 september daaropvolgend, respectievelijk uiterlijk op 30 juni voor wat betreft een optie, georganiseerd als Se-n-Se die van start gaat op 1 februari daaropvolgend.»; 2° aan § 2 wordt de volgende zin toegevoegd : « De beslissing wordt genomen binnen de twee maanden na de in § 1 bedoelde uiterste indieningsdatum, schoolvakanties niet meegerekend. ».

Art. III.20. Artikel 39 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. III.21. In artikel 42, tweede lid, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 18 december 2009, worden de woorden « vóór 1 maart » vervangen door de woorden « uiterlijk 30 november ».

Art. III.22. In artikel 44, § 2, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 30 april 2009, wordt het punt 4° opgeheven.

Art. III.23. In artikel 50, § 3, 1°, punt b), van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 30 april 2009, wordt het vierde gedachtestreepje opgeheven.

Art. III.24. In artikel 80 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 14 februari 2003, 15 december 2006 en 10 juli 2008, worden in het tweede lid, punt 2°, tussen de woorden « splitsing van klassen » en de woorden « en leerlingenbegeleiding » de woorden « lerarenondersteuning, stagebegeleiding » ingevoegd.

Art. III.25. In artikel 83 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden in het tweede lid de woorden « opdracht van beheerder » vervangen door de woorden « halftijdse opdracht van beheerder ».

Art. III.26. In artikel 95 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 5 worden de woorden « of met beroepssecundair onderwijs » vervangen door de woorden « , met beroepssecundair onderwijs of met HBO5 verpleegkunde »;2° in §§ 5, 6 en 7 worden de woorden « op de gebruikelijke teldatum » telkens vervangen door de woorden « op 1 februari van het voorafgaand schooljaar of de eerstvolgende lesdag erna indien die datum op een vrije dag valt ». Art. III.27. In artikel 96 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 3 worden de woorden « of met beroepssecundair onderwijs » vervangen door de woorden « , met beroepssecundair onderwijs of met HBO5 verpleegkunde »;2° in § 3 worden de woorden « op de gebruikelijke teldatum » telkens vervangen door de woorden « op 1 februari van het voorafgaand schooljaar of de eerstvolgende lesdag erna indien die datum op een vrije dag valt ». Art. III.28. In artikel 97 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden in § 3 de woorden « op de gebruikelijke teldatum » vervangen door de woorden « op 1 februari van het voorafgaand schooljaar of de eerstvolgende lesdag erna indien die datum op een vrije dag valt ».

Art. III.29. In artikel 98 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden in § 3 de woorden « op de gebruikelijke teldatum » telkens vervangen door de woorden « op 1 februari van het voorafgaand schooljaar of de eerstvolgende lesdag erna indien die datum op een vrije dag valt ».

Art. III.30. In artikel 99bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden in § 1 de woorden « of met beroepssecundair onderwijs » vervangen door de woorden « , met beroepssecundair onderwijs of met HBO5 verpleegkunde ».

Art. III.31. In artikel 99ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden in § 1 de woorden « of met beroepssecundair onderwijs » vervangen door de woorden « , met beroepssecundair onderwijs of met HBO5 verpleegkunde ».

Art. III.32. Het opschrift van titel XIII van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 22 december 2006, wordt vervangen door wat volgt : « Titel XIII. - Bijzondere financiële ondersteuningsmaatregelen voor technisch of beroepsgerichte opleidingen ».

Art. III.33. Artikel 103 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 22 december 2006 en gewijzigd bij het decreet van 4 juli 2008, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 103.§ 1. De Vlaamse Regering kan, afhankelijk van de beschikbare begrotingskredieten, aan instellingen met technisch of beroepsgerichte opleidingen, extra middelen toekennen die bestemd zijn voor investeringen in didactische uitrusting. Onder investering in didactische uitrusting wordt verstaan : de aankoop van didactische uitrusting of de beveiliging van reeds aanwezige didactische uitrusting.

De Vlaamse Regering bepaalt de lijst van structuuronderdelen die onder de investeringsoperatie vallen. § 2. Per regelmatig leerling op de door de Vlaamse Regering te bepalen teldatum worden extra middelen toegekend.

Om voor extra middelen in aanmerking te kunnen komen, moeten de betrokken instellingen een investeringsplan opstellen. Het investeringsplan moet voldoen aan de door de Vlaamse Regering vastgelegde, minimale onderdelen. § 3. De beoordeling van de ingediende investeringsplannen gebeurt door een commissie die paritair is samengesteld uit drie afgevaardigden van het Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming en twee afgevaardigden van de inspectie onderwijs, enerzijds, en één afgevaardigde per onderwijsnet, voorgedragen door het Gemeenschapsonderwijs en de betrokken representatieve verenigingen van inrichtende machten van het gesubsidieerd onderwijs, en één afgevaardigde van het Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming - Syntra Vlaanderen, anderzijds. De commissie stelt haar huishoudelijk reglement op en kan experten toelaten tot de vergadering.

De commissie garandeert dat een aanvankelijk als 'onvoldoende' bevonden plan, bijgestuurd kan worden en één maal opnieuw mag worden ingediend binnen een door haar vooropgestelde termijn, die evenwel nooit minder kan zijn dan 10 werkdagen te rekenen vanaf de beslissing van de commissie. § 4. De Vlaamse Regering kan verdere regels vastleggen inzake de toekenning, de uitbetaling en de controle op de aanwending van deze extra middelen. ».

Art. III.34. Aan titel XIII van hetzelfde decreet wordt een artikel 103bis toegevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 103bis.De Vlaamse Regering kan, afhankelijk van de beschikbare begrotingskredieten, voorzien in bijkomende financiering voor instellingen met technisch of beroepsgerichte opleidingen die leiden tot de invulling van knelpuntberoepen, ten einde de kost voor leerlingen in voormelde opleidingen te verminderen. Op basis van criteria die verband houden met de kostprijzen van de opleidingen, bepaalt de Vlaamse Regering de lijst van opleidingen die voor deze bijkomende financiering in aanmerking komen en modaliteiten van deze bijkomende financiering. ».

Art. III.35. In hetzelfde decreet wordt een titel XVIIIbis, CLIL-projecten in het secundair onderwijs, bestaande uit artikel 160, ingevoegd, die luidt als volgt : « Titel XVIIIbis. CLIL-projecten in het secundair onderwijs

Art. 160.De instellingen voor secundair onderwijs die in toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2007 betreffende de organisatie van CLIL-projecten in het secundair onderwijs, bekrachtigd bij het decreet van 4 juli 2008, gedurende het schooljaar 2009-2010 een dergelijk project organiseren, mogen gedurende het schooljaar 2010-2011 dit project verder zetten, overeenkomstig de bepalingen van het besluit in kwestie, met dien verstande dat de organisatie : 1° op één leerlingencohorte betrekking heeft;2° zowel in het eerste als in het tweede leerjaar van een graad mag plaatsvinden;3° niet aan een leerlingennorm is onderworpen;4° geen extra middelen genereert.».

Art. III.36. In hetzelfde decreet wordt een titel XVIIIter, Tijdelijke projecten studie- en beroepskeuze en werkplekleren, bestaande uit artikel 161, ingevoegd, die luidt als volgt : « Titel XVIIIter. Tijdelijke projecten studie- en beroepskeuze en werkplekleren

Art. 161.§ 1. Op voorstel van de stuurgroep, vermeld in artikel 13 van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 oktober 2007 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten rond studie- en beroepskeuze en rond werkplekleren, worden de tijdelijke projecten die zijn opgenomen in § 2 verlengd gedurende het schooljaar 2010-2011.

Om tot bedoeld voorstel te komen : 1° werden de verantwoordelijken van de tijdelijke projecten rond studie- en beroepskeuze en rond werkplekleren, vermeld in de besluiten van de Vlaamse Regering van 26 oktober 2007 en 1 februari 2008, uitgenodigd om een aanvraag tot verlenging in te dienen bij het Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming;2° werd nagegaan of : a) het protocol van de onderhandeling ter zake in een of meer betrokken lokale comités bij de aanvraag was gevoegd;b) in elk protocol ofwel het eenparige akkoord van de afvaardiging van het schoolbestuur of de inrichtende macht en van de vertegenwoordigers van het personeel ofwel hun respectieve standpunten werden opgetekend;3° heeft de stuurgroep al de volgende criteria gehanteerd : a) de mate waarin het tijdelijke project tijdens de eerste drie projectjaren de vooropgestelde doelstellingen heeft nagestreefd en verwezenlijkt;b) de relevantie van de beleidsinformatie die het tijdelijke project al heeft opgeleverd en de verwachtingen over relevante beleidsinformatie die het tijdelijke project bij projectverlenging kan genereren;c) de noodzaak om de gestage talentontwikkeling van leerlingen over een meer gespreide periode te monitoren en er meer gegevensmateriaal over te verzamelen;d) de aanwezigheid van een of meer protocollen van akkoord dan wel niet-akkoord. § 2. De verlengde tijdelijke projecten zijn : 1° Erasmusproject Werkplekleren voor Toerismeleerlingen (EWT);2° Onderwijs/arbeidskansen/bedrijf voor leerlingen 7BSO : « Talenten matchen aan functieprofielen » (de mogelijkheid tot afwijking van de wettelijke, decretale en reglementaire bepalingen in dit project geldt niet voor de deelnemende onderwijsinstellingen VTI-2 Aalst en VTI-3 Aalst);3° Samen over de brug;4° Talenten omzetten in competenties;5° Competente groeipaden. § 3. De verlenging van een tijdelijk project impliceert het behoud van de lijst van deelnemende onderwijsinstellingen en het behoud van de mogelijkheid tot afwijking van de wettelijke, decretale en reglementaire bepalingen die, naargelang van het geval, bij hetzelfde besluit van 26 oktober 2007 of bij hetzelfde besluit van 1 februari 2008, aan dat tijdelijk project zijn verbonden. ».

Art. III.37. Bijlage II van hetzelfde decreet, vervangen door het decreet van 4 juli 2008, wordt opgeheven. Afdeling IV. - Decreet betreffende het stelsel van leren en werken

Art. III.38. In artikel 8, § 3, van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap, toegevoegd bij het decreet van 18 december 2009, worden de woorden « vóór 1 maart » vervangen door de woorden « uiterlijk 30 november ».

Art. III.39. In artikel 10 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan § 1 wordt een punt 15° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 15° beantwoorden aan de decretale en reglementaire bepalingen betreffende de organisatie van het onderwijs.»; 2° § 2 wordt vervangen door wat volgt : « § 2.Uitsluitend voor een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs dat wordt opgericht zonder het gevolg te zijn van een herstructurering van bestaande centra, dient het centrumbestuur, voorafgaand aan de oprichting, een aanvraag in bij de bevoegde administratie van het Vlaams ministerie van Onderwijs, tot erkenning door de Vlaamse Regering. Het centrum wordt aan een inspectie onderworpen. De eventuele erkenning kan plaatsvinden vanaf het schooljaar van oprichting van het betrokken centrum. ».

Art. III.40. In artikel 11 van hetzelfde decreet wordt § 2 vervangen door wat volgt : « § 2. Uitsluitend voor een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs dat wordt opgericht zonder het gevolg te zijn van een herstructurering van bestaande centra, dient het centrumbestuur, voorafgaand aan de oprichting, een aanvraag in bij de bevoegde administratie van het Vlaams ministerie van Onderwijs, tot financiering of subsidiëring door de Vlaamse Regering. Het centrum wordt aan een inspectie onderworpen. De eventuele financiering of subsidiëring kan plaatsvinden vanaf het schooljaar van oprichting van het betrokken centrum. ».

Art. III.41. In artikel 19, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, worden in punt 6° de volgende woorden toegevoegd : « en zijn uitvoeringsreglementering ».

Art. III.42. In artikel 20, § 2, van hetzelfde decreet, toegevoegd bij het decreet van 18 december 2009, worden de woorden « vóór 1 maart » vervangen door de woorden « uiterlijk 30 november ».

Art. III.43. In artikel 28, § 2, van hetzelfde decreet worden de woorden « of 1 september 2012 » vervangen door de woorden « , 1 september 2012, 1 september 2013, 1 september 2014 of 1 september 2015 ».

Art. III.44. In artikel 30 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 30 april 2009, wordt in § 1, het eerste lid vervangen door wat volgt : « De beroepsgerichte vorming van de opleidingen binnen het deeltijds beroepssecundair onderwijs bevatten de erkende beroepskwalificaties vermeld in het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur. Tot zolang er geen erkende beroepskwalificatie bestaat, bepaalt de Vlaamse Regering de referentiekaders waarvan de competenties voor de beroepsgerichte vorming van de opleidingen binnen het deeltijds beroepssecundair onderwijs worden afgeleid. De competenties worden, zoals bij erkende beroepskwalificaties, vastgelegd gebruikmakend van de descriptorelementen uit het kwalificatieraamwerk en waarborgen de toepassing van eventuele Europese, federale of Vlaamse regelgeving inzake beroepsuitoefening.

De VLOR en de SERV zullen om advies gevraagd worden bij het besluit dat de referentiekaders, het proces en de actoren om tot deze competenties te komen, zal vastleggen. ».

Art. III.45. In artikel 32 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet 30 april 2009, wordt in § 1, het eerste lid vervangen door wat volgt : « De beroepsgerichte vorming van de opleidingen binnen de leertijd bevatten de erkende beroepskwalificaties vermeld in het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur. Tot zolang er geen erkende beroepskwalificatie bestaat, bepaalt de Vlaamse Regering de referentiekaders waarvan de competenties voor de beroepsgerichte vorming van de opleidingen binnen de leertijd worden afgeleid. De competenties worden, zoals bij erkende beroepskwalificaties, vastgelegd gebruikmakend van de descriptorelementen uit het kwalificatieraamwerk en waarborgen de toepassing van eventuele Europese, federale of Vlaamse regelgeving inzake beroepsuitoefening.

De VLOR en de SERV zullen om advies gevraagd worden bij het besluit dat de referentiekaders, het proces en de actoren om tot deze competenties te komen, zal vastleggen. ».

Art. III.46. In artikel 48, 3°, van hetzelfde decreet worden in het eerste lid de woorden « voor deeltijds beroepssecundair onderwijs » opgeheven.

Art. III.47. In artikel 50 van hetzelfde decreet worden een derde en vierde lid toegevoegd, die luiden als volgt : « Het centrumreglement van een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs omvat ook een engagementsverklaring waarin wederzijdse afspraken worden opgenomen over oudercontact, regelmatige aanwezigheid en spijbelbeleid, vormen van individuele leerlingenbegeleiding en het positieve engagement ten aanzien van de onderwijstaal.

Met betrekking tot het positieve engagement van ouders ten aanzien van de onderwijstaal bevat het centrumreglement de bepaling dat leerlingen aangemoedigd worden om Nederlands te leren. Andere bepalingen over het positieve engagement van ouders ten aanzien van de onderwijstaal kunnen enkel worden toegevoegd op voorwaarde dat daarover in het bevoegde lokaal overlegplatform een akkoord is bereikt. ».

Art. III.48. In hetzelfde decreet wordt een artikel 61bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 61bis.Tijdens de maand juni van het schooljaar in kwestie kan voor een jongere een persoonlijk ontwikkelingstraject niet meer worden vervangen door deeltijds beroepssecundair onderwijs, ter invulling van de component leren, en omgekeerd. ».

Art. III.49. In artikel 87 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt het eerste lid opgeheven. Afdeling V. - Eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke

eindtermen in het voltijds gewoon en buitengewoon secundair onderwijs Art. III.50. Artikel 7ter van het decreet van 18 januari 2002 betreffende de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke eindtermen in het voltijds gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, ingevoegd bij het decreet van 30 april 2009, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 7ter.Voor die specifieke gedeelten van opleidingen, die gericht zijn op beroepsuitoefening, waarvoor geen erkende beroepskwalificaties bestaan en tot zolang er geen erkende beroepskwalificaties zijn, bepaalt de Vlaamse Regering de referentiekaders waarvan de competenties voor de opleidingen worden afgeleid. De competenties worden, zoals bij erkende beroepskwalificaties, vastgelegd gebruikmakend van de descriptorelementen uit het kwalificatieraamwerk en waarborgen de toepassing van eventuele Europese, federale of Vlaamse regelgeving inzake beroepsuitoefening dit zolang er geen erkende beroepskwalficaties zijn.

De VLOR en de SERV zullen om advies gevraagd worden bij het besluit dat de referentiekaders, het proces en de actoren om tot deze competenties te komen, zal vastleggen. ». Afdeling VI. - Het secundair na secundair onderwijs en het hoger

beroepsonderwijs Art. III.51. In artikel 161, § 2, van het decreet van 30 april 2009 betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt 1 januari 2012 vervangen door 1 januari 2014;2° het tweede lid wordt vervangen door wat volgt : « In het geval er voor 1 januari 2011 geen erkende beroepskwalificatie voor die opleidingen bestaat, en dit tot zolang er geen erkende beroepskwalificaties zijn, bepaalt de Vlaamse Regering de referentiekaders waarvan de competenties voor de opleidingen worden afgeleid.De competenties worden, zoals bij erkende beroepskwalificaties, vastgelegd gebruikmakend van de descriptorelementen uit het kwalificatieraamwerk en waarborgen de toepassing van eventuele Europese, federale of Vlaamse regelgeving inzake beroepsuitoefening.

De VLOR en de SERV zullen om advies gevraagd worden bij het besluit dat de referentiekaders, het proces en de actoren om tot deze competenties te komen, zal vastleggen. ». Afdeling VII. - Kwalificatiestructuur

Art. III.52. In artikel 14 van het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur wordt in de laatste alinea een zin toegevoegd die luidt als volgt : « Onder beroepskwalificatie worden in dit artikel ook de competenties begrepen zoals bedoeld in § 1 van artikel 30 en § 1 van artikel 32 van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap en de competenties zoals bedoeld in § 1 van artikel 12 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen. ». Afdeling VIII. - Buitengewoon secundair onderwijs

Art. III.53. In artikel 5bis, § 1, van de wet van 6 juli 1970 op het buitengewoon en geïntegreerd onderwijs, gewijzigd bij het decreet van 7 juli 2006, worden de volgende zinnen toegevoegd die luiden als volgt : « Geïntegreerd secundair onderwijs bestaat zowel op het niveau secundair onderwijs als op het niveau hoger onderwijs. Het geïntegreerd secundair onderwijs in de opleiding verpleegkunde behoort tot het niveau hoger onderwijs, het geïntegreerd secundair onderwijs in de overige structuuronderdelen van het secundair onderwijs behoort tot het niveau secundair onderwijs. ».

Art. III.54. Artikel 5quinquies van dezelfde wet, gewijzigd bij decreet van 8 mei 2009, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 5quinquies.De integratiefase wordt bekrachtigd met een getuigschrift van alternerende beroepsopleiding in een bepaalde bedrijfssector, en in voorkomend geval, een (kwalificatie)getuigschrift, een getuigschrift van verworven competenties of een attest van verworven bekwaamheden. ».

Art. III.55. Artikel 35/1 van het koninklijk besluit nr. 439 van 11 augustus 1986 houdende rationalisatie en programmatie van het buitengewoon onderwijs, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 35/1.In afwijking van artikel 32 en 35, § 1, 5° en 6°, en § 2, kan in een school of opleidingsvorm het type 7 niet opgericht worden in het schooljaar 2009-2010 en 2010-2011. In het schooljaar 2009-2010 en 2010-2011 wordt de oprichting van type 7 beschouwd als een programmatie voor de scholen en opleidingsvormen die op de teldatum van het schooljaar 2008-2009 geen leerlingen van dat type hadden. ». Afdeling IX.- Inwerkingtreding

Art. III.56. De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2010, met uitzondering van : 1° artikel III.11, III.13, III.14, III.26 tot en met III.31, III.47, III.49, III.54, III.55 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2009; 2° artikel III.36 dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2010; 3° artikel III.16, III.21, III.38, III.42 die in werking treden op 1 september 2011; 4° de artikelen III.44, III.45, III.50, III.51 en III.52 die in werking treden op een door de Vlaams Regering nader te bepalen datum. HOOFDSTUK IV. - Levenslang leren Afdeling I. - Deeltijds kunstonderwijs

Onderafdeling I. - Decreet betreffende het onderwijs II Art. IV.1. In artikel 3ter van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II wordt § 3 geschrapt.

Art. IV.2. Aan artikel 93 van hetzelfde decreet wordt een § 5 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 5. Instellingen, studierichtingen, filialen en graden die op de teldag, zoals bepaald in artikel 96, § 2, 1°, niet aan de voor hen geldende rationalisatienormen of programmatienormen voldoen blijven gesubsidieerd of gefinancierd als op de vorige teldag de volgende voorwaarden vervuld waren : 1° de instelling in haar geheel voldeed aan de voor haar geldende rationalisatienormen of programmatienormen;2° elk filiaal, elke studierichting en elke graad voldeden aan de voor hen geldende rationalisatienormen of programmatienormen.».

Art. IV.3. Aan artikel 94, § 3, tweede lid, van hetzelfde decreet worden de volgende zinnen toegevoegd : « Voor de opties kunstexploratie en digitale beeldende kunst bestaat de hogere graad beeldende kunst uit maximaal vier leerjaren met ten minste zes wekelijkse lestijden. Voor de optie theatervormgeving bestaat de hogere graad beeldende kunst uit vier leerjaren met ten minste twaalf wekelijkse lestijden of vijf leerjaren met tenminste tien wekelijkse lestijden. ».

Art. IV.4. In artikel 97 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, 2°, worden de woorden « filialen, studierichtingen, graden en opties » vervangen door de woorden « filialen, studierichtingen en graden »;2° § 4 wordt vervangen door wat volgt : « § 4.Het Samenwerkingsforum legt jaarlijks uiterlijk op 1 april een werkingsverslag voor aan de Vlaamse Regering, die bijsturingen kan voorstellen. In het schooljaar 2009-2010 legt het Samenwerkingsforum dit werkingsverslag voor uiterlijk op 1 mei 2010. Bovendien bezorgt het Samenwerkingsforum jaarlijks uiterlijk op 1 april een zelfevaluatierapport aan de bevoegde administratie van het ministerie van Onderwijs en Vorming in functie van een eventuele structurele verankering van samenwerkingsverbanden in het deeltijds kunstonderwijs. In dit rapport komen minstens de volgende elementen aan bod : - een beschrijving van de evolutie van het deeltijds kunstonderwijs in het arrondissement Brussel-Hoofdstad sinds het schooljaar van de opstart van het Samenwerkingsforum; - een beschrijving en beoordeling van de sterke en de te verbeteren punten, de kansen en de moeilijkheden van de werking van het Samenwerkingsforum.

Uiterlijk op 1 april 2011 bezorgt het Samenwerkingsforum daarenboven een inschatting vanuit de opgedane ervaring onder welke vorm regionale samenwerking een structurele verankering kan krijgen, rekening houdend met lokale verschillen en toepasbaarheid op het volledige Vlaamse onderwijslandschap. ».

Art. IV.5. In artikel 97bis, § 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de woorden « filialen, studierichtingen, graden en opties » vervangen door de woorden « filialen, studierichtingen en graden ».

Art. IV.6. In hetzelfde decreet wordt een hoofdstuk Vter, Beroepskwalificaties, basiscompetenties en specifieke eindtermen, bestaande uit artikel 100septies tot en met 100decies, ingevoegd, dat luidt als volgt : « Hoofdstuk Vter. Beroepskwalificaties, basiscompetenties en specifieke eindtermen

Art. 100septies.§ 1. Voor opleidingen deeltijds kunstonderwijs gelden dezelfde specifieke eindtermen als voor het specifieke gedeelte van de opleidingen in het kunstsecundair onderwijs of gelden beroepskwalificaties. § 2. Voor de opleidingen die hieraan voorafgaan, worden gehelen van basiscompetenties vastgelegd.

Art. 100octies.De specifieke eindtermen worden vastgelegd door het Vlaams Parlement bij wijze van bekrachtiging van een besluit van de Vlaamse Regering, genomen op advies van de Vlaamse Onderwijsraad.

De Vlaamse Regering legt het besluit ten laatste één maand na de goedkeuring ter bekrachtiging voor aan het Vlaams Parlement.

Erkende beroepskwalificaties zijn afgeronde en ingeschaalde gehelen van competenties om als beginnend beroepsbeoefenaar een beroep uit te oefenen. De competenties van de beginnend beroepsbeoefenaar zijn vervat in de beroepskwalificaties die erkend zijn volgens de procedure bepaald in het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur.

De basiscompetenties worden bepaald door de Vlaamse Regering.

Art. 100nonies.§ 1. Als een instelling oordeelt dat de specifieke eindtermen of basiscompetenties onvoldoende ruimte laten voor haar eigen onderwijskundige opvattingen of ermee onverzoenbaar zijn, dient ze bij de Vlaamse Regering een aanvraag tot afwijking in. Die aanvraag is alleen ontvankelijk, als precies wordt aangegeven waarom die specifieke eindtermen of basiscompetenties voor haar eigen onderwijskundige opvattingen onvoldoende ruimte laten of waarom ze ermee onverzoenbaar zijn. De instelling stelt in dezelfde aanvraag vervangende specifieke eindtermen of basiscompetenties voor. § 2. De Vlaamse Regering beoordeelt of de aanvraag ontvankelijk is en beslist, in voorkomend geval, of de vervangende specifieke eindtermen of basiscompetenties in hun geheel gelijkwaardig zijn met de bij decreet vastgelegde specifieke eindtermen of de bij besluit van de Vlaamse Regering vastgelegde basiscompetenties en de mogelijkheid bieden om gelijkwaardige studiebewijzen uit te reiken.

De gelijkwaardigheid wordt beoordeeld aan de hand van de volgende criteria : 1° het respect voor de fundamentele rechten en vrijheden;2° de vereiste inhoud : het onderwijsaanbod, zoals gevat in de specifieke eindtermen en basiscompetenties omvat minstens inhouden voor de overeenstemmende opleidingen.Die inhouden moeten enkel in hun geheel evenwaardig zijn met de inhouden waarvoor specifieke eindtermen bij decreet en basiscompetenties bij besluit van de Vlaamse Regering zijn vastgelegd; 3° de vervangende specifieke eindtermen of basiscompetenties zijn geformuleerd in termen van wat van leerlingen verwacht kan worden;4° de vervangende specifieke eindtermen of basiscompetenties slaan op kennis, inzichten, vaardigheden en attitudes;5° de vervangende specifieke eindtermen slaan op vaardigheden, specifieke kennis, inzichten en attitudes die de leerlingen toelaten vervolgonderwijs aan te vatten;6° de vervangende specifieke eindtermen of basiscompetenties zijn zo geformuleerd dat nagegaan kan worden in welke mate de leerlingen ze verwerven of de instellingen ze nastreven. De Vlaamse Regering wint voor de beoordeling van de ontvankelijkheid en van de gelijkwaardigheid het gemotiveerde advies in van de bevoegde administratie. De Vlaamse Regering bepaalt de verdere regels van die procedure, met dien verstande dat de aanvrager gehoord wordt. § 3. De instelling dient uiterlijk op 1 september van het schooljaar dat voorafgaat aan het schooljaar waarin de specifieke eindtermen en basiscompetenties zullen gelden, een afwijkingsaanvraag in. De Vlaamse Regering beslist uiterlijk op 31 december van het voorafgaande schooljaar over de aanvraag.

De Vlaamse Regering legt een besluit betreffende een afwijkingsaanvraag in verband met specifieke eindtermen binnen een termijn van zes maanden ter bekrachtiging voor aan het Vlaams Parlement. Als het Vlaams Parlement dat besluit niet bekrachtigt, houdt het op rechtskracht te hebben. § 4. In afwijking van § 3, kan de instelling een afwijkingsaanvraag indienen binnen een termijn van één maand na de publicatie van een bekrachtigingsdecreet, als dat bekrachtigingsdecreet gepubliceerd wordt na 1 september van het schooljaar dat voorafgaat aan de inwerkingtreding.

In de gevallen, vermeld in het vorige lid, is de instelling gebonden door de specifieke eindtermen vanaf 1 september na de publicatie van het decreet dat de gelijkwaardige specifieke eindtermen erkent of na de beslissing van de Vlaamse Regering die de afwijkingsaanvraag afwijst.

Art. 100decies.De Vlaamse Regering bepaalt de inwerkingtreding van de artikelen 100septies, 100octies en 100nonies. ».

Onderafdeling II. - Decreet houdende enkele dringende maatregelen voor het deeltijds kunstonderwijs Art. IV.7. In artikel 3 van het decreet van 10 juli 2008 houdende enkele dringende maatregelen voor het deeltijds kunstonderwijs, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 wordt de datum « 31 augustus 2010 » vervangen door de datum « 31 augustus 2013 »;2° in § 1 worden de punten 2° en 3° vervangen door wat volgt : « 2° aangepaste beeldende vorming in de Academie Noord van Brasschaat, de Stedelijke Academie voor Beeldende Kunsten van Eeklo, de Stedelijke Academie voor Schone Kunsten van Kortrijk, de Gemeentelijke Academie voor Beeldende Kunst van Mol, de Stedelijke Academie voor Beeldende Kunsten van Turnhout, de Stedelijke Academie voor Beeldende Kunst 'Kunstacademie De Lei' van Leuven en de Stedelijke Academie voor Schone Kunsten van Hasselt;3° inclusief muziekonderricht in de Gemeentelijke Muziek- en Woordacademie van Wijnegem, zoals goedgekeurd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juni 2007 betreffende de goedkeuring van tijdelijke projecten in het deeltijds kunstonderwijs vanaf het schooljaar 2007-2008 en decretaal bekrachtigd bij het decreet van 13 juli 2007 tot bekrachtiging van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juni 2007 betreffende de goedkeuring van tijdelijke projecten in het deeltijds kunstonderwijs vanaf het schooljaar 2007-2008 »;3° § 4 wordt vervangen door wat volgt : « § 4.De projectorganisatoren leveren inspanningen om de aanbevelingen van het eindrapport van de werkgroep, zoals vermeld in § 3, te realiseren. »; 4° er worden een § 5 en een § 6 toegevoegd, die luiden als volgt : « § 5.De voorwaarden met betrekking tot de toekenning van de bijkomende uren-leraar, zoals bekrachtigd in artikel 19 van het decreet van 9 december 2005 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs, blijven van toepassing. § 6. De overige voorwaarden zoals bekrachtigd in artikel 19 van het decreet van 9 december 2005 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs, blijven van toepassing, voor zover zij de realisatie van de aanbevelingen uit het eindrapport niet belemmeren.

Desgevallend legt de Vlaamse Regering gewijzigde voorwaarden op, die uiterlijk 6 maanden na de beslissing van de Vlaamse Regering decretaal bekrachtigd worden en ten vroegste ingaan vanaf het schooljaar 2011-2012. ».

Art. IV.8. In artikel 4 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden « deeltijds kunstonderwijs inzake muzische vorming worden verlengd tot en met 31 augustus 2010 » vervangen door de woorden « regionale netwerken voor expertise-uitwisseling inzake kunst- en cultuureducatie tussen deeltijds kunstonderwijs en kleuter- en leerplichtonderwijs worden verlengd tot en met 31 augustus 2013 »;2° in § 2 wordt de eerste zin opgeheven;3° er worden een § 4 tot en met § 6 toegevoegd, die luiden als volgt : « § 4.De projectorganisatoren realiseren de aanbevelingen van het eindrapport van de werkgroep, vermeld in artikel 4, § 2 en § 3. § 5. De voorwaarden met betrekking tot de toekenning van de bijkomende uren-leraar, zoals bekrachtigd in artikel 19 van het decreet van 9 december 2005 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs, blijven van toepassing. § 6. De overige voorwaarden zoals bekrachtigd in artikel 19 van het decreet van 9 december 2005 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs, blijven van toepassing, voor zover zij de realisatie van de aanbevelingen uit het eindrapport niet belemmeren.

Desgevallend legt de Vlaamse Regering gewijzigde voorwaarden op, die uiterlijk 6 maanden na de beslissing van de Vlaamse Regering decretaal bekrachtigd worden. ».

Art. IV.9. In artikel 5 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 wordt de datum « 31 augustus 2010 » vervangen door de woorden « 31 augustus 2013 en vanaf het schooljaar 2011-2012 geïntegreerd in het tijdelijke project, vermeld in artikel 4, § 1 »;2° aan het eerste lid van § 2 worden de volgende woorden toegevoegd : « voor zover zij de realisatie van de aanbevelingen uit het eindrapport, zoals vermeld in § 3, niet belemmeren.Desgevallend legt de Vlaamse Regering gewijzigde voorwaarden op, die uiterlijk 6 maanden na de beslissing van de Vlaamse Regering decretaal bekrachtigd worden en ten vroegste ingaan vanaf het schooljaar 2011-2012. »; 3° in het tweede lid van § 2 worden de woorden « muzische vorming » vervangen door de woorden « zoals vermeld in artikel 4, § 1 ». Art. IV.10. In artikel 6 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de datum « 31 augustus 2010 » wordt vervangen door de datum « 31 augustus 2013 »;2° in punt 7° worden de woorden « modulair systeem » vervangen door het woord « projectonderwijs » en worden de woorden « de naam van dit tijdelijke project wordt gewijzigd in projectonderwijs » opgeheven;3° in punt 9° worden de woorden « en de Academie voor Muziek en Woordkunst van Berchem » toegevoegd;4° de punten 12° tot en met 15° worden toegevoegd, die luiden als volgt : « 12° geluidsleer en opnametechniek in de Stedelijke Muziekacademie van Geel;13° passe-partout in de Stedelijke Academie voor Beeldende Kunst van Oudenaarde;14° regie podiumkunsten in de Hagelandse Academie voor Muziek en Woord, de Academie voor Podiumkunsten van Gent en de Stedelijke Academie voor Muziek, Woord en Dans van Lier;15° sounddesign in de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten Deeltijds Kunstonderwijs te Antwerpen;».

Art. IV.11. Artikel 7 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. IV.12. In artikel 8 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 wordt de datum « 31 augustus 2010 » vervangen door de datum « 31 augustus 2013 »;2° in § 2 wordt punt 4° vervangen door wat volgt : « 4° de projectorganisatoren bezorgen jaarlijks tegen 1 april een zelfevaluatierapport van hun project aan de bevoegde administratie van het Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming in functie van een eventuele structurele verankering van samenwerkingsverbanden in het deeltijds kunstonderwijs. In dit rapport komen minstens de volgende elementen aan bod : - een beschrijving van de evolutie van het project sinds het schooljaar van de opstart; - een beschrijving en beoordeling van de sterke en de te verbeteren punten, de kansen en de moeilijkheden van het project.

Tegen 1 april 2011 bezorgen de projectorganisatoren daarenboven een inschatting vanuit de opgedane ervaring onder welke vorm regionale samenwerking een structurele verankering kan krijgen, rekening houdend met lokale verschillen en toepasbaarheid op het volledige Vlaamse onderwijslandschap. »; 3° § 3 wordt vervangen door wat volgt : « § 3.De voorwaarden met betrekking tot de toekenning van de bijkomende uren-leraar, zoals bekrachtigd in artikel 19 van het decreet van 9 december 2005 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs, blijven van toepassing. »; 4° er wordt een § 4 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 4.De overige voorwaarden zoals bekrachtigd in artikel 19 van het decreet van 9 december 2005 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs, blijven van toepassing, voor zover zij de remediëring ten gevolge van het zelfevaluatierapport niet belemmeren.

Desgevallend legt de Vlaamse Regering gewijzigde voorwaarden op die uiterlijk 6 maanden na de beslissing van de Vlaamse Regering decretaal bekrachtigd worden en ten vroegste ingaan vanaf het schooljaar 2011-2012. ».

Art. IV.13. Aan artikel 8bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt een punt 5° toegevoegd dat luidt als volgt : « 5° de projectorganisatoren remediëren de te verbeteren punten die het zelfevaluatierapport, zoals vermeld in artikel 8, § 2, 4°, aangeeft. ».

Onderafdeling III. - Inwerkingtreding Art. IV.14. De bepalingen van deze afdeling treden in werking op 1 september 2010, met uitzondering van : 1° artikel IV.1 dat uitwerking heeft met ingang van 1 juli 2003; 2° artikel IV.3, IV.4, 1°, IV.5 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2009; 3° artikel IV.4, 2°, en IV.12, 2°, die uitwerking hebben met ingang van 1 maart 2010. Afdeling II. - Volwassenenonderwijs

Onderafdeling I. - Decreet betreffende het volwassenenonderwijs Art. IV.15. In artikel 2 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs, gewijzigd bij de decreten van 4 juli 2008, 30 april 2009 en 8 mei 2009, wordt een punt 14°bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « 14°bis examencommissie : de examencommissie zoals bedoeld in artikel 17sexies van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs, artikel 19sexies van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden in het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, artikel 50 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs en artikel 128sexies; ».

Art. IV.16. In artikel 5, § 3, van hetzelfde decreet wordt het tweede lid vervangen door wat volgt : « De opleidingen van het hoger beroepsonderwijs hebben een minimale globale duur van twee jaar en een studieomvang van 90 of 120 studiepunten. ».

Art. IV.17. In artikel 12, § 3, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 30 april 2009 en 8 mei 2009, wordt de laatste zin vervangen door wat volgt : « Voor opleidingen die leiden naar een beroep waarvoor geen erkende beroepskwalificaties bestaan, en dit tot zolang er geen erkende beroepskwalificaties bestaan, bepaalt de Vlaamse Regering de referentiekaders waarvan de basiscompetenties voor de opleidingen worden afgeleid. De basiscompetenties worden, zoals bij erkende beroepskwalificaties, vastgelegd gebruikmakend van de descriptorelementen uit het kwalificatieraamwerk en waarborgen de toepassing van eventuele Europese, federale of Vlaamse regelgeving inzake beroepsuitoefening.

De VLOR en SERV zullen om advies gevraagd worden bij het besluit dat de referentiekaders, het proces en de actoren om tot deze competenties te komen, zal vastleggen. ».

Art. IV.18. Artikel 20 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. IV.19. In artikel 25bis, eerste lid, van hetzelfde decreet worden tussen de woorden « Centra voor Basiseducatie » en « ook opleidingsaanbod organiseren », de woorden « in het leergebied wiskunde » ingevoegd.

Art. IV.20. In artikel 32 van hetzelfde decreet wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « In afwijking van het eerste lid moet de cursist aan een van volgende voorwaarden voldaan hebben om toegelaten te worden tot de opleidingen bedrijfsbeheer, bedrijfsbeheer tso 3 en bedrijfsbeheer, distributieattest, vestigingswet tso 3 van het studiegebied handel : 1° voldaan hebben aan de deeltijdse leerplicht;2° ingeschreven zijn als leerling in de derde graad van het secundair onderwijs.».

Art. IV.21. In artikel 34, § 2, van hetzelfde decreet wordt het laatste lid vervangen door wat volgt : « De modaliteiten met betrekking tot de toelatingsproef worden opgenomen in het centrumreglement. ».

Art. IV.22. In hetzelfde decreet wordt een artikel 34bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 34bis.§ 1. Om als cursist toegelaten te worden tot een specifieke lerarenopleiding, moet de cursist voldaan hebben aan de deeltijdse leerplicht.

Daarenboven moet de cursist beschikken over een van de volgende studiebewijzen : 1° een diploma van het secundair onderwijs;2° een diploma van het hoger onderwijs;3° een studiebewijs dat krachtens een wettelijke norm, een Europese richtlijn of een internationale overeenkomst wordt erkend als gelijkwaardig met een van de voorgaande diploma's.Bij ontstentenis van een dergelijke erkenning kan het centrumbestuur personen, die in een land buiten de Europese Unie een diploma of getuigschrift hebben behaald dat toelating geeft tot het hoger onderwijs in dat land, toelaten tot de inschrijving voor een specifieke lerarenopleiding. § 2. In afwijking van § 1, tweede lid, moeten de cursisten van de specifieke lerarenopleiding, die geen diploma secundair onderwijs behaald hebben, een door de Vlaamse Regering vast te leggen brugprogramma volgen.

In afwijking van het eerste lid kunnen deze cursisten toegelaten worden tot de opleiding op basis van een toelatingsproef die nagaat of de cursist over de kennis en vaardigheden beschikt die vereist zijn om de specifieke lerarenopleiding te volgen.

Deze toelatingsproef wordt uiterlijk de vijfde dag voor het einde van de inschrijvingsperiode georganiseerd.

De directeur kan de organisatie van een toelatingsproef op verzoek van de cursist niet weigeren. De directeur van het centrum maakt op basis van de resultaten van de toelatingsproef een beoordeling op in de vorm van een schriftelijk verslag, dat opgenomen wordt in het dossier van de cursist.

De modaliteiten met betrekking tot de toelatingsproef worden opgenomen in het centrumreglement. ».

Art. IV.23. In hetzelfde decreet worden in artikel 35, § 1 en § 2, gewijzigd bij de decreten van 4 juli 2008 en 8 mei 2009, de woorden « artikel 31, 32, 33 en 34 » telkens vervangen door de woorden « artikel 31, 32, 33, 34 en 34bis ».

Art. IV.24. In artikel 49 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° er wordt een punt 8°ter ingevoegd, dat luidt als volgt : « 8°ter : de ontwikkeling en het beheer van taaltoetsen voor de examencommissies zoals bedoeld in artikel 2, 14°bis;»; 2° er wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Voor de uitvoering van de opdracht vermeld onder 8°ter stelt de Vlaamse Regering jaarlijks aan het Samenwerkingsverband Netgebonden Pedagogische Begeleidingsdiensten, zoals bedoeld in hoofdstuk IV van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs, een bijkomende subsidie ter beschikking.».

Art. IV.25. In hetzelfde decreet wordt een artikel 62bis ingevoegd dat luidt als volgt : «

Art. 62bis.In afwijking van artikel 62, kan de Vlaamse Regering aan een Centrum voor Basiseducatie onderwijsbevoegdheid toekennen voor de opleiding Nederlands tweede taal richtgraad 1 van het studiegebied Nederlands tweede taal van het secundair volwassenenonderwijs, op voorwaarde dat de hoofdvestigingsplaats van een Centrum voor Volwassenenonderwijs dat beschikt over een wachtlijst, zoals bedoeld in artikel 37, eerste lid, voor deze opleiding gelegen is in het werkingsgebied van het consortium volwassenenonderwijs waartoe het betrokken Centrum voor Basiseducatie behoort.

De Vlaamse Regering zal voorafgaandelijk aan het nemen van een beslissing, het advies van de Vlaamse Onderwijsraad en van de algemene vergadering van het betreffende consortium volwassenenonderwijs inwinnen. De algemene vergadering van het consortium volwassenenonderwijs is gehouden het advies binnen de dertig kalenderdagen na de datum van de ontvangst van de adviesaanvraag aan de Vlaamse Regering bekend te maken.

De onderwijsbevoegdheid wordt toegekend voor twee schooljaren en kan met twee schooljaren verlengd worden na een evaluatie door de bevoegde administratie.

De in het eerste lid bedoelde opleiding wordt ingedeeld in het leergebied Nederlands tweede taal van de basiseducatie. ».

Art. IV.26. In artikel 63 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 30 april 2009 en 8 mei 2009, wordt een § 3bis ingevoegd, die luidt als volgt : « § 3bis. Uitsluitend de Centra voor Volwassenenonderwijs die onderwijsbevoegdheid hebben voor de opleidingen Nederlands tweede taal richtgraad 1 tot en met richtgraad 4 en Frans richtgraad 1 tot en met richtgraad 4, kunnen een examencommissie organiseren.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels met betrekking tot de organisatie van de examencommissies en de aanwijzing van de Centra voor Volwassenenonderwijs die een examencommissie mogen organiseren. ».

Art. IV.27. In artikel 64 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 30 april 2009 en 8 mei 2009, wordt een § 9 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 9. In afwijking van artikel 63, § 1, kan de Vlaamse Regering aan één of meerdere Centra voor Volwassenenonderwijs die onderwijsbevoegdheid hebben voor de opleiding Nederlands tweede taal van het secundair volwassenenonderwijs onderwijsbevoegdheid toekennen voor de opleiding Nederlands tweede taal richtgraad 1 van de basiseducatie, op voorwaarde dat het Centrum voor Basiseducatie dat beschikt over een wachtlijst, zoals bedoeld in artikel 37, eerste lid, voor deze opleiding gelegen is in het werkingsgebied van het consortium volwassenenonderwijs waartoe de hoofdvestigingsplaatsen van de betrokken Centra voor Volwassenenonderwijs behoren.

De Vlaamse Regering zal voorafgaandelijk aan het nemen van een beslissing, het advies van de Vlaamse Onderwijsraad en van de algemene vergadering van het betreffende consortium volwassenenonderwijs inwinnen. De algemene vergadering van het consortium volwassenenonderwijs is gehouden het advies binnen de dertig kalenderdagen na de datum van de ontvangst van de adviesaanvraag aan de Vlaamse Regering bekend te maken.

De onderwijsbevoegdheid wordt toegekend voor twee schooljaren en kan met twee schooljaren verlengd worden na een evaluatie door de bevoegde administratie.

De in het eerste lid bedoelde opleiding wordt ingedeeld in het studiegebied Nederlands tweede taal van het secundair volwassenenonderwijs. ».

Art. IV.28. In artikel 65, § 4, van hetzelfde decreet worden de woorden « de overheveling » vervangen door de woorden « de overdracht van leraarsuren, zoals bedoeld in § 3, tweede lid, ».

Art. IV.29. In artikel 70, § 4, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt het eerste lid vervangen door wat volgt : « Het bestuur van een Centrum voor Volwassenenonderwijs dat gemachtigd wordt leraarsuren aan te wenden in een vestigingsplaats buiten het werkingsgebied van de hoofdvestigingsplaats, kan in deze vestigingsplaats uitsluitend de volgende onderwijsbevoegdheid uitoefenen : 1° opleidingen die tijdens de referteperiode 1 april 2008 tot en met 31 maart 2009 effectief in deze vestigingsplaats werden ingericht;2° opleidingen die inhoudelijk overeenstemmen met de opleidingen bedoeld in 1° en waarvoor het centrumbestuur onderwijsbevoegdheid heeft verkregen via de procedure, vermeld in artikel 181. De onderwijsbevoegdheid, verleend op basis van artikel 197bis, wordt hierbij niet in rekening gebracht. ».

Art. IV.30. Aan artikel 83 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 4 juli 2008, wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Op verzoek van het betrokken centrumbestuur kan de Vlaamse Regering, na advies van de Vlaamse Onderwijsraad, voor een Centrum voor Basiseducatie een afwijking toestaan op de rationalisatienorm. De Vlaamse Regering bepaalt de periode waarvoor de afwijking geldt. Het centrumbestuur stuurt daartoe uiterlijk op 15 april van het voorafgaande schooljaar een gemotiveerde aanvraag aan de bevoegde administratie. ».

Art. IV.31. Aan artikel 86, § 2, van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd dat luidt als volgt : « In afwijking van het eerste lid geldt er geen beperking op het aantal over te dragen VTE wanneer het centrumbestuur overdraagt naar een ander Centrum voor Basiseducatie dat : 1° hetzij voor de opleiding Nederlands tweede taal - richtgraad 1 van het leergebied Nederlands tweede taal beschikt over een wachtlijst, zoals bedoeld in artikel 37 eerste lid;2° hetzij van de Vlaamse Regering onderwijsbevoegdheid heeft verkregen, zoals bedoeld in artikel 62bis.».

Art. IV.32. In artikel 97, § 4, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 4 juli 2008, wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Op verzoek van het betrokken centrumbestuur kan de Vlaamse Regering, na advies van de Vlaamse Onderwijsraad, voor een Centrum voor Volwassenenonderwijs een afwijking toestaan op de rationalisatienorm.

De Vlaamse Regering bepaalt de periode waarvoor de afwijking geldt.

Het centrumbestuur stuurt daartoe uiterlijk op 15 april van het voorafgaande schooljaar een gemotiveerde aanvraag aan de bevoegde administratie. ».

Art. IV.33. In artikel 98 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 1 april 2008, 30 april 2009 en 8 mei 2009 wordt een § 6 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 6. Ter uitvoering van de opdracht, vermeld in artikel 63, § 3bis, heeft een Centrum voor Volwassenenonderwijs dat werd aangeduid als examencommissie, recht op 80 aanvullende leraarsuren per schooljaar voor de oprichting van betrekkingen in het ambt van leraar secundair volwassenenonderwijs.

Het personeelslid dat in de betrekking bedoeld in het eerste lid wordt aangesteld, wordt steeds aangesteld als tijdelijk personeelslid. De bepalingen van het decreet Rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs en het decreet Rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs, blijven verder van toepassing, met uitzondering van volgende bepalingen : 1° de betrekking is niet onderworpen aan de reglementering inzake ter beschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wedertewerkstelling.Het centrumbestuur van het Centrum voor Volwassenenonderwijs waaraan de betrekking wordt toegewezen, kan evenwel op vrijwillige basis een personeelslid aanstellen dat ter beschikking is gesteld wegens ontstentenis van betrekking. Deze aanstelling wordt beschouwd als een reaffectatie of een wedertewerkstelling. Deze reaffectatie of wedertewerkstelling gebeurt steeds met instemming van het ter beschikkinggestelde personeelslid; 2° het centrumbestuur van het Centrum voor Volwassenenonderwijs waaraan de betrekking wordt toegewezen, is niet verplicht om in deze betrekking een personeelslid aan te stellen dat voorrang heeft voor een tijdelijke aanstelling of dat het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven, overeenkomstig artikel 21 van het decreet Rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs en artikel 23 van het decreet Rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs;3° de betrekking kan niet worden vacant verklaard.Het centrumbestuur kan in geen geval een personeelslid vast benoemen, affecteren of muteren in deze betrekking. ».

Art. IV.34. In artikel 103 van hetzelfde decreet wordt een § 4 ingevoegd, die luidt als volgt : « § 4. In afwijking van § 1 geldt er geen beperking op het aantal over te dragen leraarsuren wanneer het centrumbestuur overdraagt naar een ander Centrum voor Volwassenenonderwijs dat : 1° hetzij voor de opleiding Nederlands tweede taal richtgraad 1 van het studiegebied Nederlands tweede taal beschikt over een wachtlijst, zoals bedoeld in artikel 37, eerste lid;2° hetzij van de Vlaamse Regering onderwijsbevoegdheid heeft verkregen, zoals bedoeld in artikel 64, § 9.».

Art. IV.35. In artikel 108 van hetzelfde decreet wordt punt 2° vervangen door wat volgt : « 2° de tegemoetkomingen, vermeld in artikel 109, § 6, § 6bis en § 7; ».

Art. IV.36. In artikel 109 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 4 juli 2008 en 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2 worden tussen de woorden « en het hoger beroepsonderwijs » en de woorden « begrensd op 400 euro per schooljaar » de woorden « en voor de specifieke lerarenopleiding » ingevoegd;2° aan § 3 wordt een punt 10° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 10° ingeschreven zijn voor een opleiding zoals bedoeld in artikel 64, § 9.»; 3° § 6 wordt vervangen door wat volgt : « § 6.Centra die het studiegebied algemene vorming organiseren en evaluaties afnemen van personen die geen lessen gevolgd hebben in het Centrum voor Volwassenenonderwijs in kwestie, vragen hiervoor een tegemoetkoming aan de cursist van 15 euro per evaluatieperiode. »; 4° er wordt een § 6bis ingevoegd, die luidt als volgt : « § 6bis.Centra die een examencommissie organiseren, vragen hiervoor een tegemoetkoming van 15 euro per persoon en per evaluatieperiode. »; 5° § 7 wordt opgeheven. Art. IV.37. Artikel 128quater, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 28 mei 2009, wordt vervangen door wat volgt : « Art. 128quater, . Een personeelslid voldoet aan de taalvereisten voor de onderwijstaal als zijn aanwerving steunt op een bekwaamheidsbewijs dat behaald is in de onderwijstaal.

Als de aanwerving van het personeelslid niet steunt op een bekwaamheidsbewijs, voldoet het personeelslid aan de taalvereisten voor de onderwijstaal als het in het bezit is van een bekwaamheidsbewijs dat behaald is in de onderwijstaal. ».

Art. IV.38. In artikel 128sexies, § 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt punt 3° vervangen door wat volgt : « 3° of aan de hand van een getuigschrift dat het personeelslid heeft behaald bij een examencommissie. De Vlaamse Regering is gemachtigd een examencommissie in te richten of examens te laten organiseren door een of meerdere instellingen van door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs.

De Vlaamse Regering is gemachtigd om een getuigschrift dat voor 1 september 2009 werd behaald via een wettelijk of reglementair bepaalde examencommissie, in te schalen in de niveaus van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen. ».

Art. IV.39. In hetzelfde decreet wordt een artikel 164bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 164bis.Het decreet van 12 juli 1990 houdende de regeling van de basiseducatie voor laaggeschoolde volwassenen wordt opgeheven met ingang van 1 september 2010. ».

Art. IV.40. In hetzelfde decreet wordt een artikel 176bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 176bis.De volgende regelingen worden opgeheven met ingang van 1 september 2010 : 1° het besluit van de Vlaamse Regering van 17 maart 2000 houdende de vaststelling van de opleidingen in het onderwijs voor sociale promotie waartoe ook de voltijds leerplichtigen worden toegelaten;2° het besluit van de Vlaamse Regering van 30 april 2004 betreffende structuurwijzigingen in het hoger onderwijs voor sociale promotie.».

Art. IV.41. In artikel 181 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 30 april 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden in de eerste zin de woorden « voor het secundair volwassenenonderwijs » toegevoegd;2° in het tweede lid worden de woorden « of artikel 24bis, » opgeheven;3° in het derde lid worden tussen de woorden « en artikel 180, » en de woorden « , ambtshalve onderwijsbevoegdheid te verlenen » de woorden « voor het secundair volwassenenonderwijs » ingevoegd. Art. IV.42. In hetzelfde decreet wordt een artikel 181bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 181bis.§ 1. De Centra voor Volwassenenonderwijs bouwen de opleidingen, vermeld in artikel 179, § 1, 2°, en artikel 180, voor het hoger beroepsonderwijs af met de ingang van het schooljaar 2014-2015. § 2. Cursisten die uiterlijk in het schooljaar 2013-2014 ingeschreven waren in een opleiding, vermeld in § 1, hebben het recht voor 1 september 2017 die opleiding te voltooien. § 3. Op 1 september 2017 verliezen de Centra voor Volwassenenonderwijs de onderwijsbevoegdheid voor de opleidingen vermeld in § 1. ».

Art. IV.43. In artikel 182, § 1, van hetzelfde decreet, worden de woorden « de schooljaren 2007-2008 tot en met 2009-2010 » vervangen door de woorden « de schooljaren 2007-2008 tot en met 2011-2012 ».

Art. IV.44. In hetzelfde decreet wordt een artikel 192bis ingevoegd dat luidt als volgt : «

Art. 192bis.In afwijking van artikel 103, § 1, geldt er ten gevolge de uitvoering van de bepalingen in artikel 130 voor het schooljaar 2010-2011 geen beperking op het aantal over te dragen leraarsuren wanneer een centrumbestuur overdraagt naar een ander Centrum voor Volwassenenonderwijs. ».

Art. IV.45. In hetzelfde decreet wordt aan titel IX, hoofdstuk IIbis, een artikel 197quinquies toegevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 197quinquies.In afwijking van artikel 97, § 1, komt het Centrum voor Volwassenenonderwijs HIRL te Aarschot, in aanmerking voor subsidiëring tijdens het schooljaar 2009-2010 op voorwaarde dat dit centrum tijdens de referteperiode van 1 april 2008 tot en met 31 maart 2009 ten minste 100.000 lesurencursist behaald heeft. ».

Onderafdeling II. - Inwerkingtreding Art. IV.46. De bepalingen van deze afdeling treden in werking op 1 september 2010, met uitzondering van : 1° artikel IV.18, IV.22, IV.23, IV.29, IV.36,1°, IV.45 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2009; 2° artikel IV.25, IV.27 die in werking treden op 1 juli 2010; 3° artikel IV.17 dat in werking treedt op een door de Vlaamse Regering nader te bepalen datum. Afdeling III. - Begeleid Individueel Studeren

Onderafdeling I. - Decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden uit het volwassenenonderwijs Art. IV.47. Artikel 87bis van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs, ingevoegd bij het decreet van 7 mei 2004, wordt opgeheven.

Art. IV.48. In artikel 91, § 1, van hetzelfde decreet wordt het tweede lid vervangen door wat volgt : « De Vlaamse Regering stelt de mentor aan voor een termijn van bepaalde duur die uiterlijk afloopt op 1 januari 2012. ».

Art. IV.49. In hetzelfde decreet wordt een artikel 92bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 92bis.De cursist heeft recht op begeleiding door een mentor, zoals bedoeld in artikel 91, tot en met 31 december 2011. ».

Art. IV.50. Artikel 93 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 93.Uitsluitend volgende cursisten kunnen zich inschrijven : 1° cursisten die zich voorbereiden op de examens ingericht door de examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap;2° cursisten die op het ogenblik van hun inschrijving voor een bepaalde cursus gedetineerd zijn en het bewijs hiervan leveren door een attest afgeleverd door de directeur van de strafinrichting. Inschrijvingen zijn mogelijk tot en met 31 december 2010. ».

Art. IV.51. In artikel 94, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 13 juli 2001, wordt het eerste lid opgeheven.

Art. IV.52. Titel II van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 13 juli 2001, 14 februari 2003 en 7 mei 2004, wordt opgeheven.

Art. IV.53. Het besluit van de Vlaamse Regering van 30 juni 2000 houdende de delegatie van sommige bevoegdheden inzake onderwijs aan de Vlaamse minister, bevoegd voor onderwijs wordt opgeheven.

Art. IV.54. Het besluit van de Vlaamse Regering van 8 november 2002 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het Begeleid Individueel Studeren wordt opgeheven.

Onderafdeling II. - Inwerkingtreding Art. IV.55. De bepalingen van deze afdeling treden in werking op 1 juli 2010, met uitzondering van de artikelen IV.52 tot en met IV.54 die in werking treden op 1 januari 2012. HOOFDSTUK V. - Hoger onderwijs Afdeling I. - Universiteiten

Art. V.1. Aan artikel 121 van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap worden een tweede, derde en vierde lid toegevoegd, die luiden als volgt : « Als de universiteiten een eigen tuchtregeling uitwerken, voorzien zij daarin in de mogelijkheid van een preventieve schorsing van het personeelslid in het belang van de dienst. Tenminste in de volgende gevallen kan daarbij een deel van het salaris worden ingehouden : 1° wanneer het personeelslid strafrechtelijk vervolgd wordt;2° wanneer het personeelslid tuchtrechtelijk vervolgd wordt wegens een ernstig vergrijp waarbij het personeelslid op heterdaad betrapt is of waarvoor er afdoende aanwijzingen zijn. De inhouding van het salaris bij preventieve schorsing mag niet meer bedragen dan een vijfde van de nettobezoldiging.

De regeling inzake preventieve schorsing waarborgt maximaal de rechten van het personeelslid en bevat een beroepsmogelijkheid. ».

Art. V.2. Artikel 151 van hetzelfde decreet wordt opgeheven. Afdeling II. - Hogescholen

Art. V.3. In artikel 85 van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap worden tussen de woorden « een tuchtstraf » en de woorden « wordt uitgesproken » de woorden of « een preventieve schorsing » ingevoegd.

Art. V.4. In hetzelfde decreet wordt een artikel 87bis ingevoegd dat luidt als volgt : «

Art. 87bis.Wanneer het personeelslid strafrechtelijk vervolgd wordt of wanneer het personeelslid tuchtrechtelijk vervolgd wordt wegens een ernstig vergrijp waarbij het personeelslid op heterdaad betrapt is of waarvoor er afdoende aanwijzingen zijn, kan het hogeschoolbestuur bij een in artikel 86 vermelde preventieve schorsing beslissen tot een inhouding van het salaris. De inhouding mag niet meer bedragen dan een vijfde van de nettobezoldiging.

Als het hogeschoolbestuur in aansluiting op de preventieve schorsing geen tuchtstraf oplegt of als tuchtstraf een blaam oplegt, wordt het ingehouden salaris uitbetaald aan het betrokken personeelslid.

Als in aansluiting op een preventieve schorsing met inhouding van salaris een tuchtstraf opgelegd wordt waar een salarisverlies aan verbonden is, wordt het bedrag van het tijdens de preventieve schorsing ingehouden salaris in mindering gebracht op het bedrag van het salarisverlies verbonden aan de tuchtstraf. Als het bedrag van het ingehouden salaris groter is dan het bedrag van het salarisverlies verbonden aan de tuchtstraf, wordt het verschil aan het betrokken personeelslid uitbetaald. ».

Art. V.5. Artikel 107 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. V.6. In artikel 332 van hetzelfde decreet worden de woorden « 16, § 1, B » vervangen door de woorden « 16, § 1, B, a), voor wat betreft de werkelijke diensten die een personeelslid heeft verstrekt in het door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde onderwijs met beperkt leerplan. ». Afdeling III. - Herstructurering hoger onderwijs

Art. V.7. In artikel 9bis van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen worden een punt 6°, een punt 7°, een punt 8° en een punt 9° toegevoegd, die luiden als volgt : « 6° op vraag van de Vlaamse Regering of van het instellingsbestuur over de uitbreiding van de studieomvang van een masteropleiding bedoeld in de artikelen 63sexies en 63septies; 7° op vraag van de Vlaamse Regering of van het instellingsbestuur over de vermindering van de studieomvang van een bestaande masteropleiding bedoeld in artikel 63septies;8° op vraag van het instellingsbestuur over het samenvoegen van opleidingen bedoeld in artikel 63duodecies;9° op vraag van het instellingsbestuur over het omvormen van een bachelor- of masteropleiding tot een gezamenlijk georganiseerde opleiding, waarbij de toetredende instelling de bachelor of masteropleiding op het ogenblik van omvorming niet aanbiedt, bedoeld in artikel 63duodecies.».

Art. V.8. Aan artikel 12, § 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 30 april 2009, worden twee leden toegevoegd die luiden als volgt : « Voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs waarvoor geen erkende beroepskwalificaties bestaan, en dit tot zolang er geen erkende beroepskwalificaties zijn, bepaalt de Vlaamse Regering de referentiekaders waarvan de competenties voor de opleidingen worden afgeleid. De competenties worden, zoals bij erkende beroepskwalificaties, vastgelegd gebruikmakend van de descriptorelementen uit het kwalificatieraamwerk en waarborgen de toepassing van eventuele Europese, federale of Vlaamse regelgeving inzake beroepsuitoefening.

De VLOR en de SERV zullen om advies gevraagd worden bij het besluit dat de referentiekaders, het proces en de actoren om tot deze competenties te komen, zal vastleggen. ».

Art. V.9. In artikel 17bis van hetzelfde decreet wordt § 2 vervangen door wat volgt : « § 2. De opleidingen van het hoger beroepsonderwijs hebben een minimale globale duur van twee jaar en een studieomvang van 90 of 120 studiepunten. ».

Art. V.10. Artikel 42 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 42.De Hogeschool voor Wetenschap & Kunst kan in de vestigingen Brussel-Hoofdstad, Leuven en Gent opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden : 1° Architectuur, waarvoor : a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;b) binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;2° Audiovisuele en beeldende kunst, waarvoor : a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;b) binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;3° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan verleend worden;4° Muziek en podiumkunsten, waarvoor binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend.».

Art. V.11. Artikel 48 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 48.De Katholieke Hogeschool Mechelen kan in de vestigingen Mechelen en Sint-Katelijne-Waver opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden : 1° Architectuur, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;2° Gezondheidszorg, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;3° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;4° Onderwijs, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend : 5° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor : a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;b) binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend.».

Art. V.12. In artikel 58, § 2, 4°, van hetzelfde decreet, ingevoerd bij artikel 29 van het decreet van 30 april 2009, worden de woorden « doctoraatsopleidingen en » opgeheven.

Art. V.13. Artikel 59ter van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 59ter.§ 1. Zowel in de in artikel 57bis, § 2, bedoelde gepubliceerde externe beoordeling als in het accreditatierapport en accreditatiebesluit wordt in voorkomend geval melding gemaakt van de opleidingsvarianten die op het tijdstip van de visitatie bestonden : 1° de onderscheiden vestigingen waar de opleiding aangeboden wordt;2° de onderscheiden afstudeerrichtingen van de opleiding, met uitzondering van de als afstudeerrichting georganiseerde specifieke lerarenopleiding(en);3° de onderscheiden talen waarin de opleiding aangeboden wordt als vermeld in artikel 91, § 2;4° het studietraject voor werkstudenten, als vermeld in artikel 2, 22°, c), van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen;5° de onderscheiden programma's binnen de opleiding, indien deze leiden tot onderscheiden vormen van diplomering, te weten diplomering door één instelling, bidiplomering of gezamenlijke diplomering;6° de onderscheiden programma's binnen de opleiding, indien deze georganiseerd worden door onderscheiden instellingsbesturen. § 2. De in artikel 57bis, § 2, bedoelde gepubliceerde externe beoordeling bevat een beoordeling van elk van in § 1 vermelde varianten. § 3. Indien de in artikel 57bis, § 2, bedoelde gepubliceerde externe beoordeling negatief is enkel en alleen op grond van het feit dat bij één of meerdere van de in § 1 vermelde opleidingsvarianten onvoldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn, kan het instellingsbestuur deze variant of varianten uitdrukkelijk uit de accreditatieaanvraag uitsluiten. § 4. Indien het Accreditatieorgaan de accreditatie van de betrokken opleiding verleent : 1° wordt in het accreditatiebesluit melding gemaakt van de uitsluiting van de betrokken variant of varianten;2° verliest het instellingsbestuur, totdat een nieuw en positief accreditatiebesluit wordt verkregen, de bevoegdheid om de uitgesloten variant of varianten aan te bieden.».

Art. V.14. In artikel 60, § 2, derde lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de woorden « voor minder dan zes jaar of » opgeheven.

Art. V.15. In artikel 60ter, 2°, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 maart 2004, worden de woorden « afstudeerrichtingen en/of vestigingsplaatsen » vervangen door de woorden « opleidingsvarianten, zoals bedoeld in artikel 59ter van dit decreet ».

Art. V.16. In hetzelfde decreet wordt artikel 60octies, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, opgeheven.

Art. V.17. In hetzelfde decreet wordt in artikel 63bis, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, de tweede alinea opgeheven.

Art. V.18. Artikel 63sexies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 63sexies.De Vlaamse Regering neemt vóór 1 december van het jaar waarin de aanvraag werd ingediend een besluit betreffende de uitbreiding van de studieomvang, dit op basis van het advies van de Erkenningscommissie en het ingediende dossier. ».

Art. V.19. Artikel 63septies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 63septies.§ 1. De Vlaamse Regering kan de studieomvang van bachelor- of masteropleidingen verminderen of uitbreiden na advies van de Erkenningscommissie om op die manier de bij of krachtens de wet, het decreet of de Europese richtlijnen vastgelegde voorwaarden of richtlijnen met betrekking tot de studieomvang te realiseren. § 2. Hogescholen en universiteiten kunnen bij de Vlaamse Regering een aanvraag indienen tot vermindering van de studieomvang van een bestaande masteropleiding. De aanvraag wordt gezamenlijk ingediend door alle instellingen die de betrokken opleiding aanbieden. Zij dienen deze aanvraag in uiterlijk op 30 juni van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het academiejaar waarin de instelling de opleiding met verminderde studieduur op zijn vroegst wil aanbieden.

De Vlaamse Regering neemt vóór 1 december van het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend een besluit inzake de vermindering van de studieomvang, dit op basis van het advies van de Erkenningscommissie en op basis van het ingediende dossier. ».

Art. V.20. In titel I, hoofdstuk III, afdeling 2, van hetzelfde decreet wordt een « Onderafdeling 3ter. Herschikkingen in het opleidingsaanbod », bestaande uit artikel 63novies tot en met 63ter decies, ingevoegd, die luidt als volgt : « Onderafdeling 3ter. Herschikkingen in het opleidingsaanbod

Art. 63novies.Onder herschikkingen van het opleidingsaanbod worden begrepen : 1° het omvormen van bachelor- of masteropleidingen tot een gezamenlijk georganiseerde opleiding, zoals bedoeld in artikel 24bis, 24quater, en 86 van dit decreet;2° het omvormen van een bachelor- of masteropleiding tot een gezamenlijk georganiseerde opleiding, waarbij de toetredende instelling de bachelor of masteropleiding op het ogenblik van omvorming niet aanbiedt, zoals bedoeld in artikel 63decies;3° het samenvoegen van twee of meerdere bacheloropleidingen of twee of meerdere masteropleidingen binnen een hogeschool of universiteit, zoals bedoeld in artikel 63undecies.

Art. 63decies.§ 1. Als een bestaande bachelor- of masteropleiding aangeboden door een hogeschool of universiteit, omgevormd wordt tot een gezamenlijk georganiseerde opleiding conform de bepalingen van artikel 86 van dit decreet, dan wordt deze opleiding niet beschouwd als een nieuwe opleiding in hoofde van de toetredende instellingen. De betrokken hogescholen of universiteiten moeten de onderwijsbevoegdheid hebben om de desbetreffende graden binnen de geografische omschrijving te verlenen. § 2. Voorafgaand aan de organisatie van de gezamenlijke opleiding, moeten de associaties waarvan een partner de desbetreffende onderwijsbevoegheid heeft en de desbetreffende graden mag verlenen in een vestiging in de provincie waarin de toetredende instelling de geografische bevoegdheid heeft om de opleiding aan te bieden en de desbetreffende graden te verlenen, hun akkoord verlenen.

Voor de toepassing van het eerste lid worden het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en de provincie Vlaams-Brabant gezamenlijk als één provincie beschouwd. § 3. Wanneer een van de deelnemende hogescholen of universiteiten niet langer wenst te participeren aan de gezamenlijk georganiseerde opleiding, dan kan een hogeschool of universiteit de desbetreffende opleiding niet organiseren als afzonderlijke opleiding in het geval deze hogeschool of universiteit de opleiding niet organiseerde op het ogenblik van de start van de gezamenlijke opleiding. § 4. De betrokken universiteiten of hogescholen delen voor 1 mei aan de Vlaamse Regering de opleidingen die ze conform § 1 van dit artikel in het volgende academiejaar gezamenlijk willen organiseren, mee. Bij deze mededeling wordt het akkoord van de associaties, zoals bedoeld in § 2 van dit artikel gevoegd. De hogeschool of universiteit die niet langer wenst te participeren aan de gezamenlijk georganiseerde opleiding deelt dit mee aan de Vlaamse Regering voor 1 mei voorafgaand aan het academiejaar waarin de participatie wordt stopgezet.

Art. 63undecies.Als een hogeschool of universiteit twee of meerdere bacheloropleidingen of twee of meerdere masteropleidingen wil samenvoegen tot respectievelijk één bachelor- of masteropleiding, dan wordt deze opleiding niet beschouwd als nieuwe opleiding indien voldaan is aan één van de volgende voorwaarden : 1° de samenvoeging van opleidingen maakt deel uit van de uitvoering van een goedgekeurd rationalisatieplan, ingediend tegen 30 juni 2009, zoals bedoeld in de artikelen 51, 52 en 53 van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen;2° de Erkenningscommissie heeft een positief oordeel uitgebracht over de samenvoeging van opleidingen.

Art. 63duodecies.§ 1. De instellingsbesturen die een gezamenlijk georganiseerde opleiding conform artikel 63decies wensen te organiseren dienen uiterlijk op 1 november een dossier in bij de Erkenningscommissie voor de opleiding die de instelling het daaropvolgend academiejaar wenst te organiseren. De Erkenningscommissie beoordeelt of de aanvraag voldoet aan de voorwaarden vastgelegd in artikel 63decies, § 1 en § 2. § 2. Voor de samenvoeging van twee of meerdere bacheloropleidingen of twee of meerdere masteropleidingen tot één bacheloropleiding of masteropleiding, zoals bedoeld in artikel 63undecies dient het instellingsbestuur uiterlijk op 1 november een aanvraag in bij de Erkenningscommissie voor de samengevoegde opleiding die de instelling het daaropvolgend academiejaar wenst te organiseren. De Erkenningscommissie brengt een oordeel uit op basis van de volgende criteria : 1° de doelstellingen en beoogde leerresultaten van de samengevoegde opleiding verschillen niet substantieel van de oorspronkelijke opleidingen;2° de samenhang (transparantie) van de benamingen blijft bewaard;3° de taalvereisten voor de opleidingen, bepaald in artikel 91, worden nageleefd. § 3. De Erkenningscommissie bepaalt de vorm en de inhoud van het dossier dat bij de aanvragen, bedoeld in § 1 en § 2 moet worden gevoegd. De Erkenningscommissie brengt haar oordeel over de ingediende aanvragen uiterlijk op 1 december van hetzelfde kalenderjaar uit. Ze bezorgt haar oordeel aan het instellingsbestuur, aan de instantie die belast is met de opmaak van het Hoger Onderwijsregister en aan het Departement Onderwijs en Vorming.

Bij een negatief oordeel van de Erkenningscommissie, of als het oordeel niet tijdig wordt verstrekt, kan het instellingsbestuur binnen een vervaltermijn van vijftien kalenderdagen een tweede aanvraag indienen bij de Vlaamse Regering. De termijn voor de tweede aanvraag gaat in : 1° de dag na de datum van ontvangst van het negatieve oordeel;2° de dag waarop de beoordelingstermijn voor de Erkenningscommissie is verstreken. In het geval de instelling een tweede aanvraag indient, deelt de Vlaamse Regering haar beslissing aan het instellingsbestuur mee binnen een termijn van dertig kalenderdagen, die ingaat de dag na de datum van ontvangst van de tweede aanvraag. Als de beslissing van de Vlaamse Regering niet wordt meegedeeld binnen die termijn van dertig kalenderdagen, wordt het voorstel van het instellingsbestuur geacht positief beoordeeld te zijn.

Art. 63ter decies. § 1. In het geval dat de aanvangsdatum van de accreditatietermijn van de opleidingen die een instelling wenst samen te voegen tot één opleiding, zoals bedoeld in artikel 63undecies, verschillend is, dan legt het Accreditatieorgaan de aanvangsdatum van de accreditatietermijn vast van de samengevoegde opleiding, met dien verstande dat deze aanvangsdatum niet meer dan twee jaar verschilt van de aanvangsdatum van de accreditatietermijn van al de opleidingen die worden samengevoegd.

In het geval dat de accreditatietermijn van de opleidingen die omgevormd worden tot een gezamenlijke opleiding, zoals bedoeld in artikel 63novies, 1°, verschillend is, dan kan het Accreditatieorgaan op vraag van de participerende instellingen de aanvangsdatum van de accreditatietermijn op dezelfde datum brengen, met dien verstande dat deze nieuwe aanvangsdatum niet meer dan twee jaar verschilt van de aanvangsdatum van de accreditatietermijn van de participerende opleidingen.

Het Accreditatieorgaan neemt deze beslissing na overleg met het evaluatieorgaan dat instaat voor de coördinatie van de visitaties, waarbij de gelijktijdige en geclusterde organisatie van externe beoordelingen, vermeld in artikel 93, § 2, nagestreefd wordt. § 2. In het geval dat bij een gezamenlijk georganiseerde opleiding, zoals bedoeld in artikel 63novies, 1°, één of meer participerende opleidingen een tijdelijke erkenning heeft, dan vragen de instellingsbesturen gezamenlijk de accreditatie aan voor de opleiding met de tijdelijke erkenning volgens de verkorte procedure vermeld in artikel 60ter van dit decreet.

In het geval dat minstens één van de opleidingen die een instelling wenst samen te voegen tot één opleiding, zoals bedoeld in artikel 63undecies, een tijdelijk erkenning heeft, dan vraagt het instellingsbestuur voor de samengevoegde opleiding de accreditatie aan volgens de verkorte procedure vermeld in artikel 60ter van dit decreet. ».

Art. V.21. In artikel 64 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, 1), b), wordt het woord « afstudeerrichtingen » vervangen door de woorden « opleidingsvarianten, zoals bedoeld in artikel 59ter van dit decreet »;2° in § 4, eerste lid, worden de woorden « uiterlijk op 1 april » vervangen door de woorden « uiterlijk op 1 november »;3° in § 4, tweede lid, worden de woorden « uiterlijk op 1 mei » vervangen door de woorden « uiterlijk op 1 december ». Art. V.22. In hetzelfde decreet wordt een artikel 85bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 85bis.De instellingen zijn ertoe gemachtigd om een attest uit te reiken ter vervanging van een verloren diploma aan de houders van het diploma. Het attest vermeldt de benaming van de eertijds toegekende graad en de datum van uitreiking van het diploma. ».

Art. V.23. In artikel 91 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 30 april 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 3, worden de woorden « om masteropleidingen van Erasmus Mundus » vervangen door de woorden « om masteropleidingen die werden geselecteerd overeenkomstig de bepalingen van een Europees financieringsprogramma ter bevordering van de internationale samenwerking in het hoger onderwijs en waarbinnen multi- of gezamenlijke diplomering wordt vooropgesteld »;2° § 6 wordt vervangen door wat volgt : « § 6.Het instellingsbestuur geeft rekenschap over zijn beleid inzake het gebruik van een andere onderwijstaal dan het Nederlands in het jaarverslag dat het jaarlijks, conform artikel 57 van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen, aan de Vlaamse Regering moet bezorgen. De Vlaamse Regering rapporteert hierover jaarlijks aan het Vlaams Parlement. ».

Art. V.24. In artikel 95bis/1 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 30 april 2004 en gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt de eerste zin vervangen door wat volgt : « De masteropleidingen die als masteropleidingen worden geselecteerd overeenkomstig de bepalingen van een Europees financieringsprogramma ter bevordering van de internationale samenwerking in het hoger onderwijs en waarbinnen multi- of gezamenlijke diplomering wordt vooropgesteld, worden niet beschouwd als nieuwe opleidingen zoals bedoeld in artikel 60septies. ». Afdeling IV. - Flexibilisering hoger onderwijs

Art. V.25. In artikel 5 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt vervangen door wat volgt : « Bij de vaststelling van het opleidingsprogramma leeft het instellingsbestuur de bij of krachtens de wet, het decreet of de Europese richtlijnen vastgelegde voorwaarden na die de toegang tot bepaalde ambten of beroepen reguleren.»; 2° er wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De Vlaamse Regering kan bij besluit nadere regels vastleggen voor de toepassing van deze bepalingen.».

Art. V.26. In artikel 5bis van hetzelfde decreet wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De in het tweede lid vermelde opmaak van domeinspecifieke leerresultaten geldt niet voor de graad van doctor. ».

Art. V.27. Artikel 51, § 1, van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 51.§ 1. Indien het instellingsbestuur op grond van een of meer bewijzen van bekwaamheid of van eerder verworven kwalificaties vaststelt dat een persoon, die nog niet in het bezit is van de kwalificatie van de opleiding in kwestie, zich de domeinspecifieke leerresultaten van een opleiding, zoals bedoeld in afdeling III van hoofdstuk IV van het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur, eigen heeft gemaakt, reikt het instellingsbestuur aan deze persoon het diploma van de betrokken opleiding uit zonder dat een inschrijving voor de betrokken opleiding vereist is.

Indien het instellingsbestuur niet overgaat tot het uitreiken van het betrokken diploma doch het volgen van bijkomende opleidingsonderdelen, of delen ervan, voorschrijft, geldt een bijzondere motiveringsplicht.

Het instellingsbestuur dient in dat geval een substantieel verschil aan te tonen tussen de door het of de bewijzen van bekwaamheid gevalideerde competenties en de leerresultaten die blijken uit de eerder verworven kwalificaties en de domeinspecifieke leerresultaten van de opleiding. ».

Art. V.28. In artikel 56, § 4, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 14 maart 2008, wordt het eerste lid vervangen door wat volgt : « Een hogeschool of universiteit kan aan een student een bijkomend studiegeld vragen voor de studiepunten waarvoor de student op het ogenblik van de inschrijving geen toereikend leerkrediet heeft. Dit bijkomend inschrijvingsgeld kan ten hoogste 10 euro per studiepunt bedragen. ». Afdeling V. - Studiefinanciering en de studentenvoorzieningen in het

hoger onderwijs Art. V.29. In artikel 79 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de studiefinanciering en de studentenvoorzieningen in het hoger onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, gewijzigd door het decreet van 8 mei 2009, wordt in § 1, het punt 1°, vervangen door wat volgt : « 1° categorie 1 bestaat uit : - beursstudenten, zoals gedefinieerd in artikel 2, 3°, van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten; - beurstariefstudenten, zoals gedefinieerd in artikel 2, 5°, van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen; - bijna-beursstudenten, zoals gedefinieerd in artikel 2, 7°, van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen. De Vlaamse Regering kan het bedrag van 1.240 euro, zoals vermeld in artikel 2, 7°, verhogen tot maximum 5.000 euro; ». Afdeling VI. - Rechtspositieregeling van de student, de

medezeggenschap in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs Art. V.30. Artikel VII.1 van het decreet van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de medezeggenschap in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen wordt vervangen door wat volgt : Art. VII.1. § 1. De Vlaamse Regering brengt de bepalingen van dit decreet en van de volgende wetten en decreten onder in een codificatie : 1° het decreet van 21 december 1976 houdende organisatie van de Vlaamse interuniversitaire samenwerking;2° het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap;3° het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap;4° het decreet van 22 februari 1995 betreffende de wetenschappelijke of maatschappelijke dienstverlening door de universiteiten of de hogescholen en betreffende de relaties van de universiteiten en de hogescholen met andere rechtspersonen;5° het decreet van 7 juli 1998 betreffende de organisatie van de Vlaamse Hogescholenraad;6° het decreet van 18 mei 1999 betreffende sommige instellingen van openbaar nut voor postinitieel onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke dienstverlening;7° het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen;8° het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen;9° het decreet van 30 april 2004 betreffende de studiefinanciering en studentenvoorzieningen in het hoger onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap;10° het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen. De regering neemt daarbij de wijzigingen in acht die in de bedoelde decreten uitdrukkelijk of stilzwijgend zijn of worden aangebracht tot op het tijdstip van de codificatie. § 2. In functie van de opdracht tot codificatie kan de regering : 1° de volgorde en de nummering van de te codificeren bepalingen veranderen en in het algemeen de teksten naar de vorm wijzigen;2° de verwijzingen die voorkomen in de te codificeren bepalingen met de nieuwe nummering overeenbrengen;3° zonder afbreuk te doen aan de beginselen die in de te codificeren bepalingen vervat zijn, de redactie ervan wijzigen teneinde eenheid in de terminologie te brengen, de bepalingen onderling te doen overeenstemmen en ze in overeenstemming te brengen met de actuele stand van de regelgeving;4° in de bepalingen die niet in de codificatie worden opgenomen, de verwijzingen naar de gecodificeerde bepalingen aanpassen. § 3. De codificatie draagt het volgende opschrift : codificatie van de decretale bepalingen betreffende het hoger onderwijs. ». Afdeling VII. - Financiering hoger onderwijs

Art. V.31. In artikel 46, § 1, van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen worden tussen de woorden « een hogeschool of universiteit » en « een eenmalig individueel leerkrediet » de woorden « , ongeacht of het gaat om een diploma-, een credit- of een examencontract, » ingevoegd.

Art. V.32. Aan artikel 47 van hetzelfde decreet wordt een § 3 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3. Een student die meent zich te bevinden in een overmachtsituatie, waardoor hij niet kan of kon deelnemen aan alle of een gedeelte van de examens voor de opleidingsonderdelen waarvoor hij in een academiejaar studiepunten opgenomen heeft, en waardoor hij meent in aanmerking te komen voor een wijziging van de stand van zijn leerkrediet, moet in eerste instantie een beroep doen op de maatregelen die voorzien zijn in de examenregeling van zijn instelling in uitvoering van artikel 78, 11°, van het Structuurdecreet.

Als de instelling tot het besluit komt dat het onmogelijk is om tot een regeling te komen die niet bij voorbaat tot een verlies van leerkrediet leidt, dan maakt de instelling op verzoek van de student haar besluit, met de nodige overtuigingsstukken, binnen een termijn van 15 kalenderdagen, over aan de Vlaamse Regering. Deze termijn gaat in op de dag na deze waarop de instelling tot haar besluit is gekomen.

De Vlaamse Regering neemt binnen een ordetermijn van 30 kalenderdagen na de dag van ontvangst van het besluit een beslissing over het dossier. Als de Vlaamse Regering concludeert dat de student zich inderdaad in een situatie van overmacht bevond en het in het tweede lid bedoelde besluit van de instelling geheel of gedeeltelijk gegrond is, beslist de Vlaamse Regering om de studiepunten verbonden aan de opleidingsonderdelen waarvoor geen gepaste regeling mogelijk blijkt, opnieuw toe te voegen aan het leerkrediet van de student.

De instelling kan in geen enkel geval eigenmachtig en zonder beslissing van de Vlaamse Regering de stand van het leerkrediet van een student wijzigen omwille van een overmachtsituatie. ».

Art. V.33. Artikel 49 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 49.Bij het behalen van een diploma voor een initiële masteropleiding wordt het individuele leerkrediet van de student verminderd met 140 studiepunten. Bij een positief saldo kan de student het resterende leerkrediet opnieuw aanwenden voor een inschrijving in een initiële bachelor- of masteropleiding. Als het saldo van het resterende leerkrediet minder dan 60 studiepunten bedraagt, kan de student zijn leerkrediet eenmalig opnieuw opbouwen tot maximaal 60 studiepunten. Vanaf het academiejaar dat volgt op het academiejaar waarin hij zijn masterdiploma behaald heeft, worden elk academiejaar 10 studiepunten toegevoegd aan het individuele leerkrediet. Met behoud van de toepassing van de bepalingen van de derde en vierde volzin, krijgt een student onder diplomacontract bij de start van het academiejaar dat volgt op het academiejaar waarin hij zijn masterdiploma heeft behaald, eenmalig en bij wijze van overgangsmaatregel het verschil tussen 60 en het aantal opgenomen studiepunten in een opleiding bedoeld in artikel 46, § 1, 1°, waarvoor hij vanaf het academiejaar 2008-2009 een inschrijving heeft genomen, extra bij het saldo van het leerkrediet. Deze regeling geldt voor zover de student al in het academiejaar 2007-2008 in de desbetreffende masteropleiding ingeschreven was en op voorwaarde dat hij vanaf het academiejaar 2008-2009 het initiële masterdiploma behaalt en vanaf datzelfde academiejaar minder dan 60 studiepunten heeft opgenomen.

Als het individueel leerkrediet van een student die nog geen masterdiploma behaald heeft en geen inschrijvingen meer heeft in het hoger onderwijs, zoals bedoeld in artikel 46, § 1, minder dan 60 studiepunten bedraagt, kan hij in het kader van levenslang leren zijn leerkrediet eenmalig opnieuw opbouwen tot maximaal 60 studiepunten behalve indien zijn leerkrediet al eerder aangevuld is geweest in toepassing van het derde lid. Vanaf het academiejaar waarin hij geen inschrijvingen meer heeft in het hoger onderwijs zoals bedoeld in artikel 46, § 1, worden daartoe elk academiejaar 10 studiepunten toegevoegd aan het individuele leerkrediet. Het aldus opgebouwde leerkrediet kan opnieuw aangewend worden voor een inschrijving in een initiële bachelor- of masteropleiding.

Als een student die een diploma behaald heeft in het hoger beroepsonderwijs, op het moment van herinschrijving in het hoger onderwijs, een leerkrediet heeft dat minder dan 60 studiepunten bedraagt, dan wordt het leerkrediet van de betreffende student aangevuld tot 60 studiepunten behalve indien de student al een masterdiploma heeft behaald.

In het kader van een opnieuw opgebouwd leerkrediet met toepassing van de bepalingen in dit artikel worden de eerste 60 verworven studiepunten niet dubbel aangerekend. ». Afdeling VIII. - Kwalificatiestructuur

Art. V.34. In artikel 17 van het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden de woorden « en die voor de graad van doctor worden opgenomen als kwalificaties van niveau acht » opgeheven;2° er wordt een nieuw lid toegevoegd dat luidt als volgt : « Voor de graad van doctor wordt de niveaudescriptor van artikel 58, § 2, 4°, van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen opgenomen als kwalificatie van niveau acht.».

Art. V.35. In artikel 51 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « 2012-2013 » worden vervangen door de woorden « 2017-2018 »;2° er wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « In de in het eerste lid bedoelde overgangsperiode zorgen de instellingen ervoor dat de beschrijvingen van de domeinspecifieke leerresultaten van de opleidingen waarvan de accreditatieperiode eindigt op het einde van het academisch jaar 2013-2014 en volgende, uitgewerkt en gevalideerd zijn vóór dat het zelfevaluatierapport van die opleidingen, dat opgesteld wordt in het kader van de externe kwaliteitszorg en visitatiecyclus, gereed moet zijn.». Afdeling IX. - Onderwijsdecreet XIX

Art. V.36. Aan artikel V.67 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX wordt een punt 5° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 5° artikel V.44 dat voor wat betreft de nieuwe initiële bacheloropleidingen uitwerking heeft met ingang van 1 september 2007. ». Afdeling X. - Inwerkingtreding

Art. V.37. De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2010, met uitzondering van : 1° artikel V.6 dat uitwerking heeft met ingang van 1 november 1996; 2° artikel V.31, V.33 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2008; 3° artikel V.13, V.15, V.16, V.20, V.21, 1°, V.36 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2009; 4° artikel V.17, V.18, V.19 die in werking treden op 1 juni 2010; 5° artikel V.23, 2°, dat in werking treedt op 1 januari 2011; 6° artikel V.8 dat in werking treedt op een door de Vlaams Regering nader te bepalendatum; 7° artikel V.10, V.11 die in werking treden met ingang van het academiejaar 2010-2011. HOOFDSTUK VI. - Studiefinanciering Art. VI.1. In artikel 5 van het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, gewijzigd bij de decreten van 4 juli 2008 en 8 mei 2009, worden de bepalingen onder 16°/1 en 43°/1 ingevoegd, die luiden als volgt : « 16°/1 hoger onderwijs : een van volgende opleidingen : a) een bacheloropleiding en een masteropleiding, zoals bepaald in artikel 12 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen;b) een specifieke lerarenopleiding;c) een voorbereidingsprogramma dat al dan niet gevolgd wordt in voorbereiding op het volgen van een voortgezette opleiding;d) een schakelprogramma;e) het hoger beroepsonderwijs, met uitzondering van de opleiding vermeld in artikel 4, § 3, derde lid, van het decreet van 30 april 2009 betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs; 43°/1 voortgezette opleiding : een bachelor-na-bacheloropleiding, een master-na-masteropleiding, een doctoraat, een doctoraatsopleiding of een postgraduaatsopleiding; ».

Art. VI.2. In artikel 15 van hetzelfde decreet wordt in § 2 na de woorden « vormingsprogramma's die », de woorden « door de Vlaamse Regering » geschrapt.

Art. VI.3. In artikel 19 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt het eerste lid aangevuld met de woorden « , en bovendien hetzij de onderwijsinstelling, hetzij de studierichting of opleiding erkend is door de bevoegde overheid in de gemeenschap of het land in kwestie ».

Art. VI.4. In artikel 25 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 4 juli 2008, worden de woorden « of een voorbereidingsprogramma dat gevolgd wordt in voorbereiding op het volgen van een voortgezette opleiding » ingevoegd tussen de woorden « voor het volgen van een voortgezette opleiding »en de woorden « waarvoor overeenkomstig artikel 21, § 1, geen studietoelage gegeven kan worden ».

Art. VI.5. Artikel 29 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 29.Bij horizontale mobiliteit kunnen studenten zowel binnen als buiten de Europese Hogeronderwijsruimte in aanmerking komen voor een studietoelage.

Bij verticale mobiliteit kunnen studenten enkel binnen de Europese Hogeronderwijsruimte in aanmerking komen voor een studietoelage. ».

Art. VI.6. In artikel 30 van hetzelfde decreet wordt § 2 vervangen door wat volgt : « § 2. In afwijking van artikel 29 komt de student die in het kader van verticale mobiliteit studies wenst te volgen buiten de Europese Hogeronderwijsruimte, in aanmerking voor studiefinanciering na goedkeuring door de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering neemt haar beslissing op basis van de volgende aanvullende cumulatieve criteria : 1° voor de te volgen opleiding bestaat geen gelijkwaardige opleiding tussen de volgens de bepalingen van het Structuurdecreet geaccrediteerde, als nieuw erkende of tijdelijk erkende opleidingen. Hierbij wint de Vlaamse Regering het advies in van het Agentschap voor Kwaliteitszorg in Onderwijs en Vorming; 2° de opleiding en de organiserende instelling draagt bij aan de verdere uitbouw van de wetenschappelijke discipline.Hierbij wint de Vlaamse Regering het advies in van de erkenningscommissie, vermeld in artikel 9 van het Structuurdecreet. ».

Art. VI.7. In artikel 42 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt § 3 vervangen, door wat volgt : « § 3. Voor elke persoon van wie het referentie-inkomen in aanmerking genomen wordt voor de berekening van de toelage, evenals voor elke persoon bedoeld in § 1, 1° of 2°, van dit artikel, wordt er een punt toegekend indien deze personen aan een erkende instelling tijdens het school- of academiejaar in kwestie hoger onderwijs, een bachelor-na-bachelor-opleiding of een master-na-masteropleiding volgen.

Het totale aantal punten, dat volgt uit de toepassing van het eerste lid, wordt verminderd met één punt.

In afwijking van het tweede lid, bedraagt het totale aantal punten dat volgt uit de toepassing van dit artikel, nooit minder dan nul. ».

Art. VI.8. Artikel 49 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 4 juli 2008, waarvan de bestaande tekst § 1 zal vormen, wordt aangevuld met een § 2, die luidt als volgt : « § 2. Het uiteindelijke bedrag van de schooltoelage wordt afgerond tot twee cijfers na de komma. ».

Art. VI.9. Artikel 54 van hetzelfde decreet wordt vervangen, door wat volgt : «

Art. 54.Als een dossier voor de aanvraag van een toelage onvolledig werd ingediend, moeten de door de dienst gevraagde documenten op straffe van afsluiting zonder gevolg uiterlijk 31 december van het kalenderjaar waarin het school- of academiejaar in kwestie eindigt aan de dienst worden bezorgd, tenzij : 1° de in aanmerking te nemen inkomsten nog niet werden nagezien door de Federale Overheidsdienst Financiën;2° een bezwaarschrift of een verzoekschrift tot ambtshalve ontheffing van belasting werd ingediend overeenkomstig artikel 366 tot en met 376 van het Wetboek van Inkomstenbelastingen, of een vordering voor de rechtbank werd ingeleid;3° het een aanvraag betreft waarin de aanvrager deel uitmaakt van of aangeeft deel uit te maken van de leefeenheid, vermeld in artikel 34, § 1, 3°.In dit geval moeten de door de dienst gevraagde documenten op straffe van uitsluiting zonder gevolg uiterlijk 31 december van het kalenderjaar dat volgt op het einde van het school- of academiejaar in kwestie aan de dienst worden bezorgd.

In geval van de uitzonderingen, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, moeten de door de federale overheidsdienst Financiën in het kader van lid 1, nageziene inkomsten worden overgemaakt aan de dienst uiterlijk zes maanden na het verkrijgen ervan. ».

Art. VI.10. Aan boek II, titel V, hoofdstuk III, afdeling II, van hetzelfde decreet wordt een artikel 66/1 toegevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 66/1.In afwijking van artikel 66, behoudt de leerling in het secundair onderwijs die op 30 juni van het schooljaar in kwestie niet langer ingeschreven is zijn toelage, op voorwaarde dat de leerling in de loop van dat schooljaar zijn opleiding reeds voltooid had. ».

Art. VI.11. In artikel 68, derde lid, van hetzelfde decreet, wordt het woord « zestig » vervangen door het woord « vijfenveertig ».

Art. VI.12. Artikel VII.8 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX, wordt opgeheven.

Art. VI.13. In artikel VII.9 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX, wordt de bepaling onder 3° opgeheven.

Art. VI.14. De artikelen in dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2010, met uitzondering van : 1° artikel VI.10 dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 2007; 2° artikel VI.12, VI.13 die in werking treden op 31 augustus 2010. HOOFDSTUK VII. - Rechtspositie onderwijspersoneel Afdeling I. - Rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het

gemeenschapsonderwijs Art. VII.1. In artikel 3 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs, gewijzigd bij de decreten van 1 december 1998, 18 mei 1999, 14 februari 2003, 10 juli 2003, 15 juli 2005, 7 juli 2006, 15 juni 2007, 13 juli 2007, 4 juli 2008 en 30 april 2009, wordt een punt 36° ingevoegd, dat luidt als volgt : « 36° leraar : leraar in het secundair onderwijs, in het deeltijds kunstonderwijs en in het secundair volwassenenonderwijs en lector in het hoger beroepsonderwijs en de specifieke lerarenopleiding in het volwassenenonderwijs; ».

Art. VII.2. Artikel 17bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 17bis.Een personeelslid voldoet aan de taalvereisten voor de onderwijstaal als zijn aanwerving steunt op een bekwaamheidsbewijs dat behaald is in de onderwijstaal. ».

Art. VII.3. In artikel 17ter, § 4, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt : « In afwijking van het eerste lid moet een personeelslid dat een taal onderwijst in de opleidingen Arabisch richtgraad 1 en 2, Bulgaars richtgraad 1 en 2, Chinees richtgraad 1 en 2, Fins richtgraad 1 en 2, Grieks richtgraad 1 en 2, Hongaars richtgraad 1 en 2, Japans richtgraad 1 en 2, Pools richtgraad 1 en 2, Russisch richtgraad 1 en 2, Servisch-Kroatisch richtgraad 1 en 2, Tsjechisch richtgraad 1 en 2 en Turks richtgraad 1 en 2 in het studiegebied talen richtgraad 1 en 2 de onderwijstaal minstens beheersen op niveau B1 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen. ».

Art. VII.4. Aan artikel 17quater, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Een personeelslid voldoet aan de taalvereisten voor de bestuurstaal als hij in het bezit is van een bekwaamheidsbewijs dat behaald is in de bestuurstaal aan een door de Vlaamse Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde Nederlandstalige onderwijsinstelling. ».

Art. VII.5. Aan artikel 17quinquies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Een personeelslid voldoet aan de taalvereisten voor de wettelijk of decretaal verplichte tweede taal als zijn aanwerving steunt op een bekwaamheidsbewijs dat behaald is in de wettelijk of decretaal verplichte tweede taal of indien het personeelslid in het bezit is van een bekwaamheidsbewijs dat vereist is om deze taal te mogen geven in het secundair onderwijs. ».

Art. VII.6. In artikel 17sexies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 wordt tussen de woorden « bewijst « en de woorden « de in artikel 17ter » het woord « eveneens » ingevoegd;2° in § 1 wordt punt 3° vervangen door wat volgt : « 3° of aan de hand van een getuigschrift dat het personeelslid heeft behaald bij een examencommissie.De Vlaamse Regering is gemachtigd een examencommissie in te richten of examens te laten organiseren door een of meerdere instellingen van door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs. De Vlaamse Regering is eveneens gemachtigd om een getuigschrift dat voor 1 september 2009 werd behaald via een wettelijk of reglementair bepaalde examencommissie, in te schalen in de niveaus van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen. »; 3° in § 2 worden de woorden « voor een vaste benoeming » vervangen door de woorden « voor een vaste benoeming of voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur »;4° aan § 2 wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt : « Voor het personeelslid dat tijdens het schooljaar 2009-2010 op basis van een hiervoor vermelde taalafwijking werd aangesteld in een wervingsambt van het bestuurs- en onderwijzend personeel om een taal te onderwijzen in een opleiding Arabisch richtgraad 1 en 2, Chinees richtgraad 1 en 2, Grieks richtgraad 1 en 2, Japans richtgraad 1 en 2, Pools richtgraad 1 en 2, Russisch richtgraad 1 en 2 of Turks richtgraad 1 en 2 in het studiegebied talen richtgraad 1 en 2, wordt de hiervoor vermelde termijn van 3 jaar met 1 jaar verlengd.».

Art. VII.7. In artikel 21, § 2, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 14 februari 2003, 10 juli 2003, 2 april 2004, 15 juli 2005 en 13 juli 2007, wordt de laatste zin vervangen door wat volgt : « Een personeelslid kan slechts voor doorlopende duur worden aangesteld, als dit personeelslid voldoet aan de bepalingen van dit artikel. ».

Art. VII.8. In artikel 21bis, § 2, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999, 14 februari 2003, 10 juli 2003, 2 april 2004, 15 juli 2005 en 13 juli 2007, wordt de laatste zin vervangen door wat volgt : « Een personeelslid kan slechts voor doorlopende duur worden aangesteld, als dit personeelslid voldoet aan de bepalingen van dit artikel. ».

Art. VII.9. In artikel 28bis, § 2, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 17 juli 1998 en gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999, 14 februari 2003, 15 juli 2005 en 15 juni 2007, worden aan het laatste lid de volgende zinnen toegevoegd : « Tijdens de schooljaren 2010-2011 tot en met 2012-2013 worden deze vacante betrekkingen vastgesteld op 15 september voorafgaand aan de datum van vaste benoeming en worden ze elk schooljaar voor 15 oktober openbaar gemaakt. De betrekkingen die tijdens het schooljaar 2009-2010 vacant zijn op 15 april van dat schooljaar komen niet in aanmerking voor vacantverklaring. ».

Art. VII.10. Artikel 42bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 42bis.§ 1. Dit artikel is van toepassing op een vastbenoemde directeur die titularis is van een volledige betrekking en die gedurende minstens drie opeenvolgende schooljaren voor zijn volledige betrekking gebruik maakt van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in § 4. § 2. Als een vastbenoemde directeur gebruik maakt van een verlofstelsel zoals vermeld in § 4, dan moet de raad van bestuur vóór de aanvang van dat verlofstelsel aan de vastbenoemde directeur meedelen of hij de volledige betrekking waarvan hij titularis is, in de loop van zijn verlof al dan niet zal vacant verklaren en, desgevallend, na welke tijdsspanne dat zal gebeuren.

Met de aanvang van een verlofstelsel wordt zowel de aanvang van de eerste aanvraag van een verlofstelsel als de aanvang van een verlenging bedoeld.

Deze mededeling moet schriftelijk gebeuren en minstens voor kennisneming ondertekend worden door de betrokken directeur. Als de betrokken directeur weigert voor kennisname te tekenen, bezorgt de raad van bestuur zijn beslissing aan de directeur met een ter post aangetekende brief die uitwerking heeft vanaf de dag van verzending.

Deze brief wordt voor de verdere procedure beschouwd als de voor kennisgeving ondertekende mededeling. Deze kennisgeving kan niet meer gewijzigd worden, tenzij met uitdrukkelijk schriftelijk akkoord van de betrokken directeur.

Bij gebrek aan schriftelijke mededeling kan de raad van bestuur de volledige betrekking niet vacant verklaren tenzij met uitdrukkelijk schriftelijk akkoord van de vastbenoemde directeur.

De vacantverklaring bedoeld in het eerste lid kan slechts plaatsvinden als de betrokken directeur voor een periode van minstens drie opeenvolgende schooljaren voltijds afwezig is geweest omwille van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in § 4. Om de duur van de betrokken periode te bepalen, wordt alleen rekening gehouden met ononderbroken perioden van afwezigheid vanaf de voor kennisgeving ondertekende mededeling. § 3. In afwijking op § 2, en tot en met 1 september 2012, gelden volgende bepalingen voor de vastbenoemde directeur die op 1 september 2009 al afwezig is, omdat hij gebruik maakt van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in § 4.

Als een vastbenoemde directeur op 1 september 2009 minstens gedurende de twee voorgaande volledige schooljaren ononderbroken afwezig was, omdat hij gebruik maakte van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in § 5 en hij ook gedurende het volledige schooljaar 2009-2010 ononderbroken gebruikt maakt van één of meerdere verlofstelsels vermeld in § 4, dan kan de raad van bestuur zijn volledige betrekking vanaf 1 september 2010 in aanmerking nemen voor vacantverklaring, maar enkel en alleen als de betrokken directeur daarmee uitdrukkelijk akkoord is. Dat akkoord moet ondubbelzinnig blijken uit een document dat door de betrokken directeur voor akkoord ondertekend wordt.

Als een directeur op 1 september 2009 slechts gedurende het volledige voorgaande schooljaar ononderbroken afwezig was omdat hij gebruik maakte van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in § 4 en hij ook gedurende de volledige schooljaren 2009-2010 en 2010-2011 ononderbroken gebruikt maakt van één of meerdere verlofstelsels vermeld in § 4, dan kan de raad van bestuur zijn volledige betrekking in aanmerking nemen voor vacantverklaring vanaf 1 september 2011 maar enkel en alleen als de betrokken directeur daarmee uitdrukkelijk akkoord is. Dat akkoord moet ondubbelzinnig blijken uit een document dat door de betrokken directeur voor akkoord ondertekend wordt.

Als de in deze paragraaf bedoelde vastbenoemde directeur ook op 1 september 2012 afwezig is of blijft omwille van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in § 4, dan kan de raad van bestuur vanaf dat ogenblik gebruik maken van de bepalingen van § 2. § 4. De in § 1 bedoelde verlofstelsels zijn : a) verlof om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 28 april 1998 tot regeling van de administratieve en geldelijke toestand van bepaalde vastbenoemde personeelsleden van het onderwijs, de psycho-medisch-sociale centra, de pedagogische begeleidingsdiensten, de inspectie en de dienst voor onderwijsontwikkeling, tijdelijk aangesteld of tijdelijk belast met een opdracht waarvoor ze niet vastbenoemd zijn;b) verlof voor het uitoefenen van een mandaat dat toegekend wordt aan de algemeen directeur of coördinerend directeur vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 26 januari 2001 betreffende de mandaten van directeur, algemeen directeur en coördinerend directeur in het niet-tertiair onderwijs;c) verlof wegens bijzondere opdracht zoals bepaald in artikel 77quater, van dit decreet;d) verlof wegens opdracht zoals bepaald in artikel 77quater, van dit decreet;e) verlof voor vakbondsopdrachten zoals bepaald in artikel 29 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen;f) verlof om een ambt uit te oefenen in een ministerieel kabinet zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 28 juli 1995 betreffende het verlof om een ambt uit te oefenen in een ministerieel kabinet van een lid van een Gemeenschaps- of Gewestregering, van een lid van de Federale Regering of van een gewestelijk staatssecretaris, en bij een secretariaat, de cel algemene beleidscoördinatie en een cel algemeen beleid bij een lid van de Federale Regering door personeelsleden van het onderwijs en van de centra voor leerlingenbegeleiding;g) verlof erkende politieke groepen zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 19 december 1991 betreffende het verlof dat aan de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van in de wetgevende vergaderingen van de staat en van de gemeenschappen en of de gewesten erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen;h) politiek verlof zoals bepaald in artikel 29 tot en met artikel 36bis van het decreet van 28 april 1993 betreffende het onderwijs IV;i) verlof toegekend aan personeelsleden die ter beschikking van de koning worden gesteld zoals bepaald in artikel 39 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor het kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen;j) terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 16 oktober 2009 betreffende de terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voor de personeelsleden van het onderwijs. § 5. De directeur wiens betrekking in toepassing van dit artikel vacant werd verklaard, blijft na de vacantverklaring van die betrekking in de administratieve en geldelijke toestand die verbonden is aan zijn verlof of terbeschikkingstelling.

Op het ogenblik dat de betrokken directeur geen gebruik meer maakt van de in § 4 bedoelde verlofstelsels, wordt hij ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking, tenzij de betrekking waarvan hij titularis was nog niet werd ingenomen door een andere vastbenoemde titularis. In dat geval wordt hij opnieuw titularis van de betrokken betrekking. ».

Art. VII.11. In hetzelfde decreet worden in artikel 59 de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden de woorden « voor de pedagogische begeleidingsdienst » vervangen door de woorden « voor de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum »;2° tussen het vierde en vijfde lid worden nieuwe leden ingevoegd, die luiden als volgt : « Wanneer het personeelslid strafrechtelijk vervolgd wordt of wanneer het personeelslid tuchtrechtelijk vervolgd wordt wegens een ernstig vergrijp waarbij het personeelslid op heterdaad betrapt is of waarvoor er afdoende aanwijzingen zijn, kan de raad van bestuur - de afgevaardigd bestuurder voor de leden van de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum - beslissen tot een afhouding van salaris.Er mag niet meer dan een vijfde van het laatste bruto-activiteitssalaris of -wachtgeld worden ingehouden. De afhouding van het salaris of het wachtgeld mag niet voor gevolg hebben dat het salaris van het personeelslid verminderd wordt tot een bedrag lager dan het netto belastbaar bedrag van de werkloosheidsuitkering waarop de betrokkene recht zou hebben indien hij het voordeel zou genieten van het stelsel van sociale zekerheid van werknemers.

Indien in aansluiting op een preventieve schorsing met afhouding van salaris beslist wordt geen tuchtstraf of de tuchtstraf blaam op te leggen, wordt het afgehouden salaris betaald.

Indien in aansluiting op een preventieve schorsing met afhouding van salaris een tuchtstraf opgelegd wordt waar een salarisverlies aan verbonden is, dan wordt het bedrag van het tijdens de preventieve schorsing afgehouden salaris in mindering gebracht op het bedrag van het salarisverlies verbonden aan de tuchtstraf. Indien het bedrag van het afgehouden salaris groter is dan het bedrag van het salarisverlies verbonden aan de tuchtstraf, wordt het verschil aan de betrokkene betaald. ».

Art. VII.12. In hetzelfde decreet worden in artikel 73undecies, § 2, toegevoegd bij het decreet van 13 juli 2007, de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen door wat volgt : « Tegen een evaluatie met eindconclusie « onvoldoende » kan het personeelslid beroep aantekenen bij de bevoegde kamer van het college van beroep, zoals vermeld in artikel 73septiesdecies, § 1.Die kamer van het college van beroep garandeert de rechten van verdediging. »; 2° het derde lid wordt vervangen door wat volgt : « Als het personeelslid, binnen de in artikel 73septiesdecies, § 5, 1°, voorziene termijn, beroep aantekent, is de evaluatie met eindconclusie « onvoldoende » definitief na de uitspraak van de bevoegde kamer van het college van beroep voor zover die kamer de evaluatie met eindconclusie « onvoldoende » niet vernietigt.».

Art. VII.13. In hetzelfde decreet worden in artikel 73septiesdecies, toegevoegd bij het decreet van 13 juli 2007, de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2 wordt « Het college van beroep » tekens vervangen door « De bevoegde kamer van het college van beroep »;2° in § 3, eerste lid, 1°, wordt « het college van beroep » vervangen door « iedere kamer van het college van beroep »;3° in § 3, eerste lid, 3°, wordt « het college van beroep » vervangen door « de bevoegde kamer van het college van beroep »;4° in § 5 wordt « het college van beroep » vervangen door « de kamers van het college van beroep ». Art. VII.14. Artikel 103novies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 103novies.§ 1. Een personeelslid dat werd aangesteld op basis van artikel 15 van de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs of op basis van artikel 27 van de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van talen in bestuurszaken kan na 1 september 2009 opnieuw worden aangesteld in een zelfde ambt en voldoet vanaf 1 september 2009 aan de taalvereisten zoals bepaald in de artikelen 17bis tot en met 17quater . § 2. Een personeelslid dat de grondige kennis van de tweede taal bewees en werd aangesteld op basis van artikel 15 van de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs kan na 1 september 2009 opnieuw worden aangesteld in een zelfde ambt en voldoet vanaf 1 september 2009 aan de taalvereisten voor de wettelijk of decretaal verplichte tweede taal zoals bepaald in artikel 17quinquies. § 3. Een personeelslid dat tot en met het academiejaar 2009-2010 een diploma behaalt of behaald heeft dat beschouwd wordt als een vereist bekwaamheidsbewijs voor het ambt van onderwijzer in het basisonderwijs, wordt geacht aan de voorwaarde van artikel 17quinquies te voldoen voor een aanstelling in het ambt van onderwijzer in een basisschool gelegen in het Vlaamse Gewest. ». Afdeling II. - Rechtspositie van sommige personeelsleden van het

gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding Art. VII.15. Aan artikel 5 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, gewijzigd bij de decreten van 21 december 1994, 1 december 1998, 14 februari 2003, 10 juli 2003, 15 juli 2005, 7 juli 2006, 15 juni 2007, 4 juli 2008, 30 april 2009 en 8 mei 2009, wordt een punt 26° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 26° leraar : leraar in het secundair onderwijs, in het deeltijds kunstonderwijs en in het secundair volwassenenonderwijs en lector in het hoger beroepsonderwijs en de specifieke lerarenopleiding in het volwassenenonderwijs. ».

Art. VII.16. Artikel 19bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 19bis.Een personeelslid voldoet aan de taalvereisten voor de onderwijstaal als zijn aanwerving steunt op een bekwaamheidsbewijs dat behaald is in de onderwijstaal. ».

Art. VII.17. In artikel 19ter, § 4, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « en kunstvakken » geschrapt;2° het tweede lid wordt vervangen door wat volgt : « In afwijking van het eerste lid moet een personeelslid dat een taal onderwijst in de opleidingen Arabisch richtgraad 1 en 2, Bulgaars richtgraad 1 en 2, Chinees richtgraad 1 en 2, Fins richtgraad 1 en 2, Grieks richtgraad 1 en 2, Hongaars richtgraad 1 en 2, Japans richtgraad 1 en 2, Pools richtgraad 1 en 2, Russisch richtgraad 1 en 2, Servisch-Kroatisch richtgraad 1 en 2, Tsjechisch richtgraad 1 en 2 en Turks richtgraad 1 en 2 in het studiegebied talen richtgraad 1 en 2 de onderwijstaal minstens beheersen op niveau B1 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen.».

Art. VII.18. Aan artikel 19quater, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Een personeelslid voldoet aan de taalvereisten voor de bestuurstaal als hij in het bezit is van een bekwaamheidsbewijs dat behaald is in de bestuurstaal aan een door de Vlaamse Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde Nederlandstalige onderwijsinstelling. ».

Art. VII.19. Aan artikel 19quinquies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Een personeelslid voldoet aan de taalvereisten voor de wettelijk of decretaal verplichte tweede taal als zijn aanwerving steunt op een bekwaamheidsbewijs dat behaald is in de wettelijk of decretaal verplichte tweede taal of indien het personeelslid in het bezit is van een bekwaamheidsbewijs dat vereist is om deze taal te mogen geven in het secundair onderwijs. ».

Art. VII.20. In artikel 19sexies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 wordt tussen de woorden « bewijst » en de woorden « de in artikel 19ter » het woord « eveneens » ingevoegd;2° in § 1 wordt punt 3° vervangen door wat volgt : « 3° of aan de hand van een getuigschrift dat het personeelslid heeft behaald bij een examencommissie.De Vlaamse Regering is gemachtigd een examencommissie in te richten of examens te laten organiseren door een of meerdere instellingen van door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs. De Vlaamse Regering is eveneens gemachtigd om een getuigschrift dat voor 1 september 2009 werd behaald via een wettelijk of reglementair bepaalde examencommissie, in te schalen in de niveaus van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen. »; 3° in § 2 worden de woorden « voor een vaste benoeming » vervangen door de woorden « voor een vaste benoeming of voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur »;4° aan § 2 wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt : « Voor het personeelslid dat tijdens het schooljaar 2009-2010 op basis van een hiervoor vermelde taalafwijking werd aangesteld in een wervingsambt van het bestuurs- en onderwijzend personeel om een taal te onderwijzen in een opleiding Arabisch richtgraad 1 en 2, Chinees richtgraad 1 en 2, Grieks richtgraad 1 en 2, Japans richtgraad 1 en 2, Pools richtgraad 1 en 2, Russisch richtgraad 1 en 2 of Turks richtgraad 1 en 2 in het studiegebied talen richtgraad 1 en 2, wordt de hiervoor vermelde termijn van 3 jaar met 1 jaar verlengd.».

Art. VII.21. In artikel 23, § 2, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 14 februari 2003, 10 juli 2003, 2 april 2004, 15 juli 2005 en 13 juli 2007, wordt de laatste zin vervangen door wat volgt : « Een personeelslid kan slechts voor doorlopende duur worden aangesteld, als dit personeelslid voldoet aan de bepalingen van dit artikel. ».

Art. VII.22. In artikel 23bis, § 2, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij de decreten van 14 februari 2003, 10 juli 2003, 2 april 2004, 15 juli 2005 en 13 juli 2007, wordt de laatste zin vervangen door wat volgt : « Een personeelslid kan slechts voor doorlopende duur worden aangesteld, als dit personeelslid voldoet aan de bepalingen van dit artikel. ».

Art. VII.23. In artikel 33 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 15 december 1993, 21 december 1994, 15 juni 2007 en 4 juli 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen door wat volgt : « § 1.Behoudens andersluidende overeenkomst in het bevoegd paritair comité en onverminderd de bepalingen inzake de reaffectatie en wedertewerkstelling, deelt de inrichtende macht ieder schooljaar, vóór 15 mei, aan de personeelsleden van haar instellingen de vacante betrekkingen mee. Behoort een instelling tot een scholengemeenschap dan deelt de inrichtende macht van die instelling de vacante betrekkingen in haar instellingen die behoren tot die scholengemeenschap mee aan de personeelsleden van de scholengemeenschap. De vacante betrekkingen worden vastgesteld in functie van de toestand op 15 april van dat jaar.

De mededeling van de vacante betrekkingen bevat een duidelijke omschrijving van de aangeboden betrekkingen en vermeldt de vorm waarin en de termijn waarbinnen een personeelslid moet kandideren, evenals de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een vaste benoeming. Dit bericht wordt aan alle in het eerste lid bedoelde personeelsleden meegedeeld en openbaar gemaakt.

De vaste benoeming gaat in op 1 januari van het volgend schooljaar en kan enkel geschieden voor zover de betrekkingen bedoeld in het eerste lid op die datum nog vacant zijn. »; 2° aan § 4 worden twee leden toegevoegd, die luiden als volgt : « Tijdens de schooljaren 2010-2011 tot en met 2012-2013 worden de vacante betrekkingen vastgesteld in functie van de toestand op 15 september voorafgaand aan de datum van vaste benoeming en worden ze elk schooljaar voor 15 oktober openbaar gemaakt. De betrekkingen die tijdens het schooljaar 2009-2010 vacant zijn op 15 april van dat schooljaar komen niet in aanmerking voor vacantverklaring. ».

Art. VII.24. Artikel 39bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 39bis.§ 1. Dit artikel is van toepassing op een vastbenoemde directeur die titularis is van een volledige betrekking en die gedurende minstens drie opeenvolgende schooljaren voor zijn volledige betrekking gebruik maakt van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in § 4. § 2. Als een vastbenoemde directeur gebruik maakt van een verlofstelsel zoals vermeld in § 4, dan moet de inrichtende macht vóór de aanvang van dat verlofstelsel aan de vastbenoemde directeur meedelen of zij de volledige betrekking waarvan hij titularis is, in de loop van zijn verlof al dan niet als een vacante betrekking zal beschouwen en, desgevallend, na welke tijdsspanne dat zal gebeuren.

Met de aanvang van een verlofstelsel wordt zowel de aanvang van de eerste aanvraag van een verlofstelsel als de aanvang van een verlenging bedoeld.

Deze mededeling moet schriftelijk gebeuren en minstens voor kennisneming ondertekend worden door de betrokken directeur. Als de betrokken directeur weigert voor kennisname te tekenen, bezorgt de inrichtende macht zijn beslissing aan de directeur met een ter post aangetekende brief die uitwerking heeft vanaf de dag van verzending.

Deze brief wordt voor de verdere procedure beschouwd als de voor kennisgeving ondertekende mededeling. Deze kennisgeving kan niet meer gewijzigd worden, tenzij met uitdrukkelijk schriftelijk akkoord van de betrokken directeur.

Bij gebrek aan schriftelijke mededeling kan de inrichtende macht de volledige betrekking niet als een vacante betrekking beschouwen, tenzij met uitdrukkelijk schriftelijk akkoord van de vastbenoemde directeur.

Het beschouwen als een vacante betrekking bedoeld in het eerste lid kan slechts plaatsvinden als de betrokken directeur voor een periode van minstens drie opeenvolgende schooljaren voltijds afwezig is geweest omwille van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in § 4. Om de duur van de betrokken periode te bepalen, wordt alleen rekening gehouden met ononderbroken perioden van afwezigheid vanaf de voor kennisgeving ondertekende mededeling. § 3. In afwijking op § 2, en tot en met 1 september 2012, gelden volgende bepalingen voor de vastbenoemde directeur die op 1 september 2009 al afwezig is, omdat hij gebruik maakt van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in § 4.

Als een vastbenoemde directeur op 1 september 2009 minstens gedurende de twee voorgaande volledige schooljaren ononderbroken afwezig was, omdat hij gebruik maakte van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in § 4 en hij ook gedurende het volledige schooljaar 2009-2010 ononderbroken gebruikt maakt van één of meerdere verlofstelsels vermeld in § 4, dan kan de inrichtende macht zijn volledige betrekking vanaf 1 september 2010 als een vacante betrekking beschouwen, maar enkel en alleen als de betrokken directeur daarmee uitdrukkelijk akkoord is. Dat akkoord moet ondubbelzinnig blijken uit een document dat door de betrokken directeur voor akkoord ondertekend wordt.

Als een directeur op 1 september 2009 slechts gedurende het volledige voorgaande schooljaar ononderbroken afwezig was omdat hij gebruik maakte van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in § 4 en hij ook gedurende de volledige schooljaren 2009-2010 en 2010-2011 ononderbroken gebruikt maakt van een of meerdere verlofstelsels vermeld in § 4, dan kan de inrichtende macht zijn volledige betrekking als een vacante betrekking beschouwen vanaf 1 september 2011 maar enkel en alleen als de betrokken directeur daarmee uitdrukkelijk akkoord is. Dat akkoord moet ondubbelzinnig blijken uit een document dat door de betrokken directeur voor akkoord ondertekend wordt.

Als de in deze paragraaf bedoelde vastbenoemde directeur ook op 1 september 2012 afwezig is of blijft omwille van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in § 4, dan kan de inrichtende macht vanaf dat ogenblik gebruik maken van de bepalingen van § 2. § 4. De in § 1 bedoelde verlofstelsels zijn : a) verlof om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 28 april 1998 tot regeling van de administratieve en geldelijke toestand van bepaalde vastbenoemde personeelsleden van het onderwijs, de psycho-medisch-sociale centra, de pedagogische begeleidingsdiensten, de inspectie en de dienst voor onderwijsontwikkeling, tijdelijk aangesteld of tijdelijk belast met een opdracht waarvoor ze niet vastbenoemd zijn;b) verlof voor het uitoefenen van een mandaat dat toegekend wordt aan de algemeen directeur of coördinerend directeur vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 26 januari 2001 betreffende de mandaten van directeur, algemeen directeur en coördinerend directeur in het niet-tertiair onderwijs;c) verlof wegens bijzondere opdracht zoals bepaald in artikel 51quater, van dit decreet;d) verlof wegens opdracht zoals bepaald in artikel 51quater, van dit decreet;e) verlof voor vakbondsopdrachten zoals bepaald in artikel 53 van het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs of zoals bepaald in het koninklijk besluit van 16 december 1981 betreffende het syndicaal verlof in het gesubsidieerd onderwijs;f) verlof om een ambt uit te oefenen in een ministerieel kabinet zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 28 juli 1995 betreffende het verlof om een ambt uit te oefenen in een ministerieel kabinet van een lid van een Gemeenschaps- of Gewestregering, van een lid van de Federale Regering of van een gewestelijk staatssecretaris, en bij een secretariaat, de cel algemene beleidscoördinatie en een cel algemeen beleid bij een lid van de Federale Regering door personeelsleden van het onderwijs en van de centra voor leerlingenbegeleiding;g) verlof erkende politieke groepen zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 19 december 1991 betreffende het verlof dat aan de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van in de wetgevende vergaderingen van de staat en van de gemeenschappen en of de gewesten erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen;h) politiek verlof zoals bepaald in artikel 29 tot en met artikel 36bis van het decreet van 28 april 1993 betreffende het onderwijs IV;i) terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 16 oktober 2009 betreffende de terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voor de personeelsleden van het onderwijs. § 5. De directeur wiens betrekking in toepassing van dit artikel als vacant werd beschouwd, blijft na de vacantverklaring van die betrekking in de administratieve en geldelijke toestand die verbonden is aan zijn verlof of terbeschikkingstelling.

Op het ogenblik dat de betrokken directeur geen gebruik meer maakt van de in § 4 bedoelde verlofstelsels, wordt hij ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking, tenzij de betrekking waarvan hij titularis was nog niet werd ingenomen door een andere vastbenoemde titularis. In dat geval wordt hij opnieuw titularis van de betrokken betrekking. ».

Art. VII.25. In artikel 40bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt § 4 opgeheven.

Art. VII.26. In hetzelfde decreet worden in artikel 47undecies, § 2, toegevoegd bij het decreet van 13 juli 2007, de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen door wat volgt : « Tegen een evaluatie met eindconclusie « onvoldoende » kan het personeelslid beroep aantekenen bij de bevoegde kamer van het college van beroep, zoals vermeld in artikel 47septiesdecies, § 1.Die kamer van het college van beroep garandeert de rechten van verdediging. »; 2° het derde lid wordt vervangen door wat volgt : « Als het personeelslid, binnen de in artikel 47septiesdecies, § 5, 1°, voorziene termijn, beroep aantekent, is de evaluatie met eindconclusie « onvoldoende » definitief na de uitspraak van de bevoegde kamer van het college van beroep voor zover die kamer de evaluatie met eindconclusie « onvoldoende » niet vernietigt.».

Art. VII.27. In hetzelfde decreet worden in artikel 47septiesdecies, toegevoegd bij het decreet van 13 juli 2007, de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2 wordt « Het college van beroep » tekens vervangen door « De bevoegde kamer van het college van beroep »;2° in § 3, eerste lid, 1°, wordt « het college van beroep » vervangen door « iedere kamer van het college van beroep »;3° in § 3, eerste lid, 3°, wordt « het college van beroep » vervangen door « de bevoegde kamer van het college van beroep »;4° in § 5 wordt « het college van beroep » vervangen door « de kamers van het college van beroep ». Art. VII.28. In hetzelfde decreet worden in artikel 67 de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen door wat volgt : « De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regelen inzake de preventieve schorsing.Deze preventieve schorsing is enkel mogelijk wanneer het personeelslid strafrechtelijk of tuchtrechtelijk wordt vervolgd of een beroep heeft ingesteld tegen een ontslag om dringende redenen en zijn aanwezigheid onverenigbaar is met het belang van de dienst. »; 2° tussen het tweede en derde lid worden nieuwe leden ingevoegd, die luiden als volgt : « Wanneer het personeelslid strafrechtelijk vervolgd wordt of wanneer het personeelslid tuchtrechtelijk vervolgd wordt wegens een ernstig vergrijp waarbij het personeelslid op heterdaad betrapt is of waarvoor er afdoende aanwijzingen zijn, kan de inrichtende macht beslissen tot een inhouding van salaris.Er mag niet meer dan een vijfde van het laatste bruto-activiteitssalaris worden ingehouden. De afhouding van het salaris mag niet tot gevolg hebben dat het salaris van het personeelslid verminderd wordt tot een bedrag lager dan het bedrag van de werkloosheidsuitkering waarop de betrokkene recht zou hebben indien hij in het stelsel van de sociale zekerheid voor werknemers dat voordeel zou genieten.

Indien in aansluiting op een preventieve schorsing met afhouding van salaris beslist wordt geen tuchtstraf of de tuchtstraf blaam op te leggen, wordt het afgehouden salaris betaald.

Indien in aansluiting op een preventieve schorsing met afhouding van salaris een tuchtstraf opgelegd wordt waar een salarisverlies aan verbonden is, dan wordt het bedrag van het tijdens de preventieve schorsing afgehouden salaris in mindering gebracht op het bedrag van het salarisverlies verbonden aan de tuchtstraf. Indien het bedrag van het afgehouden salaris groter is dan het bedrag van het salarisverlies verbonden aan de tuchtstraf, wordt het verschil aan de betrokkene betaald. ».

Art. VII.29. Artikel 84septiesdecies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 84septiesdecies.§ 1. Een personeelslid dat werd aangesteld op basis van artikel 15 van de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs of op basis van artikel 27 van de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van talen in bestuurszaken kan na 1 september 2009 opnieuw worden aangesteld in een zelfde ambt en voldoet vanaf 1 september 2009 aan de taalvereisten zoals bepaald in de artikelen 19bis tot en met 19quater. § 2. Een personeelslid dat de grondige kennis van de tweede taal bewees en werd aangesteld op basis van artikel 15 van de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs kan na 1 september 2009 opnieuw worden aangesteld in een zelfde ambt en voldoet vanaf 1 september 2009 aan de taalvereisten voor de wettelijk of decretaal verplichte tweede taal zoals bepaald in artikel 19quinquies. § 3. Een personeelslid dat tot en met het academiejaar 2009-2010 een diploma behaalt of behaald heeft dat beschouwd wordt als een vereist bekwaamheidsbewijs voor het ambt van onderwijzer in het basisonderwijs, wordt geacht aan de voorwaarde van artikel 19quinquies te voldoen voor een aanstelling in het ambt van onderwijzer in een basisschool gelegen in het Vlaamse Gewest. ». Afdeling III. - Decreet betreffende het onderwijs III

Art. VII.30. Artikel 4 van het decreet van 9 april 1992 betreffende het onderwijs III, gewijzigd bij de decreten van 1 december 1998 en 18 mei 1999, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 4.§ 1. De Vlaamse Regering kan de bepalingen van dit hoofdstuk binnen door haar bepaalde grenzen van toepassing verklaren op : 1° de personeelsleden, instellingen, centra en inrichtende machten op wie de bepalingen van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs van toepassing zijn;2° de personeelsleden, instellingen, centra en inrichtende machten op wie de bepalingen van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding van toepassing zijn;3° de personeelsleden op wie de bepalingen van het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken van toepassing zijn. § 2. De in § 1 bedoelde regeling geldt alleen voor de personeelsleden die op het ogenblik van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking : 1° vast benoemd zijn;2° de betrekking van het ambt waarin zij vast benoemd zijn uitoefenen : - in het gemeenschapsonderwijs als hoofdambt of als bijbetrekking.In dit laatste geval zijn de bepalingen van toepassing van het koninklijk besluit nr. 68 van 20 juli 1982 tot regeling van de geldelijke toestand van de personeelsleden die in het Rijksonderwijs met een bijbetrekking belast zijn; - in het gesubsidieerd onderwijs als hoofdambt; 3° op de vooravond van de te nemen maatregel een salaris of salaristoelage ten laste van de Vlaamse Gemeenschap genieten. De vast benoemde personeelsleden die op regelmatige wijze in verlof of afwezig zijn of ter beschikking zijn gesteld om een andere reden dan de in artikel 5 bedoelde ontstentenis van betrekking, worden voor de toepassing van deze regeling gelijkgesteld met de in het eerste lid bedoelde personen. § 3. De bij dit hoofdstuk ingestelde regeling geldt niet voor de personeelsleden die in het gemeenschapsonderwijs tot de proeftijd zijn toegelaten in een selectie- of bevorderingsambt in toepassing van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs. ». Afdeling IV. - Decreet betreffende het onderwijs XIII

Art. VII.31. In artikel XI.1, § 1, van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek, gewijzigd bij de decreten van 15 juli 2005, 15 juni 2007 en 4 juli 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 1° wordt vervangen door wat volgt : « 1° de personeelsleden bedoeld bij het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs, met uitzondering van de leden van de pedagogische begeleidingsdienst;»; 2° punt 2° wordt vervangen door wat volgt : « 2° de personeelsleden bedoeld bij het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, met uitzondering van de gesubsidieerde leden van de pedagogische begeleidingsdiensten;». Afdeling V. - Decreet betreffende het onderwijs XIV

Art. VII.32. In artikel X.26, § 1, van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs XIV, wordt punt 1° vervangen door wat volgt : « 1° Aan de personeelsleden bedoeld in deze afdeling worden de volgende salarisschalen toegekend : a) salarisschaal 143 voor wie in het ambt van kinderverzorger is aangesteld op basis van een vereist of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs;b) salarisschaal 229 voor wie in het ambt van kinderverzorger is aangesteld op basis van een ander bekwaamheidsbewijs;c) salarisschaal 356 voor wie in het ambt van verpleger is aangesteld. De Vlaamse Regering is ertoe gemachtigd om de hierboven vermelde kengetallen te wijzigen.

Indien het aldus vastgestelde salaris lager is dan het salaris dat het personeelslid genoot bij de inwerkingtreding van dit hoofdstuk, blijft het dit laatste salaris genieten totdat het een ten minste gelijk salaris bekomt overeenkomstig bovenvermelde salarisschalen.

De bovenvermelde bekwaamheidsbewijzen zijn deze die de Vlaamse Regering vastlegt voor het overeenkomstige ambt in het gewoon of buitengewoon onderwijs. ».

Art. VII.33. In artikel X.39 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 15 juni 2007, worden in punt 8° de woorden « artikel 127 » vervangen door de woorden « artikel 127, § 1, 1° en 2° ».

Art. VII.34. In artikel X.40 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 15 juni 2007, worden de woorden « tot elk ambt » vervangen door de woorden « tot elk ambt of voor de basiseducatie tot elke functie ».

Art. VII.35. In artikel X.42 van hetzelfde decreet worden de woorden « voor een ambt » vervangen door de woorden « voor een ambt of voor de basiseducatie voor een functie ». Afdeling VI. - Inwerkingtreding

Art. VII.36. De artikelen in dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2010, met uitzondering van : 1° artikel VII.33, VII.34, VII.35 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2008; 2° artikel VII.10 en VII.24 die uitwerking hebben met ingang van 1 juni 2010; 3° artikel VII.1, VII.2, VII.4, VII.5, VII.6, 1° en 3°, VII.14, VII.16, VII.17, 1°, VII.18, VII.19, VII. 20, 1° en 3°, VII.25, VII.29, VII.31, VII.32 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2009. HOOFDSTUK VIII. - Andere bepalingen Afdeling I. - Dienstprestaties in internaten

Art. VIII.1. In artikel 27, § 1, derde lid, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, vervangen bij het decreet van 22 juli 2007 en gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt onder 3°, het punt c) vervangen door wat volgt : « c) het aantal organieke voltijdse betrekkingen, bedoeld in a) respectievelijk b) naargelang van het geval, dat wordt ingericht op de eerste schooldag van oktober van het lopende schooljaar, wordt vanaf het schooljaar 2009-2010 vermeerderd met een bijkomend urenpakket dat gelijk is aan 8 respectievelijk 9 uren. Dit bijkomend urenpakket wordt aangewend voor de compensatie van de nachtprestaties van de studiemeesters-opvoeder internaat, meer bepaald de permanente aanwezigheid gedurende de nacht tussen het slapengaan en het opstaan van de leerlingen, die met ingang van 1 september 2009 voor vier uur dienst geteld wordt, zonder dat vanaf die datum de duur van de nacht mag toenemen ten aanzien van de duur op 31 mei 2009. Met de uren die na desbetreffende compensatie overblijven, kunnen aanwervingen gebeuren met het oog op de verbetering van de arbeidsomstandigheden van de studiemeesters-opvoeder internaat. ».

Art. VIII.2. In artikel 2 van het koninklijk besluit van 18 april 1967 tot regeling van de wijze waarop het aantal opvoeders in het rijksonderwijs wordt berekend, laatst vervangen bij het decreet van 8 mei 2009, wordt het punt c) vervangen door wat volgt : « c) het aantal organieke voltijdse betrekkingen, bedoeld in a) en b), dat wordt ingericht op de eerste schooldag van oktober van het lopende schooljaar, wordt vanaf het schooljaar 2009-2010 vermeerderd met een bijkomend urenpakket dat gelijk is aan voormeld aantal betrekkingen vermenigvuldigd met 3,768 uur en met afronding naar de hogere eenheid als het eerste cijfer na de komma groter is dan vier. Dit bijkomend urenpakket wordt aangewend voor de compensatie van de nachtprestaties van de studiemeesters-opvoeder internaat, meer bepaald de permanente aanwezigheid gedurende de nacht tussen het slapengaan en het opstaan van de leerlingen, die met ingang van 1 september 2009 voor vier uur dienst geteld wordt, zonder dat vanaf die datum de duur van de nacht mag toenemen ten aanzien van de duur op 31 mei 2009. Met de uren die na desbetreffende compensatie overblijven, kunnen aanwervingen gebeuren met het oog op de verbetering van de arbeidsomstandigheden van de studiemeesters-opvoeder internaat. ». Afdeling II. - Subsidiëring van de ouderkoepelverenigingen

Art. VIII.3. In artikel 2 van het decreet van 20 juni 1996 betreffende de subsidiëring van de ouderkoepelverenigingen worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° er wordt een punt 1°/1 ingevoegd, dat luidt als volgt : « 1°/1 leerling : elke regelmatige leerling in het basisonderwijs, vermeld in artikel 20 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, en elke onderwijszoekende die ingeschreven is in een door de Vlaamse Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde instelling voor secundair onderwijs;»; 2° er wordt een punt 1°/2 ingevoegd, dat luidt als volgt : « 1°/2 onderwijsnet : een van de volgende soorten onderwijs : a) gemeenschapsonderwijs : onderwijs dat georganiseerd wordt krachtens het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs en gefinancierd door de Vlaamse Gemeenschap;b) gesubsidieerd officieel onderwijs : onderwijs dat georganiseerd wordt door openbare besturen, met uitzondering van het gemeenschapsonderwijs, en dat gesubsidieerd wordt door de Vlaamse Gemeenschap;c) gesubsidieerd vrij onderwijs : onderwijs dat georganiseerd wordt door natuurlijke personen of privaatrechtelijke rechtspersonen en dat gesubsidieerd wordt door de Vlaamse Gemeenschap;».

Art. VIII.4. Artikel 5 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 22 juni 2007, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 5.De Vlaamse Regering maakt voor het vastleggen van het bedrag van de subsidie-enveloppes voor de verschillende ouderkoepelverenigingen bij de start van elke driejarige periode, gebruik van een verdeelsleutel die gebaseerd is op een sokkel en het aantal leerlingen dat elk onderwijsnet telt. ».

Art. VIII.5. In hetzelfde decreet wordt een artikel 5/1 ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 5/1.In afwijking van artikel 5 houdt de Vlaamse Regering bij het vastleggen van de bedragen van de subsidie-enveloppes die in 2011 aan de gesubsidieerde ouderkoepelverenigingen toegekend worden, ten dele rekening met het aantal leerlingen dat elk onderwijsnet telt. ». Afdeling III. - Decreet betreffende de centra voor

leerlingenbegeleiding Art. VIII.6. In artikel 41, eerste lid, van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding, worden de woorden « verkrijgt een bestuur financiering of subsidiëring voor elk centrum dat » vervangen door de woorden « wordt een centrum opgenomen in de erkenning, waardoor het bestuur van dat centrum financiering of subsidiëring verkrijgt, indien het centrum ».

Art. VIII.7. Artikel 42 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 42.Een centrum dat opgenomen wil worden in de erkenning, dient hiervoor uiterlijk 1 februari een aanvraag in bij de bevoegde administratie van het Vlaamse ministerie van Onderwijs en Vorming. Die administratie stelt hiervoor het aanvraagmodel ter beschikking.

De inspectie gaat na of het centrum voldoet aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 41, 1° tot en met 11°, 13°, 14° en 15°.De bevoegde administratie van het Vlaamse ministerie van Onderwijs en Vorming gaat na of het centrum voldoet aan de programmatie- en rationalisatienormen, vermeld in artikel 41, 12°.

Indien de Vlaamse Regering een centrum erkent, gaat deze erkenning en de opname in de financiering of subsidiëring in bij de aanvang van het schooljaar volgend op de aanvraag.

Het centrum dat opgenomen wordt in de erkenning, wordt doorgelicht na ten minste een jaar na de opname in de erkenning. ». Afdeling IV. - Decreet Gelijke Onderwijskansen

Art. VIII.8. In artikel I.2 van het decreet betreffende gelijke onderwijskansen van 28 juni 2002 worden tussen de woorden « het buitengewoon secundair onderwijs » en de woorden « en het deeltijds beroepssecundair onderwijs » de woorden « , de leertijd » ingevoegd.

Art. VIII.9. In artikel II.1 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 15 juli 2005 en gewijzigd bij de decreten van 6 maart 2009 en 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 4° wordt tussen de woorden « , in het basisonderwijs wordt hiermee het schoolbestuur bedoeld.» en de woorden « Wat het gemeenschapsonderwijs betreft, » de zin « In de leertijd en in het deeltijds beroepssecundair onderwijs wordt hiermee het centrumbestuur bedoeld. » ingevoegd; 2° er wordt een punt 8°/1 ingevoegd dat luidt als volgt : « 8°/1 leertijd : de opleiding zoals bepaald in artikel 26, 1°, van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming - Syntra Vlaanderen;»; 3° aan punt 19° wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt : « Onder school en school voor gewoon secundair onderwijs wordt met uitzondering van de bepalingen van hoofdstuk VI ook een autonoom centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs en voor wat betreft de opleiding in de leertijd ook een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen begrepen.».

Art. VIII.10. In artikel III.1, § 2, van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het woord « eerste » wordt geschrapt;2° in het tweede lid wordt tussen het woord « na » en het woord « instemming » het woord « schriftelijke » ingevoegd. Art. VIII.11. In artikel III.3, § 1, van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° wordt vervangen door wat volgt : « 1° de thuistaal Nederlands wordt aangetoond op één van volgende wijzen : a) door het voorleggen van het Nederlandstalig diploma van secundair onderwijs of daarmee gelijkwaardig Nederlandstalig studiebewijs van vader of moeder;b) door het voorleggen van het Nederlandstalig getuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs of daarmee gelijkwaardig Nederlandstalig studiebewijs van vader of moeder;c) door het voorleggen van het bewijs dat vader of moeder het Nederlands beheerst minstens op niveau B1 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen;d) door het voorleggen van het bewijs van voldoende kennis van het Nederlands na het afleggen van een taalexamen bij het Selectiebureau van de Federale Overheid;e) door het voorleggen van het bewijs dat vader of moeder 9 jaar als regelmatige leerling onderwijs heeft gevolgd in het Nederlandstalig lager én secundair onderwijs. Het bewijs van niveau B1, bedoeld in c) gebeurt op basis van volgende stukken : - een studiebewijs van door de Vlaamse Gemeenschap erkend, gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs of een daarmee gelijkwaardig Nederlandstalig studiebewijs, dat het vereiste niveau van kennis van het Nederlands aantoont; - een attest van niveaubepaling uitgevoerd door een Huis van het Nederlands dat het vereiste niveau van kennis van het Nederlands aantoont.

Het bewijs van 9 jaar Nederlandstalig onderwijs, bedoeld in e) gebeurt op basis van attesten daartoe uitgereikt door de betrokken schoolbesturen.

De verwantschap tussen de leerling en de houder van het diploma, getuigschrift of bewijs, wordt aangetoond door een uittreksel uit het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister; »; 2° 2° wordt vervangen door wat volgt : « 2° het lokaal overlegplatform Brussel vooraf voor het werkingsgebied, of desgevallend per deelgebied het percentage dat voorrang mag krijgen, heeft vastgelegd.Dat percentage moet minstens 55 zijn.

Indien het lokaal overlegplatform geen percentage vastlegt, wordt 55 % leerlingen met thuistaal Nederlands voorrang verleend. ».

Art. VIII.12. In § 2 van artikel III.8 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 15 juli 2005 en gewijzigd bij het decreet van 10 juli 2008, worden in het laatste lid tussen de woorden « in het deeltijds beroepssecundair onderwijs » en de woorden « : op het niveau van het centrum » de woorden « en in de leertijd » ingevoegd.

Art. VIII.13. In artikel VI.25, § 3, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de woorden « artikel VI.24, § 2 » vervangen door de woorden « artikel VI.24, § 3 ».

Art. VIII.14. Artikel X.2 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 4 juli 2008, wordt vervangen door wat volgt : « Art. X.2. § 1. Schoolbesturen of inrichtende machten kunnen voor de inschrijvingen voor de schooljaren 2009-2010, 2010-2011 en 2011-2012 een beroep doen op een experimentele aanmeldingsprocedure, zoals bedoeld in § 2.

Voor scholen gelegen in gemeenten waar een lokaal overlegplatform is opgericht, is de experimentele aanmeldingsprocedure uitvoerbaar indien ze bij dubbele meerderheid goedgekeurd is door het lokaal overlegplatform waarin de betrokken scholen participeren. De vereiste dubbele meerderheid is bereikt wanneer de goedkeuring verleend wordt door, enerzijds ten minste de helft plus één van de participanten, vermeld in artikel IV.3, § 1,1°, 2° en 3°, en anderzijds, ten minste de helft plus één van de overige participanten.

Voor scholen gelegen in gemeenten waar geen lokaal overlegplatform is opgericht, is de experimentele aanmeldingsprocedure uitvoerbaar indien ze is goedgekeurd door de schoolbesturen/inrichtende machten van minstens de helft van de scholen van het betrokken onderwijsniveau gelegen in die gemeente.

De schoolraden van de betrokken scholen verlenen vooraf verplicht advies over de experimentele aanmeldingsprocedure, zoals bepaald in de artikelen 19 en 20 van het decreet van 2 april 2004 betreffende de participatie op school en de Vlaamse onderwijsraad. § 2. Een experimentele aanmeldingsprocedure beantwoordt aan de volgende criteria : 1° het schoolbestuur of inrichtende macht stelt voorafgaand aan de aanmeldingstermijn, vermeld in 4°, de criteria, volgens dewelke de aangemelde leerlingen zullen geordend worden, vast op het niveau van de vestigingsplaats of op niveau van de school;2° voor het basisonderwijs zijn de enig mogelijke ordeningscriteria : a) chronologie van aanmelden, met uitsluiting van chronologie bij fysieke aanmelding;b) afstand van de woon- of verblijfplaats van de leerling tot de school en afstand van het werkadres van één van beide ouders tot de school. Het schoolbestuur of inrichtende macht legt vast op welke wijze de afstand bepaald wordt; 3° voor het secundair onderwijs zijn de enig mogelijke ordeningscriteria : a) chronologie van aanmelding, met uitsluiting van chronologie bij fysieke aanmelding; b) aantal schooldagen als regelmatige leerling ingeschreven in een basisschool gelegen binnen eenzelfde of aaneensluitende kadastrale percelen, zoals bedoeld in artikel II.1.6°; 4° het schoolbestuur of inrichtende macht bepaalt een aanmeldingstermijn waarbinnen de ouders de intentie tot inschrijving kenbaar kunnen maken, met dien verstande dat er een afzonderlijke aanmeldingsperiode is voor de voorrangsgroep bedoeld in artikel III.2; 5° de aanmeldingstermijn en de ordeningscriteria, alsook de acties die ouders moeten ondernemen om een aanmelding om te zetten in een inschrijving, worden door middel van diverse communicatiemiddelen kenbaar gemaakt aan de ouders;6° de aangemelde leerlingen worden na verloop van de aanmeldingsperiode ingeschreven, rekening houdend met hun voorrangsregeling, van afdeling 2, hoofdstuk III. § 3. Het lokaal overlegplatform evalueert de goedgekeurde experimentele aanmeldingsprocedures van de schooljaren 2009-2010 en 2010-2011. Het evaluatieverslag wordt voor 1 november 2009 en 1 november 2010 ter kennis van de Vlaamse Regering gebracht. § 4. In voorkomend geval houdt de Commissie Leerlingenrechten bij het formuleren van het oordeel, vermeld in hoofdstuk V, rekening met de regelmatige toepassing van de experimentele aanmeldingsprocedure. § 5. Voor alles wat niet krachtens of bij dit artikel geregeld is, zijn de overige bepalingen van dit decreet onverkort van toepassing. ». Afdeling V. - Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming

Art. VIII.15. Aan artikel 38, § 3, van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming - Syntra Vlaanderen, ingevoegd bij het decreet van 10 juli 2008, wordt een punt 3° toegevoegd dat luidt als volgt : « 3° deelnemen aan en samenwerken binnen een lokaal overlegplatform opgericht overeenkomstig artikel IV.2, § 2, eerste lid, van het decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen.

Onder « samenwerken » wordt verstaan : - de in artikel IV.4, eerste lid, 1°, van hetzelfde decreet bedoelde gegevens leveren; en - de in het kader van artikel IV.4, eerste lid, van hetzelfde decreet gemaakte afspraken naleven. ».

Art. VIII.16. In artikel 4, § 2, van het besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1991 tot bepaling van de werkvoorwaarden en de geldelijke regeling van de lesgevers in de leertijd en in de gecertificeerde opleidingen, ingevoegd bij het decreet van 10 juli 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 1° wordt vervangen door wat volgt : « 1° voor de cursussen algemene vorming : a) een diploma hoger onderwijs en een bewijs van pedagogische bekwaamheid of een bewijs van bijscholing van ten minste 120 uur;b) een diploma van secundair onderwijs, of een gelijkwaardig diploma, en een bewijs van drie jaar relevante beroepservaring in een door de Vlaamse Gemeenschap erkend centrum voor de vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, in een centrum voor deeltijdse vorming of in een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, en een bewijs van pedagogische bekwaamheid of een bewijs van bijscholing van ten minste 120 uur;»; 2° in punt 2° wordt c) vervangen door wat volgt : « c) een diploma ondernemersopleiding of een getuigschrift leertijd aangevuld met een attest van bedrijfsbeheer, en drie jaar praktijkervaring, verworven als hoofdberoep in het te onderwijzen beroepenveld;». Afdeling VI. - Decreet betreffende de kwaliteit in het onderwijs

Art. VIII.17. In artikel 16, § 4, eerste lid, van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs, wordt de zin « Per aanvullende schijf van 35 halftijdse betrekkingen van pedagogisch adviseur waarop een pedagogische begeleidingsdienst recht heeft, kan een betrekking van pedagogisch adviseur worden omgezet in één bijkomende halftijdse betrekking van adviseur-coördinator. » vervangen door wat volgt : « Per aanvullende schijf van 35 halftijdse betrekkingen van pedagogisch adviseur waarop een pedagogische begeleidingsdienst recht heeft, kan een halftijdse betrekking van pedagogisch adviseur worden omgezet in één bijkomende halftijdse betrekking van adviseur-coördinator. ».

Art. VIII.18. In artikel 50 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 3 wordt punt 3° vervangen door wat volgt : « 3° of aan de hand van een getuigschrift dat het personeelslid heeft behaald bij een examencommissie.De Vlaamse Regering is gemachtigd een examencommissie in te richten of examens te laten organiseren door een of meerdere instellingen van door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs. De Vlaamse Regering is gemachtigd om een getuigschrift dat werd behaald via een wettelijk of reglementair bepaalde examencommissie, in te schalen in de niveaus van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen. »; 2° er wordt een § 3bis ingevoegd die luidt als volgt : « § 3bis.De personeelsleden die de doorlichtingen doen in de scholen waar de onderwijstaal het Frans is, moeten het Frans beheersen op niveau C1 van het Gemeenschappelijk Europees referentiekader voor Talen. Onverminderd de bepalingen van § 3 bewijzen de personeelsleden hun kennis van het vak Frans indien ze in het bezit zijn van een vereist bekwaamheidsbewijs om Frans te onderwijzen in een instelling voor secundair onderwijs. ».

Art. VIII.19. In hetzelfde decreet worden in artikel 122 tussen het eerste en het tweede lid nieuwe leden ingevoegd, die luiden als volgt : « Wanneer het personeelslid strafrechtelijk vervolgd wordt of wanneer het personeelslid tuchtrechtelijk vervolgd wordt wegens een ernstig vergrijp waarbij het personeelslid op heterdaad betrapt is of waarvoor er afdoende aanwijzingen zijn, kan de Vlaamse Regering beslissen tot een inhouding van salaris. Er mag niet meer dan een vijfde van het laatste bruto-activiteitssalaris of het laatste bruto-wachtgeld worden afgehouden. De afhouding van het salaris of van het wachtgeld mag niet tot gevolg hebben dat het salaris of het wachtgeld van het personeelslid verminderd wordt tot een bedrag, dat lager is dan het belastbare nettobedrag van de werkloosheidsuitkering, waarop de betrokkene recht zou hebben, als hij het voordeel zou genieten van het stelsel van sociale zekerheid van werknemers.

Indien in aansluiting op een preventieve schorsing met afhouding van salaris beslist wordt geen tuchtstraf of de tuchtstraf blaam op te leggen, wordt het afgehouden salaris betaald.

Indien in aansluiting op een preventieve schorsing met afhouding van salaris een tuchtstraf opgelegd wordt waar een salarisverlies aan verbonden is, dan wordt het bedrag van het tijdens de preventieve schorsing afgehouden salaris in mindering gebracht op het bedrag van het salarisverlies verbonden aan de tuchtstraf. Indien het bedrag van het afgehouden salaris groter is dan het bedrag van het salarisverlies verbonden aan de tuchtstraf, wordt het verschil aan de betrokkene betaald. ».

Art. VIII.20. In artikel 125 van hetzelfde decreet wordt § 2 vervangen door wat volgt : « § 2. Een tuchtmaatregel is definitief op het ogenblik dat de Vlaamse Regering de tuchtstraf definitief heeft uitgesproken of op het ogenblik dat de raad van beroep na een beroepsprocedure een eenparig advies heeft uitgebracht. ».

Art. VIII.21. In artikel 126 van hetzelfde decreet wordt het vijfde lid vervangen door wat volgt : « In beroep wordt een tuchtstraf uitgesproken door : 1° de Vlaamse Regering, als de raad van beroep geen eenparig advies heeft uitgebracht;2° de raad van beroep, als de raad van beroep een eenparig advies heeft uitgebracht.».

Art. VIII.22. Aan artikel 224 van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De prestaties die door de personeelsleden, vermeld in het eerste lid, worden uitgeoefend binnen een door de Vlaamse Regering aangeduide dienst en die slaan op opdrachten die tot 31 augustus 2009 behoorden tot de opdrachten van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling, vermeld in artikel 9, § 1, van het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie, Dienst voor Onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten, worden beschouwd als effectieve prestaties tijdens de proeftijd in het ambt van inspecteur, zoals vermeld in artikel 70. ».

Art. VIII.23. Aan artikel 225 van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « In afwijking van het eerste lid kunnen de personeelsleden die op 31 augustus 2009 tot de proeftijd toegelaten zijn, vastbenoemd worden na het doorlopen van de proeftijd als de evaluatie van de proeftijd wordt afgesloten met het gemotiveerd voorstel tot benoeming in vast verband of als na toepassing van artikel 73 respectievelijk de raad van beroep of de Vlaamse Regering beslist heeft om het voorstel tot ontslag te verwerpen. ». Afdeling VII. - Decreet betreffende het onderwijs XIV

Art. VIII.24. In artikel X.35 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs XIV, worden de punten 5°sexies, 22°bis, 36°ter, 36°quater, 46°, ingevoegd, die luiden als volgt : « 5°sexies KB nr. 297 van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddetoelagen en de verloven voor verminderde prestaties in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra; 22°bis KB nr. 439 van 11 augustus 1986 houdende rationalisatie en programmatie van het buitengewoon onderwijs; 36°ter het decreet van 18 januari 2002 betreffende de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke eindtermen in het voltijds gewoon en buitengewoon secundair onderwijs; 36°quater, de decretale bepalingen uit het Besluit van de Vlaamse Regering van 6 december 2002 betreffende de organisatie van het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 3; 46° het decreet betreffende het onderwijs XX.». Afdeling VIII. - Decreet houdende de organisatie van schoolsport

Art. VIII.25. Aan artikel 11 van het decreet van 13 februari 2009 houdende de organisatie van schoolsport, gewijzigd bij het decreet van 18 december 2009, wordt de volgende zin toegevoegd : « De duur van de eerste subsidieovereenkomst die na de inwerkingtreding van dit decreet gesloten wordt, loopt niet verder dan 31 december 2013. ». Afdeling IX. - Werkingsmiddelen internaten

Art. VIII.26. Artikel 3ter van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 3ter.§ 1. De Vlaamse Regering bepaalt het werkingsbudget en de wijze van toekenning voor de volgende voorzieningen : 1° de Rijksinstituten voor buitengewoon onderwijs zoals bedoeld in artikel 1 van het Koninklijk Besluit nr.184 van 30 december 1982 tot vaststelling van de wijze waarop voor de Rijksinstituten voor buitengewoon onderwijs en de tehuizen van het Rijk de ambten worden bepaald van het paramedisch personeel en van het personeel toegekend in het kader van het internaat; 2° de internaten bedoeld in artikel 1, § 1 van het koninklijk besluit nr.456 van 10 september 1986 houdende rationalisatie en programmatie van de internaten van het door de Staat georganiseerde of gesubsidieerde onderwijs; 3° de opvangcentra bedoeld in artikel 2, 3°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 mei 1992 betreffende de opvangcentra, verder 'opvangcentra' genoemd;4° de tehuizen van het Gemeenschapsonderwijs voor kinderen van ouders zonder vaste verblijfplaats, verder 'tehuizen' genoemd. § 2. Bij het bepalen van het werkingsbudget voor de in § 1 onderscheiden voorzieningen kan de Vlaamse Regering rekening houden met : 1° het onderwijsniveau waar de interne school loopt, met dien verstande dat er geen werkingsbudget bepaald wordt voor de interne ingeschreven in het hoger onderwijs;2° het soort onderwijs, zijnde gewoon of buitengewoon onderwijs, van de school waar de interne school loopt, in het geval van buitengewoon onderwijs kan er een verder onderscheid gemaakt worden per type en/of opleidingsvorm;3° de categorie voorziening zoals bedoeld in § 1 waar de leerling intern is;4° de leerlingenkenmerken zoals bedoeld in artikel 78, § 1, 1°, van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 en artikel 5, § 1, 1°, van het decreet van 4 juli 2008 betreffende de werkingsbudgetten in het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 wat de werkingsbudgetten betreft. ». Afdeling X. - Inwerkingtreding

Art. VIII.27. De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2010, met uitzondering van : 1° artikel VIII.1, VIII.2, VIII.13, VIII.17, VIII.20, VIII.21, VIII.22, VIII.23, die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2009; 2° artikel VIII.26 dat in werking treedt op een datum te bepalen door de Vlaamse Regering.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 9 juli 2010.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, P. SMET _______ Nota (1) Zitting 2009-2010 : Stukken.- Ontwerp van decreet : 526, nr. 1. - Amendementen : 526, nrs. 2 en 3. - Verslag : 526, nr. 4. - Amendement : 526, nr. 5. - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering : 526, nr. 6 Handelingen. - Bespreking en aanneming : Vergaderingen van 30 juni 2010.

^