Etaamb.openjustice.be
Decreet van 09 juli 2021
gepubliceerd op 26 augustus 2021

Decreet over het onderwijs XXXI

bron
vlaamse overheid
numac
2021032309
pub.
26/08/2021
prom.
09/07/2021
ELI
eli/decreet/2021/07/09/2021032309/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

9 JULI 2021. - Decreet over het onderwijs XXXI (1)


Het VLAAMS PARLEMENT heeft aangenomen en Wij, REGERING, bekrachtigen hetgeen volgt: DECREET over het onderwijs XXXI HOOFDSTUK 1. - Inleidende bepaling

Artikel 1.Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid. HOOFDSTUK 2. - Wijziging van de wet van 4 augustus 1986 tot regeling van de oppensioenstelling van de leden van het onderwijzend personeel van het universitair onderwijs en tot wijziging van andere bepalingen van de onderwijswetgeving

Art. 2.In artikel 2, § 1, eerste lid, van de wet van 4 augustus 1986 tot regeling van de oppensioenstelling van de leden van het onderwijzend personeel van het universitair onderwijs en tot wijziging van andere bepalingen van de onderwijswetgeving wordt de zinsnede "tijdens hetwelk zij 65 jaar worden" vervangen door de woorden "waarin zij de wettelijke pensioenleeftijd bereiken" en wordt de zinsnede "hun 65ste verjaardag" vervangen door de woorden "het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd". HOOFDSTUK 3. - Wijziging van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs van 27 maart 1991

Art. 3.Aan artikel 4, § 5, van het decreet Rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs van 27 maart 1991, het laatst gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2017, worden een derde en vierde lid toegevoegd, die luiden als volgt: "In afwijking van het eerste en tweede lid is de rechtspersoon die bevoegdheid draagt voor de scholengemeenschapsinstelling bevoegd voor de aanstelling en vaste benoeming van de personeelsleden van deze instelling, evenals voor het toekennen van een afwezigheid, een verlof, een terbeschikkingstelling, een affectatie, een zorgkrediet en een loopbaanonderbreking.

Hetzelfde geldt binnen het provinciaal onderwijs.".

Art. 4.In artikel 5 van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 15 maart 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in punt 1° wordt tussen de zinsnede "de scholen en de centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs van het secundair onderwijs," en de woorden "de academies voor deeltijds kunstonderwijs" de zinsnede "de scholengemeenschapsinstellingen," ingevoegd;2° in punt 5° wordt de zinsnede "volgens artikel 33, § 1, 4° en 5°, of artikel 84undevicies" vervangen door de zinsnede "volgens artikel 33, § 1, 4°, 5° en 6°, artikel 84undevicies of artikel 84vicies sexies, § 1, 4°, 5° en 6° ";3° in punt 28° wordt tussen de zinsnede "de centrumbesturen van de centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs," en de woorden "de centrumbesturen van de centra voor volwassenenonderwijs" de zinsnede "de rechtspersonen die bevoegdheid dragen voor de scholengemeenschapsinstellingen," ingevoegd.

Art. 5.In artikel 6, § 4, tweede lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 6 juli 2018 en gewijzigd bij het decreet van 15 maart 2019, wordt de zinsnede "maximaal 580 dagen" vervangen door de zinsnede "maximaal 290 dagen".

Art. 6.In artikel 20bis, § 1, tweede lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 15 maart 2019, worden de woorden "of in voorkomend geval in de functiebeschrijving van het personeelslid" opgeheven.

Art. 7.In artikel 21 van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 21 december 2012, wordt paragraaf 2 opnieuw opgenomen in de volgende lezing: " § 2. De inrichtende macht moet de beëindiging van een tijdelijke aanstelling van bepaalde duur steeds schriftelijk motiveren en meedelen aan het personeelslid.".

Art. 8.In artikel 23 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 14 februari 2003 en het laatst gewijzigd bij het decreet van 15 maart 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt: " § 3.Een personeelslid heeft recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt als vermeld in paragraaf 5, als hij in een of meer instellingen of CLB's van dezelfde inrichtende macht voldoet aan de volgende voorwaarden: 1° een dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 290 dagen, waarvan 200 dagen effectief gepresteerd zijn, waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de aanstellingsperiode vallen.Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 70 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen; 2° uiterlijk op 30 juni van het schooljaar in de instelling of instellingen of in het CLB of de CLB's waar het personeelslid de dienstanciënniteit, vermeld in punt 1°, heeft verworven voor het betrokken ambt van de eerste evaluator een positieve beoordeling gekregen hebben.Als het personeelslid uiterlijk op 30 juni van het schooljaar in de instelling of instellingen of het CLB of de CLB's waar hij de in punt 1° vermelde voorwaarden bereikt geen beoordeling heeft gekregen van de eerste evaluator, wordt die voorwaarde voor die instellingen of instellingen geacht vervuld te zijn.

De eerste evaluator kan een van de volgende beoordelingen toekennen: een positieve beoordeling, een beoordeling met werkpunten of een negatieve beoordeling.

Als de eerste evaluator oordeelt dat het personeelslid voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven, kent hij een positieve beoordeling toe. Het tijdelijke personeelslid kan de dienstanciënniteit die hij in de instelling of in het CLB heeft verworven, inroepen voor het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur als vermeld in het eerste lid.

Onverminderd de toepassing van hoofdstuk VIter kan de eerste evaluator ook oordelen dat het personeelslid nog niet voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven en het personeelslid een beoordeling met werkpunten geven. De eerste evaluator maakt daartoe een verslag op waarin die beslissing en de werkpunten opgenomen worden, samen met het traject dat tijdens de aanvangsbegeleiding is afgelegd. De beoordeling met werkpunten heeft tot gevolg dat het tijdelijke personeelslid de dienstanciënniteit die hij in het ambt heeft verworven in de instelling of het CLB waar hij deze beoordeling heeft gekregen, nog niet kan inroepen voor het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur als vermeld in het eerste lid. Het personeelslid moet dan nog bijkomend 200 effectieve dagen presteren, voordat hij in aanmerking komt voor het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tijdens die bijkomende periode tot een maximum van 70 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen. Het personeelslid dat niet akkoord gaat met de beoordeling met werkpunten kan verhaal halen bij de inrichtende macht. De inrichtende macht gaat vervolgens na of de beoordeling met werkpunten redelijk is en dit het uitstel van het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur rechtvaardigt, rekening houdend met het traject van aanvangsbegeleiding dat het personeelslid heeft doorlopen. De inrichtende macht bevestigt of vernietigt de beoordeling met werkpunten. Zowel het personeelslid als de eerste evaluator kunnen aan de inrichtende macht vragen om gehoord te worden. De inrichtende macht hoort in dat geval beide partijen voordat hij een beslissing neemt.

Het tijdelijke personeelslid dat van de eerste evaluator een beoordeling met werkpunten heeft gekregen, heeft het daaropvolgende schooljaar of later in een instelling of CLB van de inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoort recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur in het ambt waarvoor de beoordeling met werkpunten is toegekend. Dit recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur geldt pas nadat in toepassing van dit artikel een betrekking is toegekend aan de personeelsleden die het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur hebben verworven. Het tijdelijke personeelslid verliest dit recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur in het betrokken ambt als hij vanaf het ogenblik waarop hij de beoordeling met werkpunten heeft gekregen vijf opeenvolgende schooljaren geen diensten heeft gepresteerd in een of meer instellingen of CLB's van de inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoren. Bij een nieuwe aanstelling van het personeelslid in het betrokken ambt wordt, conform de werkpunten die de eerste evaluator in het verslag van de beoordeling heeft opgenomen, een aangepast traject van aanvangsbegeleiding opgesteld dat het personeelslid tijdens die bijkomende periode moet volgen. Uiterlijk op 30 juni van het schooljaar waarin het tijdelijke personeelslid de bijkomende 200 effectieve dagen heeft gepresteerd, moet hij van de eerste evaluator een nieuwe beoordeling krijgen. Dat kan slechts een positieve beoordeling of een negatieve beoordeling zijn. Als het personeelslid van de eerste evaluator geen beoordeling krijgt, geldt dit als een positieve beoordeling.

Onverminderd de toepassing van hoofdstuk Vter kan de eerste evaluator ook oordelen dat het personeelslid niet voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven en het personeelslid een negatieve beoordeling geven. De eerste evaluator maakt daartoe een verslag op waarin die beslissing en de motivering worden opgenomen, samen met het traject dat tijdens de aanvangsbegeleiding is afgelegd. De negatieve beoordeling heeft tot gevolg dat het tijdelijke personeelslid de dienstanciënniteit die hij in het ambt heeft verworven in de instelling of het CLB waar hij de negatieve beoordeling heeft gekregen niet kan inroepen om zich bij de inrichtende macht kandidaat te stellen voor het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in het ambt in kwestie, zoals bepaald in paragraaf 7. Het personeelslid dat niet akkoord gaat met de negatieve beoordeling kan verhaal halen bij de inrichtende macht. De inrichtende macht gaat vervolgens na of de negatieve beoordeling redelijk en verantwoord is, rekening houdend met het traject van aanvangsbegeleiding dat het personeelslid heeft doorlopen.

De inrichtende macht bevestigt of vernietigt de negatieve beoordeling.

Zowel het personeelslid als de eerste evaluator kunnen aan de inrichtende macht vragen om gehoord te worden. De inrichtende macht hoort in dat geval beide partijen voordat ze een beslissing neemt.

Als een personeelslid dat van de eerste evaluator een negatieve beoordeling heeft gekregen voor de prestaties die hij in een ambt in de instelling of het CLB heeft verricht, het daaropvolgende schooljaar of later in de instelling of het CLB waar hij deze negatieve beoordeling heeft gekregen in het betrokken ambt een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur krijgt, dan wordt de eerdere negatieve beoordeling omgezet in een beoordeling met werkpunten. Het personeelslid moet dan in het betrokken ambt in de instelling of in het CLB bijkomend 200 effectieve dagen presteren, onder de voorwaarden vermeld in het vierde en vijfde lid, voordat hij in aanmerking komt voor het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur. Bij de nieuwe tijdelijke aanstelling van het personeelslid in het betrokken ambt wordt, conform de motivering die de eerste evaluator in het verslag van de negatieve beoordeling heeft opgenomen, een aangepast traject van aanvangsbegeleiding opgesteld dat het personeelslid tijdens die bijkomende periode moet volgen.

De beoordeling van de leerkracht levensbeschouwelijk onderricht moet voor de vakinhoudelijke en vaktechnische aspecten ook het akkoord wegdragen van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst of de niet-confessionele zedenleer. Dat akkoord blijkt uit de ondertekening van dit deel van de beoordeling in kwestie door een afgevaardigde van de bevoegde instantie.

In het bevoegde lokaal comité worden algemene afspraken onderhandeld over de beoordeling. Daarbij moet alleszins rekening gehouden worden met de volgende principes: - een eerste evaluator kan aan een tijdelijk personeelslid dat gespreid over meerdere schooljaren in eenzelfde ambt voor bepaalde duur is aangesteld in een of meer instellingen of CLB's van de inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoren slechts twee maal een negatieve beoordeling of een beoordeling met werkpunten toekennen. Als het personeelslid in een instelling of CLB van de inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoort opnieuw tijdelijk wordt aangesteld voor bepaalde duur in een ambt waarvoor hij eerder al twee negatieve beoordelingen heeft gekregen, ofwel een beoordeling met werkpunten gevolgd door negatieve beoordeling heeft gekregen, ofwel een negatieve beoordeling gevolgd door een beoordeling met werkpunten heeft gekregen, dan kan de eerste evaluator in een instelling of CLB van de inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoort in dat ambt geen derde beoordeling meer toekennen die een negatieve beoordeling is of die een beoordeling met werkpunten is. Als de eerste evaluator van dit personeelslid van mening is dat het personeelslid niet in aanmerking komt voor een nieuwe of verdere tijdelijke aanstelling, dan kan hij dit enkel doen via een evaluatie met eindconclusie onvoldoende, als vermeld in hoofdstuk Vter; - als een tijdelijk personeelslid in hetzelfde ambt een tijdelijke aanstelling van bepaalde duur heeft in meerdere instellingen of CLB's van de inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoren, dan tellen voor de toepassing van het hiervoor vermelde principe alle negatieve beoordelingen en beoordelingen met werkpunten die in hetzelfde schooljaar zijn toegekend samen als één beoordeling.

Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor betrekkingen in alle instellingen of CLB's van de inrichtende macht waarbij het recht is verworven en waar het personeelslid van de eerste evaluator een positieve beoordeling of geen beoordeling heeft gekregen.

Om een beroep te doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij de inrichtende macht. Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op een wijze die die door de inrichtende macht, na onderhandeling in het bevoegde onderhandelingscomité, wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post aangetekende brief. De inrichtende macht deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Die kandidaatstelling geldt voor alle betrekkingen waarvoor het recht is verworven. Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle voorwaarden voldoet, als vermeld in het eerste lid, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.

Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld in hoofdstuk IVbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht, waarvoor ze een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen."; 2° in paragraaf 5, vierde lid, wordt de zinsnede "maximaal 490 dagen" vervangen door de zinsnede "maximaal 200 dagen";3° in paragraaf 7, 2°, worden de woorden "de pedagogische entiteit" telkens vervangen door de zinsnede "de pedagogische entiteit, vermeld in artikel 47septies, § 2,";4° aan paragraaf 7 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Een personeelslid dat aangesteld is voor bepaalde duur en dat op het einde van het schooljaar een negatieve beoordeling heeft gekregen als vermeld in paragraaf 3, zesde lid, kan de diensten die hij tot dat ogenblik presteerde in de instelling waar hij de negatieve beoordeling kreeg niet meer in aanmerking nemen voor de berekening van de anciënniteit zoals bedoeld in paragraaf 3 en 4 van dit artikel of van artikel 77bis, maar beperkt tot de diensten die gepresteerd werden in het ambt waarvoor hij de negatieve beoordeling kreeg.Het personeelslid kan daarenboven de diensten die hij gepresteerd heeft bij andere instellingen of CLB's van de inrichtende macht die niet behoren tot een scholengemeenschap in het ambt waarvoor hij een negatieve beoordeling kreeg, niet aanwenden om in de instelling of het CLB waar hij die negatieve beoordeling kreeg het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in te roepen zoals bedoeld in paragraaf 3 of in artikel 77bis."; 5° in paragraaf 7bis, 2° en 3°, worden de woorden "de pedagogische entiteit" telkens vervangen door de zinsnede "de pedagogische entiteit, vermeld in artikel 47septies, § 2,";6° in paragraaf 7ter, 2°, worden de woorden "de pedagogische entiteit" telkens vervangen door de zinsnede "de pedagogische entiteit, vermeld in artikel 47septies, § 2,";7° in paragraaf 7quater, tweede lid, worden de woorden "de pedagogische entiteit" vervangen door de zinsnede "de pedagogische entiteit, vermeld in artikel 47septies, § 2,"; 8° aan paragraaf 7quater wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Als een tijdelijk personeelslid na een negatieve beoordeling in een ambt volgens artikel 23, § 3, zesde lid, of artikel 23bis, § 3, zesde lid, opnieuw wordt aangeworven in dat ambt in de instelling of het CLB van de inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoort waar hij voor dat ambt een negatieve beoordeling heeft gekregen, kan hij voor het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur opnieuw beroep doen op de diensten die hij vóór de negatieve beoordeling presteerde."; 9° aan paragraaf 10 wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt: "Deze voorwaarde geldt enkel voor de instellingen of CLB's van de inrichtende macht waar het personeelslid van de eerste evaluator een positieve beoordeling of geen beoordeling heeft gekregen.".

Art. 9.In artikel 23bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998, vervangen bij het decreet van 14 februari 2003 en het laatst gewijzigd bij het decreet van 15 maart 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt: " § 3.Een personeelslid heeft recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld in paragraaf 5, als hij in een of meer instellingen van dezelfde scholengemeenschap voldoet aan de volgende voorwaarden: 1° een dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 290 dagen, waarvan 200 dagen effectief gepresteerd zijn, waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de aanstellingsperiode vallen.Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 70 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen; 2° uiterlijk op 30 juni van het schooljaar in de instelling of instellingen waar het personeelslid de dienstanciënniteit, vermeld in punt 1°, heeft verworven voor het betrokken ambt van de eerste evaluator een positieve beoordeling gekregen hebben.Als het personeelslid uiterlijk op 30 juni van het schooljaar in de instelling of instellingen waar hij de in punt 1° vermelde voorwaarden bereikt geen beoordeling heeft gekregen van de eerste evaluator, wordt die voorwaarde voor die instellingen of instellingen geacht vervuld te zijn.

De eerste evaluator kan een van de volgende beoordelingen toekennen: een positieve beoordeling, een beoordeling met werkpunten of een negatieve beoordeling.

Als de eerste evaluator oordeelt dat het personeelslid voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven, kent hij een positieve beoordeling toe. Het tijdelijke personeelslid kan de dienstanciënniteit die hij in de instelling heeft verworven, inroepen voor het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, als vermeld in het eerste lid.

Onverminderd de toepassing van hoofdstuk VIter kan de eerste evaluator ook oordelen dat het personeelslid nog niet voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven en het personeelslid een beoordeling met werkpunten geven. De eerste evaluator maakt daartoe een verslag op waarin die beslissing en de werkpunten opgenomen worden, samen met het traject dat tijdens de aanvangsbegeleiding is afgelegd. De beoordeling met werkpunten heeft tot gevolg dat het tijdelijke personeelslid de dienstanciënniteit die hij in het ambt heeft verworven in de instelling waar hij deze beoordeling heeft gekregen, nog niet kan inroepen voor het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, als vermeld in het eerste lid. Het personeelslid moet dan nog bijkomend 200 effectieve dagen presteren, voordat hij in aanmerking komt voor het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tijdens die bijkomende periode tot een maximum van 70 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen. Het personeelslid dat niet akkoord gaat met de beoordeling met werkpunten kan verhaal halen bij de inrichtende macht. De inrichtende macht gaat vervolgens na of de beoordeling met werkpunten redelijk is en dit het uitstel van het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur rechtvaardigt, rekening houdend met het traject van aanvangsbegeleiding dat het personeelslid heeft doorlopen. De inrichtende macht bevestigt of vernietigt de beoordeling met werkpunten. Zowel het personeelslid als de eerste evaluator kunnen aan de inrichtende macht vragen om gehoord te worden. De inrichtende macht hoort in dat geval beide partijen voordat hij een beslissing neemt.

Het tijdelijke personeelslid dat van de eerste evaluator een beoordeling met werkpunten heeft gekregen, heeft het daaropvolgende schooljaar of later in een instelling van de scholengemeenschap recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur in het ambt waarvoor de beoordeling met werkpunten is toegekend. Dit recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur geldt pas nadat in toepassing van dit artikel een betrekking is toegekend aan de personeelsleden die het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur hebben verworven. Het tijdelijke personeelslid verliest dit recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur in het betrokken ambt als hij vanaf het ogenblik waarop hij de beoordeling met werkpunten heeft gekregen vijf opeenvolgende schooljaren geen diensten heeft gepresteerd in een of meer instellingen van de scholengemeenschap. Bij een nieuwe aanstelling van het personeelslid in het betrokken ambt wordt, conform de werkpunten die de eerste evaluator in het verslag van de beoordeling heeft opgenomen, een aangepast traject van aanvangsbegeleiding opgesteld dat het personeelslid tijdens die bijkomende periode moet volgen.

Uiterlijk op 30 juni van het schooljaar waarin het tijdelijke personeelslid de bijkomende 200 effectieve dagen heeft gepresteerd, moet hij van de eerste evaluator een nieuwe beoordeling krijgen. Dat kan slechts een positieve beoordeling of een negatieve beoordeling zijn. Als het personeelslid van de eerste evaluator geen beoordeling krijgt, geldt dit als een positieve beoordeling.

Onverminderd de toepassing van hoofdstuk Vter kan de eerste evaluator ook oordelen dat het personeelslid niet voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven en het personeelslid een negatieve beoordeling geven. De eerste evaluator maakt daartoe een verslag op waarin die beslissing en de motivering worden opgenomen, samen met het traject dat tijdens de aanvangsbegeleiding is afgelegd. De negatieve beoordeling heeft tot gevolg dat het tijdelijke personeelslid de dienstanciënniteit die hij in het ambt heeft verworven in de instelling waar hij de negatieve beoordeling heeft gekregen niet kan inroepen om zich bij de inrichtende macht kandidaat te stellen voor het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in het ambt in kwestie, zoals bepaald in paragraaf 7. Het personeelslid dat niet akkoord gaat met de negatieve beoordeling kan verhaal halen bij de inrichtende macht. De inrichtende macht gaat vervolgens na of de negatieve beoordeling redelijk en verantwoord is, rekening houdend met het traject van aanvangsbegeleiding dat het personeelslid heeft doorlopen.

De inrichtende macht bevestigt of vernietigt de negatieve beoordeling.

Zowel het personeelslid als de eerste evaluator kunnen aan de inrichtende macht vragen om gehoord te worden. De inrichtende macht hoort in dat geval beide partijen voordat ze een beslissing neemt.

Als een personeelslid dat van de eerste evaluator een negatieve beoordeling heeft gekregen voor de prestaties die hij in een ambt in de instelling heeft verricht, het daaropvolgende schooljaar of later in de instelling waar hij deze negatieve beoordeling heeft gekregen in het betrokken ambt een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur krijgt, dan wordt de eerdere negatieve beoordeling omgezet in een beoordeling met werkpunten. Het personeelslid moet dan in het betrokken ambt in de instelling bijkomend 200 effectieve dagen presteren, onder de voorwaarden vermeld in het vierde en vijfde lid, voordat hij in aanmerking komt voor het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur. Bij de nieuwe tijdelijke aanstelling van het personeelslid in het betrokken ambt wordt, conform de motivering die de eerste evaluator in het verslag van de negatieve beoordeling heeft opgenomen, een aangepast traject van aanvangsbegeleiding opgesteld dat het personeelslid tijdens die bijkomende periode moet volgen.

De beoordeling van de leerkracht levensbeschouwelijk onderricht moet voor de vakinhoudelijke en vaktechnische aspecten ook het akkoord wegdragen van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst of de niet-confessionele zedenleer. Dat akkoord blijkt uit de ondertekening van dit deel van de beoordeling in kwestie door een afgevaardigde van de bevoegde instantie.

In het bevoegde lokaal comité van de scholengemeenschap worden algemene afspraken onderhandeld over de beoordeling. Daarbij moet alleszins rekening gehouden worden met de volgende principes: - een eerste evaluator kan aan een tijdelijk personeelslid dat gespreid over meerdere schooljaren in eenzelfde ambt voor bepaalde duur is aangesteld in een of meer instellingen van dezelfde scholengemeenschap slechts twee maal een negatieve beoordeling of een beoordeling met werkpunten toekennen. Als het personeelslid in een instelling van de scholengemeenschap opnieuw tijdelijk wordt aangesteld voor bepaalde duur in een ambt waarvoor hij eerder al twee negatieve beoordelingen heeft gekregen, ofwel een beoordeling met werkpunten gevolgd door negatieve beoordeling heeft gekregen, ofwel een negatieve beoordeling gevolgd door een beoordeling met werkpunten heeft gekregen, dan kan de eerste evaluator in een instelling van de scholengemeenschap in dat ambt geen derde beoordeling meer toekennen die een negatieve beoordeling is of een beoordeling met werkpunten is.

Als de eerste evaluator van dit personeelslid van mening is dat het personeelslid niet in aanmerking komt voor een nieuwe of verdere tijdelijke aanstelling, dan kan hij dit enkel doen via een evaluatie met eindconclusie onvoldoende als vermeld in hoofdstuk Vter; - als een tijdelijk personeelslid in hetzelfde ambt een tijdelijke aanstelling van bepaalde duur heeft in meerdere instellingen van dezelfde scholengemeenschap, dan tellen voor de toepassing van het hiervoor vermelde principe alle negatieve beoordelingen en beoordelingen met werkpunten die in hetzelfde schooljaar zijn toegekend samen als één beoordeling.

Als het personeelslid het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven in een of meer instellingen van een scholengemeenschap, dan geldt dat recht voor betrekkingen in de instelling of instellingen waar het personeelslid van de eerste evaluator een positieve beoordeling heeft gekregen, evenals in alle instellingen van die scholengemeenschap waar het personeelslid van de eerste evaluator geen beoordeling heeft gekregen.

Om een beroep te doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij de inrichtende macht van een van de instellingen van de scholengemeenschap. Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op een wijze die door de scholengemeenschap, na onderhandeling in het bevoegde onderhandelingscomité, wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post aangetekende brief. De scholengemeenschap deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Die kandidaatstelling geldt voor alle betrekkingen waarvoor het recht is verworven en voor alle instellingen van de scholengemeenschap in kwestie.

Als het personeelslid diensten heeft gepresteerd bij een andere inrichtende macht dan die waarbij hij zijn kandidatuur stelt, voegt hij bij zijn kandidaatstelling een lijst met de gepresteerde diensten om zijn aanspraak op het recht op een aanstelling van doorlopende duur te staven.

Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle voorwaarden voldoet, als vermeld in het eerste lid, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.

Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld in hoofdstuk IVbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht, waarvoor ze een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen."; 2° in paragraaf 5, vierde lid, wordt de zinsnede "maximaal 490 dagen" vervangen door de zinsnede "maximaal 200 dagen";3° in paragraaf 7, 2°, worden de woorden "de pedagogische entiteit" telkens vervangen door de zinsnede "de pedagogische entiteit, vermeld in artikel 47septies, § 2,";4° aan paragraaf 7 wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Een personeelslid dat aangesteld is voor bepaalde duur en dat op het einde van het schooljaar een negatieve beoordeling heeft gekregen, als vermeld in paragraaf 3, zesde lid, kan de diensten die hij tot dat ogenblik presteerde in de instelling waar hij de negatieve beoordeling kreeg niet meer in aanmerking nemen voor de berekening van de anciënniteit zoals bedoeld in paragraaf 3 en 4 van dit artikel of van artikel 77ter, maar beperkt tot de diensten die gepresteerd werden in het ambt waarvoor hij de negatieve beoordeling kreeg.Het personeelslid kan daarenboven de diensten die hij gepresteerd heeft bij andere instellingen van de scholengemeenschap in het ambt waarvoor hij een negatieve beoordeling kreeg, niet aanwenden om in de instelling waar hij die negatieve beoordeling kreeg het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in te roepen zoals bedoeld in paragraaf 3 of in artikel 77ter."; 5° in paragraaf 7bis, 2° en 3°, worden de woorden "de pedagogische entiteit" telkens vervangen door de zinsnede "de pedagogische entiteit, vermeld in artikel 47septies, § 2,";6° in paragraaf 7ter, 2°, worden de woorden "de pedagogische entiteit" telkens vervangen door de zinsnede "de pedagogische entiteit, vermeld in artikel 47septies, § 2,";7° in paragraaf 7quater, tweede lid, worden de woorden "de pedagogische entiteit" vervangen door de zinsnede "de pedagogische entiteit, vermeld in artikel 47septies, § 2,"; 8° aan paragraaf 7quater wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Als een tijdelijk personeelslid na een negatieve beoordeling in een ambt volgens artikel 23, § 3, zesde lid, of artikel 23bis, § 3, zesde lid, opnieuw wordt aangeworven in dat ambt in de instelling waar hij voor dat ambt een negatieve beoordeling heeft gekregen, kan hij voor het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur opnieuw beroep doen op de diensten die hij vóór de negatieve beoordeling presteerde."; 9° aan paragraaf 10 wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt: "Deze voorwaarde geldt enkel voor de instellingen van de scholengemeenschap waar het personeelslid van de eerste evaluator een positieve beoordeling of geen beoordeling heeft gekregen.".

Art. 10.In artikel 25, vierde lid, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 25 april 2014, wordt de zin "Het personeelslid kan binnen vijf kalenderdagen na de ontvangst van het ontslag om dringende redenen met een aangetekende brief beroep aantekenen bij de bevoegde kamer van beroep, vermeld in artikel 69." vervangen door de zin "Het personeelslid kan binnen vijf kalenderdagen vanaf de dag nadat de post de schriftelijke mededeling van het ontslag om dringende redenen voor het eerst heeft aangeboden, met een aangetekende brief beroep aantekenen bij de bevoegde kamer van beroep, vermeld in artikel 69.".

Art. 11.In artikel 31 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 14 februari 2003 en gewijzigd bij de decreten van 7 juli 2006, 6 juli 2018 en 15 maart 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1, eerste lid, wordt punt 1° vervangen door wat volgt: "1° op 31 augustus voorafgaand aan de datum waarop de benoeming ingaat ten minste 360 dagen dienstanciënniteit heeft in het bedoelde ambt bij de inrichtende macht.De inrichtende macht kan ook dienstanciënniteit in aanmerking nemen die het personeelslid heeft verworven in instellingen die tot een andere inrichtende macht behoren. Als het een leraar betreft in het bezit van een voldoende geacht of gelijkwaardig geacht bekwaamheidsbewijs moeten de 360 dagen zijn gepresteerd in de opleiding, de module, het vak of de specialiteit van de vacant verklaarde betrekking;"; 2° in paragraaf 1, eerste lid, 3°, wordt de zin "Behoort de instelling of het CLB waar het personeelslid voor doorlopende duur is aangesteld, niet tot een scholengemeenschap, dan vervult het personeelslid deze voorwaarde voor alle instellingen of CLB's van de inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoren." vervangen door de zin "Behoort de instelling of het CLB waar het personeelslid voor doorlopende duur is aangesteld, niet tot een scholengemeenschap, dan vervult het personeelslid deze voorwaarde voor alle instellingen of CLB's van de inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoren, maar niet voor die instelling of instellingen waar het personeelslid van de eerste evaluator als laatste beoordeling een negatieve beoordeling heeft gekregen, als vermeld in artikel 23, § 3, of in artikel 23bis, § 3, tenzij de inrichtende macht instemt met een vaste benoeming in de instelling."; 3° in paragraaf 1, eerste lid, 3°, wordt de zin "Behoort de instelling waar het personeelslid voor doorlopende duur is aangesteld, tot een scholengemeenschap, dan vervult het personeelslid deze voorwaarde voor alle instellingen van de scholengemeenschap." vervangen door de zin "Behoort de instelling waar het personeelslid voor doorlopende duur is aangesteld, tot een scholengemeenschap, dan vervult het personeelslid deze voorwaarde voor alle instellingen van de scholengemeenschap, maar niet voor die instelling of instellingen waar het personeelslid van de eerste evaluator als laatste beoordeling een negatieve beoordeling heeft gekregen, als vermeld in artikel 23, § 3, of in artikel 23bis, § 3, tenzij de inrichtende macht instemt met een vaste benoeming in de instelling."; 4° paragraaf 5 wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing: " § 5.De inrichtende macht legt criteria vast die ze zal hanteren om een vaste benoeming toe te kennen als er meerdere personeelsleden zijn die zich kandidaat hebben gesteld voor eenzelfde betrekking. Deze criteria worden onderhandeld in het daartoe bevoegde lokaal comité."; 5° paragraaf 7 wordt opgeheven.

Art. 12.In artikel 33 van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 6 juli 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° aan paragraaf 1, eerste lid, wordt een punt 6° toegevoegd, dat luidt als volgt: "6° de betrekking of het deel van de betrekking in een wervingsambt van het bestuursen onderwijzend personeel van een vastbenoemd personeelslid waarvoor dat personeelslid op 15 oktober van dat schooljaar voor een volledig schooljaar afwezig is omwille van een of meer van volgende verlofstelsels: a) verlof wegens bijzondere opdracht zoals bepaald in artikel 51quater van dit decreet;b) verlof wegens opdracht zoals bepaald in artikel 51quater van dit decreet;c) verlof voor vakbondsopdrachten zoals bepaald in artikel 53 van het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs of zoals bepaald in het koninklijk besluit van 16 december 1981 betreffende het syndicaal verlof in het gesubsidieerd onderwijs;d) verlof om een ambt uit te oefenen in een ministerieel kabinet zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 28 juli 1995 betreffende het verlof om een ambt uit te oefenen in een ministerieel kabinet van een lid van een gemeenschapsof gewestregering, van een lid van de Federale Regering of van een gewestelijk staatssecretaris, en bij een secretariaat, de cel algemene beleidscoördinatie en een cel algemeen beleid bij een lid van de Federale Regering door personeelsleden van het onderwijs en van de centra voor leerlingenbegeleiding;e) verlof erkende politieke groepen zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 19 december 1991 betreffende het verlof dat aan de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medischsociale centra wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van in de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de gemeenschappen en of de gewesten erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen;f) politiek verlof zoals bepaald in artikel 29 tot en met artikel 36bis van het decreet van 28 april 1993 betreffende het onderwijs IV;g) verlof voor verminderde prestaties zoals bepaald in hoofdstuk II van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 april 1990 betreffende het verlof en de afwezigheid voor verminderde prestaties; h) afwezigheid voor verminderde prestaties zoals bepaald in hoofdstuk III van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 april 1990 betreffende het verlof en de afwezigheid voor verminderde prestaties."; 2° in paragraaf 4 worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) het eerste lid wordt vervangen door wat volgt: "In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, bepaalt de inrichtende macht afzonderlijk voor haar Centra voor Volwassenenonderwijs en voor haar academies voor deeltijds kunstonderwijs jaarlijks op basis van een beleidsplan en na onderhandelingen in het bevoegde lokale onderhandelingscomité welke vacante betrekkingen ze meedeelt in respectievelijk de centra voor volwassenenonderwijs en de academies voor deeltijds kunstonderwijs."; b) in het tweede lid wordt de zinsnede "vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 4° en 5°, " vervangen door de zinsnede "vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 4°, 5° en 6°, ".

Art. 13.In artikel 35bis, § 2, 3°, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij de decreten van 3 juli 2015 en 6 juli 2018, wordt de zinsnede "vanaf 1 januari" vervangen door de zinsnede "vanaf 1 februari".

Art. 14.Aan artikel 36ter, § 2, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "In afwijking van het eerste lid kan het ambt van ICT-coördinator door een voltijdse of deeltijdse betrekking worden ingevuld.".

Art. 15.In titel II, hoofdstuk III, van hetzelfde decreet wordt het opschrift van afdeling 5 vervangen door wat volgt: "Afdeling 5. Inzetbaarheid van de personeelsleden binnen de scholengemeenschappen".

Art. 16.Artikel 36octies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 10 juli 2003 en het laatst gewijzigd bij het decreet van 21 december 2012, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 36octies.Zonder afbreuk te doen aan de principes dat een personeelslid wordt aangesteld in of geaffecteerd aan een instelling, kunnen in het basisonderwijs: 1° de leden van het bestuurspersoneel van de instellingen die de scholengemeenschap vormen, voor de vervulling van opdrachten voor de totaliteit van de scholengemeenschap worden ingezet;2° de leden van het onderwijzend personeel van de instellingen die de scholengemeenschap vormen, voor de vervulling van opdrachten voor andere instellingen van de scholengemeenschap worden ingezet;3° de leden van het beleidsen ondersteunend personeel van de instellingen die de scholengemeenschap vormen, voor de vervulling van opdrachten voor en in andere instellingen van de scholengemeenschap of voor de totaliteit van de scholengemeenschap worden ingezet;4° in afwijking van punt 2° de personeelsleden die zijn aangesteld met overgedragen lestijden, worden ingezet voor de vervulling van opdrachten voor en in andere instellingen van de scholengemeenschap. Daarover moet vooraf in het lokaal comité worden onderhandeld.

Zonder afbreuk te doen aan de principes dat een personeelslid wordt aangesteld in of geaffecteerd aan een instelling, kunnen in het secundair onderwijs: 1° de leden van het bestuurspersoneel van de instellingen die de scholengemeenschap vormen, voor de vervulling van opdrachten voor de totaliteit van de scholengemeenschap worden ingezet;2° de leden van het ondersteunend personeel van de instellingen die de scholengemeenschap vormen, als ze daarmee instemmen, voor de vervulling van opdrachten voor en in andere instellingen van de scholengemeenschap of voor de totaliteit van de scholengemeenschap worden ingezet. Bij de toepassing van het eerste lid, 3° en 4°, en het tweede lid, 2°, worden minstens de volgende principes gehanteerd: 1° het personeelslid wordt altijd aangesteld in of geaffecteerd aan de instelling waar de betrekking reglementair wordt ingericht;2° de afstand over de openbare weg tussen de instelling van aanstelling of affectatie en de instelling waar het personeelslid wordt ingezet mag nooit meer dan 25 kilometer bedragen.Dat geldt niet als het personeelslid ermee instemt om over een grotere afstand ingezet te worden; 3° er wordt altijd rekening gehouden met de statutaire toestand van het personeelslid die conform dit decreet is bepaald. De bepalingen over de inzetbaarheid, vermeld in het eerste tot en met het derde lid, worden, onverminderd artikel 20 en 45, opgenomen in de overeenkomst of het besluit waarin de aanstelling wordt vastgesteld, alsook in de functiebeschrijving, vermeld in hoofdstuk Vbis.".

Art. 17.In titel II, hoofdstuk III, van hetzelfde decreet wordt het opschrift van afdeling 6 vervangen door wat volgt: "Afdeling 6. Inzetbaarheid van de personeelsleden tewerkgesteld in de scholengemeenschapsinstellingen of aangesteld ter ondersteuning van de werking van een scholengemeenschap".

Art. 18.Artikel 36novies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 17 juni 2011, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 36novies.Zonder afbreuk te doen aan de principes dat een personeelslid wordt aangesteld in of geaffecteerd aan een instelling, kunnen in afwijking van artikel 36octies de personeelsleden, die zijn aangesteld in of geaffecteerd aan een scholengemeenschapsinstelling of die zijn aangesteld in een functie of een betrekking die wordt ingericht ter ondersteuning van de werking van de scholengemeenschap, worden ingezet voor de vervulling van opdrachten voor en in andere instellingen van de scholengemeenschap of voor de vervulling van opdrachten voor de totaliteit van de scholengemeenschap.

Bij de toepassing van het eerste lid, worden minstens de volgende principes gehanteerd: 1° het personeelslid wordt altijd aangesteld in of geaffecteerd aan de instelling waar de betrekking reglementair wordt ingericht;2° de afstand over de openbare weg tussen de instelling van aanstelling of affectatie en de instelling waar het personeelslid wordt ingezet mag nooit meer dan 25 kilometer bedragen.Dat geldt niet als het personeelslid ermee instemt om over een grotere afstand ingezet te worden; 3° er wordt altijd rekening gehouden met de statutaire toestand van het personeelslid die conform dit decreet is bepaald. De bepalingen over de inzetbaarheid, vermeld in het eerste en het tweede lid, worden, onverminderd artikel 20 en 45, opgenomen in de overeenkomst of het besluit waarin de aanstelling wordt vastgesteld, alsook in de functiebeschrijving, vermeld in hoofdstuk Vbis.".

Art. 19.In artikel 44quinquies decies/2, § 2, 1°, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 25 april 2014, wordt de zinsnede "de geïndividualiseerde functiebeschrijving zoals bepaald in artikel 47sexies" vervangen door de woorden "de functiebeschrijving".

Art. 20.In artikel 44quinquies decies/3, § 2, 1°, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 25 april 2014, wordt de zinsnede "de geïndividualiseerde functiebeschrijving zoals bepaald in artikel 47sexies" vervangen door de woorden "de functiebeschrijving".

Art. 21.Artikel 47bis, § 2, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2007, wordt vervangen door wat volgt: " § 2. Voor de bepalingen van dit hoofdstuk wordt onder "instelling" desgevallend ook een pedagogische entiteit verstaan die bestaat uit alle instellingen voor secundair onderwijs, die behoren tot dezelfde inrichtende macht en liggen binnen eenzelfde kadastraal perceel of aaneensluitende kadastrale percelen, of gescheiden door hetzij maximaal twee kadastrale percelen, hetzij door een weg. De vestigingsplaatsen die op deze locatie liggen en die behoren tot andere dan de hiervoor vermelde instellingen, behoren niet tot de pedagogische entiteit.".

Art. 22.In artikel 47ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2007 en het laatst gewijzigd bij het decreet van 15 maart 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 wordt het woord "geïndividualiseerde" opgeheven;2° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt: " § 2.Een functiebeschrijving is verplicht voor elk personeelslid en wordt door de eerste evaluator ondertekend. Voor de beheerder van een internaat, de directeur, de adviseur-coördinator van de pedagogische begeleidingsdienst en in voorkomend geval de adjunct-directeur of - voor het CLB - de coördinator wordt de functiebeschrijving ondertekend door de inrichtende macht. Voor de directeur, belast met de functie directeur coördinatie-scholengemeenschap, wordt de functiebeschrijving ondertekend door de evaluator aangeduid door de scholengemeenschap. De functiebeschrijving wordt bij de aanstelling overhandigd. Het betrokken personeelslid ondertekent de functiebeschrijving voor kennisname."; 3° in paragraaf 3 worden de volgende wijzigingen aangebracht: - aan het eerste lid wordt een zin toegevoegd die luidt als volgt: "De kerntaken die moeten worden opgenomen in de functiebeschrijvingen kunnen op deze manier per ambt, en desgevallend binnen het ambt per functie, worden vastgelegd."; - aan het tweede lid wordt een zin toegevoegd die luidt als volgt: "De kerntaken die moeten worden opgenomen in de functiebeschrijvingen kunnen op deze manier per ambt, en desgevallend binnen het ambt per functie worden vastgelegd."; 4° in paragraaf 4, 2°, worden de volgende wijzigingen aangebracht: - in het eerste streepje worden tussen de woorden "Deze bepaling is evenwel niet van toepassing voor personeelsleden die tewerkgesteld zijn" en de woorden "ter ondersteuning van of op het niveau van de scholengemeenschap" de woorden "in een scholengemeenschapsinstelling of" ingevoegd; - het vierde streepje wordt vervangen door wat volgt: "- de eerste evaluator heeft als voornaamste taak het personeelslid voldoende coaching en begeleiding te bezorgen. Er kan daarbij in delegatie of externe hulp voorzien worden voor de opname van het concrete begeleidingstraject. De eerste evaluator moet regelmatig functioneringsgesprekken houden met het personeelslid. Bovendien heeft het personeelslid op diens verzoek recht op een functioneringsgesprek.

Van het functioneringsgesprek kan een verslag worden opgemaakt waarin eventueel persoonsen ontwikkelingsgerichte doelstellingen worden opgenomen;"; 5° paragraaf 5 wordt vervangen door wat volgt: " § 5.In afwijking van paragraaf 4 worden de beheerder van een internaat, de directeur en de adviseur-coördinator van de pedagogische begeleidingsdienst geëvalueerd door de inrichtende macht. De inrichtende macht heeft als voornaamste taak het personeelslid voldoende coaching en begeleiding te bezorgen. Er kan daarbij in delegatie of externe hulp voorzien worden voor de opname van het concrete begeleidingstraject. De inrichtende macht moet regelmatig functioneringsgesprekken houden met het personeelslid. Bovendien heeft het personeelslid op diens verzoek recht op een functioneringsgesprek.

Van het functioneringsgesprek kan een verslag worden opgemaakt waarin eventueel persoonsen ontwikkelingsgerichte doelstellingen worden opgenomen.

In afwijking van het eerste lid wordt de directeur, belast met de functie directeur coördinatie-scholengemeenschap, geëvalueerd door de evaluator die in overleg wordt aangeduid door de scholengemeenschap.

Hij heeft als voornaamste taak het personeelslid voldoende coaching en begeleiding te bezorgen. Er kan daarbij in delegatie of externe hulp voorzien worden voor de opname van het concrete begeleidingstraject.

De evaluator moet regelmatig functioneringsgesprekken houden met het personeelslid. Bovendien heeft het personeelslid op diens verzoek recht op een functioneringsgesprek. Van het functioneringsgesprek kan een verslag worden opgemaakt waarin eventueel persoonsen ontwikkelingsgerichte doelstellingen worden opgenomen.

In afwijking van paragraaf 4 wordt het personeelslid dat belast is met het mandaat van coördinerend directeur geëvalueerd door de instantie die hem met het mandaat belast heeft. De instantie die de evaluatie op zich neemt, heeft als voornaamste taak het personeelslid voldoende coaching en begeleiding te bezorgen. Er kan daarbij in delegatie of externe hulp voorzien worden voor de opname van het concrete begeleidingstraject. De instantie die de evaluatie op zich neemt moet regelmatig functioneringsgesprekken houden met het personeelslid.

Bovendien heeft het personeelslid op diens verzoek recht op een functioneringsgesprek. Van het functioneringsgesprek kan een verslag worden opgemaakt waarin eventueel persoonsen ontwikkelingsgerichte doelstellingen worden opgenomen."; 6° paragraaf 6 wordt vervangen door wat volgt: " § 6.In afwijking van paragraaf 4 kan de inrichtende macht voor de evaluatie van de adjunct-directeur of - voor het CLB - van de coördinator kiezen om ofwel zelf de adjunct-directeur of - voor het CLB - de coördinator te evalueren ofwel de directeur aan te duiden als eerste evaluator en zelf de rol van tweede evaluator op zich te nemen.

Indien de inrichtende macht ervoor kiest om de adjunct-directeur of - voor het CLB - de coördinator zelf te evalueren, dan heeft ze als voornaamste taak het personeelslid voldoende coaching en begeleiding te bezorgen. De eerste evaluator of desgevallend de inrichtende macht moet regelmatig functioneringsgesprekken houden met het personeelslid.

Bovendien heeft het personeelslid op diens verzoek recht op een functioneringsgesprek. Van het functioneringsgesprek kan een verslag worden opgemaakt waarin eventueel persoonsen ontwikkelingsgerichte doelstellingen worden opgenomen."; 7° paragraaf 7 wordt vervangen door wat volgt: " § 7.Een opleiding tot evaluator is verplicht voor wie als evaluator wordt aangesteld. Evaluatoren moeten binnen de twee jaar na hun aanduiding als evaluator een opleiding tot evaluator succesvol afgerond hebben. Evaluatoren die al voor 1 september 2021 als evaluator aangeduid waren en nog geen opleiding hadden gevolgd, krijgen daarvoor de tijd tot 1 september 2023.

Wie na deze termijn niet aan deze voorwaarde voldoet kan niet evalueren."; 8° paragraaf 8 wordt vervangen door wat volgt: " § 8.De functiebeschrijving, die moet vastgelegd worden per ambt en per instelling, bevat de kerntaken van het personeelslid. De kerntaken omvatten de taken eigen aan de functie, de professionalisering, en het overleg en de samenwerking met directie, collega's en desgevallend CLB en ouders. Wanneer zijn kerntaken wijzigen, krijgt het personeelslid een nieuwe functiebeschrijving. Daarbij wordt rekening gehouden met de algemene afspraken die in uitvoering van paragraaf 3 zijn vastgelegd met de bepalingen van het arbeidsreglement en, in het gesubsidieerd vrij onderwijs, met de bepalingen van de arbeidsovereenkomst.".

Art. 23.Artikel 47ter/1 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 1 juli 2011 en gewijzigd bij het decreet van 16 maart 2018, wordt vervangen door wat volgt: "Art. 47ter/1. § 1. De lijst van de instellingsgebonden opdrachten wordt opgemaakt door de directeur en onderhandeld in het lokaal comité.

De instellingsgebonden opdrachten worden niet opgenomen in de functiebeschrijving. Een overzicht van de verdeling van de instellingsgebonden opdrachten op schoolniveau wordt aan alle personeelsleden bezorgd. § 2. Bij het verdelen van de instellingsgebonden opdrachten tussen alle personeelsleden houdt de inrichtende macht rekening met onder andere: 1° de aard van de kerntaken van de personeelsleden in de instelling, het voltijds of deeltijds karakter ervan en de tijd die hieraan besteed wordt;2° het principe van de billijke verdeling van de instellingsgebonden opdrachten, inzonderheid met betrekking tot personeelsleden die nog in andere instellingen werkzaam zijn;3° de competenties van de personeelsleden. Bij het toewijzen van instellingsgebonden opdrachten aan personeelsleden moet de inrichtende macht bovendien rekening houden met de tijd die de personeelsleden besteden aan hun vertegenwoordiging in lokale inspraakorganen opgericht door of krachtens een wet of een decreet, en met de tijd die een vakbondsafgevaardigde besteedt aan zijn vertegenwoordiging in de Vlaamse Onderwijsraad. § 3. Voor de personeelsleden aangesteld in een wervingsambt van het bestuursen onderwijzend personeel kunnen naast de kerntaken, ook een beperkt aantal instellingsgebonden opdrachten worden gevraagd, zoals: - het opnemen van verantwoordelijkheden die het lesof klasgebeuren overschrijden; - het opnemen van een of andere specifieke rol of opdracht; - het vervangen van afwezige leraars en aanvullend toezicht houden; - vertegenwoordiging in schoolexterne organen.".

Art. 24.In artikel 47quater van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2007 en gewijzigd bij de decreten van 4 juli 2008 en 1 juli 2011, wordt het derde lid opgeheven.

Art. 25.Artikel 47quinquies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2007 en gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 47quinquies.§ 1. Voor de wervingsambten van het bestuursen onderwijzend personeel wordt, voor zover dit ambt een lesopdracht omvat, bij het vastleggen van de functiebeschrijvingen, onverminderd artikel 47ter en 47ter/1, rekening gehouden met het volgende principe: De kerntaak van de leraar is het lesgeven, in de brede zin van het woord. Het gaat om een geïntegreerde lerarenopdracht, die betrekking heeft op alles wat als vanzelfsprekend bij het lerarenberoep hoort, vertrekkend vanuit de brede professionaliteit van de lesgever. Tot deze geïntegreerde lerarenopdracht behoren kerntaken zoals: - de planning en voorbereiding van lessen; - het lesgeven zelf; - de klaseigen leerlingenbegeleiding; - de evaluatie van de leerlingen en cursisten; - de professionalisering; - het overleg en de samenwerking met directie, collega's, en desgevallend CLB en ouders. § 2. Een personeelslid in een wervingsambt van het bestuursen onderwijzend personeel kan belast worden met een specifieke functie op voorwaarde dat de inrichtende macht daarvoor omkaderingsmiddelen aanwendt. In dat geval worden voor dit personeelslid in afwijking van paragraaf 1 - of aanvullend op paragraaf 1 indien het personeelslid belast wordt met zowel een lesopdracht als een specifieke functiespecifieke taken opgenomen in de functiebeschrijving.

De criteria die worden gebruikt om voor die specifieke taken al dan niet omkaderingsmiddelen aan te wenden en om ze te verdelen onder alle personeelsleden alsook de criteria voor de verdeling van de omkaderingsmiddelen worden onderhandeld in het lokaal comité. § 3. In afwijking van paragraaf 1 en 2 kan voor de wervingsambten van het bestuursen onderwijzend personeel in het basisonderwijs in de functiebeschrijving enkel de geïntegreerde lerarenopdracht worden opgenomen, die bestaat uit de hoofdopdracht en de volgende kerntaken: - de planning en voorbereiding van lessen; - de klaseigen leerlingenbegeleiding; - de evaluatie van de leerlingen; - de professionalisering; - het overleg en de samenwerking met directie, collega's, CLB en ouders.".

Art. 26.Artikel 47sexies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2007 en gewijzigd bij de decreten van 8 mei 2009 en 27 april 2018, wordt opgeheven.

Art. 27.Artikel 47septies, § 2, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2007, wordt vervangen door wat volgt: " § 2. Voor de bepalingen van dit hoofdstuk wordt onder "instelling" desgevallend ook een pedagogische entiteit verstaan die bestaat uit alle instellingen voor secundair onderwijs, die behoren tot de inrichtende macht en liggen binnen eenzelfde kadastraal perceel of aaneensluitende kadastrale percelen, of gescheiden door hetzij maximaal twee kadastrale percelen, hetzij door een weg. De vestigingsplaatsen die op deze locatie liggen en die behoren tot andere dan de hiervoor vermelde instellingen, behoren niet tot de pedagogische entiteit.".

Art. 28.Aan artikel 47octies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° aan paragraaf 1 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Een personeelslid moet geëvalueerd worden op diens volledige functioneren op basis van zijn functiebeschrijving en van de persoonsen ontwikkelingsgerichte doelstellingen in de verslagen van de functioneringsgesprekken."; 2° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt: " § 2.Een personeelslid voor wie geen functiebeschrijving werd opgesteld volgens de bepalingen van hoofdstuk Vbis, voor wie geen persoonsen ontwikkelingsgerichte doelstellingen werden opgenomen in de verslagen van zijn functioneringsgesprekken of voor wie niet in voldoende mate kan aangetoond worden dat de nodige coaching en begeleiding werd voorzien, kan niet worden geëvalueerd. Als aan een personeelslid het verslag van het eerste formele functioneringsgesprek werd overhandigd met daarin de persoonsen ontwikkelingsgerichte doelstellingen van het personeelslid en een duidelijke weergave van de tekortkomingen die zich stellen, moet een termijn van minimum 120 dagen effectieve prestaties gerespecteerd worden - waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, met uitzondering van de zomervakantie - vooraleer een evaluatieverslag met als eindconclusie "onvoldoende" kan overhandigd worden."; 3° paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt: " § 3.Evaluatoren doen met het oog op de evaluatie zelf een aantal vaststellingen, en kunnen bijkomend een beroep doen op informatie die zij verkregen hebben van derden.".

Art. 29.Aan artikel 47decies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2007 en het laatst gewijzigd bij het decreet van 26 januari 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1, tweede lid, wordt het woord "afspraken" vervangen door de woorden "persoonsen ontwikkelingsgerichte doelstellingen";2° in paragraaf 2 worden de volgende wijzigingen aangebracht: - in het tweede lid worden tussen de woorden "de coördinator," en de woorden "beschrijft op zorgvuldige wijze" de zinsnede "door de evaluator aangeduid door de scholengemeenschap voor de directeur belast met de functie van directeur coördinatie-scholengemeenschap of door de instantie die met de evaluatie belast is voor het personeelslid belast met het mandaat van coördinerend directeur," ingevoegd; - in het tweede lid wordt het woord "eventueel" opgeheven; - in het vierde lid wordt de zinsnede "- op straffe van nietigheid -" opgeheven.

Art. 30.In artikel 47undecies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2007 en gewijzigd bij het decreet van 9 juli 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° aan paragraaf 1 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "In afwijking van het eerste lid is een evaluatieverslag met eindconclusie "onvoldoende" onmogelijk voor een personeelslid aangesteld in een wervingsambt van het bestuursen onderwijzend personeel en belast met een specifieke functie, zoals vermeld in artikel 47quinquies, § 2, voor zover hij voordien belast was met een lesopdracht en daarvoor geen functioneringsverslag met persoonsen ontwikkelingsgerichte doelstellingen heeft gekregen dat aanleiding gaf tot een evaluatie met eindconclusie "onvoldoende".Hetzelfde geldt voor het personeelslid dat die specifieke functie combineert met een lesopdracht en voor die lesopdracht geen persoonsen ontwikkelingsgerichte doelstellingen heeft gekregen in zijn functioneringsverslag die aanleiding geven tot een evaluatie met eindconclusie "onvoldoende"."; 2° paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt: " § 3.Na een evaluatie met eindconclusie "onvoldoende", en voor zover deze niet leidt tot het ontslag zoals bedoeld in dit hoofdstuk, moet betrokkene een nieuwe evaluatie krijgen. Deze nieuwe evaluatie kan ten vroegste plaatsvinden na een periode van minstens 120 dagen effectieve prestaties, waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, met uitzondering van de zomervakantie.

Deze periode start op het ogenblik dat het evaluatieverslag wordt voorgelegd aan het betrokken personeelslid overeenkomstig artikel 47decies, § 2. Bovendien moet een periode van minstens 12 maanden gerespecteerd worden sinds aan betrokkene het verslag van het eerste formele functioneringsgesprek werd overhandigd, bedoeld in artikel 47octies, § 2.".

Art. 31.Artikel 47duodecies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2007, wordt opgeheven.

Art. 32.Aan artikel 47septiesdecies, § 5, 1°, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2007 en gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° na de woorden "en desgevallend de adjunct-directeur" wordt de zinsnede "of door de evaluator aangeduid door de scholengemeenschap voor de directeur belast met de functie van directeur coördinatie-scholengemeenschap" toegevoegd; 2° er wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt: "Indien de beroepsmogelijkheden in strijd met artikel 47decies, § 2, niet vermeld zijn in het evaluatieverslag, dan neemt de termijn van twintig kalenderdagen een aanvang vier maanden nadat aan de betrokkene de kopie van het evaluatieverslag met eindconclusie "onvoldoende" werd overhandigd;".

Art. 33.In artikel 51decies, § 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 6 juli 2018 en gewijzigd bij het decreet van 18 december 2020, wordt de zinsnede "artikel 33, § 1, 4° en 5°, artikel 84undevicies of artikel 84vicies septies" vervangen door de zinsnede "artikel 33, § 1, 4°, 5° en 6°, artikel 84undevicies of artikel 84vicies sexies, § 1, 4°, 5° en 6° ".

Art. 34.Aan artikel 68, § 2, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 4 juli 2008, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "De afwijkingen voorzien in het eerste lid gelden niet voor de scholengemeenschapsinstellingen.".

Art. 35.In artikel 74, § 5, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt de zinsnede "artikel 23, § 3, of 23bis, § 3, van dit decreet, of in artikel 21, § 3, of 21bis, § 3," vervangen door de zinsnede "artikel 23, § 3, of artikel 77bis en artikel 23bis, § 3, of artikel 77ter van dit decreet of in artikel 21, § 3, of artikel 100quater decies en artikel 21bis, § 3, of artikel 100quinquies decies".

Art. 36.In artikel 77bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 15 maart 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 worden het derde en vierde lid vervangen door wat volgt: "Om een beroep te doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het personeelslid zich, op straffe van verlies ervan voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij de inrichtende macht.Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op een wijze die door de inrichtende macht, na onderhandeling in het bevoegde onderhandelingscomité, wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post aangetekende brief. De inrichtende macht deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Die kandidaatstelling geldt voor alle betrekkingen waarvoor het recht is verworven.

Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt."; 2° in paragraaf 2, eerste lid, wordt de zinsnede "In afwijking van paragraaf 1 en 3 en van artikel 23, § 3," vervangen door de zinsnede "In afwijking van paragraaf 1, 3, 4, 5, 6, 7 en 9 en van artikel 23, § 3,";3° in paragraaf 2 worden het derde en vierde lid vervangen door wat volgt: "Om een beroep te doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het personeelslid zich, op straffe van verlies ervan voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij de inrichtende macht.Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op een wijze die door de inrichtende macht, na onderhandeling in het bevoegde onderhandelingscomité, wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post aangetekende brief. De inrichtende macht deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Die kandidaatstelling geldt voor alle betrekkingen waarvoor het recht is verworven.

Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt."; 4° in paragraaf 3, eerste lid, wordt de zinsnede "In afwijking van paragraaf 1 en 2 en van artikel 23, § 3," vervangen door de zinsnede "In afwijking van paragraaf 1, 2, 4, 5, 6, 7 en 9 en van artikel 23, § 3,";5° in paragraaf 3 wordt het zevende lid vervangen door wat volgt: "Om een beroep te doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het personeelslid zich, op straffe van verlies ervan voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij de inrichtende macht.Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op een wijze die door de inrichtende macht, na onderhandeling in het bevoegde onderhandelingscomité, wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post aangetekende brief. De inrichtende macht deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Die kandidaatstelling geldt voor alle betrekkingen waarvoor het recht is verworven. Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt."; 6° een paragraaf 4, een paragraaf 5, een paragraaf 6, een paragraaf 7, een paragraaf 8 en een paragraaf 9 worden toegevoegd, die luiden als volgt: " § 4.In afwijking van paragraaf 1, 2, 3, 5, 6, 7 en 9 en van artikel 23, § 3, heeft een personeelslid op of na 1 september 2021 recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld in artikel 23, § 5, als hij in een of meer instellingen of CLB's van dezelfde inrichtende macht voldoet aan de volgende voorwaarden: 1° uiterlijk op 30 juni 2020 in het betrokken ambt gespreid over ten minste twee schooljaren een dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 580 dagen, waarvan 400 effectief gepresteerd zijn, waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de aanstellingsperiode vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 140 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen; 2° voor het betrokken ambt uiterlijk op 30 juni 2020 geen beoordeling met werkpunten, als vermeld in het tweede lid, gekregen hebben van de eerste evaluator.Als het personeelslid uiterlijk op 30 juni 2020 geen beoordeling heeft gekregen, wordt die voorwaarde geacht vervuld te zijn; 3° tijdens het schooljaar 2020-2021 of later in het betrokken ambt niet tijdelijk aangesteld zijn voor doorlopende duur in een of meer instellingen of CLB's van dezelfde inrichtende macht. Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor betrekkingen in alle instellingen of CLB's van de inrichtende macht waarbij het recht is verworven.

Om een beroep te doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het personeelslid zich, op straffe van verlies ervan voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij de inrichtende macht. Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op een wijze die door de inrichtende macht, na onderhandeling in het bevoegde onderhandelingscomité, wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post aangetekende brief. De inrichtende macht deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Die kandidaatstelling geldt voor alle betrekkingen waarvoor het recht is verworven. Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.

Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld in hoofdstuk IVbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht, waarvoor ze een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen. § 5. In afwijking van paragraaf 1, 2, 3, 4, 6, 7 en 9 en van artikel 23, § 3, heeft een personeelslid op of na 1 september 2021 recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld in artikel 23, § 5, als hij in een of meer instellingen of CLB's van dezelfde inrichtende macht voldoet aan de volgende voorwaarden: 1° na 1 september 2019 en uiterlijk op 30 juni 2021 in het betrokken ambt gespreid over ten minste twee schooljaren een dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 580 dagen, waarvan 400 dagen effectief gepresteerd zijn, waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de aanstellingsperiode vallen.Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 140 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen; 2° voor het betrokken ambt na 1 september 2019 en uiterlijk op 30 juni 2021 geen beoordeling met werkpunten gekregen hebben van de eerste evaluator.Als het personeelslid na 1 september 2019 en uiterlijk op 30 juni 2021 geen beoordeling heeft gekregen, wordt deze voorwaarde geacht vervuld te zijn.

Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor betrekkingen in alle instellingen of CLB's van de inrichtende macht waarbij het recht is verworven.

Om een beroep te doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het personeelslid zich, op straffe van verlies ervan voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij de inrichtende macht. Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op een wijze die door de inrichtende macht, na onderhandeling in het bevoegde onderhandelingscomité, wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post aangetekende brief. De inrichtende macht deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Die kandidaatstelling geldt voor alle betrekkingen waarvoor het recht is verworven. Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.

Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld in hoofdstuk IVbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht, waarvoor ze een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen. § 6. In afwijking van paragraaf 1 tot en met 5, van paragraaf 7 en 9 en van artikel 23, § 3, heeft een personeelslid op of na 1 september 2022 recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, zoals bepaald in het tweede lid, voor een ambt, vermeld in artikel 23, § 5, als hij in een of meer instellingen of CLB's van dezelfde inrichtende macht voldoet aan de volgende voorwaarden: 1° uiterlijk op 30 juni 2021 in het betrokken ambt gespreid over ten minste twee schooljaren een dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 580 dagen, waarvan 400 dagen effectief gepresteerd zijn, waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de aanstellingsperiode vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 140 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen; 2° voor het betrokken ambt en uiterlijk op 30 juni 2021 een beoordeling met werkpunten gekregen hebben waarin de eerste evaluator oordeelde dat het personeelslid nog niet voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven;3° na 31 augustus 2021 tijdelijk aangesteld worden in het betrokken ambt in een of meer instellingen of CLB's van dezelfde inrichtende macht. Het tijdelijke personeelslid dat aan de voorwaarden van het eerste lid voldoet, verwerft het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur op of na 1 september 2022 als dat dit personeelslid uiterlijk op 30 juni 2022 of later bijkomend 200 dagen effectieve prestaties heeft gepresteerd in het betrokken ambt in een of meer instellingen of CLB's van de inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoren en in toepassing van hoofdstuk Vter uiterlijk op het einde van die termijn geen definitieve evaluatie met eindconclusie "onvoldoende" gekregen heeft. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tijdens deze bijkomende periode tot een maximum van 70 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voorzover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen.

Het tijdelijke personeelslid dat van de eerste evaluator tijdens het schooljaar 2020-2021 en uiterlijk op 30 juni 2021 een beoordeling met werkpunten heeft gekregen, heeft op 1 september 2021 of later in een instelling of CLB van de inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoort recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur in het ambt waarvoor de beoordeling is toegekend.

Het tijdelijke personeelslid verliest dit recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur in het betrokken ambt als hij vanaf het ogenblik waarop hij de beoordeling met werkpunten heeft gekregen vijf opeenvolgende schooljaren geen diensten heeft gepresteerd in een of meer instellingen of CLB's van de inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoren. Dit recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur geldt pas nadat in toepassing van artikel 23 een betrekking is toegekend aan de personeelsleden die het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur hebben verworven.

Bij een nieuwe aanstelling van het personeelslid in het betrokken ambt wordt, conform de werkpunten die de eerste evaluator in het verslag van de beoordeling heeft opgenomen, een aangepast traject van aanvangsbegeleiding opgesteld dat het personeelslid tijdens de bijkomende periode van 200 dagen effectieve prestaties moet volgen.

Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor betrekkingen in alle instellingen of CLB's van de inrichtende macht waarbij het recht is verworven.

Om een beroep te doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het personeelslid zich, op straffe van verlies ervan voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij de inrichtende macht. Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op een wijze die door de inrichtende macht, na onderhandeling in het bevoegde onderhandelingscomité, wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post aangetekende brief.

De inrichtende macht deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Die kandidaatstelling geldt voor alle betrekkingen waarvoor het recht is verworven. Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.

Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld in hoofdstuk IVbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht, waarvoor ze een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen. § 7. In afwijking van paragraaf 1 tot en met 6, van paragraaf 9 en van artikel 23, § 3, heeft een personeelslid op of na 1 september 2022 recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld in artikel 23, § 5, als hij in een of meer instellingen of CLB's van dezelfde inrichtende macht voldoet aan de volgende voorwaarden: 1° uiterlijk op 30 juni 2021 in het betrokken ambt een dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 290 dagen en ten hoogste 579 dagen;2° na 31 augustus 2021 tijdelijk aangesteld worden in het betrokken ambt in een of meer instellingen of CLB's van dezelfde inrichtende macht;3° op 30 juni 2022 of later in het betrokken ambt gespreid over ten minste twee schooljaren een dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 580 dagen, waarvan 400 dagen effectief gepresteerd zijn, waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de aanstellingsperiode vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 140 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen; 4° voor het betrokken ambt uiterlijk op 30 juni van het schooljaar waarin het personeelslid de in punt 3° vereiste dienstanciënniteit heeft verworven geen beoordeling met werkpunten, als vermeld in het tweede lid, gekregen hebben van de eerste evaluator.Als het personeelslid uiterlijk op 30 juni van het schooljaar waarin hij de in punt 3° vereiste dienstanciënniteit heeft verworven geen beoordeling heeft gekregen, wordt deze voorwaarde geacht vervuld te zijn.

Onverminderd de toepassing van hoofdstuk Vter kan de eerste evaluator ook oordelen dat het personeelslid nog niet voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven en het personeelslid een beoordeling met werkpunten geven. De eerste evaluator maakt daartoe een verslag op waarin die beslissing en de werkpunten opgenomen worden, samen met het traject dat tijdens de aanvangsbegeleiding werd afgelegd. In dat geval moet het personeelslid bijkomend 200 dagen effectieve dagen presteren waarna hij het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur verwerft, op voorwaarde dat het personeelslid in toepassing van hoofdstuk Vter uiterlijk op het einde van die termijn geen definitieve evaluatie met eindconclusie "onvoldoende" heeft gekregen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tijdens deze bijkomende periode tot een maximum van 70 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voorzover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen.

Het tijdelijke personeelslid dat van de eerste evaluator op 30 juni 2022 of later een beoordeling met werkpunten heeft gekregen waaruit blijkt dat hij nog niet voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven, heeft het daaropvolgende schooljaar of later in een instelling of CLB van de inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoort recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur in het ambt waarvoor de beoordeling is toegekend. Dit recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur geldt pas nadat in toepassing van artikel 23 een betrekking is toegekend aan de personeelsleden die het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur hebben verworven. Het tijdelijke personeelslid verliest dit recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur in het betrokken ambt als hij vanaf het ogenblik waarop hij de beoordeling met werkpunten heeft gekregen vijf opeenvolgende schooljaren geen diensten heeft gepresteerd in een of meer instellingen of CLB's van de inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoren. Bij een nieuwe aanstelling van het personeelslid in het betrokken ambt wordt, conform de werkpunten die de eerste evaluator in het verslag van de beoordeling heeft opgenomen, een aangepast traject van aanvangsbegeleiding opgesteld dat het personeelslid tijdens de bijkomende periode van 200 dagen effectieve prestaties moet volgen.

Het personeelslid dat niet akkoord gaat met de beoordeling met werkpunten, vermeld in het tweede lid, kan verhaal halen bij de inrichtende macht. De inrichtende macht gaat vervolgens na of de beoordeling met werkpunten redelijk is en of die het uitstel van het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur rechtvaardigt, rekening houdend met het traject van aanvangsbegeleiding dat het personeelslid heeft doorlopen. De inrichtende macht bevestigt of vernietigt de beoordeling met werkpunten. Zowel het personeelslid als de eerste evaluator kunnen aan de inrichtende macht vragen om gehoord te worden. De inrichtende macht hoort in dat geval beide partijen voordat ze een beslissing neemt.

De beoordeling van de leerkracht levensbeschouwelijk onderricht moet voor de vakinhoudelijke en vaktechnische aspecten ook het akkoord wegdragen van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst of de niet-confessionele zedenleer. Dat akkoord blijkt uit de ondertekening van dit deel van de beoordeling in kwestie door een afgevaardigde van de bevoegde instantie.

In het bevoegde lokaal comité worden algemene afspraken onderhandeld over de beoordeling.

Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor betrekkingen in alle instellingen of CLB's van de inrichtende macht waarbij het recht is verworven.

Om een beroep te doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het personeelslid zich, op straffe van verlies ervan voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij de inrichtende macht. Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op een wijze die door de inrichtende macht, na onderhandeling in het bevoegde onderhandelingscomité, wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post aangetekende brief. De inrichtende macht deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Die kandidaatstelling geldt voor alle betrekkingen waarvoor het recht is verworven.

Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.

Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld in hoofdstuk IVbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht, waarvoor ze een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen. § 8. Het tijdelijke personeelslid dat voor 31 augustus 2021 in een of meer instellingen of CLB's van dezelfde inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoren in een ambt reeds dienstanciënniteit heeft verworven en niet voldoet aan de voorwaarden van paragraaf 1 tot en met 7 of van paragraaf 9, kan voor het betrokken ambt het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur enkel verwerven als het personeelslid op of na 1 september 2021 een nieuwe tijdelijke aanstelling krijgt in het betrokken ambt in een of meer instellingen of CLB's van dezelfde inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoren en op 30 juni daaropvolgend beantwoordt aan de voorwaarden van artikel 23, § 3. De voormelde dienstanciënniteit die het tijdelijke personeelslid voor 31 augustus 2021 al heeft verworven, geldt daarbij vanaf 1 september 2021 voor de toepassing van artikel 23, § 3. § 9. In afwijking van de paragrafen 1 tot en met 8 en van artikel 23, § 3, verwerft het tijdelijke personeelslid dat op 1 juli 2021 door een inrichtende macht vast benoemd wordt in een ambt volgens artikel 84vicies septies, § 2, 3° of 4°, vanaf 1 september 2021 in dat ambt het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur. Dat recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor alle instellingen en CLB's van de inrichtende macht die niet behoren tot een scholengemeenschap.".

Art. 37.In artikel 77ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 15 maart 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 wordt het derde lid vervangen door wat volgt: "Om een beroep te doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij de inrichtende macht van een van de instellingen van de scholengemeenschap.Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op een wijze die door de scholengemeenschap na onderhandeling in het bevoegde onderhandelingscomité, wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post aangetekende brief. De scholengemeenschap deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Die kandidaatstelling geldt voor alle betrekkingen waarvoor het recht is verworven en voor alle instellingen van de scholengemeenschap in kwestie."; 2° in paragraaf 1 wordt het vijfde lid vervangen door wat volgt: "Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt."; 3° in paragraaf 2, eerste lid, wordt de zinsnede "In afwijking van paragraaf 1 en 3 en van artikel 23bis, § 3," vervangen door de zinsnede "In afwijking van paragraaf 1, 3, 4, 5, 6, 7 en 9 en van artikel 23bis, § 3,";4° in paragraaf 2 wordt het derde lid vervangen door wat volgt: "Om een beroep te doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij de inrichtende macht van een van de instellingen van de scholengemeenschap.Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op een wijze die door de scholengemeenschap na onderhandeling in het bevoegde onderhandelingscomité, wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post aangetekende brief. De scholengemeenschap deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Die kandidaatstelling geldt voor alle betrekkingen waarvoor het recht is verworven en voor alle instellingen van de scholengemeenschap in kwestie."; 5° in paragraaf 2 wordt het vijfde lid vervangen door wat volgt: "Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt."; 6° in paragraaf 3, eerste lid, wordt de zinsnede "In afwijking van paragraaf 1 en 2 en van artikel 23bis, § 5," vervangen door de zinsnede "In afwijking van 1, 2, 4, 5, 6, 7 en 9 en van artikel 23bis, § 5,";7° in paragraaf 3 wordt het zevende lid vervangen door wat volgt: "Om een beroep te doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij de inrichtende macht van een van de instellingen van de scholengemeenschap.Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op een wijze die door de scholengemeenschap na onderhandeling in het bevoegde onderhandelingscomité, wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post aangetekende brief. De scholengemeenschap deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Die kandidaatstelling geldt voor alle betrekkingen waarvoor het recht is verworven en voor alle instellingen van de scholengemeenschap in kwestie."; 8° in paragraaf 3 wordt het negende lid vervangen door wat volgt: "Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt."; 9° een paragraaf 4, een paragraaf 5, een paragraaf 6, een paragraaf 7, een paragraaf 8, een paragraaf 9 en een paragraaf 10 worden toegevoegd, die luiden als volgt: " § 4.In afwijking van paragraaf 1, 2, 3, 5, 6, 7 en 9 en van artikel 23bis, § 3, heeft een personeelslid op of na 1 september 2021 recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld in artikel 23bis, § 5, als hij in een of meer instellingen van dezelfde scholengemeenschap voldoet aan de volgende voorwaarden: 1° uiterlijk op 30 juni 2020 in het betrokken ambt gespreid over ten minste twee schooljaren een dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 580 dagen, waarvan 400 effectief gepresteerd zijn, waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de aanstellingsperiode vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 140 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen; 2° voor het betrokken ambt uiterlijk op 30 juni 2020 geen beoordeling met werkpunten, als vermeld in het tweede lid, gekregen hebben van de eerste evaluator.Als het personeelslid uiterlijk op 30 juni 2020 geen beoordeling heeft gekregen, wordt die voorwaarde geacht vervuld te zijn; 3° tijdens het schooljaar 2020-2021 of later in het betrokken ambt niet tijdelijk aangesteld zijn voor doorlopende duur in een of meer instellingen van dezelfde scholengemeenschap. Als het personeelslid het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven in een of meer instellingen van een scholengemeenschap, dan geldt dat recht voor betrekkingen in alle instellingen van die scholengemeenschap.

Om een beroep te doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij de inrichtende macht van een van de instellingen van de scholengemeenschap. Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op een wijze die door de scholengemeenschap na onderhandeling in het bevoegde onderhandelingscomité, wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post aangetekende brief. De scholengemeenschap deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Die kandidaatstelling geldt voor alle betrekkingen waarvoor het recht is verworven en voor alle instellingen van de scholengemeenschap in kwestie.

Als het personeelslid diensten heeft gepresteerd bij een andere inrichtende macht dan die waarbij hij zijn kandidatuur stelt, voegt hij bij zijn kandidaatstelling een lijst met de gepresteerde diensten om zijn aanspraak op het recht op een aanstelling van doorlopende duur te staven.

Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.

Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld in hoofdstuk IVbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht, waarvoor ze een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen. § 5. In afwijking van paragraaf 1, 2, 3, 4, 6, 7 en 9 en van artikel 23bis, § 3, heeft een personeelslid op of na 1 september 2021 recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld in artikel 23bis, § 5, als hij in een of meer instellingen van dezelfde scholengemeenschap voldoet aan de volgende voorwaarden: 1° na 1 september 2019 en uiterlijk op 30 juni 2021 in het betrokken ambt gespreid over ten minste twee schooljaren een dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 580 dagen, waarvan 400 dagen effectief gepresteerd zijn, waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de aanstellingsperiode vallen.Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 140 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen; 2° voor het betrokken ambt na 1 september 2019 en uiterlijk op 30 juni 2021 geen beoordeling met werkpunten gekregen hebben van de eerste evaluator.Als het personeelslid na 1 september 2019 en uiterlijk op 30 juni 2021 geen beoordeling heeft gekregen, wordt deze voorwaarde geacht vervuld te zijn.

Als het personeelslid het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven in een of meer instellingen van een scholengemeenschap, dan geldt dat recht voor betrekkingen in alle instellingen van die scholengemeenschap.

Om een beroep te doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij de inrichtende macht van een van de instellingen van de scholengemeenschap. Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op een wijze die door de scholengemeenschap na onderhandeling in het bevoegde onderhandelingscomité, wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post aangetekende brief. De scholengemeenschap deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Die kandidaatstelling geldt voor alle betrekkingen waarvoor het recht is verworven en voor alle instellingen van de scholengemeenschap in kwestie.

Als het personeelslid diensten heeft gepresteerd bij een andere inrichtende macht dan die waarbij hij zijn kandidatuur stelt, voegt hij bij zijn kandidaatstelling een lijst met de gepresteerde diensten om zijn aanspraak op het recht op een aanstelling van doorlopende duur te staven.

Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.

Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld in hoofdstuk IVbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht, waarvoor ze een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen. § 6. In afwijking van paragraaf 1 tot en met 5, van paragraaf 7 en 9 en van artikel 23bis, § 3, heeft een personeelslid op of na 1 september 2022 recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, zoals bepaald in het tweede lid, voor een ambt, vermeld in artikel 23bis, § 5, als hij in een of meer instellingen van dezelfde scholengemeenschap voldoet aan de volgende voorwaarden: 1° uiterlijk op 30 juni 2021 in het betrokken ambt gespreid over ten minste twee schooljaren een dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 580 dagen, waarvan 400 dagen effectief gepresteerd zijn, waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de aanstellingsperiode vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 140 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen; 2° voor het betrokken ambt en uiterlijk op 30 juni 2021 een beoordeling met werkpunten gekregen hebben waarin de eerste evaluator oordeelde dat het personeelslid nog niet voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven;3° na 31 augustus 2021 tijdelijk aangesteld worden in het betrokken ambt in een of meer instellingen van dezelfde scholengemeenschap. Het tijdelijke personeelslid dat aan de voorwaarden van het eerste lid voldoet, verwerft het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur op of na 1 september 2022 als dat dit personeelslid uiterlijk op 30 juni 2022 of later bijkomend 200 dagen effectieve prestaties heeft gepresteerd in het betrokken ambt in een of meer instellingen van de scholengemeenschap en in toepassing van hoofdstuk Vter uiterlijk op het einde van die termijn geen definitieve evaluatie met eindconclusie "onvoldoende" gekregen heeft. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tijdens deze bijkomende periode tot een maximum van 70 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voorzover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen.

Het tijdelijke personeelslid dat van de eerste evaluator tijdens het schooljaar 2020-2021 en uiterlijk op 30 juni 2021 een beoordeling met werkpunten heeft gekregen, heeft op 1 september 2021 of later in een instelling van de scholengemeenschap recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur in het ambt waarvoor de beoordeling is toegekend. Dit recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur geldt pas nadat in toepassing van artikel 23 een betrekking is toegekend aan de personeelsleden die het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur hebben verworven. Het tijdelijke personeelslid verliest dit recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur in het betrokken ambt als hij vanaf het ogenblik waarop hij de beoordeling met werkpunten heeft gekregen vijf opeenvolgende schooljaren geen diensten heeft gepresteerd in een of meer instellingen van de scholengemeenschap.

Bij een nieuwe aanstelling van het personeelslid in het betrokken ambt wordt, conform de werkpunten die de eerste evaluator in het verslag van de beoordeling heeft opgenomen, een aangepast traject van aanvangsbegeleiding opgesteld dat het personeelslid tijdens de bijkomende periode van 200 dagen effectieve prestaties moet volgen.

Als het personeelslid het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven in een of meer instellingen van een scholengemeenschap, dan geldt dat recht voor betrekkingen in alle instellingen van die scholengemeenschap.

Om een beroep te doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij de inrichtende macht van een van de instellingen van de scholengemeenschap. Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op een wijze die door de scholengemeenschap na onderhandeling in het bevoegde onderhandelingscomité, wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post aangetekende brief. De scholengemeenschap deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Die kandidaatstelling geldt voor alle betrekkingen waarvoor het recht is verworven en voor alle instellingen van de scholengemeenschap in kwestie.

Als het personeelslid diensten heeft gepresteerd bij een andere inrichtende macht dan die waarbij hij zijn kandidatuur stelt, voegt hij bij zijn kandidaatstelling een lijst met de gepresteerde diensten om zijn aanspraak op het recht op een aanstelling van doorlopende duur te staven.

Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.

Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld in hoofdstuk IVbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht, waarvoor ze een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen. § 7. In afwijking van paragraaf 1 tot en met 6, van paragraaf 9 en van artikel 23bis, § 3, heeft een personeelslid op of na 1 september 2022 recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld in artikel 23bis, § 5, als hij in een of meer instellingen van dezelfde scholengemeenschap voldoet aan de volgende voorwaarden: 1° uiterlijk op 30 juni 2021 in het betrokken ambt een dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 290 dagen en ten hoogste 579 dagen;2° na 31 augustus 2021 tijdelijk aangesteld worden in het betrokken ambt in een of meer instellingen van dezelfde scholengemeenschap;3° op 30 juni 2022 of later in het betrokken ambt gespreid over ten minste twee schooljaren een dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 580 dagen, waarvan 400 dagen effectief gepresteerd zijn, waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de aanstellingsperiode vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 140 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen; 4° voor het betrokken ambt uiterlijk op 30 juni van het schooljaar waarin het personeelslid de in punt 3° vereiste dienstanciënniteit heeft verworven geen beoordeling met werkpunten, als vermeld in het tweede lid, gekregen hebben van de eerste evaluator.Als het personeelslid uiterlijk op 30 juni van het schooljaar waarin hij de in punt 3° vereiste dienstanciënniteit heeft verworven geen beoordeling heeft gekregen, wordt deze voorwaarde geacht vervuld te zijn.

Onverminderd de toepassing van hoofdstuk Vter kan de eerste evaluator ook oordelen dat het personeelslid nog niet voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven en het personeelslid een beoordeling met werkpunten geven. De eerste evaluator maakt daartoe een verslag op waarin die beslissing en de werkpunten opgenomen worden, samen met het traject dat tijdens de aanvangsbegeleiding werd afgelegd. In dat geval moet het personeelslid bijkomend 200 dagen effectieve dagen presteren waarna hij het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur verwerft, op voorwaarde dat het personeelslid in toepassing van hoofdstuk Vter uiterlijk op het einde van die termijn geen definitieve evaluatie met eindconclusie "onvoldoende" heeft gekregen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tijdens deze bijkomende periode tot een maximum van 70 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voorzover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen.

Het tijdelijke personeelslid dat van de eerste evaluator op 30 juni 2022 of later een beoordeling met werkpunten heeft gekregen waaruit blijkt dat hij nog niet voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven, heeft het daaropvolgende schooljaar of later in een instelling van de scholengemeenschap recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur in het ambt waarvoor de beoordeling is toegekend. Dit recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur geldt pas nadat in toepassing van artikel 23bis een betrekking is toegekend aan de personeelsleden die het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur hebben verworven. Het tijdelijke personeelslid verliest dit recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur in het betrokken ambt als hij vanaf het ogenblik waarop hij de beoordeling met werkpunten heeft gekregen vijf opeenvolgende schooljaren geen diensten heeft gepresteerd in een of meer instellingen van de scholengemeenschap. Bij een nieuwe aanstelling van het personeelslid in het betrokken ambt wordt, conform de werkpunten die de eerste evaluator in het verslag van de beoordeling heeft opgenomen, een aangepast traject van aanvangsbegeleiding opgesteld dat het personeelslid tijdens de bijkomende periode van 200 dagen effectieve prestaties moet volgen.

Het personeelslid dat niet akkoord gaat met de beoordeling met werkpunten, vermeld in het tweede lid, kan verhaal halen bij de inrichtende macht. De inrichtende macht gaat vervolgens na of de beoordeling met werkpunten redelijk is en of die het uitstel van het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur rechtvaardigt, rekening houdend met het traject van aanvangsbegeleiding dat het personeelslid heeft doorlopen. De inrichtende macht bevestigt of vernietigt de beoordeling met werkpunten. Zowel het personeelslid als de eerste evaluator kunnen aan de inrichtende macht vragen om gehoord te worden. De inrichtende macht hoort in dat geval beide partijen voordat ze een beslissing neemt.

De beoordeling van de leerkracht levensbeschouwelijk onderricht moet voor de vakinhoudelijke en vaktechnische aspecten ook het akkoord wegdragen van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst of de niet-confessionele zedenleer. Dat akkoord blijkt uit de ondertekening van dit deel van de beoordeling in kwestie door een afgevaardigde van de bevoegde instantie.

In het bevoegde lokaal comité van de scholengemeenschap worden algemene afspraken onderhandeld over de beoordeling.

Als het personeelslid het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven in een of meer instellingen van een scholengemeenschap, dan geldt dat recht voor betrekkingen in alle instellingen van die scholengemeenschap.

Om een beroep te doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij de inrichtende macht van een van de instellingen van de scholengemeenschap. Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op een wijze die door de scholengemeenschap na onderhandeling in het bevoegde onderhandelingscomité, wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post aangetekende brief. De scholengemeenschap deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Die kandidaatstelling geldt voor alle betrekkingen waarvoor het recht is verworven en voor alle instellingen van de scholengemeenschap in kwestie.

Als het personeelslid diensten heeft gepresteerd bij een andere inrichtende macht dan die waarbij hij zijn kandidatuur stelt, voegt hij bij zijn kandidaatstelling een lijst met de gepresteerde diensten om zijn aanspraak op het recht op een aanstelling van doorlopende duur te staven.

Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.

Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld in hoofdstuk IVbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht, waarvoor ze een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen. § 8. Het tijdelijke personeelslid dat in een of meer instellingen van dezelfde scholengemeenschap voor 31 augustus 2021 in een ambt reeds dienstancienniteit heeft verworven en niet voldoet aan de voorwaarden van paragraaf 1 tot en met 7 of van paragraaf 9, kan voor het betrokken ambt het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur enkel verwerven als het personeelslid op of na 1 september 2021 een nieuwe tijdelijke aanstelling krijgt in het betrokken ambt in een of meer instellingen van dezelfde scholengemeenschap en op 30 juni daaropvolgend beantwoordt aan de voorwaarden van artikel 23bis, § 3.

De voormelde dienstanciënniteit die het tijdelijke personeelslid voor 31 augustus 2021 al heeft verworven, geldt daarbij vanaf 1 september 2021 voor de toepassing van artikel 23bis, § 3. § 9. In afwijking van de paragrafen 1 tot en met 8 en van artikel 23bis, § 3, verwerft het tijdelijke personeelslid dat op 1 juli 2021 door een inrichtende macht vast benoemd wordt in een ambt volgens artikel 84vicies septies, § 2, 3° of 4°, vanaf 1 september 2021 in dat ambt het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur. Dat recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor alle instellingen van de scholengemeenschap. § 10. Voor de toepassing van artikel 31, § 1, 1°, kan een personeelslid dat op 1 januari 2021 door de inrichtende macht deeltijds benoemd is in een ambt, voor een uitbreiding van zijn vaste benoeming op 1 januari 2022 in dat ambt bij deze inrichtende macht, beroep doen op alle prestaties die hij in het ambt heeft verworven bij de betrokken inrichtende macht en op de prestaties die hij in dat ambt heeft verworven bij een andere inrichtende macht, beide voor wat de instellingen betreft die tot dezelfde scholengemeenschap behoren. Dit geldt enkel op voorwaarde dat de betrokken inrichtende macht op 1 januari 2021 geen gebruik heeft gemaakt van de bepaling dat er bij haar een dienstanciënniteit van ten minste 360 dagen, waarvan 240 effectief gepresteerd, moest verworven zijn.".

Art. 38.In artikel 84vicies septies, § 2, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 18 december 2020, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het eerste lid wordt vervangen door wat volgt: "Als er meerdere personeelsleden zijn die zich kandidaat stellen voor vaste benoeming in eenzelfde betrekking moet de inrichtende macht, onverminderd artikel 35, § 2 en § 3, bij de toewijzing van de vaste benoeming in die betrekking de volgende volgorde respecteren: 1° de personeelsleden die bij de inrichtende macht deeltijds benoemd zijn in het ambt;2° de tijdelijke personeelsleden die bij de inrichtende macht uiterlijk op 30 juni 2021 in het ambt tijdelijk aangesteld zijn voor doorlopende duur;3° de tijdelijke personeelsleden die uiterlijk op 31 mei 2021 in het ambt ten minste 580 dagen dienstanciënniteit hebben verworven in een of meer instellingen van de inrichtende macht of desgevallend in een of meer instellingen van dezelfde scholengemeenschap.Voor het bepalen van deze 580 dagen dienstanciënniteit wordt, in afwijking van artikel 6, § 1, a), het aantal gepresteerde dagen niet met 1,2 vermenigvuldigd. De inrichtende macht kan beslissen om een tijdelijk personeelslid dat voldoet aan deze voorwaarde niet vast te benoemen, als het personeelslid in het ambt uiterlijk op 30 juni 2021 van de eerste evaluator een beoordeling met werkpunten heeft gekregen. De inrichtende macht deelt de weigering via een schriftelijke motivatie mee aan het personeelslid. Dit geldt ook als het tijdelijk personeelslid de enige kandidaat is voor de vacant verklaarde betrekking; 4° de tijdelijke personeelsleden die uiterlijk op 31 mei 2021 in het ambt waarvoor ze zich kandidaat stellen ten minste 360 dagen dienstanciënniteit hebben verworven in een of meer instellingen van de inrichtende macht.De inrichtende macht kan beslissen om een tijdelijk personeelslid dat voldoet aan deze voorwaarde niet vast te benoemen, op voorwaarde dat het personeelslid dan een schriftelijke motivatie krijgt waarin de inrichtende macht opneemt om welke redenen ze de vaste benoeming weigert. Dit geldt ook als het tijdelijk personeelslid de enige kandidaat is voor de vacant verklaarde betrekking."; 2° het tweede lid wordt opgeheven. HOOFDSTUK 4. - Wijzigingen van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991

Art. 39.In artikel 3 van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 3 juli 2020, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in punt 3° wordt tussen de zinsnede "de scholen en de centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs van het secundair onderwijs," en de woorden "de academies voor deeltijds kunstonderwijs" de woorden "de scholengemeenschapsinstellingen" ingevoegd;2° in punt 11° wordt de zinsnede "artikel 28, § 1, 4° en 5°, of artikel 100terdecies" vervangen door de zinsnede "artikel 28, § 1, 4°, 5° en 6°, artikel 100terdecies of artikel 100sexies decies, § 1, 4°, 5° en 6° "; 3° aan punt 24° wordt de volgende zin toegevoegd: "En voor de scholengemeenschapsinstellingen een directeur die de raad van bestuur heeft aangewezen als directeur van de scholengemeenschapsinstelling;".

Art. 40.In artikel 4, § 4, tweede lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 6 juli 2018 en gewijzigd bij het decreet van 15 maart 2019, wordt de zinsnede "maximaal 580 dagen" vervangen door de zinsnede "maximaal 290 dagen".

Art. 41.In artikel 17 van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2017, wordt paragraaf 2 opgeheven.

Art. 42.In artikel 20bis, § 1, tweede lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 15 maart 2019, worden de woorden "of in voorkomend geval in de functiebeschrijving van het personeelslid" opgeheven.

Art. 43.In artikel 21 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 14 februari 2003 en het laatst gewijzigd bij het decreet van 15 maart 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt: " § 3.Een personeelslid heeft recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld in paragraaf 5, als hij in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep voldoet aan de volgende voorwaarden: 1° een dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 290 dagen, waarvan 200 dagen effectief gepresteerd zijn, waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de aanstellingsperiode vallen.Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 70 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen, voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen; 2° uiterlijk op 30 juni van het schooljaar in de instelling of instellingen waar het personeelslid de dienstanciënniteit, vermeld in 1°, heeft verworven voor het betrokken ambt van de eerste evaluator een positieve beoordeling gekregen hebben.Als het personeelslid uiterlijk op 30 juni van het schooljaar in de instelling of instellingen waar hij de in punt 1° vermelde voorwaarden bereikt geen beoordeling heeft gekregen van de eerste evaluator, wordt die voorwaarde voor die instellingen of instellingen geacht vervuld te zijn.

De eerste evaluator kan één van de volgende beoordelingen toekennen: een positieve beoordeling, een beoordeling met werkpunten of een negatieve beoordeling.

Als de eerste evaluator oordeelt dat het personeelslid voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven, kent hij een positieve beoordeling toe. Het tijdelijke personeelslid kan de dienstanciënniteit die hij in de instelling heeft verworven, inroepen voor het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur als vermeld in het eerste lid.

Onverminderd de toepassing van hoofdstuk VIIIter kan de eerste evaluator ook oordelen dat het personeelslid nog niet voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven en het personeelslid een beoordeling met werkpunten geven. De eerste evaluator maakt daartoe een verslag op waarin die beslissing en de werkpunten opgenomen worden, samen met het traject dat tijdens de aanvangsbegeleiding is afgelegd. De beoordeling met werkpunten heeft tot gevolg dat het tijdelijke personeelslid de dienstanciënniteit die hij in het ambt heeft verworven in de instelling waar hij deze beoordeling heeft gekregen, nog niet kan inroepen voor het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, als vermeld in het eerste lid. Het personeelslid moet dan nog bijkomend 200 effectieve dagen presteren, voordat hij in aanmerking komt voor het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tijdens die bijkomende periode tot een maximum van 70 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen, voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen. Het personeelslid dat niet akkoord gaat met de beoordeling met werkpunten kan verhaal halen bij de raad van bestuur. De raad van bestuur gaat vervolgens na of de beoordeling met werkpunten redelijk is en dit het uitstel van het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur rechtvaardigt, rekening houdend met het traject van aanvangsbegeleiding dat het personeelslid heeft doorlopen. De raad van bestuur bevestigt of vernietigt de beoordeling met werkpunten. Zowel het personeelslid als de eerste evaluator kunnen aan de raad van bestuur vragen om gehoord te worden. De raad van bestuur hoort in dat geval beide partijen voordat hij een beslissing neemt.

Het tijdelijke personeelslid dat van de eerste evaluator een beoordeling met werkpunten heeft gekregen, heeft het daaropvolgende schooljaar of later in een instelling van de scholengroep recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur in het ambt waarvoor de beoordeling met werkpunten is toegekend. Dit recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur geldt pas nadat in toepassing van dit artikel en van artikel 21bis een betrekking is toegekend aan de personeelsleden die het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur hebben verworven. Het tijdelijke personeelslid verliest dit recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur in het betrokken ambt als hij vanaf het ogenblik waarop hij de beoordeling met werkpunten heeft gekregen vijf opeenvolgende schooljaren geen diensten heeft gepresteerd in een of meer instellingen van de scholengroep. Bij een nieuwe aanstelling van het personeelslid in het betrokken ambt wordt, conform de werkpunten die de eerste evaluator in het verslag van de beoordeling heeft opgenomen, een aangepast traject van aanvangsbegeleiding opgesteld dat het personeelslid tijdens die bijkomende periode moet volgen. Uiterlijk op 30 juni van het schooljaar waarin het tijdelijke personeelslid de bijkomende 200 effectieve dagen heeft gepresteerd, moet hij van de eerste evaluator een nieuwe beoordeling krijgen. Dat kan slechts een positieve beoordeling of een negatieve beoordeling zijn. Als het personeelslid van de eerste evaluator geen beoordeling krijgt, geldt dit als een positieve beoordeling.

Onverminderd de toepassing van hoofdstuk VIIIter kan de eerste evaluator ook oordelen dat het personeelslid niet voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven en het personeelslid een negatieve beoordeling geven. De eerste evaluator maakt daartoe een verslag op waarin die beslissing en de motivering worden opgenomen, samen met het traject dat tijdens de aanvangsbegeleiding is afgelegd. De negatieve beoordeling heeft tot gevolg dat het tijdelijke personeelslid de dienstanciënniteit die hij in het ambt heeft verworven in de instelling waar hij de negatieve beoordeling heeft gekregen, niet kan inroepen om zich bij de raad van bestuur kandidaat te stellen voor het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in het ambt in kwestie, zoals bepaald in paragraaf 7. Het personeelslid dat niet akkoord gaat met de negatieve beoordeling kan verhaal halen bij de raad van bestuur. De raad van bestuur gaat vervolgens na of de negatieve beoordeling redelijk en verantwoord is, rekening houdend met het traject van aanvangsbegeleiding dat het personeelslid heeft doorlopen. De raad van bestuur bevestigt of vernietigt de negatieve beoordeling. Zowel het personeelslid als de eerste evaluator kunnen aan de raad van bestuur vragen om gehoord te worden. De raad van bestuur hoort in dat geval beide partijen voordat hij een beslissing neemt.

Als een personeelslid dat van de eerste evaluator een negatieve beoordeling heeft gekregen voor de prestaties die hij in een ambt in de instelling heeft verricht, het daaropvolgende schooljaar of later in de instelling waar hij deze negatieve beoordeling heeft gekregen in het betrokken ambt een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur krijgt, dan wordt de eerdere negatieve beoordeling omgezet in een beoordeling met werkpunten. Het personeelslid moet dan in het betrokken ambt in de instelling bijkomend 200 effectieve dagen presteren, onder de voorwaarden vermeld in het vierde en vijfde lid, voordat hij in aanmerking komt voor het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur. Bij de nieuwe tijdelijke aanstelling van het personeelslid in het betrokken ambt wordt, conform de motivering die de eerste evaluator in het verslag van de negatieve beoordeling heeft opgenomen, een aangepast traject van aanvangsbegeleiding opgesteld dat het personeelslid tijdens die bijkomende periode moet volgen.

De beoordeling van de leerkracht levensbeschouwelijk onderricht moet voor de vakinhoudelijke en vaktechnische aspecten ook het akkoord wegdragen van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst of de niet-confessionele zedenleer. Dat akkoord blijkt uit de ondertekening van dat deel van de beoordeling in kwestie door een afgevaardigde van de bevoegde instantie.

In het bevoegde lokaal comité worden algemene afspraken onderhandeld over de beoordeling. Daarbij moet alleszins rekening gehouden worden met de volgende principes: - een eerste evaluator kan aan een tijdelijk personeelslid dat gespreid over meerdere schooljaren in eenzelfde ambt voor bepaalde duur is aangesteld in een of meer instellingen van de scholengroep slechts twee maal een negatieve beoordeling of een beoordeling met werkpunten toekennen. Als het personeelslid in een instelling van de scholengroep opnieuw tijdelijk wordt aangesteld voor bepaalde duur in een ambt waarvoor hij eerder al twee negatieve beoordelingen heeft gekregen, ofwel een beoordeling met werkpunten gevolgd door negatieve beoordeling heeft gekregen, ofwel een negatieve beoordeling gevolgd door een beoordeling met werkpunten heeft gekregen, dan kan de eerste evaluator in een instelling van de scholengroep in dat ambt geen derde beoordeling meer toekennen die een negatieve beoordeling is of die een beoordeling met werkpunten is. Als de eerste evaluator van dit personeelslid van mening is dat het personeelslid niet in aanmerking komt voor een nieuwe of verdere tijdelijke aanstelling, dan kan hij dit enkel doen via een evaluatie met eindconclusie onvoldoende, als vermeld in hoofdstuk VIIIter; - als een tijdelijk personeelslid in hetzelfde ambt een tijdelijke aanstelling van bepaalde duur heeft in meerdere instellingen van de scholengroep, dan tellen voor de toepassing van het hiervoor vermelde principe alle negatieve beoordelingen en beoordelingen met werkpunten die in hetzelfde schooljaar zijn toegekend samen als één beoordeling.

Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt in de volgende volgorde voor de betrekkingen: 1° in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren en waar het personeelslid van de eerste evaluator een positieve beoordeling of geen beoordeling heeft gekregen;2° in de instellingen van dezelfde scholengroep die tot een scholengemeenschap behoren en waar het personeelslid van de eerste evaluator een positieve beoordeling of geen beoordeling heeft gekregen. Om een beroep te doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij de raad van bestuur. Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op een wijze die door het college van directeurs, na onderhandelingen in het bevoegde onderhandelingscomité, wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post aangetekende brief. De raad van bestuur deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle voorwaarden voldoet, als vermeld in het eerste lid, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.

Het recht op een tijdelijke aanstelling voor doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld in hoofdstuk Vbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht waarvoor ze een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen."; 2° in paragraaf 5, vierde lid, wordt de zinsnede "maximaal 490 dagen" vervangen door de zinsnede "maximaal 200 dagen";3° in paragraaf 7, 2°, worden de woorden "de pedagogische entiteit" telkens vervangen door de zinsnede "de pedagogische entiteit, vermeld in artikel 73septies, § 2,";4° aan paragraaf 7 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Het personeelslid dat aangesteld is voor bepaalde duur en dat op het einde van het schooljaar een negatieve beoordeling heeft gekregen, als vermeld in paragraaf 3, zesde lid, kan de diensten die hij tot dat ogenblik presteerde in de instelling waar hij de negatieve beoordeling kreeg niet meer in aanmerking nemen voor de berekening van de anciënniteit zoals bedoeld in paragraaf 3 en 4 van dit artikel of van artikel 100quater decies, maar beperkt tot de diensten die gepresteerd werden in het ambt waarvoor hij de negatieve beoordeling kreeg.Het personeelslid kan daarenboven de diensten die hij gepresteerd heeft bij andere instellingen van de scholengroep in het ambt waarvoor hij een negatieve beoordeling kreeg, niet aanwenden om in de instelling waar hij die negatieve beoordeling kreeg het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in te roepen, zoals bedoeld in paragraaf 3 of in artikel 100quater decies."; 5° in paragraaf 7bis, 2° en 3°, worden de woorden "de pedagogische entiteit" telkens vervangen door de zinsnede "de pedagogische entiteit, vermeld in artikel 73septies, § 2,";6° in paragraaf 7ter, 2°, worden de woorden "de pedagogische entiteit" telkens vervangen door de zinsnede "de pedagogische entiteit, vermeld in artikel 73septies, § 2,";7° in paragraaf 7quater, tweede lid, worden de woorden "de pedagogische entiteit" vervangen door de zinsnede "de pedagogische entiteit, vermeld in artikel 73septies, § 2,"; 8° aan paragraaf 7quater wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Als een tijdelijk personeelslid na een negatieve beoordeling in een ambt volgens artikel 21, § 3, zesde lid, of artikel 21bis, § 3, zesde lid, opnieuw wordt aangeworven in dat ambt in de instelling van de scholengroep waar hij voor dat ambt een negatieve beoordeling heeft gekregen, kan hij voor het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur opnieuw beroep doen op de diensten die hij vóór de negatieve beoordeling presteerde."; 9° paragraaf 10 wordt vervangen door wat volgt: " § 10.Vastbenoemde personeelsleden die in één of meer instellingen van dezelfde scholengroep een betrekking met onvolledige prestaties in hoofdambt hebben, komen prioritair en in de hieronder vermelde volgorde in aanmerking voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, voor zover van toepassing: 1° in instellingen van dezelfde scholengroep, die niet tot een scholengemeenschap behoren en waar het personeelslid van de eerste evaluator een positieve beoordeling of geen beoordeling heeft gekregen; 2° in instellingen van dezelfde scholengroep die tot een scholengemeenschap behoren waar het personeelslid van de eerste evaluator een positieve beoordeling of geen beoordeling heeft gekregen.".

Art. 44.In artikel 21bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998, vervangen bij het decreet van 14 februari 2003 en het laatst gewijzigd bij het decreet van 15 maart 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt: " § 3.Een personeelslid heeft recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld in paragraaf 5, als hij in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep voldoet aan de volgende voorwaarden: 1° een dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 290 dagen, waarvan 200 dagen effectief gepresteerd zijn, waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de aanstellingsperiode vallen.Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 70 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen; 2° uiterlijk op 30 juni van het schooljaar in de instelling of instellingen waar het personeelslid de dienstanciënniteit, vermeld in punt 1°, heeft verworven voor het betrokken ambt van de eerste evaluator een positieve beoordeling gekregen hebben.Als het personeelslid uiterlijk op 30 juni van het schooljaar in de instelling of instellingen waar hij de in punt 1° vermelde voorwaarden bereikt geen beoordeling heeft gekregen van de eerste evaluator, wordt die voorwaarde voor die instellingen of instellingen geacht vervuld te zijn.

De eerste evaluator kan één van de volgende beoordelingen toekennen: een positieve beoordeling, een beoordeling met werkpunten of een negatieve beoordeling.

Als de eerste evaluator oordeelt dat het personeelslid voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven, kent hij een positieve beoordeling toe. Het tijdelijke personeelslid kan de dienstanciënniteit die hij in de instelling heeft verworven, inroepen voor het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, als vermeld in het eerste lid.

Onverminderd de toepassing van hoofdstuk VIIIter kan de eerste evaluator ook oordelen dat het personeelslid nog niet voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven en het personeelslid een beoordeling met werkpunten geven. De eerste evaluator maakt daartoe een verslag op waarin die beslissing en de werkpunten opgenomen worden, samen met het traject dat tijdens de aanvangsbegeleiding werd afgelegd. De beoordeling met werkpunten heeft tot gevolg dat het tijdelijke personeelslid de dienstanciënniteit die hij in het ambt heeft verworven in de instelling waar hij deze beoordeling heeft gekregen, nog niet kan inroepen voor het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, als vermeld in het eerste lid. Het personeelslid moet dan nog bijkomend 200 effectieve dagen presteren, voordat hij in aanmerking komt voor het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/ of moederschapsbescherming worden tijdens deze bijkomende periode tot een maximum van 70 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen. Het personeelslid dat niet akkoord gaat met de beoordeling met werkpunten kan verhaal halen bij de raad van bestuur. De raad van bestuur gaat vervolgens na of de beoordeling met werkpunten redelijk is en dit het uitstel van het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur rechtvaardigt, rekening houdend met het traject van aanvangsbegeleiding dat het personeelslid heeft doorlopen. De raad van bestuur bevestigt of vernietigt de beoordeling met werkpunten. Zowel het personeelslid als de eerste evaluator kunnen aan de raad van bestuur vragen om gehoord te worden. De raad van bestuur hoort in dat geval beide partijen voordat hij een beslissing neemt.

Het tijdelijke personeelslid dat van de eerste evaluator een beoordeling met werkpunten heeft gekregen, heeft het daaropvolgende schooljaar of later in een instelling van de scholengemeenschap recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur in het ambt waarvoor de beoordeling met werkpunten is toegekend. Dit recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur geldt pas nadat in toepassing van dit artikel en van artikel 21 een betrekking is toegekend aan de personeelsleden die het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur hebben verworven. Het tijdelijke personeelslid verliest dit recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur in het betrokken ambt als hij vanaf het ogenblik waarop hij de beoordeling met werkpunten heeft gekregen vijf opeenvolgende schooljaren geen diensten heeft gepresteerd in een of meer instellingen van de scholengemeenschap. Bij een nieuwe aanstelling van het personeelslid in het betrokken ambt wordt, conform de werkpunten die de eerste evaluator in het verslag van de beoordeling heeft opgenomen, een aangepast traject van aanvangsbegeleiding opgesteld dat het personeelslid tijdens die bijkomende periode moet volgen. Uiterlijk op 30 juni van het schooljaar waarin het tijdelijke personeelslid de bijkomende 200 effectieve dagen heeft gepresteerd, moet hij van de eerste evaluator een nieuwe beoordeling krijgen. Dat kan slechts een positieve beoordeling of een negatieve beoordeling zijn. Als het personeelslid van de eerste evaluator geen beoordeling krijgt, geldt dit als een positieve beoordeling.

Onverminderd de toepassing van hoofdstuk VIIIter kan de eerste evaluator ook oordelen dat het personeelslid niet voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven en het personeelslid een negatieve beoordeling geven. De eerste evaluator maakt daartoe een verslag op waarin die beslissing en de motivering worden opgenomen, samen met het traject dat tijdens de aanvangsbegeleiding is afgelegd. De negatieve beoordeling heeft tot gevolg dat het tijdelijke personeelslid de dienstanciënniteit die hij in het ambt heeft verworven in de instelling waar hij de negatieve beoordeling heeft gekregen niet kan inroepen om zich bij de raad van bestuur kandidaat te stellen voor het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in het ambt in kwestie, zoals bepaald in paragraaf 7. Het personeelslid dat niet akkoord gaat met de negatieve beoordeling kan verhaal halen bij de raad van bestuur. De raad van bestuur gaat vervolgens na of de negatieve beoordeling redelijk en verantwoord is, rekening houdend met het traject van aanvangsbegeleiding dat het personeelslid heeft doorlopen. De raad van bestuur bevestigt of vernietigt de negatieve beoordeling. Zowel het personeelslid als de eerste evaluator kunnen aan de raad van bestuur vragen om gehoord te worden. De raad van bestuur hoort in dat geval beide partijen voordat hij een beslissing neemt.

Als een personeelslid dat van de eerste evaluator een negatieve beoordeling heeft gekregen voor de prestaties die hij in een ambt in de instelling heeft verricht, het daaropvolgende schooljaar of later in de instelling waar hij deze negatieve beoordeling heeft gekregen in het betrokken ambt een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur krijgt, dan wordt de eerdere negatieve beoordeling omgezet in een beoordeling met werkpunten. Het personeelslid moet dan in het betrokken ambt in de instelling bijkomend 200 effectieve dagen presteren, onder de voorwaarden, vermeld in het vierde en vijfde lid, voordat hij in aanmerking komt voor het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur. Bij de nieuwe tijdelijke aanstelling van het personeelslid in het betrokken ambt wordt, conform de motivering die de eerste evaluator in het verslag van de negatieve beoordeling heeft opgenomen, een aangepast traject van aanvangsbegeleiding opgesteld dat het personeelslid tijdens die bijkomende periode moet volgen.

De beoordeling van de leerkracht levensbeschouwelijk onderricht moet voor de vakinhoudelijke en vaktechnische aspecten ook het akkoord wegdragen van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst of de niet-confessionele zedenleer. Dit akkoord blijkt uit de ondertekening van dit deel van de betrokken beoordeling door een afgevaardigde van de bevoegde instantie.

In het bevoegde lokaal comité worden algemene afspraken onderhandeld over de beoordeling. Daarbij moet alleszins rekening gehouden worden met de volgende principes: - een eerste evaluator kan aan een tijdelijk personeelslid dat gespreid over meerdere schooljaren in eenzelfde ambt voor bepaalde duur is aangesteld in een of meer instellingen van de scholengroep slechts twee maal een negatieve beoordeling of een beoordeling met werkpunten toekennen. Als het personeelslid in een instelling van de scholengroep opnieuw tijdelijk wordt aangesteld voor bepaalde duur in een ambt waarvoor hij eerder al twee negatieve beoordelingen heeft gekregen, ofwel een beoordeling met werkpunten gevolgd door negatieve beoordeling heeft gekregen, ofwel een negatieve beoordeling gevolgd door een beoordeling met werkpunten heeft gekregen, dan kan de eerste evaluator in een instelling van de scholengroep in dat ambt geen derde beoordeling meer toekennen die een negatieve beoordeling is of die een beoordeling met werkpunten is. Als de eerste evaluator van dit personeelslid van mening is dat het personeelslid niet in aanmerking komt voor een nieuwe of verdere tijdelijke aanstelling, dan kan hij dit enkel doen via een evaluatie met eindconclusie onvoldoende, als vermeld in hoofdstuk VIIIter; - als een tijdelijk personeelslid in hetzelfde ambt een tijdelijke aanstelling van bepaalde duur heeft in meerdere instellingen van de scholengroep, dan tellen voor de toepassing van het hiervoor vermelde principe alle negatieve beoordelingen en beoordelingen met werkpunten die in hetzelfde schooljaar zijn toegekend samen als één beoordeling.

Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt in de volgende volgorde voor de betrekkingen: 1° in de instellingen van dezelfde scholengemeenschap ongeacht het net en waar het personeelslid van de eerste evaluator een positieve beoordeling of geen beoordeling heeft gekregen;2° in de instellingen van een andere scholengemeenschap van dezelfde scholengroep en waar het personeelslid van de eerste evaluator een positieve beoordeling of geen beoordeling heeft gekregen;3° in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren en waar het personeelslid van de eerste evaluator een positieve beoordeling of geen beoordeling heeft gekregen. Om een beroep te doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij de raad van bestuur. Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op een wijze die door het college van directeurs, na onderhandelingen in het bevoegde onderhandelingscomité, wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post aangetekende brief. De raad van bestuur deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle voorwaarden voldoet, als vermeld in het eerste lid, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.

Het recht op een tijdelijke aanstelling voor doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld in hoofdstuk Vbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht waarvoor ze een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen."; 2° in paragraaf 5, vierde lid, wordt de zinsnede "maximaal 490 dagen" vervangen door de zinsnede "maximaal 200 dagen";3° in paragraaf 7, 2°, worden de woorden "de pedagogische entiteit" telkens vervangen door de zinsnede "de pedagogische entiteit, vermeld in artikel 73septies, § 2,";4° aan paragraaf 7 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Het personeelslid dat aangesteld is voor bepaalde duur en dat op het einde van het schooljaar een negatieve beoordeling heeft gekregen, als vermeld in paragraaf 3, zesde lid, kan de diensten die hij tot dat ogenblik presteerde in de instelling waar hij de negatieve beoordeling kreeg niet meer in aanmerking nemen voor de berekening van de anciënniteit zoals bedoeld in paragraaf 3 en 4 van dit artikel of van artikel 100quinquies decies, maar beperkt tot de diensten die gepresteerd werden in het ambt waarvoor hij de negatieve beoordeling kreeg.Het personeelslid kan daarenboven de diensten die hij gepresteerd heeft bij andere instellingen van de scholengemeenschap en van de scholengroep in het ambt waarvoor hij een negatieve beoordeling kreeg, niet aanwenden om in de instelling waar hij die negatieve beoordeling kreeg het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in te roepen, zoals bedoeld in paragraaf 3 of in artikel 100quinquies decies."; 5° in paragraaf 7bis, 2° en 3°, worden de woorden "de pedagogische entiteit" telkens vervangen door de zinsnede "de pedagogische entiteit, vermeld in artikel 73septies, § 2,";6° in paragraaf 7ter, 2°, worden de woorden "de pedagogische entiteit" telkens vervangen door de zinsnede "de pedagogische entiteit, vermeld in artikel 73septies, § 2,";7° in paragraaf 7quater, tweede lid, worden de woorden "de pedagogische entiteit" vervangen door de zinsnede "de pedagogische entiteit, vermeld in artikel 73septies, § 2,"; 8° aan paragraaf 7quater wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Als een tijdelijk personeelslid na een negatieve beoordeling in een ambt volgens artikel 21, § 3, zesde lid, of artikel 21bis, § 3, zesde lid, opnieuw wordt aangeworven in dat ambt in de instelling van de scholengroep waar hij voor dat ambt een negatieve beoordeling heeft gekregen, kan hij voor het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur opnieuw beroep doen op de diensten die hij vóór de negatieve beoordeling presteerde."; 9° paragraaf 10 wordt vervangen door wat volgt: " § 10.Vastbenoemde personeelsleden die in een of meer instellingen van de scholengemeenschap een betrekking met onvolledige prestaties in hoofdambt hebben, komen prioritair en in de hieronder vermelde volgorde in aanmerking voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, voor zover van toepassing: 1° in instellingen van dezelfde scholengemeenschap en waar het personeelslid van de eerste evaluator een positieve beoordeling of geen beoordeling heeft gekregen;2° in instellingen van een andere scholengemeenschap van dezelfde scholengroep en waar het personeelslid van de eerste evaluator een positieve beoordeling of geen beoordeling heeft gekregen; 3° in instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren en waar het personeelslid van de eerste evaluator een positieve beoordeling of geen beoordeling heeft gekregen.".

Art. 45.Aan artikel 23 van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 21 december 2012, wordt een vijfde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "De directeur of in voorkomend geval de raad van bestuur of de afgevaardigd bestuurder moet de beëindiging van een tijdelijke aanstelling van bepaalde duur steeds schriftelijk motiveren en meedelen aan het personeelslid.".

Art. 46.In artikel 24, vierde lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2007 en vervangen bij het decreet van 25 april 2014, wordt de zin "Het personeelslid kan binnen vijf kalenderdagen na de ontvangst van het ontslag om dringende redenen met een aangetekende brief beroep aantekenen bij de bevoegde kamer van beroep, vermeld in artikel 71." vervangen door de zin "Het personeelslid kan binnen vijf kalenderdagen vanaf de dag nadat de post de schriftelijke mededeling van het ontslag om dringende redenen voor het eerst heeft aangeboden, beroep aantekenen bij de bevoegde kamer van beroep, vermeld in artikel 71.".

Art. 47.In artikel 28, § 1, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 6 juli 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° aan het eerste lid wordt een punt 6° toegevoegd, dat luidt als volgt: "6° de betrekking of het deel van de betrekking in een wervingsambt van het bestuursen onderwijzend personeel van een vastbenoemd personeelslid waarvoor dat personeelslid op 15 oktober van dat schooljaar voor een volledig schooljaar afwezig is omwille van een of meer van volgende verlofstelsels: a) verlof wegens bijzondere opdracht zoals bepaald in artikel 77quater van dit decreet;b) verlof wegens opdracht zoals bepaald in artikel 77quater van dit decreet;c) verlof voor vakbondsopdrachten zoals bepaald in artikel 29 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuursen onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunsten normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen;d) verlof om een ambt uit te oefenen in een ministerieel kabinet zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 28 juli 1995 betreffende het verlof om een ambt uit te oefenen in een ministerieel kabinet van een lid van een gemeenschapsof gewestregering, van een lid van de Federale Regering of van een gewestelijk staatssecretaris, en bij een secretariaat, de cel algemene beleidscoördinatie en een cel algemeen beleid bij een lid van de Federale Regering door personeelsleden van het onderwijs en van de centra voor leerlingenbegeleiding;e) verlof erkende politieke groepen zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 19 december 1991 betreffende het verlof dat aan de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van in de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de gemeenschappen en of de gewesten erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen;f) politiek verlof zoals bepaald in artikel 29 tot en met artikel 36 bis van het decreet van 28 april 1993 betreffende het onderwijs IV;g) verlof toegekend aan personeelsleden die ter beschikking van de koning worden gesteld zoals bepaald in artikel 39 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuursen onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor het kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunsten normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen;h) verlof voor verminderde prestaties zoals bepaald in hoofdstuk II van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 april 1990 betreffende het verlof en de afwezigheid voor verminderde prestaties; i) afwezigheid voor verminderde prestaties zoals bepaald in hoofdstuk III van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 april 1990 betreffende het verlof en de afwezigheid voor verminderde prestaties."; 2° in het tweede lid worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) de zin "In afwijking van het eerste lid bepaalt de raad van bestuur voor haar centra voor volwassenenonderwijs jaarlijks op basis van een beleidsplan en na onderhandelingen in het bevoegde lokaal comité welke vacante betrekkingen hij vacant verklaart." wordt vervangen door de zin "In afwijking van het eerste lid bepaalt de raad van bestuur afzonderlijk voor haar centra voor volwassenenonderwijs en voor haar academies voor deeltijds kunstonderwijs jaarlijks op basis van een beleidsplan en na onderhandelingen in het bevoegde lokaal comité welke vacante betrekkingen hij vacant verklaart in respectievelijk de centra voor volwassenenonderwijs en de academies voor deeltijds kunstonderwijs."; b) de zinsnede "het eerste lid, 4° en 5° " wordt vervangen door de zinsnede "het eerste lid, 4°, 5° en 6° ".

Art. 48.In artikel 36, eerste lid, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 6 juli 2018 en gewijzigd bij het decreet van 15 maart 2019 en 3 juli 2020, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° punt 1° wordt vervangen door wat volgt: "1° op 31 augustus voorafgaand aan de datum waarop de benoeming ingaat ten minste 360 dagen dienstanciënniteit telt in het betrokken ambt bij de scholengroep.De raad van bestuur kan ook dienstanciënniteit in aanmerking nemen die het personeelslid heeft verworven in instellingen die tot een andere scholengroep behoren of die tot een inrichtende macht van het gesubsidieerd onderwijs behoren. Als het een leraar betreft in het bezit van een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs moeten de 360 dagen gepresteerd zijn in de opleiding, de module, het vak of de specialiteit van de vacant verklaarde betrekking;"; 2° in punt 3° wordt de zin "Behoort de instelling waar het personeelslid voor doorlopende duur is aangesteld, niet tot een scholengemeenschap, dan vervult het personeelslid deze voorwaarde voor alle instellingen van de scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren." vervangen door de zin "Behoort de instelling waar het personeelslid voor doorlopende duur is aangesteld, niet tot een scholengemeenschap, dan vervult het personeelslid deze voorwaarde voor alle instellingen van de scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren, maar niet voor die instelling of instellingen waar het personeelslid van de eerste evaluator als laatste beoordeling een negatieve beoordeling heeft gekregen, als vermeld in artikel 23, § 3, of in artikel 23bis, § 3, tenzij het instellingshoofd instemt met een vaste benoeming in de instelling."; 3° in punt 3° wordt de zin "Behoort de instelling waar het personeelslid voor doorlopende duur is aangesteld tot een scholengemeenschap, dan vervult het personeelslid deze voorwaarde voor alle instellingen van deze scholengemeenschap." vervangen door de zin "Behoort de instelling waar het personeelslid voor doorlopende duur is aangesteld tot een scholengemeenschap, dan vervult het personeelslid deze voorwaarde voor alle instellingen van deze scholengemeenschap, maar niet voor die instelling of instellingen waar het personeelslid van de eerste evaluator als laatste beoordeling een negatieve beoordeling heeft gekregen, als vermeld in artikel 23, § 3, of in artikel 23bis, § 3, tenzij het instellingshoofd instemt met een vaste benoeming in de instelling.".

Art. 49.In artikel 37 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 18 mei 1999 en het laatst gewijzigd bij het decreet van 6 juli 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° aan paragraaf 1 worden de zinnen "De raad van bestuur legt criteria vast die ze zal hanteren om een vaste benoeming toe te kennen als er zich meerdere personeelsleden kandidaat hebben gesteld voor eenzelfde betrekking.Deze criteria worden onderhandeld in het daartoe bevoegde lokaal comité." toegevoegd; 2° in paragraaf 2 wordt de zinsnede "de in artikel 36 gestelde voorwaarden" vervangen door de zinsnede "de in artikel 36 of artikel 100septies decies gestelde voorwaarden".

Art. 50.Aan artikel 40quinquies, § 2, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "In afwijking van het eerste lid kan het ambt van ICT-coördinator door een voltijdse of deeltijdse betrekking worden ingevuld.".

Art. 51.In hoofdstuk III van hetzelfde decreet wordt het opschrift van afdeling 7 vervangen door wat volgt: "Afdeling 7. Inzetbaarheid van de personeelsleden binnen de scholengemeenschappen".

Art. 52.Artikel 40novies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 10 juli 2003, vervangen bij het decreet van 17 juni 2011 en gewijzigd bij het decreet van 21 december 2012, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 40novies.Zonder afbreuk te doen aan de principes dat een personeelslid wordt aangesteld in of geaffecteerd aan een instelling, kunnen in het basisonderwijs: 1° de leden van het bestuurspersoneel van de instellingen die de scholengemeenschap vormen, voor de vervulling van opdrachten voor de totaliteit van de scholengemeenschap worden ingezet;2° de leden van het onderwijzend personeel van de instellingen die de scholengemeenschap vormen, voor de vervulling van opdrachten voor andere instellingen van de scholengemeenschap worden ingezet;3° de leden van het beleidsen ondersteunend personeel van de instellingen die de scholengemeenschap vormen, voor de vervulling van opdrachten voor en in andere instellingen van de scholengemeenschap of voor de totaliteit van de scholengemeenschap worden ingezet;4° in afwijking van punt 2° de personeelsleden die zijn aangesteld met overgedragen lestijden, worden ingezet voor de vervulling van opdrachten voor en in andere instellingen van de scholengemeenschap. Daarover moet vooraf in het lokaal comité worden onderhandeld.

Zonder afbreuk te doen aan de principes dat een personeelslid wordt aangesteld in of geaffecteerd aan een instelling, kunnen in het secundair onderwijs: 1° de leden van het bestuurspersoneel van de instellingen die de scholengemeenschap vormen, voor de vervulling van opdrachten voor de totaliteit van de scholengemeenschap worden ingezet;2° de leden van het ondersteunend personeel van de instellingen die de scholengemeenschap vormen, als ze daarmee instemmen, voor de vervulling van opdrachten voor en in andere instellingen van de scholengemeenschap of voor de totaliteit van de scholengemeenschap worden ingezet. Bij de toepassing van het eerste lid, 3° en 4°, en het tweede lid, 2°, worden minstens volgende principes gehanteerd: 1° het personeelslid wordt steeds aangesteld in of geaffecteerd aan de instelling waar de betrekking reglementair wordt ingericht;2° de afstand over de openbare weg tussen de instelling van aanstelling of affectatie en de instelling waar het personeelslid wordt ingezet mag nooit meer dan 25 kilometer bedragen.Dat geldt niet als het personeelslid ermee instemt om over een grotere afstand ingezet te worden; 3° er wordt altijd rekening gehouden met de statutaire toestand van het personeelslid die conform dit decreet is bepaald. De bepalingen over de inzetbaarheid, vermeld in het eerste tot en met het derde lid, worden, onverminderd artikel 18 en 31, opgenomen in het geschrift waarin de aanstelling wordt vastgesteld, alsook in de functiebeschrijving, vermeld in hoofdstuk VIIIbis.".

Art. 53.In hoofdstuk III van hetzelfde decreet wordt het opschrift van afdeling 7bis vervangen door wat volgt: "Afdeling 7bis. Inzetbaarheid van de personeelsleden tewerkgesteld in de scholengemeenschapsinstellingen of aangesteld ter ondersteuning van de werking van een scholengemeenschap".

Art. 54.Artikel 40decies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 17 juni 2011, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 40decies.Zonder afbreuk te doen aan de principes dat een personeelslid wordt aangesteld in of geaffecteerd aan een instelling, kunnen in afwijking van artikel 40novies de personeelsleden die zijn aangesteld of geaffecteerd in een scholengemeenschapsinstelling of die zijn aangesteld in een functie of een betrekking die wordt ingericht ter ondersteuning van de werking van de scholengemeenschap, worden ingezet voor de vervulling van opdrachten voor en in andere instellingen van de scholengemeenschap of voor de vervulling van opdrachten voor de totaliteit van de scholengemeenschap.

Bij de toepassing van het eerste lid worden minstens volgende principes gehanteerd: 1° het personeelslid wordt altijd aangesteld in of geaffecteerd aan de instelling waar de betrekking reglementair wordt ingericht;2° de afstand over de openbare weg tussen de instelling van aanstelling of affectatie en de instelling waar het personeelslid wordt ingezet mag nooit meer dan 25 kilometer bedragen.Dat geldt niet als het personeelslid ermee instemt om over een grotere afstand ingezet te worden; 3° er wordt altijd rekening gehouden met de statutaire toestand van het personeelslid die conform dit decreet is bepaald. De bepalingen over de inzetbaarheid, vermeld in het eerste en het tweede lid, worden, onverminderd artikel 18 en 31, opgenomen in het geschrift waarin de aanstelling wordt vastgesteld, alsook in de functiebeschrijving, vermeld in hoofdstuk VIIIbis.".

Art. 55.In artikel 55vicies/2, § 2, 1°, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 25 april 2014, wordt de zinsnede "de geïndividualiseerde functiebeschrijving zoals bepaald in artikel 73ter" vervangen door de woorden "de functiebeschrijving".

Art. 56.In artikel 55vicies/3, § 2, 1°, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 25 april 2014, wordt de zinsnede "de geïndividualiseerde functiebeschrijving zoals bepaald in artikel 73ter" vervangen door de woorden "de functiebeschrijving".

Art. 57.Artikel 73bis, § 2, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998, vervangen bij het decreet van 13 juli 2007, wordt vervangen door wat volgt: " § 2. Voor de bepalingen van dit hoofdstuk wordt onder "instelling" desgevallend ook een pedagogische entiteit verstaan die bestaat uit alle instellingen voor secundair onderwijs, die behoren tot hetzelfde schoolbestuur en liggen binnen eenzelfde kadastraal perceel of aaneensluitende kadastrale percelen, of gescheiden door hetzij maximaal twee kadastrale percelen, hetzij door een weg. De vestigingsplaatsen die op deze locatie liggen en die behoren tot andere dan de hiervoor vermelde instellingen, behoren niet tot de pedagogische entiteit.".

Art. 58.In artikel 73ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998, vervangen bij het decreet van 13 juli 2007 en het laatst gewijzigd bij het decreet van 15 maart 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 wordt het woord "geïndividualiseerde" opgeheven;2° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt:" § 2.Een functiebeschrijving is verplicht voor elk personeelslid en wordt door de eerste evaluator ondertekend. De functiebeschrijving wordt bij de aanstelling zo snel als mogelijk overhandigd. Het betrokken personeelslid ondertekent de functiebeschrijving voor kennisname."; 3° in paragraaf 3 worden de volgende wijzigingen aangebracht: - aan het eerste lid wordt een zin toegevoegd die luidt als volgt: "De kerntaken die moeten worden opgenomen in de functiebeschrijvingen kunnen op deze manier per ambt, en desgevallend binnen het ambt per functie, worden vastgelegd."; - aan het tweede lid wordt een zin toegevoegd die luidt als volgt: "De kerntaken die moeten worden opgenomen in de functiebeschrijvingen kunnen op deze manier per ambt, en desgevallend binnen het ambt per functie worden vastgelegd."; 4° in paragraaf 4 worden de volgende wijzigingen aangebracht: - in het eerste lid, 2°, eerste streepje, worden tussen de woorden "Voor een personeelslid dat tewerkgesteld is" en de woorden "ter ondersteuning van of op het niveau van de scholengemeenschap" de woorden "in een scholengemeenschapsinstelling of" ingevoegd; - het eerste lid, 2°, derde streepje, wordt vervangen door wat volgt: "- de eerste evaluator heeft als voornaamste taak het personeelslid voldoende coaching en begeleiding te bezorgen. Er kan daarbij in delegatie of externe hulp voorzien worden voor de opname van het concrete begeleidingstraject. De eerste evaluator moet regelmatig functioneringsgesprekken houden met het personeelslid. Bovendien heeft het personeelslid op diens verzoek recht op een functioneringsgesprek.

Van het functioneringsgesprek kan een verslag worden opgemaakt waarin eventueel persoonsen ontwikkelingsgerichte doelstellingen worden opgenomen;"; - het tweede lid, eerste streepje, wordt vervangen door wat volgt: "- de adviseur-coördinator is de eerste evaluator. Hij heeft als voornaamste taak het personeelslid voldoende coaching en begeleiding te bezorgen. Er kan daarbij in delegatie of externe hulp voorzien worden voor de opname van het concrete begeleidingstraject. De adviseur-coördinator moet regelmatig functioneringsgesprekken houden met het personeelslid. Bovendien heeft het personeelslid op diens verzoek recht op een functioneringsgesprek. Van het functioneringsgesprek kan een verslag worden opgemaakt waarin eventueel persoonsen ontwikkelingsgerichte doelstellingen worden opgenomen;"; 5° in paragraaf 5 worden de volgende wijzigingen aangebracht: - in het eerste lid wordt tussen de woorden "door de afgevaardigd bestuurder." en de woorden "Deze personeelsleden hebben" de volgende zin ingevoegd: "De directeur, belast met de functie directeur coördinatie-scholengemeenschap, wordt geëvalueerd door de evaluator die in overleg wordt aangeduid door de scholengemeenschap."; - het derde lid wordt vervangen door wat volgt: "De eerste evaluator heeft als voornaamste taak het personeelslid voldoende coaching en begeleiding te bezorgen. Er kan daarbij in delegatie of externe hulp voorzien worden voor de opname van het concrete begeleidingstraject.

De eerste evaluator moet regelmatig functioneringsgesprekken houden met het personeelslid. Bovendien heeft het personeelslid op diens verzoek recht op een functioneringsgesprek. Van het functioneringsgesprek kan een verslag worden opgemaakt waarin eventueel persoonsen ontwikkelingsgerichte doelstellingen worden opgenomen."; 6° paragraaf 6 wordt vervangen door wat volgt: " § 6.Een opleiding tot evaluator is verplicht voor wie als evaluator wordt aangesteld. Evaluatoren moeten binnen de twee jaar na hun aanduiding als evaluator een opleiding tot evaluator succesvol afgerond hebben. Evaluatoren die al voor 1 september 2021 als evaluator aangeduid waren en nog geen opleiding hadden gevolgd, krijgen daarvoor de tijd tot 1 september 2023.

Wie na deze termijn niet aan deze voorwaarde voldoet kan niet evalueren."; 7° paragraaf 7 wordt vervangen door wat volgt: " § 7.De functiebeschrijving, die moet vastgelegd worden per ambt en per instelling, bevat de kerntaken van het personeelslid. De kerntaken omvatten de taken eigen aan de functie, de professionalisering, en het overleg en de samenwerking met directie, collega's en desgevallend CLB en ouders. Wanneer zijn kerntaken wijzigen, krijgt het personeelslid een nieuwe functiebeschrijving. Daarbij wordt rekening gehouden met de algemene afspraken die in uitvoering van paragraaf 3 zijn vastgelegd en met de bepalingen van het arbeidsreglement.".

Art. 59.Artikel 73ter/1 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 1 juli 2011 en gewijzigd bij het decreet van 16 maart 2018, wordt vervangen door wat volgt: "Art. 73ter/1. § 1. De lijst van de instellingsgebonden opdrachten wordt opgemaakt door de directeur en onderhandeld in het lokaal comité.

De instellingsgebonden opdrachten worden niet opgenomen in de functiebeschrijving. Een overzicht van de verdeling van de instellingsgebonden opdrachten op schoolniveau wordt aan alle personeelsleden bezorgd. § 2. Bij het verdelen van de instellingsgebonden opdrachten tussen alle personeelsleden houdt de directeur rekening met onder andere: 1° de aard van de kerntaken van de personeelsleden in de instelling, het voltijds of deeltijds karakter ervan en de tijd die hieraan besteed wordt;2° het principe van de billijke verdeling van de instellingsgebonden opdrachten, inzonderheid met betrekking tot personeelsleden die nog in andere instellingen werkzaam zijn;3° de competenties van de personeelsleden. Bij het toewijzen van instellingsgebonden opdrachten aan personeelsleden moet het instellingshoofd bovendien rekening houden met de tijd die de personeelsleden besteden aan hun vertegenwoordiging in lokale inspraakorganen opgericht door of krachtens een wet of een decreet, en met de tijd die een vakbondsafgevaardigde besteedt aan zijn vertegenwoordiging in de Vlaamse Onderwijsraad. § 3. Voor de personeelsleden aangesteld in een wervingsambt van het bestuursen onderwijzend personeel kunnen naast de kerntaken, ook een beperkt aantal instellingsgebonden opdrachten worden gevraagd, zoals: - het opnemen van verantwoordelijkheden die het lesof klasgebeuren overschrijden; - het opnemen van een of andere specifieke rol of opdracht; - het vervangen van afwezige leraars en aanvullend toezicht houden; - vertegenwoordiging in schoolexterne organen.".

Art. 60.In artikel 73quater van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998, vervangen bij het decreet van 13 juli 2007 en gewijzigd bij de decreten van 4 juli 2008 en 1 juli 2011, wordt het derde lid opgeheven.

Art. 61.Artikel 73quinquies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998, vervangen bij het decreet van 13 juli 2007 en gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 73quinquies.§ 1. Voor de wervingsambten van het bestuursen onderwijzend personeel wordt, voor zover dit ambt een lesopdracht omvat, bij het vastleggen van de functiebeschrijvingen, onverminderd artikel 73ter en 73ter/1, rekening gehouden met het volgende principe: De kerntaak van de leraar is het lesgeven, in de brede zin van het woord. Het gaat om een geïntegreerde lerarenopdracht, die betrekking heeft op alles wat als vanzelfsprekend bij het lerarenberoep hoort, vertrekkend vanuit de brede professionaliteit van de lesgever. Tot deze geïntegreerde lerarenopdracht behoren kerntaken zoals: - de planning en voorbereiding van lessen; - het lesgeven zelf; - de klaseigen leerlingenbegeleiding; - de evaluatie van de leerlingen en cursisten; - de professionalisering; - het overleg en de samenwerking met directie, collega's, en desgevallend CLB en ouders. § 2. Een personeelslid in een wervingsambt van het bestuursen onderwijzend personeel kan belast worden met een specifieke functie op voorwaarde dat het schoolbestuur daarvoor omkaderingsmiddelen aanwendt. In dat geval worden voor dit personeelslid in afwijking van paragraaf 1 - of aanvullend op paragraaf 1 indien het personeelslid belast wordt met zowel een lesopdracht als een specifieke functiespecifieke taken opgenomen in de functiebeschrijving.

De criteria die worden gebruikt om voor die specifieke taken al dan niet omkaderingsmiddelen aan te wenden en om ze te verdelen onder alle personeelsleden alsook de criteria voor de verdeling van de omkaderingsmiddelen worden onderhandeld in het lokaal comité. § 3. In afwijking van paragraaf 1 en 2 kan voor de wervingsambten van het bestuursen onderwijzend personeel in het basisonderwijs in de functiebeschrijving enkel de geïntegreerde lerarenopdracht worden opgenomen, die bestaat uit de hoofdopdracht en de volgende kerntaken: - de planning en voorbereiding van lessen; - de klaseigen leerlingenbegeleiding; - de evaluatie van de leerlingen; - de professionalisering; - het overleg en de samenwerking met directie, collega's, CLB en ouders.".

Art. 62.Artikel 73sexies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998, vervangen bij het decreet van 13 juli 2007 en gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt opgeheven.

Art. 63.Artikel 73septies, § 2, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998, vervangen bij het decreet van 13 juli 2007, wordt vervangen door wat volgt: " § 2. Voor de bepalingen van dit hoofdstuk wordt onder "instelling" desgevallend ook een pedagogische entiteit verstaan die bestaat uit alle instellingen voor secundair onderwijs, die behoren tot hetzelfde schoolbestuur en liggen binnen eenzelfde kadastraal perceel of aaneensluitende kadastrale percelen, of gescheiden door hetzij maximaal twee kadastrale percelen, hetzij door een weg. De vestigingsplaatsen die op deze locatie liggen en die behoren tot andere dan de hiervoor vermelde instellingen, behoren niet tot de pedagogische entiteit.".

Art. 64.Aan artikel 73octies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998, vervangen bij het decreet van 13 juli 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 wordt er een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Een personeelslid moet geëvalueerd worden op diens volledige functioneren op basis van zijn functiebeschrijving en van de persoonsen ontwikkelingsgerichte doelstellingen in de verslagen van de functioneringsgesprekken."; 2° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt: " § 2.Een personeelslid voor wie geen functiebeschrijving werd opgesteld volgens de bepalingen van hoofdstuk VIIIbis, voor wie geen persoonsen ontwikkelingsgerichte doelstellingen werden opgenomen in de verslagen van zijn functioneringsgesprekken of voor wie niet in voldoende mate kan aangetoond worden dat de nodige coaching en begeleiding werd voorzien, kan niet worden geëvalueerd. Als aan een personeelslid het verslag van het eerste formele functioneringsgesprek werd overhandigd met daarin de persoonsen ontwikkelingsgerichte doelstellingen van het personeelslid en een duidelijke weergave van de tekortkomingen die zich stellen, moet een termijn van minimum 120 dagen effectieve prestaties gerespecteerd worden - waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, met uitzondering van de zomervakantie - vooraleer een evaluatieverslag met als eindconclusie "onvoldoende" kan overhandigd worden."; 3° paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt: " § 3.Evaluatoren doen met het oog op de evaluatie zelf een aantal vaststellingen, en kunnen bijkomend een beroep doen op informatie die zij verkregen hebben van derden.".

Art. 65.Aan artikel 73decies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998, vervangen bij het decreet van 13 juli 2007 en het laatst gewijzigd bij het decreet van 26 januari 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1, tweede lid, wordt het woord "afspraken" vervangen door de woorden "persoonsen ontwikkelingsgerichte doelstellingen";2° in paragraaf 2, tweede lid, wordt het woord "eventueel" opgeheven;3° in paragraaf 2, derde lid, wordt de zinsnede "- op straffe van nietigheid -" opgeheven.

Art. 66.In artikel 73undecies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998, vervangen bij het decreet van 13 juli 2007 en gewijzigd bij het decreet van 9 juli 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° aan paragraaf 1 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "In afwijking van het eerste lid is een evaluatieverslag met eindconclusie "onvoldoende" onmogelijk voor een personeelslid aangesteld in een wervingsambt van het bestuursen onderwijzend personeel en belast met een specifieke functie, zoals vermeld in artikel 73quinquies, § 2, voor zover hij voordien belast was met een lesopdracht en daarvoor geen functioneringsverslag met persoonsen ontwikkelingsgerichte doelstellingen heeft gekregen dat aanleiding gaf tot een evaluatie met eindconclusie "onvoldoende".Hetzelfde geldt voor het personeelslid dat die specifieke functie combineert met een lesopdracht en voor die lesopdracht geen persoonsen ontwikkelingsgerichte doelstellingen heeft gekregen in zijn functioneringsverslag die aanleiding geven tot een evaluatie met eindconclusie "onvoldoende"."; 2° paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt: " § 3.Na een evaluatie met eindconclusie "onvoldoende", en voor zover deze niet leidt tot het ontslag zoals bedoeld in dit hoofdstuk, moet betrokkene een nieuwe evaluatie krijgen. Deze nieuwe evaluatie kan ten vroegste plaats vinden na een periode van minstens 120 dagen effectieve prestaties, waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, met uitzondering van de zomervakantie.

Deze periode start op het ogenblik dat het evaluatieverslag wordt voorgelegd aan het betrokken personeelslid overeenkomstig artikel 73decies, § 2. Bovendien moet een periode van minstens 12 maanden gerespecteerd worden sinds aan betrokkene het verslag van het eerste formele functioneringsgesprek werd overhandigd, bedoeld in artikel 73octies, § 2.".

Art. 67.Artikel 73duodecies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998, vervangen bij het decreet van 13 juli 2007, wordt opgeheven.

Art. 68.Aan artikel 73septiesdecies, § 5, 1°, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2007, wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt: "Indien de beroepsmogelijkheden in strijd met artikel 73decies, § 2, niet vermeld zijn in het evaluatieverslag, dan neemt de termijn van twintig kalenderdagen een aanvang vier maanden nadat aan de betrokkene de kopie van het evaluatieverslag met eindconclusie "onvoldoende" werd overhandigd;".

Art. 69.In artikel 77decies, § 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 6 juli 2018 en gewijzigd bij het decreet van 18 december 2020, wordt de zinsnede "artikel 28, § 1, 4° en 5°, artikel 100terdecies of artikel 100septies decies" vervangen door de zinsnede "artikel 28, § 1, 4°, 5° en 6°, artikel 100terdecies of artikel 100sexies decies, § 1, 4, 5° en 6° ".

Art. 70.In artikel 100quater decies, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 15 maart 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 wordt het derde lid vervangen door wat volgt: "Om een beroep te kunnen doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij de raad van bestuur.Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op een wijze die door het college van directeurs, na onderhandelingen in het bevoegde onderhandelingscomité, wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post aangetekende brief. De raad van bestuur deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt."; 2° in paragraaf 2, eerste lid, wordt de zinsnede "In afwijking van paragraaf 1 en 3 en van artikel 21, § 3," vervangen door de zinsnede "In afwijking van paragraaf 1, 3, 4, 5, 6, 7 en 9 en van artikel 21, § 3,";3° in paragraaf 2 wordt het derde lid vervangen door wat volgt: "Om een beroep te kunnen doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij de raad van bestuur.Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op een wijze die door het college van directeurs, na onderhandelingen in het bevoegde onderhandelingscomité, wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post aangetekende brief. De raad van bestuur deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt."; 4° in paragraaf 3, eerste lid, wordt de zinsnede "In afwijking van paragraaf 1 en 2 en van artikel 21, § 3," vervangen door de zinsnede "In afwijking van paragraaf 1, 2, 4, 5, 6, 7 en 9 en van artikel 21, § 3,";5° in paragraaf 3 wordt het zevende lid vervangen door wat volgt: "Om een beroep te kunnen doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij de raad van bestuur.Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op een wijze die door het college van directeurs, na onderhandelingen in het bevoegde onderhandelingscomité, wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post aangetekende brief. De raad van bestuur deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt."; 6° een paragraaf 4, een paragraaf 5, een paragraaf 6, een paragraaf 7, een paragraaf 8 en een paragraaf 9 worden toegevoegd, die luiden als volgt: " § 4.In afwijking van paragraaf 1, 2, 3, 5, 6, 7 en 9 en van artikel 21, § 3, heeft een personeelslid op of na 1 september 2021 recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld in artikel 21, § 5, als hij in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep voldoet aan de volgende voorwaarden: 1° uiterlijk op 30 juni 2020 in het betrokken ambt gespreid over ten minste twee schooljaren een dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 580 dagen, waarvan 400 effectief gepresteerd zijn, waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de aanstellingsperiode vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 140 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen; 2° voor het betrokken ambt uiterlijk op 30 juni 2020 geen beoordeling met werkpunten, als vermeld in het tweede lid, gekregen hebben van de eerste evaluator.Als het personeelslid uiterlijk op 30 juni 2020 geen beoordeling heeft gekregen, wordt die voorwaarde geacht vervuld te zijn; 3° tijdens het schooljaar 2020-2021 of later in het betrokken ambt niet tijdelijk aangesteld zijn voor doorlopende duur in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep. Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt in de volgende volgorde voor de betrekkingen: 1° in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren;2° in de instellingen van dezelfde scholengroep die tot een scholengemeenschap behoren. Om een beroep te kunnen doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij de raad van bestuur. Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op een wijze die door het college van directeurs, na onderhandelingen in het bevoegde onderhandelingscomité, wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post aangetekende brief. De raad van bestuur deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.

Het recht op een tijdelijke aanstelling voor doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld in hoofdstuk Vbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht waarvoor ze een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen. § 5. In afwijking van paragraaf 1, 2, 3, 4, 6, 7 en 9 en van artikel 21, § 3, heeft een personeelslid op of na 1 september 2021 recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld in artikel 21, § 5, als hij in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep voldoet aan de volgende voorwaarden: 1° na 1 september 2019 en uiterlijk op 30 juni 2021 in het betrokken ambt gespreid over ten minste twee schooljaren een dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 580 dagen, waarvan 400 dagen effectief gepresteerd zijn, waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de aanstellingsperiode vallen.Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 140 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen; 2° voor het betrokken ambt na 1 september 2019 en uiterlijk op 30 juni 2021 geen beoordeling met werkpunten gekregen hebben van de eerste evaluator.Als het personeelslid na 1 september 2019 en uiterlijk op 30 juni 2021 geen beoordeling heeft gekregen, wordt deze voorwaarde geacht vervuld te zijn.

Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt in de volgende volgorde voor de betrekkingen: 1° in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren;2° in de instellingen van dezelfde scholengroep die tot een scholengemeenschap behoren. Om een beroep te kunnen doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij de raad van bestuur. Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op een wijze die door het college van directeurs, na onderhandelingen in het bevoegde onderhandelingscomité, wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post aangetekende brief. De raad van bestuur deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.

Het recht op een tijdelijke aanstelling voor doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld in hoofdstuk Vbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht waarvoor ze een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen. § 6. In afwijking van paragraaf 1 tot en met 5, van paragraaf 7 en 9 en van artikel 21, § 3, heeft een personeelslid op of na 1 september 2022 recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, zoals bepaald in het tweede lid, voor een ambt, vermeld in artikel 21, § 5, als hij in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep voldoet aan de volgende voorwaarden: 1° uiterlijk op 30 juni 2021 in het betrokken ambt gespreid over ten minste twee schooljaren een dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 580 dagen, waarvan 400 dagen effectief gepresteerd zijn, waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de aanstellingsperiode vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 140 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen; 2° voor het betrokken ambt en uiterlijk op 30 juni 2021 een beoordeling met werkpunten gekregen hebben waarin de eerste evaluator oordeelde dat het personeelslid nog niet voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven;3° na 31 augustus 2021 tijdelijk aangesteld worden in het betrokken ambt in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep. Het tijdelijke personeelslid dat aan de voorwaarden van het eerste lid voldoet, verwerft het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur op of na 1 september 2022 als dat dit personeelslid uiterlijk op 30 juni 2022 of later bijkomend 200 dagen effectieve prestaties heeft gepresteerd in het betrokken ambt in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep en in toepassing van hoofdstuk VIIIter uiterlijk op het einde van die termijn geen definitieve evaluatie met eindconclusie "onvoldoende" gekregen heeft. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tijdens deze bijkomende periode tot een maximum van 70 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voorzover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen.

Het tijdelijke personeelslid dat van de eerste evaluator tijdens het schooljaar 2020-2021 en uiterlijk op 30 juni 2021 een beoordeling met werkpunten heeft gekregen waaruit blijkt dat hij nog niet voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven, heeft op 1 september 2021 of later in een instelling van de scholengroep recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur in het ambt waarvoor de beoordeling is toegekend. Het tijdelijke personeelslid verliest dit recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur in het betrokken ambt als hij vanaf het ogenblik waarop hij de beoordeling met werkpunten heeft gekregen vijf opeenvolgende schooljaren geen diensten heeft gepresteerd in een of meer instellingen van de scholengroep. Dit recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur geldt pas nadat in toepassing van artikel 21 en van artikel 21bis een betrekking is toegekend aan de personeelsleden die het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur hebben verworven.

Bij een nieuwe aanstelling van het personeelslid in het betrokken ambt wordt, conform de werkpunten die de eerste evaluator in het verslag van de beoordeling heeft opgenomen, een aangepast traject van aanvangsbegeleiding opgesteld dat het personeelslid tijdens de bijkomende periode van 200 dagen effectieve prestaties moet volgen.

Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt in de volgende volgorde voor de betrekkingen: 1° in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren;2° in de instellingen van dezelfde scholengroep die tot een scholengemeenschap behoren. Om een beroep te kunnen doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij de raad van bestuur. Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op een wijze die door het college van directeurs, na onderhandelingen in het bevoegde onderhandelingscomité, wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post aangetekende brief. De raad van bestuur deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.

Het recht op een tijdelijke aanstelling voor doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld in hoofdstuk Vbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht waarvoor ze een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen. § 7. In afwijking van paragraaf 1 tot en met 6, van paragraaf 9 en van artikel 21, § 3, heeft een personeelslid op of na 1 september 2022 recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld in artikel 21, § 5, als hij in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep voldoet aan de volgende voorwaarden: 1° uiterlijk op 30 juni 2021 in het betrokken ambt een dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 290 dagen en ten hoogste 579 dagen;2° na 31 augustus 2021 tijdelijk aangesteld worden in het betrokken ambt in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep;3° op 30 juni 2022 of later in het betrokken ambt gespreid over ten minste twee schooljaren een dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 580 dagen, waarvan 400 dagen effectief gepresteerd zijn, waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de aanstellingsperiode vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 140 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen; 4° voor het betrokken ambt uiterlijk op 30 juni van het schooljaar waarin het personeelslid de in punt 3° vereiste dienstanciënniteit heeft verworven geen beoordeling met werkpunten, als vermeld in het tweede lid, gekregen hebben van de eerste evaluator.Als het personeelslid uiterlijk op 30 juni van het schooljaar waarin hij de in punt 3° vereiste dienstanciënniteit heeft verworven geen beoordeling heeft gekregen, wordt deze voorwaarde geacht vervuld te zijn.

Onverminderd de toepassing van hoofdstuk VIIIter kan de eerste evaluator ook oordelen dat het personeelslid nog niet voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven en het personeelslid een beoordeling met werkpunten geven. De eerste evaluator maakt daartoe een verslag op waarin die beslissing en de werkpunten opgenomen worden, samen met het traject dat tijdens de aanvangsbegeleiding werd afgelegd. In dat geval moet het personeelslid bijkomend 200 dagen effectieve dagen presteren waarna hij het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur verwerft, op voorwaarde dat het personeelslid in toepassing van hoofdstuk VIIIter uiterlijk op het einde van die termijn geen definitieve evaluatie met eindconclusie "onvoldoende" heeft gekregen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tijdens deze bijkomende periode tot een maximum van 70 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voorzover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen.

Het tijdelijke personeelslid dat van de eerste evaluator op 30 juni 2022 of later een beoordeling met werkpunten heeft gekregen waaruit blijkt dat hij nog niet voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven, heeft het daaropvolgende schooljaar of later in een instelling van de scholengroep recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur in het ambt waarvoor de beoordeling is toegekend. Dit recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur geldt pas nadat in toepassing van artikel 21 en van artikel 21bis een betrekking is toegekend aan de personeelsleden die het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur hebben verworven. Het tijdelijke personeelslid verliest dit recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur in het betrokken ambt als hij vanaf het ogenblik waarop hij de beoordeling met werkpunten heeft gekregen vijf opeenvolgende schooljaren geen diensten heeft gepresteerd in een of meer instellingen van de scholengroep. Bij een nieuwe aanstelling van het personeelslid in het betrokken ambt wordt, conform de werkpunten die de eerste evaluator in het verslag van de beoordeling heeft opgenomen, een aangepast traject van aanvangsbegeleiding opgesteld dat het personeelslid tijdens de bijkomende periode van 200 dagen effectieve prestaties moet volgen.

Het personeelslid dat niet akkoord gaat met de beoordeling met werkpunten, vermeld in het tweede lid, kan verhaal halen bij de raad van bestuur. De raad van bestuur gaat vervolgens na of de beoordeling met werkpunten redelijk is en dit het uitstel van het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur rechtvaardigt, rekening houdend met het traject van aanvangsbegeleiding dat het personeelslid heeft doorlopen. De raad van bestuur bevestigt of vernietigt de beoordeling met werkpunten. Zowel het personeelslid als de eerste evaluator kunnen aan de raad van bestuur vragen om gehoord te worden.

De raad van bestuur hoort in dat geval beide partijen voordat het een beslissing neemt.

De beoordeling van de leerkracht levensbeschouwelijk onderricht moet voor de vakinhoudelijke en vaktechnische aspecten ook het akkoord wegdragen van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst of de niet-confessionele zedenleer. Dit akkoord blijkt uit de ondertekening van dit deel van de betrokken beoordeling door een afgevaardigde van de bevoegde instantie.

In het bevoegde lokaal comité van de scholengroep worden algemene afspraken onderhandeld over de beoordeling.

Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt in de volgende volgorde voor de betrekkingen: 1° in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren;2° in de instellingen van dezelfde scholengroep die tot een scholengemeenschap behoren. Om een beroep te kunnen doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij de raad van bestuur. Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op een wijze die door het college van directeurs, na onderhandelingen in het bevoegde onderhandelingscomité, wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post aangetekende brief. De raad van bestuur deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.

Het recht op een tijdelijke aanstelling voor doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld in hoofdstuk Vbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht waarvoor ze een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen. § 8. Het tijdelijke personeelslid dat in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep voor 31 augustus 2021 in een ambt reeds dienstanciënniteit heeft verworven en niet voldoet aan de voorwaarden van paragraaf 1 tot en met 7 of van paragraaf 9, kan voor het betrokken ambt het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur enkel verwerven als het personeelslid op of na 1 september 2021 een nieuwe tijdelijke aanstelling krijgt in het betrokken ambt in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep en op 30 juni daaropvolgend beantwoordt aan de voorwaarden van artikel 21, § 3, of van artikel 21bis, § 3. De voormelde dienstanciënniteit die het tijdelijke personeelslid voor 31 augustus 2021 al heeft verworven, geldt daarbij vanaf 1 september 2021 voor de toepassing van artikel 21, § 3, of van artikel 21bis, § 3. § 9. In afwijking van de paragrafen 1 tot en met 8 en van artikel 21, § 3, verwerft het tijdelijke personeelslid dat op 1 juli 2021 door een raad van bestuur vast benoemd wordt in een ambt volgens artikel 100septies decies, § 2, 3°, of 4°, vanaf 1 september 2021 in dat ambt het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur. Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt in de volgende volgorde voor de betrekkingen: 1° in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren; 2° in de instellingen van dezelfde scholengroep die tot een scholengemeenschap behoren.".

Art. 71.In artikel 100quinquies decies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 15 maart 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 wordt de zinsnede "voor een ambt, vermeld in artikel 21, § 5," vervangen door de zinsnede "voor een ambt, vermeld in artikel 21bis, § 5,".2° in paragraaf 1 wordt het derde lid vervangen door wat volgt: "Om een beroep te kunnen doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij de raad van bestuur.Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op een wijze die door het college van directeurs, na onderhandelingen in het bevoegde onderhandelingscomité, wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post aangetekende brief. De raad van bestuur deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt."; 3° in paragraaf 2, eerste lid, wordt de zinsnede "In afwijking van paragraaf 1 en 3 en van artikel 21bis, § 3," vervangen door de zinsnede "In afwijking van paragraaf 1, 3, 4, 5, 6, 7 en 9 en van artikel 21bis, § 3," en wordt de zinsnede "voor een ambt, vermeld in artikel 21, § 5," vervangen door de zinsnede "voor een ambt, vermeld in artikel 21bis, § 5,";4° in paragraaf 2 wordt het derde lid vervangen door wat volgt: "Om een beroep te kunnen doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij de raad van bestuur.Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op een wijze die door het college van directeurs, na onderhandelingen in het bevoegde onderhandelingscomité, wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post aangetekende brief. De raad van bestuur deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt."; 5° in paragraaf 3, eerste lid, wordt de zinsnede "In afwijking van paragraaf 1 en 2 en van artikel 23bis, § 3," vervangen door de zinsnede "In afwijking van paragraaf 1, 2, 4, 5, 6, 7 en 9 en van artikel 21bis, § 3,";6° in paragraaf 3 wordt het zevende lid vervangen door wat volgt: "Om een beroep te kunnen doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij de raad van bestuur.Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op een wijze die door het college van directeurs, na onderhandelingen in het bevoegde onderhandelingscomité, wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post aangetekende brief. De raad van bestuur deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt."; 7° een paragraaf 4, een paragraaf 5, een paragraaf 6, een paragraaf 7, een paragraaf 8 en een paragraaf 9 worden toegevoegd, die luiden als volgt: " § 4.In afwijking van paragraaf 1, 2, 3, 5, 6, 7 en 9 en van artikel 21, § 3, heeft een personeelslid op of na 1 september 2021 recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld in artikel 21, § 5, als hij in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep voldoet aan de volgende voorwaarden: 1° uiterlijk op 30 juni 2020 in het betrokken ambt gespreid over ten minste twee schooljaren een dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 580 dagen, waarvan 400 effectief gepresteerd zijn, waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de aanstellingsperiode vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 140 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen; 2° voor het betrokken ambt uiterlijk op 30 juni 2020 geen beoordeling met werkpunten, als vermeld in het tweede lid, gekregen hebben van de eerste evaluator.Als het personeelslid uiterlijk op 30 juni 2020 geen beoordeling heeft gekregen, wordt die voorwaarde geacht vervuld te zijn; 3° tijdens het schooljaar 2020-2021 of later in het betrokken ambt niet tijdelijk aangesteld zijn voor doorlopende duur in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep. Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt in de volgende volgorde voor de betrekkingen: 1° in de instellingen van dezelfde scholengemeenschap ongeacht het net;2° in de instellingen van een andere scholengemeenschap van dezelfde scholengroep;3° in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren. Om een beroep te kunnen doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij de raad van bestuur. Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op een wijze die door het college van directeurs, na onderhandelingen in het bevoegde onderhandelingscomité, wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post aangetekende brief. De raad van bestuur deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.

Het recht op een tijdelijke aanstelling voor doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld in hoofdstuk Vbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht waarvoor ze een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen. § 5. In afwijking van paragraaf 1, 2, 3, 4, 6,7 en 9 en van artikel 21bis, § 3, heeft een personeelslid op of na 1 september 2021 recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld in artikel 21bis, § 5, als hij in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep voldoet aan de volgende voorwaarden: 1° na 1 september 2019 en uiterlijk op 30 juni 2021 in het betrokken ambt gespreid over ten minste twee schooljaren een dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 580 dagen, waarvan 400 dagen effectief gepresteerd zijn, waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de aanstellingsperiode vallen.Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 140 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen; 2° voor het betrokken ambt na 1 september 2019 en uiterlijk op 30 juni 2021 geen beoordeling met werkpunten gekregen hebben van de eerste evaluator.Als het personeelslid na 1 september 2019 en uiterlijk op 30 juni 2021 geen beoordeling heeft gekregen, wordt deze voorwaarde geacht vervuld te zijn.

Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt in de volgende volgorde voor de betrekkingen: 1° in de instellingen van dezelfde scholengemeenschap ongeacht het net;2° in de instellingen van een andere scholengemeenschap van dezelfde scholengroep;3° in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren. Om een beroep te kunnen doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij de raad van bestuur. Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op een wijze die door het college van directeurs, na onderhandelingen in het bevoegde onderhandelingscomité, wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post aangetekende brief. De raad van bestuur deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.

Het recht op een tijdelijke aanstelling voor doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld in hoofdstuk Vbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht waarvoor ze een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen. § 6. In afwijking van paragraaf 1 tot en met 5, van paragraaf 7 en 9 en van artikel 21bis, § 3, heeft een personeelslid op of na 1 september 2022 recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, zoals bepaald in het tweede lid, voor een ambt, vermeld in artikel 21bis, § 5, als hij in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep voldoet aan de volgende voorwaarden: 1° uiterlijk op 30 juni 2021 in het betrokken ambt gespreid over ten minste twee schooljaren een dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 580 dagen, waarvan 400 dagen effectief gepresteerd zijn, waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de aanstellingsperiode vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 140 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen; 2° voor het betrokken ambt uiterlijk op 30 juni 2021 een beoordeling met werkpunten gekregen hebben waarin de eerste evaluator oordeelde dat het personeelslid nog niet voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven;3° na 31 augustus 2021 tijdelijk aangesteld worden in het betrokken ambt in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep. Het tijdelijke personeelslid dat aan de voorwaarden van het eerste lid voldoet, verwerft het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur op of na 1 september 2022 als dat dit personeelslid uiterlijk op 30 juni 2022 of later bijkomend 200 dagen effectieve prestaties heeft gepresteerd in het betrokken ambt in een of meer instellingen van de scholengroep en in toepassing van hoofdstuk VIIIter uiterlijk op het einde van die termijn geen definitieve evaluatie met eindconclusie "onvoldoende" gekregen heeft. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tijdens deze bijkomende periode tot een maximum van 70 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen.

Het tijdelijke personeelslid dat van de eerste evaluator op 30 juni 2022 of later een beoordeling met werkpunten heeft gekregen waaruit blijkt dat hij nog niet voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven, heeft het daaropvolgende schooljaar of later in een instelling van de scholengemeenschap recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur in het ambt waarvoor de beoordeling is toegekend. Dit recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur geldt pas nadat in toepassing van artikel 21 en van artikel 21bis een betrekking is toegekend aan de personeelsleden die het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur hebben verworven. Het tijdelijke personeelslid verliest dit recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur in het betrokken ambt als hij vanaf het ogenblik waarop hij de beoordeling met werkpunten heeft gekregen vijf opeenvolgende schooljaren geen diensten heeft gepresteerd in een of meer instellingen van de scholengemeenschap.

Bij een nieuwe aanstelling van het personeelslid in het betrokken ambt wordt, conform de werkpunten die de eerste evaluator in het verslag van de beoordeling heeft opgenomen, een aangepast traject van aanvangsbegeleiding opgesteld dat het personeelslid tijdens de bijkomende periode van 200 dagen effectieve prestaties moet volgen.

Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt in de volgende volgorde voor de betrekkingen: 1° in de instellingen van dezelfde scholengemeenschap ongeacht het net;2° in de instellingen van een andere scholengemeenschap van dezelfde scholengroep;3° in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren. Om een beroep te kunnen doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij de raad van bestuur. Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op een wijze die door het college van directeurs, na onderhandelingen in het bevoegde onderhandelingscomité, wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post aangetekende brief. De raad van bestuur deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.

Het recht op een tijdelijke aanstelling voor doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld in hoofdstuk Vbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht waarvoor ze een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen. § 7. In afwijking van paragraaf 1 tot en met 6, van paragraaf 9 en van artikel 21bis, § 3, heeft een personeelslid op of na 1 september 2021 recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld in artikel 21bis, § 5, als hij in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep voldoet aan de volgende voorwaarden: 1° uiterlijk op 30 juni 2021 in het betrokken ambt een dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 290 dagen en ten hoogste 579 dagen;2° na 31 augustus 2021 tijdelijk aangesteld worden in het betrokken ambt in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep;3° op 30 juni 2022 of later in het betrokken ambt gespreid over ten minste twee schooljaren een dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 580 dagen, waarvan 400 dagen effectief gepresteerd zijn, waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de aanstellingsperiode vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 140 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen; 4° voor het betrokken ambt uiterlijk op 30 juni van het schooljaar waarin het personeelslid de in punt 3° vereiste dienstanciënniteit heeft verworven geen beoordeling met werkpunten, als vermeld in het tweede lid, gekregen hebben van de eerste evaluator.Als het personeelslid uiterlijk op 30 juni van het schooljaar waarin hij de in punt 3° vereiste dienstanciënniteit heeft verworven geen beoordeling heeft gekregen, wordt deze voorwaarde geacht vervuld te zijn.

Onverminderd de toepassing van hoofdstuk VIIIter kan de eerste evaluator ook oordelen dat het personeelslid nog niet voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven en het personeelslid een beoordeling met werkpunten geven. De eerste evaluator maakt daartoe een verslag op waarin die beslissing en de werkpunten opgenomen worden, samen met het traject dat tijdens de aanvangsbegeleiding werd afgelegd. In dat geval moet het personeelslid bijkomend 200 dagen effectieve dagen presteren waarna hij het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur verwerft, op voorwaarde dat het personeelslid in toepassing van hoofdstuk VIIIter uiterlijk op het einde van die termijn geen definitieve evaluatie met eindconclusie "onvoldoende" heeft gekregen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tijdens deze bijkomende periode tot een maximum van 70 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voorzover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen.

Het tijdelijke personeelslid dat van de eerste evaluator op 30 juni 2022 of later een beoordeling met werkpunten heeft gekregen waaruit blijkt dat hij nog niet voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven, heeft het daaropvolgende schooljaar of later in een instelling van de scholengemeenschap recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur in het ambt waarvoor de beoordeling is toegekend. Dit recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur geldt pas nadat in toepassing van artikel 21 en van artikel 21bis een betrekking is toegekend aan de personeelsleden die het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur hebben verworven. Het tijdelijke personeelslid verliest dit recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur in het betrokken ambt als hij vanaf het ogenblik waarop hij de beoordeling met werkpunten heeft gekregen vijf opeenvolgende schooljaren geen diensten heeft gepresteerd in een of meer instellingen van de scholengemeenschap. Bij een nieuwe aanstelling van het personeelslid in het betrokken ambt wordt, conform de werkpunten die de eerste evaluator in het verslag van de beoordeling heeft opgenomen, een aangepast traject van aanvangsbegeleiding opgesteld dat het personeelslid tijdens de bijkomende periode van 200 dagen effectieve prestaties moet volgen.

Het personeelslid dat niet akkoord gaat met de beoordeling met werkpunten, vermeld in het tweede lid, kan verhaal halen bij de raad van bestuur. De raad van bestuur gaat vervolgens na of de beoordeling met werkpunten redelijk is en dit het uitstel van het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur rechtvaardigt, rekening houdend met het traject van aanvangsbegeleiding dat het personeelslid heeft doorlopen. De raad van bestuur bevestigt of vernietigt de beoordeling met werkpunten. Zowel het personeelslid als de eerste evaluator kunnen aan de raad van bestuur vragen om gehoord te worden.

De raad van bestuur hoort in dat geval beide partijen voordat het een beslissing neemt.

De beoordeling van de leerkracht levensbeschouwelijk onderricht moet voor de vakinhoudelijke en vaktechnische aspecten ook het akkoord wegdragen van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst of de niet-confessionele zedenleer. Dit akkoord blijkt uit de ondertekening van dit deel van de betrokken beoordeling door een afgevaardigde van de bevoegde instantie.

In het bevoegde lokaal comité van de scholengroep worden algemene afspraken onderhandeld over de beoordeling.

Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt in de volgende volgorde voor de betrekkingen: 1° in de instellingen van dezelfde scholengemeenschap ongeacht het net;2° in de instellingen van een andere scholengemeenschap van dezelfde scholengroep;3° in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren. Om een beroep te kunnen doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij de raad van bestuur. Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op een wijze die door het college van directeurs, na onderhandelingen in het bevoegde onderhandelingscomité, wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post aangetekende brief. De raad van bestuur deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.

Het recht op een tijdelijke aanstelling voor doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld in hoofdstuk Vbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht waarvoor ze een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen. § 8. Het tijdelijke personeelslid dat in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep voor 31 augustus 2021 in een ambt reeds dienstanciënniteit heeft verworven en niet voldoet aan de voorwaarden van paragraaf 1 tot en met 7 of van paragraaf 9, kan voor het betrokken ambt het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur enkel verwerven als het personeelslid op of na 1 september 2021 een nieuwe tijdelijke aanstelling krijgt in het betrokken ambt in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep en op 30 juni daaropvolgend beantwoordt aan de voorwaarden van artikel 21, § 3, of van artikel 21bis, § 3. De voormelde dienstanciënniteit die het tijdelijke personeelslid voor 31 augustus 2021 al heeft verworven, geldt daarbij vanaf 1 september 2021 voor de toepassing van artikel 21, § 3, of van artikel 21bis, § 3. § 9. In afwijking van de paragrafen 1 tot en met 8 en van artikel 21bis, § 3, verwerft het tijdelijke personeelslid dat op 1 juli 2021 door een raad van bestuur vast benoemd wordt in een ambt volgens artikel 100septies decies, § 2, 3° of 4°, vanaf 1 september 2021 in dat ambt het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur.

Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt in de volgende volgorde voor de betrekkingen: 1° in de instellingen van dezelfde scholengemeenschap ongeacht het net;2° in de instellingen van een andere scholengemeenschap van dezelfde scholengroep; 3° in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren.".

Art. 72.In artikel 100septies decies, § 2, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 18 december 2020, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het eerste lid wordt vervangen door wat volgt: "Als er meerdere personeelsleden zijn die zich kandidaat stellen voor vaste benoeming in eenzelfde betrekking moet de raad van bestuur bij de toewijzing van de vaste benoeming in die betrekking de volgende volgorde respecteren: 1° de personeelsleden die in de scholengroep deeltijds benoemd zijn in het ambt;2° de tijdelijke personeelsleden die in de scholengroep uiterlijk op 30 juni 2021 in het ambt tijdelijk aangesteld zijn voor doorlopende duur;3° de tijdelijke personeelsleden die uiterlijk op 31 mei 2021 in het ambt ten minste 580 dagen dienstanciënniteit hebben verworven in een of meer instellingen van de scholengroep.Voor het bepalen van deze 580 dagen dienstanciënniteit wordt, in afwijking van artikel 4, § 1, a, het aantal gepresteerde dagen niet met 1,2 vermenigvuldigd. De raad van bestuur kan beslissen om een tijdelijk personeelslid dat voldoet aan deze voorwaarde niet vast te benoemen, als het personeelslid in het ambt uiterlijk op 30 juni 2021 van de eerste evaluator een beoordeling met werkpunten heeft gekregen. De raad van bestuur deelt de weigering via een schriftelijke motivatie mee aan het personeelslid. Dit geldt ook als het tijdelijk personeelslid de enige kandidaat is voor de vacant verklaarde betrekking; 4° de tijdelijke personeelsleden die uiterlijk op 31 mei 2021 in het ambt waarvoor ze zich kandidaat stellen ten minste 360 dagen dienstanciënniteit hebben verworven in een of meer instellingen van de scholengroep.De raad van bestuur kan beslissen om een tijdelijk personeelslid dat voldoet aan deze voorwaarde niet vast te benoemen, op voorwaarde dat het personeelslid dan een schriftelijke motivatie krijgt waarin de raad van bestuur opneemt om welke redenen ze de vaste benoeming weigert. Dit geldt ook als het tijdelijk personeelslid de enige kandidaat is voor de vacant verklaarde betrekking."; 2° het tweede lid wordt opgeheven. HOOFDSTUK 5. - Wijzigingen van het decreet tot oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs van 5 april 1995

Art. 73.Aan artikel 13 van het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs wordt een paragraaf 3 toegevoegd, die luidt als volgt: " § 3. In afwijking van paragraaf 1 wordt een scholengemeenschapsinstelling, zoals vermeld in artikel 125duodecies2 van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs en artikel 63/1 van de Codex Secundair Onderwijs, ook beschouwd als school.".

Art. 74.In artikel 27, tweede lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 15 maart 2019, wordt punt 4° vervangen door volgt: "4° het aantal tijdelijke personeelsleden met een aanstelling voor bepaalde duur dat: - het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur verwerft op basis van een positieve beoordeling of dat geen beoordeling heeft gekregen; - het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur nog niet verwerft wegens een beoordeling met werkpunten, met binnen die groep een opsplitsing tussen de personeelsleden die daarna een nieuwe aanstelling verkrijgen en de personeelsleden die daarna geen nieuwe aanstelling verkrijgen; - het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur niet verwerft wegens een negatieve beoordeling.

Deze gegevens worden verstrekt per school.". HOOFDSTUK 6. - Wijzigingen van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997

Art. 75.In artikel 3 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, het laatst gewijzigd bij het decreet van 3 juli 2020, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° er wordt een punt 18° bis ingevoegd, dat luidt als volgt: "18° bis gemotiveerd verslag: een handelingsgericht advies voor ondersteuning vanuit het ondersteuningsmodel, vermeld in artikel 172quinquies en 172quinquies/1, dat een CLB-medewerker registreert in het multidisciplinair dossier van de leerling;"; 2° er wordt een punt 52° bis/0 ingevoegd, dat luidt als volgt: "52° bis/0 scholengemeenschapsinstelling: een scholengemeenschapsinstelling is een instelling die geen school is en die uitsluitend opgericht kan worden binnen één scholengemeenschap en zich beperkt tot en als enige doel heeft daar personeelsleden, die werken ter ondersteuning van de scholen van de scholengemeenschap aan te stellen, te affecteren, toe te laten tot de proeftijd en vast te benoemen indien ze daarvoor in aanmerking komen."; 3° punt 52° bis/2 wordt vervangen door wat volgt: "52° bis/2 thuisloze: a) een leerling die beschikt over een jeugdhulpverleningsbeslissing als vermeld in artikel 2, § 1, 28°, van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp, voor een aangepaste woonen leefomgeving onder toezicht en begeleiding, bij een jeugdhulpaanbieder als vermeld in artikel 2, § 1, 27°, van het voormelde decreet, op verwijzing van een van de volgende instanties: 1) een gemandateerde voorziening als vermeld in artikel 33 en 42 van het voormelde decreet;2) een sociale dienst van de jeugdrechtbank met toepassing van artikel 80 van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 februari 2014 betreffende de integrale jeugdhulp; b) een niet-begeleide minderjarige vreemdeling voor wie de voorwaarden, vermeld in de Programmawet (I) van 24 december 2002, titel XIII, hoofdstuk VI, afdeling 3, artikel 5, vervuld zijn;";

Art. 76.Artikel 11ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 juli 2013 en gewijzigd bij het decreet van 17 juni 2016, wordt opgeheven.

Art. 77.Artikel 13 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 20 maart 2009 en het laatst gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2017, wordt opgeheven.

Art. 78.In artikel 13/1, § 3, tweede lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 3 juli 2020, worden de zinnen "In afwachting van deze mededeling is de leerling ingeschreven onder opschortende voorwaarde. Bij overschrijding van de genoemde termijn is de leerling ingeschreven." vervangen door de zinnen "Indien de leerling geen beroep kan doen op het behoud van inschrijving, conform artikel 37/9 of artikel 37bis, § 4, is de leerling in afwachting van deze mededeling ingeschreven onder opschortende voorwaarde. Bij overschrijding van de genoemde termijn is de leerling ingeschreven of toegelaten.".

Art. 79.Artikel 14 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 17 juni 2016, wordt opgeheven.

Art. 80.In artikel 14/0 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 3 juli 2020, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de zinsnede "na toelating conform artikel 13/1, § 2, 2° " wordt vervangen door de zinsnede "op verzoek van de ouders of op initiatief van de school, na toelating conform artikel 13/1, § 2, eerste lid, 2°, en § 3";2° de zinsnede "conform artikel 13/1, § 2, 3° " wordt vervangen door de zinsnede "conform artikel 13/1, § 2, eerste lid, 3°, en § 3";3° tussen de woorden "adviezen van de klassenraad en van het CLB," en de woorden "nemen de ouders" wordt de zinsnede "op vraag van de ouders of op initiatief van de school," ingevoegd.

Art. 81.In artikel 15, § 1, eerste lid, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 21 maart 2014 en gewijzigd bij de decreten van 17 juni 2016, 6 juli 2018 en 5 april 2019, wordt de zinsnede "de artikelen 12, § 1, 12/1, § 2, 13, § 4, en 14, § 2" vervangen door de zinsnede "artikel 12, § 1, 12/1, § 2, 13/1, § 5, 14/0, 2°, en 14/1, § 1, § 3, § 4".

Art. 82.In artikel 16 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 21 maart 2014 en gewijzigd bij de decreten van 6 juli 2018 en 5 april 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 3 wordt de zin "Een wijziging van het type, vermeld in paragraaf 1, 2°, binnen hetzelfde onderwijsniveau kan gebeuren met een addendum bij het gemotiveerd verslag, voorzien van de datum van opmaak." opgeheven; 2° paragraaf 5 wordt opgeheven.

Art. 83.In artikel 20 van hetzelfde decreet wordt de zinsnede "13, 14" vervangen door de zinsnede "13/1, 14/0".

Art. 84.In artikel 31, § 1, eerste lid, van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 3 juli 2020, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° punt 4° wordt vervangen door wat volgt: "4° een kopie van het verslag wordt door de oude school overgedragen aan de nieuwe school of de oude school brengt de nieuwe school op de hoogte van het bestaan van een handelingsgericht advies van het CLB voor ondersteuning vanuit het ondersteuningsmodel.Het CLB dat verbonden is aan de oude school draagt een verslag over aan het CLB dat verbonden is met de nieuwe school of het CLB dat verbonden is aan de oude school brengt het CLB dat verbonden is met de nieuwe school op de hoogte van het handelingsgericht advies. In het belang van de optimale begeleiding van de betrokken leerling en de organisatie van de school kunnen ouders zich tegen die overdrachten niet verzetten;"; 2° punt 6° wordt vervangen door wat volgt: "6° het centrumbestuur van het CLB dat het verslag of het handelingsgericht advies voor ondersteuning vanuit het ondersteuningsmodel, vermeld in punt 4°, heeft opgesteld, is verwerkingsverantwoordelijke voor de verwerkingen door of ter voorbereiding van het verslag of handelingsgericht advies voor ondersteuning vanuit het ondersteuningsmodel.Het centrumbestuur van het overnemende CLB is verwerkingsverantwoordelijke voor de verwerkingen na de ontvangst van het verslag of handelingsgericht advies voor ondersteuning vanuit het ondersteuningsmodel.".

Art. 85.In artikel 37 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 13 juli 2001 en het laatst gewijzigd bij het decreet van 3 juli 2020, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 2 wordt punt 10° vervangen door wat volgt: "10° de mededeling dat de school bij schoolverandering binnen het basisonderwijs verplicht is het bestaan van een handelingsgericht advies voor ondersteuning vanuit het ondersteuningsmodel of een kopie van het verslag, vermeld in artikel 15 van dit decreet, bekend te maken of over te dragen aan de nieuwe school;"; 2° in paragraaf 3 wordt punt 14° vervangen door wat volgt: "14° de mededeling dat de school bij schoolverandering binnen het basisonderwijs verplicht is het bestaan van een handelingsgericht advies voor ondersteuning vanuit het ondersteuningsmodel en een kopie van het verslag, vermeld in artikel 15 van dit decreet, bekend te maken of over te dragen aan de nieuwe school;".

Art. 86.In artikel 37/3, § 2, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 4 april 2014, worden de woorden "Het schoolbestuur bepaalt de samenstelling" vervangen door de woorden "Het schoolbestuur of zijn afgevaardigde bepaalt de samenstelling".

Art. 87.In artikel 37/5, § 2, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 4 april 2014, worden de woorden "Het schoolbestuur bepaalt de samenstelling" vervangen door de woorden "Het schoolbestuur of zijn afgevaardigde bepaalt de samenstelling".

Art. 88.In artikel 47 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 10 juli 2003 en 6 juli 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° paragraaf 1, 5°, wordt vervangen door wat volgt: "5° de wijze waarop de school via haar zorgbeleid, zoals bepaald in artikel 153septies, § 1, en haar gelijke onderwijskansenbeleid, zoals bepaald in artikel 153septies, § 2, werkt aan de optimale leeren ontwikkelingskansen van al haar leerlingen."; 2° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt: " § 2.Tijdens de schooldoorlichting neemt de onderwijsinspectie kennis van het schoolwerkplan zonder de inhoud ervan te beoordelen, onverminderd de bevoegdheid van de onderwijsinspectie, conform artikel 38, § 1, van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs, om ook met betrekking tot de in het schoolwerkplan opgenomen thema's na te gaan of de onderwijsreglementering gerespecteerd wordt en of aan de kwaliteitsverwachtingen, opgenomen in het referentiekader onderwijskwaliteit, tegemoet gekomen wordt.".

Art. 89.In artikel 47ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 27 april 2018, wordt het woord "GOK-beleid" vervangen door de woorden "gelijke onderwijskansenbeleid".

Art. 90.In artikel 55 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 4 april 2014 en 16 juni 2017, worden de woorden "directeur en zijn afgevaardigde" vervangen door de woorden "directeur of zijn afgevaardigde".

Art. 91.In artikel 73, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 13 juli 2001 en 10 juli 2003, wordt punt 6° opgeheven.

Art. 92.Aan artikel 76 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 4 juli 2008, wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Het werkingsbudget op basis van de leerlingenkenmerken, zoals vermeld in artikel 78, § 1, kan enkel worden aangewend in het kader van een gelijke onderwijskansenbeleid, zoals bepaald in artikel 153septies, § 2.".

Art. 93.In artikel 85, § 2, van hetzelfde decreet wordt de zinsnede "Het werkingsbudget per school is de som van:" vervangen door de zinsnede "Onverminderd de bepalingen in artikel 39, § 7, 2°, van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs is het werkingsbudget per school de som van:".

Art. 94.In hetzelfde decreet wordt een artikel 87ter ingevoegd, dat luidt als volgt: "

Art. 87ter.Aan scholen voor buitengewoon basisonderwijs die actief zijn in het ondersteuningsmodel, in toepassing van de artikelen 172quinquies en 172quinquies/1, wordt voor het schooljaar 2021-2022 eenmalig een budget toegekend in functie van het professionaliseren van ondersteuners. Voor het begrotingsjaar 2021 gaat het om 957.284 euro en voor het begrotingsjaar 2022 gaat het om 1.915.237 euro. De middelen worden ingezet voor de aanstelling van personeelsleden in het schooljaar 2021-2022 die ondersteuners vervangen tijdens een periode van professionalisering. De Vlaamse Regering legt daartoe het verdelingsmechanisme over de scholen, de toepassingsmodaliteiten en de modaliteiten met betrekking tot het lokaal sociaal overleg vast.".

Art. 95.In hetzelfde decreet wordt een nieuw artikel 111/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "

Art. 111/1.In afwijking van artikel 111, § 3, kan een schoolbestuur dat voor de programmatie van een nieuw type of een nieuwe school een goedkeuring kreeg van de Vlaamse Regering met het oog op de start van het nieuwe aanbod op 1 september 2021 ervoor opteren om de programmatie van dit nieuwe aanbod met 1 schooljaar uit te stellen zonder bijkomende aanvraag of goedkeuring.".

Art. 96.In hetzelfde decreet wordt een nieuw artikel 111/2 ingevoegd, dat luidt als volgt: "

Art. 111/2.In afwijking van artikel 103, § 1, § 1bis en § 2, mag een schoolbestuur dat voor de programmatie van een nieuwe school een goedkeuring kreeg van de Vlaamse Regering met het oog op de start van het nieuwe aanbod op 1 september 2021, zonder bijkomende aanvraag of goedkeuring een tweede maal het bijkomende aanbod inrichten vanaf 1 september 2022, indien de school de programmatienormen voor dit nieuwe aanbod niet haalt op de eerste schooldag van oktober 2021. Vanaf de eerste schooldag van oktober 2022 moet de school gedurende drie opeenvolgende schooljaren de programmatienormen voor dit nieuwe aanbod bereiken op de eerste schooldag van oktober.".

Art. 97.In hetzelfde decreet wordt een nieuw artikel 111/3 ingevoegd, dat luidt als volgt: "

Art. 111/3.In afwijking van de artikelen 101, § 2 en 111, § 1 en § 2, telt een type dat wordt opgericht op 1 september 2021 na een goedkeuring van de Vlaamse Regering niet mee voor het behalen van de rationalisatienormen op de eerste schooldag van oktober 2021. De school, inclusief het nieuw opgerichte type, moet aan de rationalisatienormen voldoen op de eerste schooldag van februari 2022.".

Art. 98.In artikel 125duodecies1, § 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 22 juni 2007, vervangen bij het decreet van 4 juli 2008 en het laatst gewijzigd bij het decreet van 17 juni 2016, wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, dat luidt als volgt: "Er wordt een percentage vastgelegd dat scholengemeenschappen waar gewoon basisonderwijs deel van uitmaakt, moeten gebruiken voor leerlingondersteuning in de klas in de scholen van het gewoon basisonderwijs. Dat percentage bedraagt voor het schooljaar 2020-2021 minstens 20%. Dit percentage stijgt naar 25% in het schooljaar 2021-2022, 30% in het schooljaar 2022-2023 en 35% in het schooljaar 2023-2024. Deze leerlingondersteuning kadert in de toepassing van artikel 47bis, derde lid, en artikel 153septies, § 1, 3°, van het decreet.".

Art. 99.Artikel 125duodecies1 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 22 juni 2007, vervangen bij het decreet van 4 juli 2008 en het laatst gewijzigd bij dit decreet, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 125duodecies1.§ 1. De scholengemeenschap ontvangt jaarlijks een puntenenveloppe voor het voeren van een zorgbeleid.

Er wordt een percentage vastgelegd dat scholengemeenschappen waar gewoon basisonderwijs deel van uitmaakt, moeten gebruiken voor leerlingondersteuning in de klas in de scholen van het gewoon basisonderwijs. Dat percentage bedraagt voor het schooljaar 2020-2021 minstens 20%. Dit percentage stijgt naar 25% in het schooljaar 2021-2022, 30% in het schooljaar 2022-2023 en 35% in het schooljaar 2023-2024. Deze leerlingondersteuning kadert in de toepassing van artikel 47bis, derde lid, en artikel 153septies, § 1, 3°, van het decreet.

De punten waar de scholengemeenschap overeenkomstig paragraaf 3, 4°, recht op heeft, dienen aangewend te worden voor taalintegratietrajecten in de scholen voor gewoon basisonderwijs zoals bedoeld in artikel 11quater, paragraaf De aanwending van deze middelen maakt deel uit van de aanwending conform het tweede lid.

De overige punten uit de puntenenveloppe kunnen alleen voor het zorgbeleid, vermeld in artikel 153septies, gebruikt worden. § 2. Bij het tellen van de leerlingen voor deze puntenenveloppe gelden de volgende regels: 1° in het gewoon basisonderwijs worden alleen de regelmatige leerlingen op de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar geteld;2° in afwijking van punt 1° worden voor de CKG-scholen de leerlingen geteld op basis van het gemiddelde aantal regelmatige leerlingen tijdens de periode van twaalf maanden die voorafgaat aan de eerste schooldag van februari;3° in het buitengewoon basisonderwijs worden alleen de regelmatige kleuters op de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar geteld;4° in afwijking van punt 3°, worden in de scholen voor type 5 de kleuters geteld op basis van het gemiddeld aantal regelmatige leerlingen tijdens de periode van twaalf maanden die voorafgaat aan de eerste schooldag van februari;5° scholen die, op basis van artikel 125quinquies, toetreden tot een al bestaande scholengemeenschap, worden geacht deel uit te maken van de scholengemeenschap op de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar, voor de berekening van de puntenenveloppe voor het voeren van een zorgbeleid van de scholengemeenschap, op voorwaarde dat de school het schooljaar voor de toetreding tot de scholengemeenschap opgenomen was in de financieringsof subsidiëringsregeling en geen deel uitmaakte van een andere scholengemeenschap;6° scholen die op basis van artikel 125quinquies, toetreden tot een al bestaande scholengemeenschap, worden geacht deel uit te maken van de scholengemeenschap op de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar, voor de berekening van de puntenenveloppe voor het voeren van een zorgbeleid van die scholengemeenschap op voorwaarde dat de school het schooljaar voor de toetreding tot de scholengemeenschap deel uitmaakte van een scholengemeenschap die op 31 augustus van het schooljaar voor de toetreding van de school tot haar nieuwe scholengemeenschap ophoudt te bestaan;7° scholen die op basis van artikel 125quinquies een nieuwe scholengemeenschap vormen, worden geacht deel uit te maken van de scholengemeenschap op de eerste schooldag van februari van het schooljaar voorafgaand aan de start van de scholengemeenschap, voor de berekening van de puntenenveloppe voor het voeren van een zorgbeleid van die scholengemeenschap op voorwaarde dat de school het schooljaar voor de start van de scholengemeenschap geen deel uitmaakte van een andere scholengemeenschap en op voorwaarde dat de school het schooljaar voor de start van de scholengemeenschap opgenomen was in de financieringsof subsidiëringsregeling;8° bij de start van een nieuwe zesjaarlijkse periode voor scholengemeenschappen, zoals bepaald in artikel 125quinquies, worden de scholen, die bij de start van de scholengemeenschap op 1 september deel uitmaken van de scholengemeenschap, geacht deel uit te maken van de scholengemeenschap op de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar, op voorwaarde dat de school het schooljaar voor de start van de scholengemeenschap opgenomen was in de financieringsof subsidiëringsregeling. § 3. Het aantal punten waarop de scholengemeenschap recht heeft, is de som van A, B, C en D, waarbij: 1° A = het resultaat van de vermenigvuldiging van het aantal scholen voor gewoon basisonderwijs, dat de scholengemeenschap telt op de teldag, met de coëfficiënt 14;2° B = de som van de voor elke school voor gewoon basisonderwijs van de scholengemeenschap op schoolniveau afgeronde som van a en b. Deze afronding wordt als volgt uitgevoerd: indien het eerste cijfer na de komma van de som van a en b groter is dan vier wordt er afgerond naar het hoger gelegen geheel getal. Als het eerste cijfer na de komma van de som van a en b kleiner is dan of gelijk is aan vier wordt er afgerond naar het lager gelegen geheel getal.

Waarbij a = het resultaat van de vermenigvuldiging van het aantal regelmatige kleuters dat de school telt op de teldag of tijdens de telperiode met de coëfficiënt 0,24339.

Waarbij b = het resultaat van de vermenigvuldiging van het aantal regelmatige leerlingen lager onderwijs dat de school telt op de teldag of tijdens de telperiode met de coëfficiënt 0,20333; 3° C = de som van de resultaten van de volgende berekening voor elke school voor buitengewoon basisonderwijs van de scholengemeenschap: het aantal regelmatige kleuters op de teldag of tijdens de telperiode wordt per school vermenigvuldigd met de coëfficiënt 0,03055.Het resultaat van deze berekening wordt voor elke school afgerond naar het hogere geheel getal als het eerste cijfer na de komma groter is dan 4.

Als het eerste cijfer na de komma kleiner is dan of gelijk is aan vier, dan wordt er afgerond naar het lager gelegen geheel getal. 4° D = de som van het voor elke school voor gewoon basisonderwijs van de scholengemeenschap op schoolniveau afgeronde getal F. Deze afronding wordt als volgt uitgevoerd: indien het eerste cijfer na de komma groter is dan vier wordt er afgerond naar het hoger gelegen geheel getal. Als het eerste cijfer na de komma kleiner is dan of gelijk is aan vier wordt er afgerond naar het lager gelegen geheel getal.

Waarbij F = het resultaat van de vermenigvuldiging van het aantal regelmatige kleuters die 4 jaar worden vóór 1 januari van het lopende schooljaar en die voldoen aan het leerlingenkenmerk vermeld in artikel 133, § 1, c, dat de school telt op de teldag of tijdens de telperiode met de coëfficiënt 1,208207681. § 4. Maximaal 10% van de puntenenveloppe kan aangewend worden voor het aanstellen van personeelsleden die een beleidsondersteunende functie, in het kader van het zorgbeleid zoals omschreven in artikel 153septies, uitoefenen ten behoeve van de scholengemeenschap. Van dit percentage kan na akkoord in het bevoegd lokaal comité worden afgeweken.

De betrekkingen die worden ingericht op basis van de overeenkomstig deze paragraaf aangewende punten komen niet in aanmerking voor vacantverklaring en het schoolbestuur kan in geen geval een personeelslid vast benoemen, affecteren of muteren in deze betrekkingen. § 5. De verdeling van de puntenenveloppe door de scholengemeenschap mag niet tot gevolg hebben dat bijkomende personeelsleden wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking moeten worden gesteld, tenzij ze onmiddellijk kunnen gereaffecteerd of wedertewerkgesteld worden in een vacante of niet-vacante organieke betrekking in de scholengemeenschap en dit voor de duur van het volledige schooljaar. § 6. Uit deze puntenenveloppe, verkregen volgens paragraaf 3, kunnen betrekkingen in het ambt van zorgcoördinator uit de categorie beleidsen ondersteunend personeel ingericht worden.

De regering bepaalt op welke wijze de omrekening van punten naar de gefinancierde of gesubsidieerde betrekkingen gebeurt.".

Art. 100.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 3 juli 2020, wordt een artikel 125duodecies2 ingevoegd, dat luidt als volgt: "

Art. 125duodecies2.§ 1. In een scholengemeenschap kunnen de betrokken schoolbesturen beslissen om één scholengemeenschapsinstelling op te richten. Voor zover de samenstelling van de scholengemeenschap niet wijzigt kan deze scholengemeenschapsinstelling niet opgeheven worden.

Een voorwaarde voor de oprichting van deze scholengemeenschapsinstelling of in het geval van het vijfde lid de scholengemeenschapsinstellingen, is dat elk schoolbestuur uit de scholengemeenschap, voor wat betreft de betrokken scholengemeenschap, medeoprichter is van een scholengemeenschapsinstelling conform het derde, vierde of vijfde lid.

Als de scholen van de scholengemeenschap tot hetzelfde schoolbestuur behoren dan is dit schoolbestuur verantwoordelijk voor de scholengemeenschapsinstelling.

Als de scholen van de scholengemeenschap tot verschillende schoolbesturen behoren, wordt een nieuwe rechtspersoon opgericht die verantwoordelijk is voor deze scholengemeenschapsinstellinginstelling, vermeld in het eerste lid.

Deze nieuwe rechtspersoon beperkt zich tot en heeft als enige doel om ten aanzien van de personeelsleden aangesteld in of geaffecteerd aan de scholengemeenschapsinstelling de bevoegdheden uit te oefenen die zijn vastgelegd in het decreet Rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs hetzij het decreet Rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs.

In afwijking van het eerste en het vierde lid wordt er, als de scholen van de scholengemeenschap behoren tot schoolbesturen van verschillende onderwijsnetten en er door de betrokken schoolbesturen gekozen wordt voor de oprichting van scholengemeenschapsinstellingen, één scholengemeenschapsinstelling opgericht per onderwijsnet. De scholengemeenschapsinstelling behoort tot het betrokken onderwijsnet.

Als de scholen, van het betrokken onderwijsnet in de scholengemeenschap tot hetzelfde schoolbestuur behoren dan is dit schoolbestuur verantwoordelijk voor de instelling. Als de scholen, van het betrokken onderwijsnet, in de scholengemeenschap tot verschillende schoolbesturen behoren, wordt, voor die scholengemeenschap door alle betrokken schoolbesturen in de scholengemeenschap van dat onderwijsnet, een rechtspersoon opgericht die verantwoordelijk is voor de betrokken scholengemeenschapsinstelling.

Deze nieuwe rechtspersoon beperkt zich tot en heeft uitsluitend als doel om ten aanzien van de personeelsleden aangesteld of geaffecteerd aan in de scholengemeenschapsinstelling de bevoegdheden uit te oefenen die zijn vastgelegd in het decreet Rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs hetzij het decreet Rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs. § 2. In scholengemeenschappen die conform dit artikel een scholengemeenschapsinstelling hebben opgericht maken de betrokken directies van de scholengemeenschap, binnen de geldende regelgeving, afspraken over de werking van deze scholengemeenschapsinstelling of -instellingen. § 3. In afwijking van artikel 125duodecies, § 5, artikel 125duodecies1, § 4, tweede lid, en artikel 153sexies, § 6, kunnen in scholengemeenschappen die conform dit artikel een scholengemeenschapsinstelling hebben opgericht de betrokken betrekkingen wel vacant verklaard worden. De personeelsleden die in die betrekkingen bij de scholengemeenschapsinstelling aangesteld worden, kunnen geaffecteerd, tot de proeftijd toegelaten, vastbenoemd of gemuteerd worden. Deze punten moeten in eerste instantie steeds worden aangewend voor de instandhouding van betrekkingen van vastbenoemde personeelsleden. Er kan maximaal vacant verklaard worden in de punten vermeld in artikel 153sexies, § 4, tot het percentage dat op 1 september 2020 samengelegd werd op het niveau van de scholengemeenschap en voor wat betreft de punten vermeld in artikel 125duodecies1 kan er maximaal vacant verklaard worden tot het percentage dat op 1 september 2020 aangewend werd op scholengemeenschapsniveau. Dit percentage kan verhoogd worden na akkoord binnen het bevoegd lokaal comité, zonder dat het percentage in het volgende lid overschreden kan worden.

Wanneer er overeenkomstig artikel 125duodecies1, § 4, eerste lid, of artikel 153sexies, § 4, afgeweken wordt van het maximum van 10% komen de betrekkingen, ingericht bovenop die 10%, niet in aanmerking voor vacantverklaring en kunnen er in geen geval personeelsleden geaffecteerd, tot de proeftijd toegelaten, vast benoemd of gemuteerd worden in deze betrekkingen.".

Art. 101.Aan artikel 125quinquies decies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 4 juli 2008, wordt de volgende zinsnede toegevoegd: ", eventueel aangevuld met een scholengemeenschapsinstelling, zoals vermeld in artikel 125duodecies2".

Art. 102.In artikel 125vicies, § 2, derde lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 4 juli 2008 en gewijzigd bij het decreet van 15 maart 2019, wordt punt 4° vervangen door wat volgt: "4° inlichtingen over het aantal tijdelijke personeelsleden met een aanstelling voor bepaalde duur dat in de scholen van de scholengemeenschap: - het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur verwerft op basis van een positieve beoordeling of dat geen beoordeling heeft gekregen; - het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur nog niet verwerft wegens een beoordeling met werkpunten, met binnen die groep een opsplitsing tussen de personeelsleden die daarna een nieuwe aanstelling verkrijgen en de personeelsleden die daarna geen nieuwe aanstelling verkrijgen; - het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur niet verwerft wegens een negatieve beoordeling.".

Art. 103.Aan artikel 125vicies septies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 4 juli 2008, wordt de volgende zinsnede toegevoegd: ", eventueel aangevuld met een scholengemeenschapsinstelling, zoals vermeld in artikel 125duodecies2".

Art. 104.In artikel 125tricies bis, § 2, derde lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 4 juli 2008 en gewijzigd bij het decreet van 15 maart 2019, wordt punt 4° vervangen door wat volgt: "4° inlichtingen over het aantal tijdelijke personeelsleden met een aanstelling voor bepaalde duur dat in de scholen van de scholengemeenschap: - het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur verwerft op basis van een positieve beoordeling of dat geen beoordeling heeft gekregen; - het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur nog niet verwerft wegens een beoordeling met werkpunten, met binnen die groep een opsplitsing tussen de personeelsleden die daarna een nieuwe aanstelling verkrijgen en de personeelsleden die daarna geen nieuwe aanstelling verkrijgen; - het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur niet verwerft wegens een negatieve beoordeling.".

Art. 105.In artikel 134 van hetzelfde decreet, heropgenomen bij het decreet van 6 juli 2012 en gewijzigd bij het decreet van 3 juli 2020, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in de eerste zin van paragraaf 1 wordt tussen de woorden "kleuteronderwijs" en "recht" de zinsnede ", onverminderd de bepalingen in artikel 39, § 7, 2°, van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs," ingevoegd;2° in de eerste zin van paragraaf 2 wordt tussen de woorden "lager onderwijs" en "recht" de zinsnede ", onverminderd de bepalingen in artikel 39, § 7, 2°, van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs," ingevoegd;3° er wordt een paragraaf 5 toegevoegd, die luidt als volgt: " § 5.De SES-lestijden kunnen enkel worden aangewend in het kader van een gelijke onderwijskansenbeleid, zoals bepaald in artikel 153septies, § 2.".

Art. 106.In artikel 139duodecies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009 en gewijzigd bij het decreet van 21 maart 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt: "Onverminderd de bepalingen in artikel 39, § 7, 2°, van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs kunnen scholen jaarlijks aanvullende lestijden krijgen, voor zover ze aan alle onderstaande voorwaarden voldoen: 1° op 1 februari van het voorafgaande of daaraan voorafgaande schooljaar ten minste 40% regelmatige leerlingen type basisaanbod en type 3 tellen, die beantwoorden aan de in artikel 139undecies, § 1, 1°, bedoelde gelijkekansenindicator die niet: a) binnen het niet rechtstreeks toegankelijke aanbod, als vermeld in artikel 2, § 1, 4°, van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp gebruik maken van de module verblijf in een multifunctioneel centrum, als vermeld in artikel 10 van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 februari 2016 houdende erkenning en subsidiëring van multifunctionele centra voor minderjarige personen met een handicap;b) in een internaat buitengewoon onderwijs vermeld in deel III, hoofdstuk 4, afdeling 1, onderafdeling 2, van de codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016 ingeschreven zijn; 2° overeenkomstig de bepalingen van artikel 139ter decies batig gerangschikt zijn onder de in punt 1° bedoelde scholen en ten minste 6 aanvullende lestijden genereren."; 2° paragraaf 2 en paragraaf 3 worden opgeheven.

Art. 107.Artikel 139duodecies/1 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 16 juni 2017, wordt opgeheven.

Art. 108.In artikel 139ter decies, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 wordt het woord "driejaarlijks" vervangen door het woord "jaarlijks";2° in paragraaf 2 wordt het derde lid opgeheven;3° paragraaf 3 wordt opgeheven.

Art. 109.Artikel 139quater decies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt vervangen door wat volgt: "Art. 139quater decies. De aanvullende lestijden kunnen enkel worden aangewend in het kader van een gelijke onderwijskansenbeleid, zoals bepaald in artikel 153septies, § 2.".

Art. 110.Artikel 139quinquies decies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt opgeheven.

Art. 111.Artikel 139sexies decies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt opgeheven.

Art. 112.In artikel 140, § 1, 6°, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 6 juli 2012, wordt punt c) opgeheven.

Art. 113.In artikel 153quinquies, § 2, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 3 juli 2020, wordt de tweede zin geschrapt.

Art. 114.In artikel 153sexies van het hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 24 december 2020, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° paragraaf 5 wordt geschrapt;2° in paragraaf 6 worden de woorden "de paragrafen 4 en 5" vervangen door "paragraaf 4".

Art. 115.Artikel 153septies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 10 juli 2003 en vervangen bij het decreet van 19 juli 2013, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 153septies.§ 1. Elke school in het gewoon basisonderwijs voert een zorgbeleid met het oog op de optimale leeren ontwikkelingskansen van alle leerlingen. Met de haar toegekende omkadering zorgt de school voor: 1° de coördinatie van alle zorginitiatieven op het niveau van de school en in voorkomend geval afstemming met het beleid ter zake van de scholengemeenschap;2° het ondersteunen van het handelen van het onderwijzend personeel;3° het begeleiden van leerlingen;4° de bevordering van de kleuterparticipatie. § 2. Elke school in het basisonderwijs voert, in samenhang met het zorgbeleid zoals vermeld in paragraaf 1 en met de haar toegekende omkadering, ook een gelijke onderwijskansenbeleid met bijzondere aandacht voor de optimale leeren ontwikkelingskansen van de leerlingen die beantwoorden aan de leerlingenkenmerken zoals bepaald in artikel 78 en artikel 133, en de gelijkekansenindicatoren zoals bepaald in artikel 139undecies, § 1. Om de optimale leeren ontwikkelingskansen van de leerlingen die beantwoorden aan de leerlingenkenmerken zoals bepaald in artikel 78 en artikel 133, en de gelijkekansenindicatoren zoals bepaald in artikel 139undecies, § 1, te realiseren dient ze de werkingsmiddelen en lestijden die deze leerlingen genereren ook voor deze leerlingen in te zetten.

Dit gelijke onderwijskansenbeleid wordt gevoerd conform de kwaliteitsverwachtingen, opgenomen in het referentiekader onderwijskwaliteit, vastgelegd ter uitvoering van artikel 4, § 2, eerste lid, 2°, van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs. Hiertoe bepaalt de school eigen streefdoelen alsook indicatoren en een tijdspad om deze streefdoelen te bereiken.

De externe evaluatie op het gelijke onderwijskansenbeleid van de school met inbegrip van de aanwending van de daarvoor toegekende middelen, gebeurt in het kader van de schooldoorlichting als bedoeld in artikel 36 tot en met 42 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs.".

Art. 116.In artikel 172 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 4 juni 2008, wordt de zinsnede ", § 3," vervangen door de zinsnede ", § 4,".

Art. 117.Aan artikel 194quater van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 4 juli 2008 en gewijzigd bij de decreten van 17 juni 2011 en 25 april 2014, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Minstens 20% van de puntenenveloppe voor het voeren van een zorgbeleid dient in de scholen van het gewoon basisonderwijs aangewend te worden voor leerlingondersteuning in de klas. Dit percentage stijgt naar 25% in het schooljaar 20212022, 30% in het schooljaar 2022-2023 en 35% in het schooljaar 2023-2024. Deze leerlingondersteuning kadert in de toepassing van artikel 47bis, derde lid, en artikel 153septies, 3°, van het decreet.".

Art. 118.Artikel 194quater van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 4 juli 2008 en gewijzigd bij de decreten van 17 juni 2011, 25 april 2014 en dit decreet, wordt vervangen door wat volgt: "Artikel 194quater § 1. Aan iedere school voor gewoon basisonderwijs die geen deel uitmaakt van een scholengemeenschap wordt jaarlijks de volgende puntenenveloppe voor het voeren van een zorgbeleid toegekend: 1° 9 punten voor scholen met minder dan 100 leerlingen;2° 17 punten voor scholen met 100 tot 149 leerlingen;3° 24 punten voor scholen met 150 tot 299 leerlingen;4° 42 punten voor scholen met 300 tot 449 leerlingen;5° 61 punten voor scholen met 450 tot 599 leerlingen;6° 85 punten voor scholen met 600 tot 699 leerlingen;7° 102 punten voor scholen met 700 tot 749 leerlingen;8° 109 punten voor scholen vanaf 750 leerlingen. § 2. De puntenenveloppe vermeld in paragraaf 1 wordt voor scholen gewoon basisonderwijs verhoogd met 0,06211 punten per leerling. Het aldus bekomen aantal punten wordt als volgt afgerond: als het eerste cijfer na de komma groter is dan vier, wordt er afgerond naar het hogere geheel getal. Als het eerste cijfer na de komma kleiner is dan of gelijk is aan vier wordt er afgerond naar het lagere geheel getal. § 3. De puntenenveloppe vermeld in paragraaf 1 wordt voor scholen gewoon basisonderwijs verhoogd met het op schoolniveau afgeronde getal F. Deze afronding wordt als volgt uitgevoerd: indien het eerste cijfer na de komma groter is dan vier wordt er afgerond naar het hoger gelegen geheel getal. Als het eerste cijfer na de komma kleiner is dan of gelijk is aan vier wordt er afgerond naar het lager gelegen geheel getal.

Waarbij F = het resultaat van de vermenigvuldiging van het aantal regelmatige kleuters die 4 jaar worden vóór 1 januari van het lopende schooljaar en die voldoen aan het leerlingenkenmerk vermeld in artikel 133, § 1, c, dat de school telt op de teldag of tijdens de telperiode met de coëfficiënt 1,208207681. § 4. Minstens 20% van de puntenenveloppe voor het voeren van een zorgbeleid dient in de scholen van het gewoon basisonderwijs aangewend te worden voor leerlingondersteuning in de klas. Dit percentage stijgt naar 25% in het schooljaar 2021-2022, 30% in het schooljaar 2022-2023 en 35% in het schooljaar 20232024. Deze leerlingondersteuning kadert in de toepassing van artikel 47bis, derde lid, en artikel 153septies, 3°, van het decreet.

De punten waar de school overeenkomstig paragraaf 3 recht op heeft dienen aangewend te worden voor taalintegratietrajecten in de scholen voor gewoon basisonderwijs zoals bedoeld in artikel 11quater, paragraaf 3. De aanwending van deze middelen maakt deel uit van de aanwending conform het eerste lid.

De overige punten uit de puntenenveloppe kunnen alleen voor het zorgbeleid, vermeld in artikel 153septies, gebruikt worden. § 5. Uit deze puntenenveloppe kunnen betrekkingen in het ambt van zorgcoördinator uit de categorie beleidsen ondersteunend personeel ingericht worden.

De regering bepaalt op welke wijze de omrekening van punten naar de gefinancierde of gesubsidieerde betrekkingen gebeurt.". HOOFDSTUK 7. - Wijziging van het decreet van 30 maart 1999 houdende de subsidiering van studentenen leerlingenkoepelverenigingen

Art. 119.In artikel 7, 1°, van het decreet van 30 maart 1999 houdende de subsidiëring van studentenen leerlingenkoepelverenigingen wordt de zinsnede "de wet van 27 juni 1921" vervangen door de woorden "de wettelijke verplichtingen voor verenigingen zonder winstoogmerk". HOOFDSTUK 8. - Wijziging van het decreet van 2 april 2004 betreffende participatie op school en de Vlaamse Onderwijsraad

Art. 120.In artikel 60, derde lid, van het decreet van 2 april 2004 betreffende participatie op school en de Vlaamse Onderwijsraad, vervangen bij het decreet van 18 november 2005, wordt de zinsnede "de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen" vervangen door de woorden "de wettelijke verplichtingen voor verenigingen zonder winstoogmerk". HOOFDSTUK 9. - Wijziging van het decreet van 9 december 2005 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs

Art. 121.Aan artikel 4/1 van het decreet van 9 december 2005 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs, ingevoegd bij het decreet van 3 juli 2020, worden een vijfde en een zesde lid toegevoegd, die luiden als volgt: "Werknemers moeten voldoen aan de aanstellingsvoorwaarden die de Vlaamse Regering opneemt in het model van raamovereenkomst dienstverlening, vermeld in het vierde lid. Werknemers die ter beschikking worden gesteld van een school die gelegen is in het Nederlands taalgebied met uitzondering van de faciliteitengemeenten, tonen daarenboven aan dat ze de kennis van het Nederlands als onderwijstaal beheersen op het niveau C1 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen. De werknemers bewijzen die vereiste taalkennis op een van de volgende wijzen: 1° met een bekwaamheidsbewijs dat de Vlaamse Regering vastlegt voor het ambt van leraar secundair onderwijs en dat behaald is in de onderwijstaal;2° met een studiebewijs van door de Vlaamse Gemeenschap erkend, gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs dat het vereiste niveau van taalkennis aantoont;3° met een studiebewijs dat gelijkwaardig is met een studiebewijs van door de Vlaamse Gemeenschap erkend, gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs en dat het vereiste niveau van taalkennis aantoont;4° met een getuigschrift, een certificaat of een attest dat het vereiste niveau C1 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen aantoont. In het vijfde lid wordt verstaan onder Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen: de Nederlandstalige vertaling van het door de Raad van Europa gepubliceerde Common European Framework of Reference for Languages.". HOOFDSTUK 1 0. - Wijzigingen van het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap

Art. 122.In artikel 53 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 1 juli 2011, 21 december 2012 en 22 maart 2019, wordt in het eerste lid de datum "1 augustus" vervangen door de zinsnede "2 juni voorafgaand aan het academiejaar waarop de aanvraag betrekking heeft".

Art. 123.Artikel 53/1 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2012 en gewijzigd bij de decreten van 25 april 2014, 15 juni 2018 en 22 maart 2019, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 53/1.In dit artikel wordt verstaan onder bijna-beursstudent: een bijnabeursstudent als vermeld in artikel I.3, 16°, van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013.

De afdeling Studietoelagen onderzoekt het recht op een studietoelage voor een academiejaar als de student aan de volgende voorwaarden voldoet: 1° de aanvrager gaf de toestemming om het recht op een studietoelage te onderzoeken;2° de student kwam in het academiejaar vóór het academiejaar waarop de studietoelage betrekking heeft, in aanmerking voor een studietoelage of was bijna-beursstudent. De afdeling Studietoelagen bepaalt de datum waarop het onderzoek, vermeld in het tweede lid, start. Het onderzoek kan ten vroegste op 1 januari voorafgaand aan het academiejaar waarop de studietoelage betrekking heeft en uiterlijk 1 juni van het academiejaar waarop de studietoelage betrekking heeft, starten. De afdeling Studietoelagen meldt de start van het onderzoek aan de aanvrager.

De aanvrager kan op elk moment het lopend onderzoek stopzetten.

De student die in het academiejaar vóór het academiejaar waarop de studietoelage betrekking heeft, niet in aanmerking kwam voor een studietoelage of de student die geen bijna-beursstudent was, vraagt opnieuw een studietoelage aan conform artikel 53.". HOOFDSTUK 1 1. - Wijzigingen van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs

Art. 124.In artikel 25bis, § 2, van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2012 en gewijzigd bij de decreten van 19 juni 2015 en 3 juli 2020, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° punt 1° wordt vervangen door wat volgt: "1° in de leergebieden wiskunde, Nederlands, informatieen communicatietechnologie en alfabetisering Nederlands tweede taal van de basiseducatie.De open module wiskunde omvat uitsluitend eindtermen of basiscompetenties uit het leergebied wiskunde. De open module Nederlands omvat uitsluitend eindtermen uit het leergebied Nederlands.

De open module alfabetisering Nederlands tweede taal omvat uitsluitend basiscompetenties uit het leergebied alfabetisering Nederlands tweede taal. De open module ICT omvat uitsluitend eindtermen uit het leergebied informatie- en communicatietechnologie;"; 2° er wordt een punt 4° toegevoegd, dat luidt als volgt: "4° in de opleiding Start to ICT van het studiegebied ICT.De open module Start to ICT omvat uitsluitend basiscompetenties uit de opleiding Start to ICT.".

Art. 125.In artikel 88, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 16 juni 2017 en 7 juli 2017, wordt punt d) opgeheven.

Art. 126.In artikel 91 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 19 december 2014, wordt tussen het woord "VTE" en het woord "en" de zinsnede ", punten" ingevoegd.

Art. 127.In artikel 98, § 2, derde lid, 8°, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 16 maart 2018, wordt tussen de zinsnede "1,875" en het woord "voor" de zinsnede "voor de geletterdheidsmodules Regie over het Eigen Leren," ingevoegd.

Art. 128.In artikel 101 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 19 december 2014, wordt tussen het woord "leraarsuren" en het woord "toekennen" de zinsnede ", punten en werkingstoelagen" ingevoegd.

Art. 129.In artikel 105, § 3bis, derde lid, 8°, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 16 maart 2018, wordt tussen de zinsnede "1,875" en het woord "voor" de zinsnede "voor de geletterdheidsmodules Regie over het Eigen Leren," ingevoegd.

Art. 130.In artikel 106, § 1, 1°, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt punt d) opgeheven.

Art. 131.In artikel 113novies, § 4, 1°, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 16 maart 2018, wordt de zinsnede "leren," vervangen door de zinsnede "leren of Regie over het Eigen Leren,". HOOFDSTUK 1 2. - Wijzigingen van het decreet van 14 december 2007 houdende de organisatie en werking van de regionale technologische centra

Art. 132.In artikel 2, eerste lid, van het decreet van 14 december 2007 houdende de organisatie en werking van de regionale technologische centra wordt de zinsnede "de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen" vervangen door de woorden "de wettelijke verplichtingen voor verenigingen zonder winstoogmerk".

Art. 133.Aan artikel 9 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 21 december 2012, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Voor de beheersovereenkomsten voor de periode 1 september 2020 tot 31 augustus 2022 wordt tijdens de looptijd van die beheersovereenkomsten geen evaluatie georganiseerd.". HOOFDSTUK 1 3. - Wijzigingen van het decreet van 20 juni 2008 houdende het statuut van de Universiteit Hasselt en de Hoge Raad voor het Hoger Onderwijs in Limburg

Art. 134.In artikel 6, tweede lid, van het decreet van 20 juni 2008 houdende het statuut van de Universiteit Hasselt en de Hoge Raad voor het Hoger Onderwijs in Limburg wordt de zinsnede ", de regeringscommissaris en de Inspecteur van Financiën" vervangen door de woorden "en de regeringscommissaris".

Art. 135.In artikel 20, derde lid, van hetzelfde decreet wordt de zinsnede ", de regeringscommissaris en de Inspecteur van Financiën" vervangen door de woorden "en de regeringscommissaris". HOOFDSTUK 1 4. - Wijziging van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap

Art. 136.In artikel 10, § 1, tweede lid, van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap, wordt punt 11° opgeheven.

Art. 137.In artikel 21, eerste lid, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 3 juli 2020, worden de woorden "centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs en elk" opgeheven.

Art. 138.Artikel 29 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009 en het besluit van de Vlaamse Regering van 17 december 2010, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 29.Als in het deeltijds beroepssecundair onderwijs studiebewijzen worden uitgereikt die identiek zijn aan die van het voltijds gewoon beroepssecundair onderwijs, dan zijn voor de algemene vorming de bepalingen over eindtermen en leerplannen van toepassing zoals opgenomen in de Codex Secundair Onderwijs, deel IV, titel 1, hoofdstuk 1, afdeling 3. Naargelang van het leerjaarniveau van het studiebewijs in kwestie betreft het de eindtermen en de leerplannen voor de tweede graad, voor het eerste en tweede leerjaar van de derde graad dan wel voor het derde leerjaar van de derde graad van het voltijds gewoon beroepssecundair onderwijs.

In afwijking van het eerste lid en met in acht name van de door de Vlaamse Regering bepaalde omzettingskalender van het deeltijds beroepssecundair onderwijs naar het duaal leren, zijn evenwel volgende eindtermen niet van toepassing: 1° de eindtermen lichamelijke opvoeding van het beroepssecundair onderwijs als vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juni 2000, bekrachtigd bij het decreet van 18 januari 2002, en het besluit van de Vlaamse Regering van 20 september 2002, bekrachtigd bij het decreet van 20 december 2002; 2° de volgende eindtermen, vermeld in het decreet van 12 februari 2021: a) de eindtermen 1.9, 1.10, 1.11 en 1.12 van de basisvorming van de tweede graad arbeidsmarktfinaliteit binnen de sleutelcompetentie "competenties op het vlak van lichamelijk, geestelijk en emotioneel bewustzijn/gezondheid"; en b) de eindtermen 1.8, 1.9, 1.10 en 1.11 van de basisvorming van de derde graad arbeidsmarktfinaliteit binnen de sleutelcompetentie "competenties op het vlak van lichamelijk, geestelijk en emotioneel bewustzijn/gezondheid".".

Art. 139.Artikel 33 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, het besluit van de Vlaamse Regering van 17 december 2010 en het decreet van 19 juni 2020, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 33.Als in de leertijd studiebewijzen worden uitgereikt die identiek zijn aan die van het voltijds gewoon beroepssecundair onderwijs, dan zijn voor de algemene vorming de bepalingen over eindtermen en leerplannen van toepassing zoals opgenomen in de Codex Secundair Onderwijs, deel IV, titel 1, hoofdstuk 1, afdeling 3.

Naargelang van het leerjaarniveau van het studiebewijs in kwestie betreft het de eindtermen en de leerplannen voor de tweede graad, voor het eerste en tweede leerjaar van de derde graad dan wel voor het derde leerjaar van de derde graad van het voltijds gewoon beroepssecundair onderwijs.

In afwijking van het eerste lid en met inachtname van de door de Vlaamse Regering bepaalde omzettingskalender van de leertijd naar het duaal leren, zijn evenwel volgende eindtermen niet van toepassing: 1° de eindtermen lichamelijke opvoeding van het beroepssecundair onderwijs als vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juni 2000, bekrachtigd bij het decreet van 18 januari 2002, en het besluit van de Vlaamse Regering van 20 september 2002, bekrachtigd bij het decreet van 20 december 2002; 2° de volgende eindtermen als vermeld in het decreet van 12 februari 2021: a) de eindtermen 1.9, 1.10, 1.11 en 1.12 van de basisvorming van de tweede graad arbeidsmarktfinaliteit binnen de sleutelcompetentie "competenties op het vlak van lichamelijk, geestelijk en emotioneel bewustzijn/gezondheid"; en b) de eindtermen 1.8, 1.9, 1.10 en 1.11 van de basisvorming van de derde graad arbeidsmarktfinaliteit binnen de sleutelcompetentie "competenties op het vlak van lichamelijk, geestelijk en emotioneel bewustzijn/gezondheid".". HOOFDSTUK 1 5. - Wijzigingen van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs

Art. 140.In artikel 8 van het decreet betreffende de kwaliteit van onderwijs van 8 mei 2009, gewijzigd bij het decreet van 15 maart 2019, wordt een vijfde lid toegevoegd dat luidt als volgt: "Als aan personeelsleden professionalisering wordt opgelegd, komen de kosten ten laste van het schoolbestuur.".

Art. 141.In artikel 9, § 3, van hetzelfde decreet wordt het tweede lid opgeheven.

Art. 142.In artikel 35, § 1, vierde lid, en § 2, vierde lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 23 maart 2018, wordt de zin "Zo niet wordt de beslissing geacht gunstig te zijn." vervangen door de zin "Dit is een termijn van orde.".

Art. 143.In artikel 38, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 19 juli 2013 en van 23 maart 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1, eerste lid, wordt het punt 2° vervangen door wat volgt: "2° aan de kwaliteitsverwachtingen, opgenomen in het referentiekader onderwijskwaliteit, vermeld in artikel 4, § 2, eerste lid, tegemoetkomt. In het basis- en het secundair onderwijs, met uitzondering voor de nieuwe onderwijsinstellingen, spreekt de onderwijsinspectie ook een evaluatie uit over het gelijke onderwijskansenbeleid."; 2° aan paragraaf 1, eerste lid, wordt een punt 3° toegevoegd, dat luidt als volgt: "3° in het basis- en het secundair onderwijs een kwaliteitsvol beleid op leerlingenbegeleiding ontwikkelt, implementeert en evalueert, in toepassing van de reglementaire verplichtingen van instellingen op het vlak van leerlingenbegeleiding."; 3° aan paragraaf 1, tweede lid, wordt een punt 3° toegevoegd, dat luidt als volgt: "3° de kernactiviteiten signaalfunctie en consultatieve leerlingenbegeleiding kwaliteitsvol uitvoert.".

Art. 144.Aan artikel 39 van hetzelfde decreet, gewijzigd door de decreten van 23 maart 2018 en 5 april 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° een paragraaf 6 wordt toegevoegd, die luidt als volgt: " § 6.Tijdens de eerste twee schooljaren van inwerkingtreding van bij decreet of besluit vastgelegde onderwijsdoelen, kan het niet of niet in voldoende mate bereiken of nastreven, naargelang van het geval, van die onderwijsdoelen, niet leiden tot een advies als vermeld in paragraaf 5, eerste lid, 2°. "; 2° een paragraaf 7 wordt toegevoegd, die luidt als volgt: " § 7.Voor het basisen secundair onderwijs zijn volgende evaluaties van het gelijkeonderwijskansenbeleid mogelijk: 1° een positieve evaluatie: dit heeft als gevolg dat de school het werkingsbudget op basis van de leerlingenkenmerken, alsook, naargelang het geval, de SES-lestijden, de aanvullende lestijden, de extra uren-leraar of de extra lesuren ontvangt tot de daaropvolgende schooldoorlichting, conform de berekeningen gebaseerd op, naargelang het geval, artikel 85, § 2, 134 en 139ter decies van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 en artikel 227, 235, 249 of 319 van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010;2° een negatieve evaluatie: dit heeft als gevolg dat de school een engagement tot remediëring met externe begeleiding en ondersteuning moet aangaan.Als de eerstvolgende evaluatie door de onderwijsinspectie opnieuw negatief is, dan ontvangt de school vanaf het daaropvolgend schooljaar, slechts de helft van het werkingsbudget op basis van de leerlingenkenmerken, alsook, naargelang het geval, de helft van het aantal SES-lestijden, aanvullende lestijden, extra uren-leraar of extra lesuren waarop ze normaliter recht heeft en dat tot en met het schooljaar waarin een evaluatie positief is. De onderwijsinspectie evalueert de school opnieuw binnen een termijn van 1 jaar.".

Art. 145.In deel II, titel IV, van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 3 juli 2020, wordt een hoofdstuk IIIbis ingevoegd, dat luidt als volgt: "Hoofdstuk IIIbis. De toegang tot persoonsgegevens".

Art. 146.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 3 juli 2020, wordt in hoofdstuk IIIbis, ingevoegd bij artikel 137, een artikel 44bis ingevoegd, dat luidt als volgt: "

Art. 44bis.§ 1. De inspecteurs hebben het recht om voor de uitoefening van hun opdracht inzage te krijgen in of kopie te krijgen van persoonsgegevens. De persoonsgegevens hebben betrekking op leerlingen verbonden aan de onderwijsinstelling of begeleid door het centrum voor leerlingenbegeleiding en betreffen de gegevens die de onderwijsinstelling of het centrum voor leerlingenbegeleiding krachtens de onderwijsof CLB-reglementering in het dossier verwerken, zoals de administratieve gegevens, inschrijvingsgegevens, afwezigheden, studieresultaten en zorggegevens. De bevoegdheid heeft ook betrekking op gegevens die toegankelijk zijn via een informaticasysteem of via elk ander elektronisch apparaat.

Als anonieme gegevens beschikbaar en actueel zijn, vragen de inspecteurs in eerste instantie inzage in die gegevens. Als dat nodig is in het licht van de opdracht, kunnen de inspecteurs inzage vragen in persoonsgegevens, als daarvoor de Europese, federale en Vlaamse regels over het verwerken van die gegevens worden gevolgd. Onder anonieme gegevens wordt verstaan: gegevens die geen betrekking hebben op een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon of op persoonsgegevens die zodanig anoniem zijn gemaakt dat de betrokkene niet of niet meer identificeerbaar is.

De Vlaamse Regering stelt voorwaarden vast om de transparantie en de uitoefening van de rechten van de betrokkenen te verzekeren. § 2. De inspecteurs respecteren het vertrouwelijke karakter van de gegevens waarvan ze kennis hebben gekregen bij de uitoefening van hun opdracht met betrekking tot de controle op de kwaliteit en op de toepassing van de onderwijsreglementering, conform artikel 32 en artikel 38 van dit decreet. Ze wenden die gegevens uitsluitend aan voor de vervulling van hun opdracht en delen die niet mee aan andere instanties.

In afwijking van artikel 57, dragen de inspecteurs die belast zijn met de inspectie van de centra voor leerlingenbegeleiding kennis van geheimen die hun zijn toevertrouwd, in de zin van artikel 458 van het Strafwetboek, voor wat betreft de persoonsgegevens die door de centra voor leerlingenbegeleiding worden meegedeeld. De personeelsleden van de centra voor leerlingenbegeleiding delen de persoonsgegevens mee aan de onderwijsinspectie, in afwijking van artikel 11 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs of artikel 14 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding en artikel 7 van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp.

De inspecteurs bewaren de persoonsgegevens die ze bij de uitoefening van hun opdracht verwerken, niet langer dan nodig voor de uitoefening van die opdracht en in elk geval niet langer dan nodig voor de eindredactie van het verslag of het rapport. § 3. De onderwijsinspectie is de verwerkingsverantwoordelijke, vermeld in artikel 4, 7), van de verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming), voor de persoonsgegevens die inspecteurs bij de uitoefening van hun opdracht verwerken.". HOOFDSTUK 1 6. - Wijzigingen van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010

Art. 147.In artikel 3 van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010, het laatst gewijzigd bij het decreet van 3 juli 2020, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° punt 14° /2 wordt vervangen door wat volgt: "14° /2 gemotiveerd verslag: een handelingsgericht advies voor ondersteuning vanuit het ondersteuningsmodel, vermeld in artikel 314/8 en 314/9, dat een CLB-medewerker registreert in het multidisciplinair dossier van de leerling;"; 2° er wordt een punt 39° /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "39° /1 scholengemeenschapsinstelling: een scholengemeenschapsinstelling is een instelling die geen onderwijsinstelling is en die uitsluitend opgericht kan worden binnen één scholengemeenschap en zich beperkt tot en als enige doel heeft daar personeelsleden, die werken ter ondersteuning van de scholen van de scholengemeenschap aan te stellen, te affecteren, toe te laten tot de proeftijd en vast te benoemen indien ze daarvoor in aanmerking komen."; 3° er wordt een punt 43° /2 ingevoegd, dat luidt als volgt: "43° /2 thuisloze: a) een leerling die beschikt over een jeugdhulpverleningsbeslissing als vermeld in artikel 2, § 1, 28°, van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp, voor een aangepaste woonen leefomgeving onder toezicht en begeleiding, bij een jeugdhulpaanbieder als vermeld in artikel 2, § 1, 27°, van het voormelde decreet, op verwijzing van een van de volgende instanties: 1) een gemandateerde voorziening als vermeld in artikel 33 en 42 van het voormelde decreet;2) een sociale dienst van de jeugdrechtbank met toepassing van artikel 80 van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 februari 2014 betreffende de integrale jeugdhulp; b) een niet-begeleide minderjarige vreemdeling voor wie de voorwaarden, vermeld in de Programmawet (I) van 24 december 2002, titel XIII, hoofdstuk VI, afdeling 3, artikel 5, vervuld zijn;".

Art. 148.In artikel 15, § 1, van dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 27 april 2018, wordt punt 10° opgeheven.

Art. 149.In artikel 18, § 1, van dezelfde codex, wordt punt 4° opgeheven.

Art. 150.In artikel 30, van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 17 juni 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1, tweede lid, wordt de zinsnede "- ambten van het bestuurspersoneel en het ondersteunend personeel kunnen per halftijdse of voltijdse betrekking opgericht worden;" vervangen door de zinsnede "- ambten van het bestuurspersoneel en het ondersteunend personeel kunnen per halftijdse of voltijdse betrekking opgericht worden. In afwijking hiervan kan het ambt van ICT-coördinator per voltijdse of deeltijdse betrekking opgericht worden;"; 2° in paragraaf 1, tweede lid wordt aan de zinsnede "- als een school punten aanwendt voor ambten in het ondersteunend personeel moeten de personeelsleden van deze categorie uit tenminste 50% opvoeders bestaan;" de zin "Voor het bepalen van dit percentage wordt geen rekening gehouden met de personeelsleden aangesteld in het ambt van ICT-coördinator." toegevoegd; 3° in paragraaf 2, eerste lid, wordt de zinsnede "De scholengemeenschap kan de punten van de voorafname, bedoeld in artikel 29, § 1, als volgt en naar keuze aanwenden:" vervangen door de zinsnede "Als de scholengemeenschap, conform artikel 63/1, geen scholengemeenschapsinstelling heeft opgericht, kan ze de punten van de voorafname, bedoeld in artikel 29, § 1, als volgt en naar keuze aanwenden:"; 4° in paragraaf 2, tweede lid, wordt aan punt 1° een zin toegevoegd, die luidt als volgt: "In afwijking hiervan kan het ambt van ICT-coördinator per voltijdse of deeltijdse betrekking opgericht worden;"; 5° een paragraaf 2bis wordt ingevoegd, die luidt als volgt: " § 2bis.Als de scholengemeenschap, conform artikel 63/1, één scholengemeenschapsinstelling heeft opgericht, kan ze de punten van de voorafname, bedoeld in artikel 29, § 1, als volgt aanwenden: - voor de oprichting van betrekkingen in de scholengemeenschapsinstelling in ambten van het bestuurspersoneel, het ondersteunend personeel, en in het kader van taaken functiedifferentiatie in wervingsambten van het onderwijzend, het paramedisch, medisch, sociaal, orthopedagogisch en psychologisch personeel; - voor het schoolof klasvrij maken van een personeelslid; - voor de tijdelijke verhoging van de puntenwaarde van een betrekking in een ambt van het ondersteunend personeel, waarvan de titularis een dienstonderbreking heeft, zodat aan de vervanger een hogere salarisschaal kan worden toegekend.

Bij aanwending van de punten van de voorafname in de scholengemeenschapsinstelling moet de scholengemeenschap rekening houden met volgende principes: 1° in eerste instantie moeten de punten steeds worden aangewend voor de instandhouding van betrekkingen van vastbenoemde personeelsleden in ambten, bedoeld in het eerste lid;2° als de scholengemeenschap na toepassing van punt 1° nog punten ter beschikking heeft, kan ze deze als volgt en naar keuze aanwenden: - voor de oprichting van betrekkingen in ambten bedoeld in het eerste lid; - voor het klasvrij maken van een personeelslid; - voor de toekenning van een hogere salarisschaal in een ambt van het ondersteunend personeel in toepassing van artikel 55 van het decreet Rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs of artikel 44 van het decreet Rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs; - voor de tijdelijke verhoging van de puntenwaarde van een betrekking in een ambt van het ondersteunend personeel, waarvan de titularis een dienstonderbreking heeft, zodat aan de vervanger een hogere salarisschaal kan worden toegekend; 3° ambten van het bestuurspersoneel en het ondersteunend personeel kunnen enkel per halftijdse of voltijdse betrekking opgericht worden, behoudens het ambt van ICT-coördinator dat ook als deeltijdse betrekking kan worden opgericht;4° als een titularis van een betrekking in een ambt van het ondersteunend personeel bij een dienstonderbreking niet of gedeeltelijk wordt vervangen, kan de scholengemeenschap de puntenwaarde van de niet-ingevulde opdracht van de titularis gebruiken om aan een vervanger in een betrekking in een ambt van het ondersteunend personeel een hogere salarisschaal toe te kennen. De betrekkingen die in de scholengemeenschapsinstelling of scholengemeenschapsinstellingen, al naar gelang het geval, worden ingericht in de punten van de voorafname komen in totaal tot een maximum van 10% van de globale puntenenveloppe in aanmerking voor vacantverklaring, toelating tot de proeftijd, vaste benoeming of mutatie. Als de scholengemeenschap voor haar voorafname meer dan 10% van de globale puntenenveloppe overschrijdt, als vermeld in artikel 29, § 1, dan komen de betrekkingen die in de scholengemeenschapsinstelling of scholengemeenschapsinstellingen, al naar gelang het geval, worden ingericht boven deze 10% niet in aanmerking voor vacantverklaring, toelating tot de proeftijd, vaste benoeming of mutatie. Er kan maximaal vacant verklaard worden in deze punten tot het percentage dat op 1 september 2020 vooraf genomen werd.

Dit percentage kan verhoogd worden na akkoord binnen het bevoegd lokaal comité, zonder dat het percentage van 10% overschreden kan worden.".

Art. 151.In artikel 31, § 1, van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 17 juni 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het tweede lid, wordt de zinsnede "- ambten van het bestuurspersoneel en het ondersteunend personeel kunnen per halftijdse of voltijdse betrekking opgericht worden;" vervangen door de zinsnede "- ambten van het bestuurspersoneel en het ondersteunend personeel kunnen per halftijdse of voltijdse betrekking opgericht worden. In afwijking hiervan kan het ambt van ICT-coördinator per voltijdse of deeltijdse betrekking opgericht worden;"; 2° in het tweede lid wordt aan de zinsnede "- als een school punten aanwendt voor ambten in het ondersteunend personeel moeten de personeelsleden van deze categorie uit tenminste 50% opvoeders bestaan;" de zin "Voor het bepalen van dit percentage wordt geen rekening gehouden met de personeelsleden aangesteld in het ambt van ICT-coördinator." toegevoegd.

Art. 152.In artikel 41 van dezelfde codex wordt tussen het eerste lid en het tweede lid een nieuw lid ingevoegd, dat luidt als volgt: "Het werkingsbudget op basis van de leerlingenkenmerken, zoals vermeld in artikel 242, kan enkel worden aangewend in het kader van een gelijke onderwijskansenbeleid.".

Art. 153.In artikel 43, § 1, eerste lid, van dezelfde codex wordt de zinsnede "artikel 17, § 4, van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen" vervangen door de woorden "de wettelijke verplichtingen voor verenigingen zonder winstoogmerk".

Art. 154.In dezelfde codex wordt een artikel 63/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "

Art. 63/1.In een scholengemeenschap kunnen de betrokken schoolbesturen beslissen om één scholengemeenschapsinstelling op te richten.

Voor zover de samenstelling van de scholengemeenschap niet wijzigt kan deze scholengemeenschapsinstelling niet opgeheven worden.

Een voorwaarde voor de oprichting van deze scholengemeenschapsinstelling of in het geval van het vijfde lid de scholengemeenschapsinstellingen, is dat elk schoolbestuur uit de scholengemeenschap, voor wat betreft de betrokken scholengemeenschap, mede oprichter is van een scholengemeenschapsinstelling conform het derde, vierde of vijfde lid.

Als de scholen van de scholengemeenschap tot hetzelfde schoolbestuur behoren dan is dit schoolbestuur verantwoordelijk voor de scholengemeenschapsinstelling.

Als de scholen van de scholengemeenschap tot verschillende schoolbesturen behoren, wordt een rechtspersoon opgericht die verantwoordelijk is voor de scholengemeenschapsinstelling, vermeld in het eerste lid. Deze nieuwe rechtspersoon beperkt zich tot en heeft uitsluitend als doel om ten aanzien van de personeelsleden aangesteld of geaffecteerd aan de scholengemeenschapsinstelling de bevoegdheden uit te oefenen die zijn vastgelegd in het decreet Rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs hetzij het decreet Rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs.

In afwijking van het eerste en het vierde lid wordt er, als de scholen van de scholengemeenschap behoren tot schoolbesturen van verschillende onderwijsnetten en er door de betrokken schoolbesturen gekozen wordt voor de oprichting van scholengemeenschapsinstellingen, één scholengemeenschapsinstelling opgericht per onderwijsnet. De scholengemeenschapsinstelling behoort tot het betrokken onderwijsnet.

Als de scholen, van het betrokken onderwijsnet in de scholengemeenschap tot hetzelfde schoolbestuur behoren dan is dit schoolbestuur verantwoordelijk voor de scholengemeenschapsinstelling.

Als de scholen van het betrokken onderwijsnet in de scholengemeenschap tot verschillende schoolbesturen behoren, wordt voor die scholengemeenschap door alle betrokken schoolbesturen in de scholengemeenschap van dat onderwijsnet, een rechtspersoon opgericht die verantwoordelijk is voor de betrokken scholengemeenschapsinstelling. Deze nieuwe rechtspersoon beperkt zich tot en heeft uitsluitend als doel om ten aanzien van de personeelsleden aangesteld of geaffecteerd aan de scholengemeenschapsinstelling de bevoegdheden uit te oefenen die zijn vastgelegd in het decreet Rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs hetzij het decreet Rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs.

In scholengemeenschappen die conform dit artikel een scholengemeenschapsinstelling hebben opgericht maken de betrokken directies van de scholengemeenschap, binnen de geldende regelgeving, afspraken over de werking van deze scholengemeenschapsinstelling of -instellingen.".

Art. 155.Aan artikel 71 van dezelfde codex wordt de volgende zinsnede toegevoegd: ", in voorkomend geval aangevuld met een scholengemeenschapsinstelling, zoals vermeld in artikel 63/1".

Art. 156.In artikel 76, § 2, tweede lid, van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 15 maart 2019, wordt punt 4° vervangen door wat volgt: "4° inlichtingen over het aantal tijdelijke personeelsleden met een aanstelling voor bepaalde duur dat in de scholen van de scholengemeenschap: - het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur verwerft op basis van een positieve beoordeling of dat geen beoordeling heeft gekregen; - het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur nog niet verwerft wegens een beoordeling met werkpunten, met binnen die groep een opsplitsing tussen de personeelsleden die daarna een nieuwe aanstelling verkrijgen en de personeelsleden die daarna geen nieuwe aanstelling verkrijgen; - het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur niet verwerft wegens een negatieve beoordeling.".

Art. 157.Aan artikel 83 van dezelfde codex wordt de volgende zinsnede toegevoegd: ", eventueel aangevuld met een scholengemeenschapsinstelling, zoals vermeld in artikel 63/1".

Art. 158.In artikel 88, § 2, tweede lid, van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 15 maart 2019, wordt punt 4° vervangen door wat volgt: "4° inlichtingen over het aantal tijdelijke personeelsleden met een aanstelling voor bepaalde duur dat in de scholen van de scholengemeenschap: - het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur verwerft op basis van een positieve beoordeling of dat geen beoordeling heeft gekregen; - het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur nog niet verwerft wegens een beoordeling met werkpunten, met binnen die groep een opsplitsing tussen de personeelsleden die daarna een nieuwe aanstelling verkrijgen en de personeelsleden die daarna geen nieuwe aanstelling verkrijgen; - het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur niet verwerft wegens een negatieve beoordeling.".

Art. 159.In artikel 112, eerste lid, van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 4 april 2014 en het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 april 2019, wordt punt 15° vervangen door wat volgt: "15° de mededeling dat de school bij schoolverandering verplicht is het bestaan van een handelingsgericht advies voor ondersteuning vanuit het ondersteuningsmodel of een kopie van het eventuele verslag, vermeld in artikel 294, § 2 tot en met § 10, bekend te maken of over te dragen aan de nieuwe school;".

Art. 160.Artikel 115/5 van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 17 juni 2016, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 115/5.Een beslissing van de delibererende klassenraad waartegen de betrokken personen geen beroep of een niet ontvankelijk beroep hebben ingesteld, kan door het schoolbestuur omstreden worden geacht.

In dat geval kan het schoolbestuur de klassenraad opnieuw doen samenkomen om de omstreden beslissing te heroverwegen. Het opnieuw samenkomen dient te gebeuren uiterlijk op 31 augustus van het schooljaar in kwestie. In afwijking hiervan is dat uiterlijk 15 februari van het schooljaar in kwestie als de omstreden beslissing betrekking heeft op een Se-n-Se die eindigt op 31 januari. In het geval de dan genomen beslissing afwijkt van de door het schoolbestuur omstreden beslissing, wordt ze schriftelijk en gemotiveerd onmiddellijk aan de betrokken personen meegedeeld. Als die afwijkende beslissing door de betrokken personen omstreden is, kunnen ze beroep instellen, waarbij de bepalingen van artikel 123/15 tot en met 123/18 van toepassing zijn.".

Art. 161.In artikel 123/6, eerste lid, van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 4 april 2014, vernummerd bij het decreet van 17 juni 2016, en gewijzigd bij de decreten van 17 juni 2016 en 3 juli 2020, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° punt 4° wordt vervangen door wat volgt; "4° een kopie van het verslag wordt door de oude school overgedragen aan de nieuwe school of de oude school brengt de nieuwe school op de hoogte van het bestaan van een handelingsgericht advies van het CLB voor ondersteuning vanuit het ondersteuningsmodel. Het CLB dat verbonden is aan de oude school draagt een verslag over aan het CLB dat verbonden is met de nieuwe school of het CLB dat verbonden is aan de oude school brengt het CLB dat verbonden is met de nieuwe school op de hoogte van het handelingsgericht advies. In het belang van de optimale begeleiding van de betrokken leerling en de organisatie van de school kunnen ouders zich tegen die overdrachten niet verzetten;"; 2° punt 6° wordt vervangen door wat volgt: "6° het centrumbestuur van het CLB dat het verslag of het handelingsgericht advies voor ondersteuning vanuit het ondersteuningsmodel, vermeld in punt 4°, heeft opgesteld, is verwerkingsverantwoordelijke voor de verwerkingen door of ter voorbereiding van het verslag of handelingsgericht advies voor ondersteuning vanuit het ondersteuningsmodel.Het centrumbestuur van het overnemende CLB is verwerkingsverantwoordelijke voor de verwerkingen na de ontvangst van het verslag of handelingsgericht advies voor ondersteuning vanuit het ondersteuningsmodel.".

Art. 162.In artikel 123/13 van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 4 april 2014, vernummerd bij het decreet van 17 juni 2016 en gewijzigd bij de decreten van 10 juni 2016 en 30 maart 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden "bepaalt het schoolof centrumbestuur de samenstelling" vervangen door de woorden "bepaalt het schoolof centrumbestuur of zijn afgevaardigde de samenstelling";2° in paragraaf 2, eerste lid, 3°, worden de woorden "door het schoolof centrumbestuur onder de externe personen" vervangen door de woorden "door het schoolof centrumbestuur of zijn afgevaardigde onder de externe personen";3° in paragraaf 3, eerste lid, worden de woorden "bepaalt het centrumbestuur de samenstelling" vervangen door de woorden "bepaalt het centrumbestuur of zijn afgevaardigde de samenstelling";4° in paragraaf 3, eerste lid, 3°, worden de woorden "door het centrumbestuur onder de externe personen" vervangen door de woorden "door het centrumbestuur of zijn afgevaardigde onder de externe personen".

Art. 163.In artikel 123/17 van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 4 april 2014, vernummerd bij het decreet van 17 juni 2016, en gewijzigd bij de decreten van 10 juni 2016 en 30 maart 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden "bepaalt het schoolof centrumbestuur de samenstelling" vervangen door de woorden "bepaalt het schoolof centrumbestuur of zijn afgevaardigde de samenstelling";2° in paragraaf 2, eerste lid, 3°, worden de woorden "door het schoolof centrumbestuur onder de externe personen" vervangen door de woorden "door het schoolof centrumbestuur of zijn afgevaardigde onder de externe personen";3° in paragraaf 3, eerste lid, worden de woorden "bepaalt het centrumbestuur de samenstelling" vervangen door de woorden "bepaalt het centrumbestuur of zijn afgevaardigde de samenstelling";4° in paragraaf 3, eerste lid, 3°, worden de woorden "door het centrumbestuur onder de externe personen" vervangen door de woorden "door het centrumbestuur of zijn afgevaardigde onder de externe personen".

Art. 164.In artikel 133/4 van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 20 april 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° aan paragraaf 1, achtste lid, wordt aan punt 4° de volgende bepaling toegevoegd: ", behoudens bij financiering als die ook voor andere structuuronderdelen dan Se-n-Se op onderwijsvormen is gebaseerd."; 2° er wordt een paragraaf 1/1 ingevoegd, die luidt als volgt: " § 1/1.De studierichtingen van de tweede en de derde graad die zijn opgenomen in de matrix, worden geordend volgens disciplines met het oog op de financiering van het voltijds gewoon secundair onderwijs.

Een discipline bundelt een groep van inhoudelijk verwante studierichtingen per onderwijsvorm.

De onderwijsvorm: 1° "aso": omvat alle domeinoverschrijdende studierichtingen uit de doorstroomfinaliteit;2° "tso": omvat alle domeingebonden studierichtingen uit de doorstroomen dubbele finaliteit die niet onder punt 3° vallen;3° "kso": omvat alle domeingebonden studierichtingen uit de doorstroomen dubbele finaliteit die niet onder punt 2° vallen;4° "bso": omvat alle studierichtingen uit de arbeidsmarktfinaliteit. Die disciplines zijn: 1° Klassiek aso;2° Modern aso;3° Sport aso;4° Architectuur en beeldende kunst kso;5° Grafische technieken en media kso;6° Modecreatie kso;7° Podiumkunsten kso;8° Administratie en distributie tso;9° Auto en tweewielers tso;10° Biotechnologie en chemie tso;11° Grafische technieken en media tso;12° Horeca tso;13° Hout en bouw tso;14° Koeling en warmte tso;15° Landen tuinbouw tso;16° Lichaamsverzorging tso;17° Maatschappelijke veiligheid so;18° Maritiem tso;19° Mechanica-elektriciteit tso;20° Modecreatie tso;21° Paramedisch tso;22° Personenzorg tso;23° Sport tso;24° Technologie en industrie tso;25° Textiel tso;26° Toerisme, taal en cultuur tso;27° Voeding tso;28° Administratie en distributie bso;29° Auto en tweewielers bso;30° Biotechnologie en chemie bso;31° Creatie en ambacht bso;32° Grafische technieken en media bso;33° Horeca bso;34° Hout en bouw bso;35° Koeling en warmte bso;36° Landen tuinbouw bso;37° Lichaamsverzorging bso 38° Maatschappelijke veiligheid bso;39° Maritiem bso;40° Mechanica-elektriciteit bso;41° Modecreatie bso;42° Moderealisatie en textielverzorging bso;43° Paramedisch bso;44° Personenzorg bso;45° Sport bso;46° Technologie en industrie bso;47° Textiel bso;48° Toerisme, taal en cultuur bso;49° Voeding bso. De Vlaamse Regering rangschikt de studierichtingen, vermeld in het eerste lid, in de disciplines, vermeld in het derde lid.".

Art. 165.Aan artikel 146 van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 26 januari 2018, wordt een paragraaf 5 toegevoegd, die luidt als volgt: " § 5. In afwijking van de termijnen, bepaald in paragraaf 1, eerste lid, en paragraaf 3, eerste lid, gelden de volgende termijnen met betrekking tot een aanvraag tot gelijkwaardigheid van vervangende eindtermen voor de door het Vlaams Parlement goedgekeurde eindtermen van de tweede graad die een schoolbestuur geacht wordt in het kader van de modernisering van het secundair onderwijs geleidelijk toe te passen vanaf 1 september 2021: 1° de indiening van de aanvraag voor het schooljaar 2021-2022 gebeurt uiterlijk drie maanden na bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van de door het Vlaams Parlement goedgekeurde onderwijsdoelen van de tweede graad;2° de Vlaamse Regering beslist uiterlijk vier maanden na indiening van de aanvraag. Tijdens het schooljaar 2021-2022 wordt gedoogd dat de aanvrager nog met de oude eindtermen of, in voorkomend geval, de oude vervangende eindtermen werkt.".

Art. 166.In artikel 147/3 van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 26 januari 2018, wordt aan paragraaf 2 een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "In afwijking van paragraaf 1, derde lid, mag in het schooljaar 2022-2023 een schoolbestuur leerplannen toepassen die, in voorkomend geval, aansluiten bij de door het Vlaams Parlement goedgekeurde vervangende eindtermen van de tweede graad, vermeld in artikel 146, § 5, zonder dat die leerplannen door de Vlaamse Regering zijn goedgekeurd.".

Art. 167.In artikel 209, § 2, van dezelfde codex wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, dat luidt als volgt: "Bij de progressieve uitrol van de modernisering van het secundair onderwijs wordt de berekeningswijze van het aantal wekelijkse uren-leraar dat aan een school kan worden toegekend die op 1 september 2021 van kracht is, maximaal behouden, met dien verstande dat: 1° de coëfficiënt uren-leraar per regelmatige leerling in een structuuronderdeel vóór de modernisering waar mogelijk wordt doorgetrokken naar het, door de concordantie, overeenkomstige structuuronderdeel vanaf de modernisering;2° specifieke uren-leraar, al dan niet per regelmatige leerling of groep van regelmatige leerlingen, in een structuuronderdeel of groep van structuuronderdelen vóór de modernisering worden doorgetrokken naar de, door de concordantie, overeenkomstige structuuronderdelen vanaf de modernisering; 3° als uren-leraar aan disciplines zijn gekoppeld, artikel 133/4, § 1/1, van toepassing is.".

Art. 168.In artikel 221, § 1, van dezelfde codex wordt het eerste lid vervangen door wat volgt: "Aan elke school voor voltijds secundair onderwijs met ten minste vijfentwintig regelmatige leerlingen op de toepasbare teldatum in structuuronderdelen met in de benaming "topsport" die onder toepassing valt van het gesloten topsportconvenant, wordt een gefinancierde of gesubsidieerde betrekking van topsportschoolcoordinator toegekend. Die betrekking wordt niet meer toegekend als de norm twee aansluitende schooljaren niet wordt bereikt.".

Art. 169.In artikel 225, § 1, van dezelfde codex, gewijzigd bij de decreten van 15 juni 2018 en 22 maart 2019, wordt punt 2° vervangen door wat volgt: "2° de leerling is thuisloze;".

Art. 170.In artikel 226 van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 21 december 2012, worden in het eerste lid de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de zinsnede "voor een periode van drie schooljaren" wordt vervangen door het woord "jaarlijks";2° in punt 1° wordt de zinsnede "het voorafgaand schooljaar" vervangen door de zinsnede "het voorafgaande of daaraan voorafgaande schooljaar".

Art. 171.In artikel 227 van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 wordt de zinsnede "De toekenning van de middelen gebeurt driejaarlijks als volgt" vervangen door de zinsnede "Onverminderd de bepalingen van artikel 39, § 7, 2°, van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs, gebeurt de toekenning van de extra uren-leraar jaarlijks als volgt";2° in paragraaf 2 wordt het tweede lid opgeheven.

Art. 172.Artikel 228 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 228.De extra uren-leraar kunnen enkel worden aangewend om als schoolteam voor elke leerling een passende begeleiding te voorzien met het oog op gelijke onderwijskansen als vermeld in artikel 123/21 en op dat vlak tegemoet te komen aan de kwaliteitsverwachtingen, opgenomen in het referentiekader onderwijskwaliteit, vastgelegd door de Vlaamse Regering. Teneinde hieraan uitvoering te geven, bepaalt de school haar eigen streefdoelen, indicatoren en een tijdspad.".

Art. 173.Artikel 229 van dezelfde codex wordt opgeheven.

Art. 174.Artikel 230 van dezelfde codex wordt opgeheven.

Art. 175.Artikel 231 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 231.De externe evaluatie op het gelijke onderwijskansenbeleid van de school met inbegrip van de aanwending van de daarvoor toegekende uren-leraar gebeurt in het kader van de schooldoorlichting als bedoeld in artikel 36 tot en met 42 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs.".

Art. 176.Artikel 231/1 van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 16 juni 2017, wordt opgeheven.

Art. 177.In artikel 233, § 1, van dezelfde codex, gewijzigd bij de decreten van 15 juni 2018 en 22 maart 2019, wordt punt 2° vervangen door wat volgt: "2° de leerling is thuisloze;".

Art. 178.In artikel 234 van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 21 december 2012, worden in het eerste lid de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de zinsnede "voor een periode van drie schooljaren" vervangen door het woord "jaarlijks";2° in punt 1° wordt de zinsnede "het voorafgaand schooljaar" vervangen door de zinsnede "het voorafgaande of daaraan voorafgaande schooljaar".

Art. 179.In artikel 235 van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 wordt de zinsnede "De toekenning van de extra uren-leraar/ puntenwaarden gebeurt voor de tweede en derde graad van het gewoon voltijds secundair onderwijs driejaarlijks als volgt" vervangen door de zinsnede "Onverminderd de bepalingen van artikel 39, § 7, 2°, van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs, gebeurt de toekenning van de extra uren-leraar/puntenwaarden jaarlijks als volgt";2° in paragraaf 2 wordt het tweede lid opgeheven.

Art. 180.Artikel 237 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 237.De extra uren-leraar/puntenwaarden kunnen enkel worden aangewend om als schoolteam voor elke leerling een passende begeleiding te voorzien met het oog op gelijke onderwijskansen als vermeld in artikel 123/21 en op dat vlak tegemoet te komen aan de kwaliteitsverwachtingen, opgenomen in het referentiekader onderwijskwaliteit, vastgelegd door de Vlaamse Regering. Teneinde hieraan uitvoering te geven, bepaalt de school haar eigen streefdoelen, indicatoren en een tijdspad.".

Art. 181.Artikel 238 van dezelfde codex wordt opgeheven.

Art. 182.Artikel 239 van dezelfde codex wordt opgeheven.

Art. 183.Artikel 240 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 240.De externe evaluatie op het gelijke onderwijskansenbeleid van de school met inbegrip van de aanwending van de daarvoor toegekende uren-leraar/puntenwaarden gebeurt in het kader van de schooldoorlichting als bedoeld in artikel 36 tot en met 42 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs.".

Art. 184.Artikel 241 van dezelfde codex wordt opgeheven.

Art. 185.Artikel 241/1 van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 16 juni 2017, wordt opgeheven.

Art. 186.In artikel 242, § 2, tweede lid, van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 15 juni 2018, worden de zinnen "Onder thuislozen worden de leerlingen verstaan die tijdelijk of permanent buiten het eigen gezinsverband opgenomen zijn door een gezin of persoon, een voorziening of sociale dienst, vermeld in het decreet van 7 maart 2008 inzake bijzondere jeugdbijstand en in de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, met uitzondering van de internaten, gefinancierd of gesubsidieerd door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. Onder thuislozen worden ook de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen verstaan als vermeld in artikel 479 van de Programmawet I van 24 december 2002." opgeheven.

Art. 187.In artikel 245 van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 5 april 2019, wordt punt 1° vervangen door wat volgt: "1° a) vóór de modernisering van het secundair onderwijs worden de puntengewichten per regelmatige leerling als volgt vastgesteld:

eerste graad

16

tweede en derde graad algemeen secundair onderwijs (inclusief de aso-studierichtingen die tot het studiegebied Sport behoren)

16

tweede en derde graad technisch en beroepssecundair onderwijs: de studiegebieden Decoratieve technieken, Fotografie, Handel, Mode, Lichaamsverzorging, Personenzorg, Sport, Toerisme, Voeding

18

tweede en derde graad technisch en beroepssecundair onderwijs: de studiegebieden Auto, Bouw, Chemie, Glastechnieken, Grafische communicatie en media, Hout, Juwelen, Koeling en warmte, Landen tuinbouw, Maritieme opleidingen, Maatschappelijke veiligheid, Mechanica-elektriciteit, Muziekinstrumentenbouw, Optiek, Orthopedische technieken, Tandtechnieken, Textiel

22

tweede en derde graad kunstsecundair onderwijs: de studiegebieden Ballet, Podiumkunsten

20

tweede en derde graad kunstsecundair onderwijs: het studiegebied Beeldende kunsten

18

hoger beroepsonderwijs verpleegkunde

20

deeltijds beroepssecundair onderwijs

10


b) vanaf de modernisering van het secundair onderwijs worden de puntengewichten per regelmatige leerling als volgt vastgesteld:

Eerste graad

16

Tweede en derde graad algemeen secundair onderwijs: de disciplines Klassiek, Modern, Sport

16

Tweede en derde graad technisch en beroepssecundair onderwijs: de disciplines Administratie en distributie, Horeca, Lichaamsverzorging, Modecreatie, Moderealisatie en textielverzorging, Personenzorg, Sport, Toerisme, taal en cultuur, Voeding

18

Tweede en derde graad technisch en beroepssecundair onderwijs: de disciplines Auto en tweewielers, Biotechnologie en chemie, Creatie en ambacht, Grafische technieken en media, Hout en bouw, Koeling en warmte, Landen tuinbouw, Maatschappelijke veiligheid, Maritiem, Mechanicaelektriciteit, Paramedisch, Technologie en industrie, Textiel

22

Tweede en derde graad kunstsecundair onderwijs: de disciplines Architectuur en beeldende kunst, Modecreatie

18

Tweede en derde graad kunstsecundair onderwijs: de discipline Podiumkunsten

20

Tweede en derde graad kunstsecundair onderwijs: de discipline Grafische technieken en media

22

Hoger beroepsonderwijs verpleegkunde

20

Deeltijds beroepssecundair onderwijs

10


;".

Art. 188.In artikel 249, § 2, van dezelfde codex wordt de zinsnede "Het werkingsbudget per school van het gewoon secundair onderwijs is de som van:" vervangen door de zinsnede "Onverminderd de bepalingen in artikel 39, § 7, 2°, van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs, is het werkingsbudget per school van het gewoon secundair onderwijs de som van:".

Art. 189.In artikel 252/1, tweede lid, van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 19 juli 2013 en gewijzigd bij de decreten van 19 juni 2015 en 20 april 2018, wordt punt 2° vervangen door wat volgt: "2° de structuuronderdelen van het derde leerjaar van de derde graad;".

Art. 190.In artikel 268, § 3, van dezelfde codex wordt het eerste lid opgeheven.

Art. 191.In dezelfde codex wordt een nieuw artikel 290/2 ingevoegd, dat luidt als volgt: "

Art. 290/2.In afwijking van de artikelen 286, 289 en 290/1 mag een schoolbestuur dat voor de programmatie van een nieuw type, een nieuwe opleidingsvorm of van een nieuwe school een goedkeuring kreeg van de Vlaamse Regering met het oog op de start van het nieuwe aanbod op 1 september 2021, zonder bijkomende aanvraag of goedkeuring een tweede maal het bijkomende aanbod inrichten vanaf 1 september 2022, indien de school de programmatienormen voor dit nieuwe aanbod niet haalt op de eerste schooldag van oktober 2021. Op de eerste schooldag van oktober 2022 moet de school de programmatienormen voor dit nieuwe aanbod bereiken.".

Art. 192.In paragraaf 1 van artikel 314/1 van dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 3 juli 2020, wordt de zinsnede "2019-2020 en 2020-2021", vervangen door de zinsnede "2019-2020, 2020-2021 en 2021-2022".

Art. 193.In artikel 314/4 van dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 3 juli 2020, wordt het getal "2021" vervangen door het getal "2022".

Art. 194.Artikel 318 van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 21 december 2012 en 21 maart 2014, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 318.Scholen kunnen jaarlijks extra lesuren krijgen voor zover ze aan alle onderstaande voorwaarden voldoen: 1° op 1 februari van het voorafgaande of daaraan voorafgaande schooljaar ten minste 40% regelmatige leerlingen type basisaanbod en type 3 tellen, die beantwoorden aan de in artikel 317, § 1, 1°, bedoelde gelijkekansenindicator en die niet: - binnen het niet rechtstreeks toegankelijke aanbod, als vermeld in artikel 2, § 1, 40, van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp gebruik maken van de module verblijf in een multifunctioneel centrum als vermeld in artikel 10 van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 februari 2016 houdende erkenning en subsidiëring van multifunctionele centra voor minderjarige personen met een handicap; - in een internaat buitengewoon onderwijs als vermeld in deel III, hoofdstuk 4, afdeling 1, onderafdeling 2, van de codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016 ingeschreven zijn; 2° overeenkomstig de bepalingen van artikel 319 batig gerangschikt zijn onder de in punt 1° bedoelde scholen en ten minste 6 extra lesuren genereren.".

Art. 195.In artikel 319 van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 21 december 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 wordt de zinsnede "De toekenning van de middelen gebeurt driejaarlijks als volgt" vervangen door de zinsnede "Onverminderd de bepalingen van artikel 39, § 7, 2°, van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs, gebeurt de toekenning van de extra lesuren jaarlijks als volgt";2° in paragraaf 2 wordt het tweede en het derde lid opgeheven.

Art. 196.Artikel 320 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 320.De extra lesuren kunnen enkel worden aangewend om als schoolteam voor elke leerling een passende begeleiding te voorzien met het oog op gelijke onderwijskansen als vermeld in artikel 123/21 en op dat vlak tegemoet te komen aan de kwaliteitsverwachtingen, opgenomen in het referentiekader onderwijskwaliteit, vastgelegd door de Vlaamse Regering. Teneinde hieraan uitvoering te geven, bepaalt de school haar eigen streefdoelen, indicatoren en een tijdspad.".

Art. 197.Artikel 321 van dezelfde codex wordt opgeheven.

Art. 198.Artikel 322 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 322.De externe evaluatie op het gelijke onderwijskansenbeleid van de school met inbegrip van de aanwending van de daarvoor toegekende lesuren gebeurt in het kader van de schooldoorlichting als bedoeld in artikel 36 tot en met 42 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs.".

Art. 199.Artikel 322/1 van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 16 juni 2017, wordt opgeheven.

Art. 200.In dezelfde codex wordt een artikel 330/4 ingevoegd, dat luidt als volgt: "

Art. 330/4.Aan scholen voor buitengewoon secundair onderwijs die actief zijn in het ondersteuningsmodel, in toepassing van artikel 314/8 en 314/9, wordt voor het schooljaar 2021-2022 eenmalig een budget toegekend in functie van het professionaliseren van ondersteuners. Voor het begrotingsjaar 2021 gaat het om 475.716 euro en voor begrotingsjaar 2022 gaat het om 951.763 euro. De middelen worden ingezet voor de aanstelling van personeelsleden in het schooljaar 2021-2022 die ondersteuners vervangen tijdens een periode van professionalisering. De Vlaamse Regering legt daartoe het verdelingsmechanisme over de scholen, de toepassingsmodaliteiten en de modaliteiten met betrekking tot het lokaal sociaal overleg vast.".

Art. 201.In artikel 352 van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 21 maart 2014 en gewijzigd bij de decreten van 6 juli 2018 en 5 april 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 3 wordt de zin "Een wijziging van het type, vermeld in paragraaf 1, 2°, binnen hetzelfde onderwijsniveau kan gebeuren met een addendum bij het gemotiveerd verslag, voorzien van de datum van opmaak." opgeheven; 2° paragraaf 5 wordt opgeheven.

Art. 202.In artikel 357/7 van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 30 maart 2018 en gewijzigd bij het decreet van 19 juni 2020, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt: " § 1.In afwachting van de invoering van curriculumdossiers als vermeld in artikel 138, eerste lid, zijn de duale structuuronderdelen ingericht volgens standaardtrajecten."; 2° in paragraaf 2 wordt in het tweede lid punt 5° vervangen door wat volgt: "5° in voorkomend geval de algemeen vormende competenties, gebaseerd op de toepasbare eindtermen voor het overeenstemmend niet-duaal leren. Indien de aanbieder van de duale opleiding een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen is, zijn evenwel niet van toepassing: 1° vóór de modernisering: de eindtermen lichamelijke opvoeding van het beroepssecundair onderwijs als vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juni 2000, bekrachtigd bij het decreet van 18 januari 2002, en het besluit van de Vlaamse Regering van 20 september 2002, bekrachtigd bij het decreet van 20 december 2002; 2° vanaf de modernisering: de volgende eindtermen als vermeld in het decreet van 12 februari 2021: a) de eindtermen 1.9, 1.10, 1.11 en 1.12 van de basisvorming van de tweede graad arbeidsmarktfinaliteit en van de tweede graad dubbele finaliteit binnen de sleutelcompetentie "competenties op het vlak van lichamelijk, geestelijk en emotioneel bewustzijn/ gezondheid"; en b) de eindtermen 1.8, 1.9, 1.10 en 1.11 van de basisvorming van de derde graad arbeidsmarktfinaliteit en van de derde graad dubbele finaliteit binnen de sleutelcompetentie "competenties op het vlak van lichamelijk, geestelijk en emotioneel bewustzijn/ gezondheid";".

Art. 203.Aan artikel 357/8 van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 30 maart 2018 en gewijzigd bij het decreet van 3 juli 2020, wordt een achtste lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "In afwijking van artikel 3, 35°, hoeft een aanbieder die op 1 september 2020 de toelating had om de opleiding beveiligingstechnicus duaal te organiseren, geen nieuwe programmatieaanvraag in te dienen met het oog op een opstart op 1 september 2021, ongeacht of die opleiding in het schooljaar 2020-2021 is georganiseerd.". HOOFDSTUK 1 7. - Wijzigingen van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013

Art. 204.In artikel II.113, § 3, van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013, vervangen bij het decreet van 4 mei 2018 en gewijzigd bij het decreet van 3 juli 2020, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° punt 2° wordt vervangen door wat volgt: "2° een bewijs van pedagogische bekwaamheid, als vermeld in artikel 3 van het besluit van de Vlaamse Regering 14 juni 1989 betreffende de bekwaamheidsbewijzen, de salarisschalen, het prestatiestelsel en de bezoldigingsregeling in het secundair onderwijs, in combinatie met een bachelorof masterdiploma;"; 2° punt 3° wordt vervangen door wat volgt: "3° een studiebewijs dat krachtens een wettelijke norm, een Europese richtlijn of een internationale overeenkomst als gelijkwaardig met een van de voorgaande diploma's wordt erkend;"; 3° punt 4° wordt opgeheven.

Art. 205.In artikel II.113, § 4, van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 4 mei 2018 en gewijzigd bij het decreet van 3 juli 2020, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid wordt de zinsnede "van licentiaat of ingenieur, behaald voor het academiejaar 2004-2005, in afwijking van paragraaf 2" vervangen door de zinsnede "dat gelijkgeschakeld is met de graad van master, vermeld in artikel II.377 en in artikel II.378, § 1, tweede en derde lid, in afwijking van paragraaf 2 van dit artikel"; 2° in het vierde lid worden tussen de zinsnede "bachelordiploma," en de zinsnede ", behaald in een kunstopleiding" de woorden "of een diploma gelijkgeschakeld met de graad van master" ingevoegd.

Art. 206.Aan artikel II.124/1, eerste lid, van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 18 mei 2018, worden een punt 5° en een punt 6° toegevoegd, die luiden als volgt: "5° het tarief voor de toets nieuwe opleiding, vermeld in artikel II.153/5, bedraagt per opleiding ten minste 500 euro en ten hoogste 2000 euro; 6° het tarief voor de opleidingsaccreditatie, vermeld in artikel II.170/12, vierde lid en II.170/17, § 3, bedraagt per opleiding ten minste 500 euro en ten hoogste 2000 euro.".

Art. 207.In artikel II.151 van dezelfde codex worden volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid worden de woorden "De masteropleidingen die als masteropleiding worden geselecteerd" vervangen door de woorden "De bacheloren masteropleidingen die worden geselecteerd";2° in het tweede lid worden de woorden "een Erasmus Mundus masteropleiding" vervangen door de zinsnede "een bacheloren masteropleiding die geselecteerd werd overeenkomstig de bepalingen van een Europees financieringsprogramma ter bevordering van de internationale samenwerking in het hoger onderwijs en waarbinnen multiof gezamenlijke diplomering wordt vooropgesteld,";3° er wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Een bachelorof masteropleiding die kadert binnen een `European Universities Initiative' dat als pilootproject werd goedgekeurd in 2019 of 2020, wordt geacht een opleiding te zijn die geselecteerd werd overeenkomstig de bepalingen van een Europees financieringsprogramma ter bevordering van de internationale samenwerking in het hoger onderwijs en waarbinnen multiof gezamenlijke diplomering wordt vooropgesteld, vermeld in het eerste lid.De instellingen kunnen deze opleidingen alleen maar aanbieden voor zover ze over de vereiste onderwijsbevoegdheid beschikken. Deze opleidingen starten uiterlijk in het academiejaar volgend op het academiejaar waarin het pilootproject afloopt. In afwijking van het eerste lid, worden deze opleidingen geacht geaccrediteerd te zijn tot en met het einde van het tweede academiejaar dat volgt op het einde van het academiejaar waarin de studieomvang bepaald voor de desbetreffende opleiding voor de eerste keer geheel doorlopen werd.".

Art. 208.In artikel II.170, § 2, van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 8 december 2017 en gewijzigd bij de decreten van 5 april 2019 en 3 juli 2020, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° aan het vijfde lid, 7°, worden de woorden "of een opleiding van het hoger beroepsonderwijs" toegevoegd; 2° in het zevende lid wordt de zin "Voor de bacheloren masteropleidingen die de andere ambtshalve geregistreerde instellingen en de geregistreerde instellingen aanbieden, kan de Vlaamse Regering het Hogeronderwijsregister, vermeld in paragraaf 1, aanpassen op vraag van het instellingsbestuur." vervangen door de zin "Voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs, de bacheloren masteropleidingen die de andere ambtshalve geregistreerde instellingen en de geregistreerde instellingen aanbieden, kan de Vlaamse Regering de lijst, vermeld in het derde lid, voor een instelling aanpassen op verzoek van het instellingsbestuur.".

Art. 209.In artikel II.177, tweede lid, van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 4 mei 2018, wordt tussen de woorden "of de student" en de woorden "over de kennis" de zinsnede ", die de leeftijd van achttien jaar bereikt heeft op 31 december van het academiejaar waarvoor wordt ingeschreven," ingevoegd.

Art. 210.In artikel II.179/1, tweede lid, van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 3 juli 2020, worden de woorden "vijf jaar" vervangen door de woorden "tien jaar".

Art. 211.In artikel II.197 van dezelfde codex worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° tussen het eerste en het tweede lid wordt een nieuw lid ingevoegd, dat luidt als volgt: "Een student die nog niet in het bezit is van een bachelordiploma kan onder de voorwaarden, bepaald door het instellingsbestuur, toegelaten worden tot de inschrijving voor de educatieve bacheloropleiding voor secundair onderwijs zonder de vermelding van onderwijsvakken, vermeld in artikel II.113, § 4."; 2° in het derde lid wordt tussen de woorden "diploma van de bachelor-na-bacheloropleiding" en de woorden "is het bezit van het diploma" de zinsnede "of van de educatieve bacheloropleiding voor secundair onderwijs zonder de vermelding van onderwijsvakken," ingevoegd.

Art. 212.In artikel II.247 van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 4 mei 2018, wordt paragraaf 4 opgeheven.

Art. 213.Aan artikel II.260/1 van de dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 4 mei 2018, wordt een paragraaf 5 toegevoegd, die luidt als volgt: " § 5. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, wordt het onderwijs in het studiegebied Nautische wetenschappen in het Nederlands en het Frans gegeven.".

Art. 214.Aan artikel II.261, § 2, van dezelfde codex, wordt een punt 5° toegevoegd, dat luidt als volgt: "5° de opleidingsonderdelen die deel uitmaken van een bachelorof masteropleiding die kadert binnen een `European Universities Initiative' dat als pilootproject werd goedgekeurd in 2019 of 2020, zoals beschreven in artikel II.151.".

Art. 215.Artikel II.261, § 5, van dezelfde codex, wordt vervangen door wat volgt: " § 5. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, wordt het onderwijs in het studiegebied Nautische wetenschappen in het Nederlands en het Frans gegeven.".

Art. 216.Aan artikel II.266, § 1, van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 3 juli 2020, wordt een achtste lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Bij de bepaling van de breuken, vermeld in het eerste lid, punt 1° en 2°, en het tweede lid van deze paragraaf, wordt geen rekening gehouden met de anderstalige initiële bachelorof masteropleidingen aangeboden door de Hogere Zeevaartschool.".

Art. 217.In artikel II.270, § 2, van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2017, worden tussen de tweede en de derde zin de volgende zinnen ingevoegd: "Wanneer een personeelslid al langer dan vijf jaar aangesteld is of al benoemd is op het moment dat het belast wordt met een onderwijsopdracht, moet het op dat moment aan het vereiste beheersingsniveau van de Nederlandse taal voldoen. Een personeelslid dat niet aan de vereisten voor het beheersingsniveau van de Nederlandse taal voldoet, kan geen onderwijsopdracht uitoefenen.".

Art. 218.Aan artikel III.5 van dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreetvan 18 december 2020, wordt een paragraaf 20 toegevoegd, die luidt als volgt: " § 20. Het bedrag VOWprof als vermeld in of berekend conform dit artikel, wordt vermeerderd met de volgende bedragen: 1° in het begrotingsjaar 2022 met 12.000.000 euro; 2° in het begrotingsjaar 2023 met 16.000.000 euro; 3° vanaf het begrotingsjaar 2024 met 20.000.000 euro.

Bij de opmaak van de begroting 2023 wordt het groeipad, vermeld in paragraaf 18 tot en met 20, geëvalueerd.".

Art. 219.Aan artikel III.19, § 1, van dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 18 december 2020, wordt een punt 9° toegevoegd, dat luidt als volgt: "9° in afwijking van punt 1°, c), bedraagt het puntengewicht voor het studiegebied Industriële wetenschappen en technologie 1,27 voor het begrotingsjaar 2022 en 1,30 vanaf het begrotingsjaar 2023.

In afwijking van punt 1°, i), bedraagt het puntengewicht voor het studiegebied Handelswetenschappen en bedrijfskunde: a) voor het begrotingsjaar 2022: 1,02;b) voor het begrotingsjaar 2023: 1,04; c) vanaf het begrotingsjaar 2024: 1,06.".

Art. 220.Aan deel 3, titel 2, van dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 maart 2019, wordt een hoofdstuk 10 toegevoegd, dat luidt als volgt: "Hoofdstuk 10. Onderwijskundig beleidsen praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek".

Art. 221.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 18 december 2020, wordt aan hoofdstuk 10, toegevoegd bij artikel 201, een artikel III.98/8 toegevoegd, dat luidt als volgt: "Art. III.98/8. De Vlaamse Regering subsidieert hogeronderwijsinstellingen voor onderwijskundig beleidsen praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek.

De subsidies voor het onderwijskundig beleidsen praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek worden toegekend binnen de daartoe beschikbare begrotingskredieten.".

Art. 222.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 18 december 2020, wordt aan hetzelfde hoofdstuk 10 een artikel III.98/9 toegevoegd, dat luidt als volgt: "Art. III.98/9. § 1. De Vlaamse Regering bepaalt de procedure op basis waarvan de hogeronderwijsinstellingen voorstellen kunnen indienen en bepaalt de criteria op basis waarvan de voorstellen worden beoordeeld en geselecteerd. De Vlaamse Regering waarborgt hierbij de onafhankelijkheid van het selectiemechanisme en de rangschikking van de geselecteerde projecten. § 2. De beoordelingscriteria voor het toekennen van de subsidies houden onder meer rekening met de kwaliteit, de expertise van de indieners en de prijs.".

Art. 223.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 18 december 2020, wordt aan hetzelfde hoofdstuk 10 een artikel III.98/10 toegevoegd, dat luidt als volgt: "Art. III 98/10. De Vlaamse Regering regelt de wijze waarop de voortgang van de onderzoeken wordt opgevolgd en de regelingen over de vrijgave en het gebruik van de onderzoeksresultaten.

De Vlaamse Regering kan complementaire regels over subsidiëring vastleggen.".

Art. 224.In artikel IV.13, tweede lid, van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 21 maart 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de woorden "De regeringscommissaris en de afgevaardigde van financiën bezorgen hun analyse" worden vervangen door de woorden "De regeringscommissaris bezorgt een analyse";2° de woorden "Als de regeringscommissaris en de afgevaardigde van financiën vaststellen" worden vervangen door de woorden "Als de regeringscommissaris vaststelt".

Art. 225.In artikel IV.17 van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 21 maart 2014, wordt het eerste lid vervangen door wat volgt: "Als de Vlaamse Regering op basis van het advies en de analyse van de regeringscommissaris de begroting niet kan goedkeuren omdat ze van oordeel is dat die begroting strijdig is met bepalingen die bij of krachtens de wet of decreet zijn vastgesteld of het financieel evenwicht van de universiteit in gevaar brengt, brengt ze binnen dertig dagen na de dag waarop ze het advies van de regeringscommissaris heeft ontvangen de instelling daarvan op de hoogte en brengt ze de instelling op de hoogte van haar bezwaren.".

Art. 226.In artikel IV.83, § 4, van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2017, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt: "Voor de universiteiten wordt de goedkeuring, vermeld in het eerste lid, beschouwd als verworven als de bevoegde regeringscommissaris in de analyse van de jaarrekening, rekening houdend met alle relevante informatie, een gunstig advies uitbrengt.".

Art. 227.Aan artikel V.25, eerste lid, van dezelfde codex, wordt de volgende zin toegevoegd: "Het universiteitsbestuur kan een wervingsreserve aanleggen voor een cluster van verwante functies.".

Art. 228.Aan artikel V.28, derde lid, van dezelfde codex, worden de volgende zinnen toegevoegd: "Als de beoordeling gunstig is, maar het betrokken personeelslid niet voldoet aan de taalvereiste, vermeld in artikel II.270, § 2, kan het personeelslid niet benoemd worden maar kan de aanstelling met een bijkomende termijn worden verlengd om het vereiste beheersingsniveau van de Nederlandse taal te bereiken. Als de termijn wordt verlengd, wordt het personeelslid in principe benoemd zonder nieuwe beoordeling van zodra het aan het vereiste beheersingsniveau van de Nederlandse taal voldoet. De totale duur van de initiële aanstelling en de bijkomende termijn mag niet meer dan 5 jaar bedragen.".

Art. 229.In artikel V.106 van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2017, wordt punt 6° opgeheven.

Art. 230.Aan artikel V.121 van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 3 juli 2020, wordt een zesde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "In afwijking van het tweede lid kan een personeelslid van de Hogere Zeevaartschool Antwerpen dat op 1 juni 2021 benoemd is in het ambt van praktijklector of hoofdpraktijklector onder de hiernavolgende voorwaarden dit ambt ten persoonlijken titel behouden en verder blijven uitoefenen in de opleiding scheepswerktuigkunde beperkt tot het volume van de opdracht op voormelde datum: 1° het personeelslid oefende tot 31 augustus 2021 deze opdracht uit in de professionele bachelor in de scheepswerktuigkunde; 2° het personeelslid is vanaf 1 september 2021 voor het luik onderwijs van zijn opdracht uitsluitend belast met praktijkgebonden opleidingsonderdelen in de academische bachelor van de opleiding scheepswerktuigkunde.".

Art. 231.Aan artikel V.148, § 3, van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 5 april 2019, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Voor de academische bacheloren masteropleidingen in de scheepswerktuigkunde geldt als vereist bekwaamheidsbewijs voor de ambten van docent, hoofddocent en hoogleraar eveneens een Certificate of Competence/vaarbevoegdheidsbewijs A-III/2 als Chief Engineer, zoals beschreven in de STCW Conventie 1978 Regulation III/2.".

Art. 232.Aan artikel V.135 van dezelfde codex wordt de volgende zin toegevoegd: "Het hogeschoolbestuur kan een wervingsreserve aanleggen voor een cluster van verwante functies.". HOOFDSTUK 1 8. - Wijzigingen van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016

Art. 233.In de de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016, bekrachtigd bij het decreet van 23 december 2016, wordt een artikel III.2/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "Art. III.2/1. De overheveling van een internaat naar een andere inrichtende macht heeft ten aanzien van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming uitwerking op 1 september.".

Art. 234.In artikel III.4, § 2, van dezelfde codificatie, gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2017, wordt punt 7° opgeheven.

Art. 235.In artikel III.20/2 van dezelfde codificatie, ingevoegd bij het decreet van 26 juni 2020 en gewijzigd bij het decreet van 17 juli 2020, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid wordt het bedrag "499.000 euro" vervangen door het bedrag "900.000 euro"; 2° in het tweede lid worden tussen het woord "internen" en het woord "die" de woorden "ingeschreven op 1 februari 2021" ingevoegd;3° in het tweede lid worden de woorden "de de" vervangen door het woord "de";4° het derde lid wordt opgeheven.

Art. 236.In artikel IV.36, § 1, van dezelfde codificatie wordt de zinsnede "artikel 17, § 4, van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen" vervangen door de woorden "de wettelijke verplichtingen voor verenigingen zonder winstoogmerk".

Art. 237.In artikel IV.37, § 1, van dezelfde codificatie wordt de zinsnede "artikel 17 van de wet van 27 juni 1921" vervangen door de woorden "de wettelijke verplichtingen voor verenigingen zonder winstoogmerk".

Art. 238.In het artikel IV.52 van dezelfde codificatie, ingevoegd bij het decreet van 5 april 2019 en vervangen bij het decreet van 3 juli 2020, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt: "De Vlaamse Regering bepaalt de opdracht van de centrale organisatie en de opdracht van een of meer organisaties die een deelopdracht opnemen. De Vlaamse Regering sluit een kaderovereenkomst af met de geselecteerde centrale organisator.".

Art. 239.In artikel V.45 van dezelfde codificatie, wordt punt 4° opgeheven.

Art. 240.Aan artikel VI.4, tweede lid, 2°, van dezelfde codificatie, gewijzigd bij het decreet van 3 juli 2020, wordt de volgende zin toegevoegd: "In het basisonderwijs is artikel 153sexies, § 4, van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs onverminderd van toepassing.".

Art. 241.In artikel VI.5 van dezelfde codificatie, gewijzigd bij het decreet van 3 juli 2020, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt: " § 1.De middelen worden toegekend aan iedere school voor gewoon of buitengewoon basisonderwijs, aan iedere school voor gewoon of buitengewoon secundair onderwijs, aan ieder centrum voor volwassenenonderwijs, aan iedere academie en aan ieder centrum voor basiseducatie. Scholen, academies en centra kunnen kiezen om de middelen aan te wenden op niveau van: 1° een scholengemeenschap in het basisof het secundair onderwijs, of 2° een scholengroep, of 3° een samenwerkingsplatform dat kan bestaan uit: a) een of meerdere scholengemeenschappen in het basisof secundair onderwijs, en/of b) een of meerdere scholengroepen, en/of c) een of meerdere scholen voor gewoon en/of buitengewoon basisonderwijs, voor zover deze niet behoren tot een scholengemeenschap in het basisonderwijs, en/of d) een of meerdere scholen voor gewoon secundair onderwijs, voor zover deze niet behoren tot een scholengemeenschap in het secundair onderwijs, en/of e) een of meerdere scholen voor buitengewoon secundair onderwijs, en/ of f) een of meerdere centra voor volwassenenonderwijs, en/of g) een of meerdere academies, en/of h) een of meerdere centra voor basiseducatie. De aanwending als vermeld in het eerste lid mag niet tot gevolg hebben dat personeelsleden bijkomend ter beschikking gesteld worden wegens ontstentenis van betrekking. De niet-naleving van deze bepaling heeft tot gevolg dat een terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking geen uitwerking heeft ten aanzien van de overheid. De inrichtende macht van de instellingen die middelen samenleggen, moet met het oog op de controle een verklaring op erewoord bezorgen aan het bevoegde agentschap waarin het verklaart deze bepaling in acht te nemen.

De scholengemeenschap, de scholengroep, of het samenwerkingsplatform maakt afspraken over de aanwending van de middelen.

Als scholen, academies of centra beslissen om de middelen, vermeld in het eerste lid, aan te wenden in een samenwerkingsplatform kunnen de daarmee ingerichte betrekkingen niet worden vacant verklaard. Het schoolof centrumbestuur kan in geen geval een personeelslid vast benoemen, affecteren of muteren in deze betrekking."; 2° aan paragraaf 2 wordt een vijfde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Het samenwerkingsplatform kan worden stopgezet op 31 augustus 2021. Nieuwe samenwerkingsplatformen die ingevolge een dergelijke stopzetting worden opgericht, gelden voor de duur van vijf schooljaren. De samenstelling van dit samenwerkingsplatform kan in afwijking van het vierde lid worden gemeld uiterlijk op 1 oktober 2021 aan het betrokken Agentschap van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming.".

Art. 242.In artikel VI.7 van dezelfde codificatie, gewijzigd bij het decreet van 3 juli 2020, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt: " § 1.De punten van de enveloppe kunnen worden aangewend voor het oprichten van één of meer betrekkingen in het ambt van ICT-coördinator. In het basisonderwijs is artikel 153sexies, § 4, van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs onverminderd van toepassing. De Vlaamse Regering legt het aantal punten vast dat in rekening moet worden gebracht voor een personeelslid dat in dit ambt wordt aangesteld."; 2° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt: " § 2.De bepalingen van het decreet Rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs, het decreet Rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs en het decreet Rechtspositie Basiseducatie blijven verder van toepassing."; 3° paragraaf 3 wordt opgeheven. HOOFDSTUK 1 9. - Wijzigingen van het decreet van 7 juli 2017 betreffende de rechtspositie van de personeelsleden in de basiseducatie

Art. 243.In artikel 27 van het decreet betreffende de rechtspositie van de personeelsleden in de basiseducatie wordt punt 2° opgeheven.

Art. 244.In artikel 49 van hetzelfde decreet wordt punt 2° opgeheven. HOOFDSTUK 2 0. - Wijzigingen van het decreet van 9 maart 2018 betreffende het deeltijds kunstonderwijs

Art. 245.Aan artikel 5 van het decreet betreffende het deeltijds kunstonderwijs van 9 maart 2018, gewijzigd bij het decreet van 3 juli 2020, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het derde lid wordt de zinsnede "geldt het specifieke gedeelte van een onderwijskwalificatie" vervangen door de zinsnede "gelden de specifieke eindtermen van het wetenschapsdomein kunst en cultuur, vermeld in bijlage 4 van het decreet van 12 februari 2021 betreffende de onderwijsdoelen voor de tweede en derde graad van het secundair onderwijs en diverse andere verwante maatregelen";2° in het vierde lid worden tussen de woorden "studierichting" en "selecteert het schoolbestuur" de woorden ", met uitzondering van de kortlopende studierichting schrijver," ingevoegd; 3° er wordt een vijfde lid toegevoegd dat luidt als volgt: "Voor de kortlopende studierichting schrijver geldt de beroepskwalificatie amateur literair schrijver.".

Art. 246.In artikel 31 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het derde lid, vervangen bij het decreet van 15 juni 2018, wordt vervangen door wat volgt: "Om toegelaten te worden tot de tweede graad van het domein beeldende en audiovisuele kunsten mag de leerling nog geen twaalf jaar zijn op de dag van 31 december die volgt op de aanvang van het schooljaar en moet voldoen aan een van de volgende voorwaarden: 1° de basiscompetenties van de eerste graad verworven hebben; 2° de leeftijd van acht jaar bereikt hebben op de dag van 31 december die volgt op de aanvang van het schooljaar."; 2° er wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "In afwijking van het derde lid kan een leerling die nog geen twaalf jaar is op de dag van 31 december die volgt op de aanvang van het schooljaar en ingeschreven is in het lager onderwijs toegelaten worden tot de tweede graad.".

Art. 247.In artikel 54 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 3 juli 2020, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid worden de woorden "door het schoolbestuur" opgeheven; 2° tussen het eerste en het tweede lid wordt een lid ingevoegd, dat luidt als volgt: "De Vlaamse Regering bepaalt de redenen voor gewettigde afwezigheid.".

Art. 248.In artikel 66 van hetzelfde decreet wordt punt 6° opgeheven.

Art. 249.Aan artikel 76/1, § 3, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 15 maart 2019, wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Binnen het samenwerkingsverband wordt afgesproken aan welke academie het betrokken personeelslid administratief wordt aangesteld, in overleg met het betrokken personeelslid. Die personeelsleden kunnen dan niet alleen werken in de academie die hen administratief aanstelt, maar in alle academies van het samenwerkingsverband.".

Art. 250.In artikel 92, § 1, van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° punt 1° wordt vervangen door wat volgt: "1° uitkeringsgerechtigd verplicht ingeschreven zijn als werkzoekende op grond van de reglementering in verband met de arbeidsvoorziening en de werkloosheid, of daarmee gelijkgesteld zijn;"; 2° punt 2° wordt opgeheven; 3° er wordt een punt 11° toegevoegd, dat luidt als volgt: "11° houder zijn van een European Disability Card conform het protocolakkoord van 10 oktober 2016 over het project European Disability Card tussen de Federale Regering, de Vlaamse Regering, de Waalse Regering, de Franse Gemeenschapscommissie en de Duitstalige Regering.".

Art. 251.In artikel 101 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het tweede lid worden de woorden "de dag van 1 april" vervangen door de woorden "de dag van 1 maart";2° in het derde lid wordt de eerste zin opgeheven.

Art. 252.In artikel 102 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid worden de woorden "uiterlijk op 1 april" vervangen door de woorden "uiterlijk op 1 maart";2° het tweede lid wordt opgeheven.

Art. 253.In artikel 111, § 2, van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid worden de woorden "uiterlijk op 1 april" vervangen door de woorden "uiterlijk op 1 maart";2° het tweede lid wordt opgeheven;3° er wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Als het schoolbestuur niet overgaat tot de oprichting van de academie of het onderdeel van een academie in het schooljaar dat volgt op de goedkeuring van de aanvraag tot financiering of subsidiëring, verliest het de goedkeuring.Het schoolbestuur kan een nieuwe aanvraag indienen conform het eerste lid.".

Art. 254.In artikel 115 van hetzelfde decreet wordt de zinsnede "in al haar reeds opgerichte domeinen, de rationalisatienormen, vermeld in artikel 126," vervangen door de zinsnede "in al haar reeds opgerichte domeinen en structuuronderdelen de rationalisatienormen".

Art. 255.In artikel 116 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 5 april 2019 en 3 juli 2020, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het eerste lid wordt vervangen door wat volgt: "Onder de oprichting van een structuuronderdeel, vermeld in het derde lid en in artikel 117, wordt de oprichting van een nieuw structuuronderdeel van een domein waarvan de academie al een of meer structuuronderdelen organiseert in een of meer bestaande of nieuwe vestigingsplaatsen verstaan."; 2° tussen het eerste en het tweede lid wordt een lid ingevoegd, dat luidt als volgt: "Een schoolbestuur kan het aantal vestigingsplaatsen van dat structuuronderdeel tijdens de oprichtingsperiode niet uitbreiden.".

Art. 256.In artikel 117 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 3 juli 2020, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1, eerste lid, wordt punt 3° vervangen door wat volgt: "3° voor het opgerichte structuuronderdeel per vestigingsplaats op de teldag van het oprichtingsjaar voldoen aan de programmatienorm, naar rato van het aantal opgerichte leerjaren van het langste traject, vermeld in artikel 70, dat de academie organiseert in die vestigingsplaats."; 2° in paragraaf 2 wordt het eerste lid vervangen door wat volgt: "Tijdens de oprichtingsperiode wordt de programmatienorm telkens bereikt per vestigingsplaats naar rato van het aantal leerjaren van het langste traject dat in die vestigingsplaats georganiseerd wordt en het aantal schooljaren dat het nieuwe structuuronderdeel al in oprichting is."; 3° in paragraaf 2, tweede lid, worden tussen de woorden "het structuuronderdeel" en de woorden "vanaf dat schooljaar" de woorden "in die vestigingsplaats" ingevoegd;4° in paragraaf 2, derde lid, worden tussen de woorden "het structuuronderdeel" en de woorden "op de vorige teldag" de woorden "in die vestigingsplaats" ingevoegd; 5° in paragraaf 3 wordt de zin "De rationalisatienorm geldt vanaf het schooljaar dat volgt op het schooljaar waarin minstens een traject van het nieuwe structuuronderdeel volledig is uitgebouwd en de programmatienorm, vermeld in artikel 121 of 122, bereikt wordt." vervangen door de zin "De rationalisatienorm geldt vanaf het schooljaar dat volgt op het schooljaar waarin in een vestigingsplaats minstens een traject van het nieuwe structuuronderdeel volledig is uitgebouwd en de programmatienorm, vermeld in artikel 121 of 122, in alle vestigingsplaatsen bereikt wordt.".

Art. 257.Aan artikel 126 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 3 juli 2020, wordt een paragraaf 3 toegevoegd, die luidt als volgt: " § 3. De rationalisatienormen, vermeld in paragraaf 1 en 2, zijn niet van toepassing op academies voor deeltijds kunstonderwijs waarvan de hoofdvestigingsplaats gevestigd is in de gemeente Voeren.".

Art. 258.In artikel 131, § 1, van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid worden de woorden "een andere academie" vervangen door de woorden "een academie van een ander schoolbestuur";2° in het tweede lid worden de woorden "vóór 1 maart" vervangen door de woorden "uiterlijk 1 maart";3° het derde lid wordt opgeheven.

Art. 259.In artikel 132 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het tweede lid worden de woorden "vóór 1 maart" vervangen door de woorden "uiterlijk 1 maart";2° het derde lid wordt opgeheven.

Art. 260.In artikel 133, § 1, van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid worden de woorden "vóór 1 maart" vervangen door woorden "uiterlijk 1 maart";2° het tweede lid wordt opgeheven. HOOFDSTUK 2 1. - Wijziging van het decreet van 27 april 2018 betreffende de leerlingenbegeleiding in het basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding

Art. 261.In het decreet van 27 april 2018 betreffende de leerlingenbegeleiding in het basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding, gewijzigd bij de decreten van 5 april 2019, 20 december 2019 en 3 juli 2020, wordt een artikel 19/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "

Art. 19/1.De onderwijsinspectie kan voor twee of meer centra die aangestuurd worden door eenzelfde bestuur de doorlichting gezamenlijk organiseren voor een aantal of voor al die centra samen. Die gezamenlijke doorlichting gebeurt altijd met het akkoord van het bestuur, de betrokken centra die ervoor kiezen om samen doorgelicht te worden en de onderwijsinspectie. Een betrokken centrum dat niet kiest voor gezamenlijke doorlichting wordt op instellingsnummer doorgelicht.

De onderwijsinspectie maakt bij gezamenlijke doorlichting één doorlichtingsverslag met een advies dat van toepassing is op al de centra die samen worden doorgelicht.

De rechtsgevolgen van de doorlichting, vermeld in het artikel 22, zijn op dezelfde manier van toepassing op al de centra die samen worden doorgelicht.".

Art. 262.In artikel 24, 1°, van hetzelfde decreet wordt punt d) opgeheven. HOOFDSTUK 2 2. - Inwerkingtreding en toepassingsgebied in de tijd

Art. 263.§ 1. Dit decreet treedt in werking op 1 september 2021, met uitzondering van artikel 75, 3°, 112, 147, 3°, artikel 169, 177, 186, 218 en 219, die in werking treden op 1 januari 2022.

Artikel 233 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1997.

Artikel 134, 135, 224, 225 en 226 hebben uitwerking met ingang van 1 september 2019.

Artikel 98, 117, 121, 133, 205, 249 en 257 hebben uitwerking met ingang van 1 september 2020.

Artikel 41, 91, 125, 130, 136, 148, 149, 229, 234, 239, 243, 244, 248 en 262 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2021.

Artikel 127 heeft uitwerking met ingang van 1 februari 2021. Artikel 165 heeft uitwerking met ingang van 26 mei 2021.

Artikel 36, 37, 38, 70, 71, 72, 122 en 123 hebben uitwerking met ingang van 1 juni 2021.

Artikel 94 en 200 hebben uitwerking met ingang van 15 augustus 2021. § 2. In afwijking van paragraaf 1 treden de artikelen 21 tot en met 32 en 57 tot en met 68 voor de vastbenoemde personeelsleden en de personeelsleden die tijdelijk aangesteld zijn voor doorlopende duur die voor 1 september 2021 een eerste evaluatie met als eindconclusie "onvoldoende" hebben gekregen pas in werking nadat deze personeelsleden opnieuw geëvalueerd worden en die nieuwe evaluatie definitief is geworden.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 9 juli 2021.

De minister-president van de Vlaamse Regering, J. JAMBON De Vlaamse minister van Onderwijs, Sport, Dierenwelzijn en Vlaamse Rand, B. WEYTS _______ Nota (1) Zitting 2020-2021 Documenten: - Ontwerp van decreet : 827 - Nr.1 - Amendementen : 827 - Nrs. 2 t/m 4 - Verslag : 827 - Nr. 5 - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering : 827 - Nr. 6 Handelingen Bespreking en aanneming: Vergaderingen van 7 juli 2021.

^