Etaamb.openjustice.be
Decreet van 10 maart 2006
gepubliceerd op 19 mei 2006

Decreet betreffende de statuten van de leermeesters godsdienst en de leraars godsdienst

bron
ministerie van de franse gemeenschap
numac
2006029068
pub.
19/05/2006
prom.
10/03/2006
ELI
eli/decreet/2006/03/10/2006029068/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

10 MAART 2006. - Decreet betreffende de statuten van de leermeesters godsdienst en de leraars godsdienst (1)


Het Parlement van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL I. - Statuut dat van toepassing is op de gesubsidieerde leermeesters godsdienst en leraars godsdienst van het gesubsidieerd officieel onderwijs HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Deze titel is van toepassing : 1° Op de gesubsidieerde leermeesters godsdienst en leraars godsdienst van de inrichtingen van het gesubsidieerd officieel onderwijs die hun ambt in het lager, gespecialiseerd, secundair onderwijs en kunstonderwijs met volledig leerplan uitoefenen, met uitsluiting van die personeelsleden die geen wedde-subsidie ten laste van de Franse Gemeenschap genieten, behalve voor wat in de artikelen 24, § 2 en 31, § 2 vermeld is;2° Op de inrichtende machten van die onderwijsinrichtingen. Voor de toepassing van dit decreet : 1° wordt onder « vacante betrekking » verstaan : de betrekking die door de inrichtende macht wordt gecreëerd, die niet wordt toegekend aan een in vast verband benoemde leermeester godsdienst of leraar godsdienst in de zin van dit decreet, die in aanmerking kan komen voor de subsidieregeling van de Franse Gemeenschap en waarvoor een wedde-subsidie werd toegekend;2° worden de begrippen « hoofdambt » en « bijambt » bepaald door te verwijzen naar het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs;3° wordt onder « vereiste bekwaamheidsbewijzen » verstaan : de vereiste bekwaamheidsbewijzen vermeld als bijlage bij het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke, protestantse, israëlitische, orthodoxe en islamitische godsdienst van de onderwijsinrichtingen van de Franse Gemeenschap;4° wordt onder « hoofd van de eredienst » verstaan : de autoriteit die bevoegd is voor de betrokken eredienst, of haar afgevaardigde;5° wordt onder « paritaire commissies » verstaan : de paritaire commissies bedoeld in artikel 85 van het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs;6° worden de termijnen berekend als volgt : a) de dag van de akte die er het begin van vaststelt, wordt niet meegerekend;b) de vervaldag wordt in de termijn meegerekend.Wanneer die dag echter een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag is, met inbegrip van de feestdagen van of in de Franse Gemeenschap, dan wordt de vervaldag verschoven naar de eerstvolgende werkdag; 7° wordt onder « vertegenwoordigings- en coördinatieorganen van de inrichtende machten » verstaan : de organen onder deze die bedoeld zijn in artikel 5bis, § 1, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving waartoe inrichtende machten van het gesubsidieerd officieel onderwijs toetreden;8° wordt onder « godsdienst » verstaan : één van de erediensten bedoeld in artikel 8 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving; 9° wordt onder « ambten van leermeester godsdienst of leraar godsdienst » verstaan : de ambten van leermeester godsdienst of leraar godsdienst bedoeld in artikel 6, B, a), 2., Bbis, a), 3., C, a), 3., en D, a), 3., van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 2 oktober 1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch personeel, van het maatschappelijk personeel der inrichtingen voor voorschools, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunstonderwijs en hoger onderwijs buiten de universiteit van de Franse Gemeenschap en de ambten der personeelsleden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen.

Art. 2.Het gebruik in dit decreet van de mannelijke namen voor de verschillende titels en ambten is tweeslachtig met het oog op de leesbaarheid van de tekst, onverminderd de bepalingen van het decreet van 21 juni 1993 betreffende de vervrouwelijking van de namen van beroep, ambt, graad of titel.

Art. 3.Onverminderd artikel 21, worden de leermeesters godsdienst en de leraars godsdienst tijdelijk aangesteld op de voordracht van het hoofd van de eredienst, door de inrichtende macht in vast verband benoemd en door haar geaffecteerd in een onderwijsinrichting.

Art. 4.Elke bepaling die in een aanstellingsakte of in een arbeidsreglement vermeld staat, die strijdig is met de dwingende wettelijke bepalingen, met dit decreet of met de aanvullende regels die vastgesteld werden door de bevoegde paritaire commissies en bindend gemaakt werden, kan niet worden tegengeworpen. HOOFDSTUK II. - Plichten en onverenigbaarheden Afdeling I. - Plichten

Art. 5.De leermeesters godsdienst en leraars godsdienst moeten in alles steeds de belangen van de onderwijsinrichting en van het officieel onderwijs behartigen.

Art. 6.De leermeesters godsdienst en de leraars godsdienst komen persoonlijk en nauwgezet de verplichtingen na, die hun zijn opgelegd door de wetten, decreten, besluiten en verordeningen, door de aanvullende regels van de paritaire commissies en door de aanstellingsakte.

Ze komen de in de aanstellingsakte schriftelijk vastgelegde verplichtingen na die voortvloeien uit het specifieke karakter van het opvoedingsproject van de inrichtende macht waarbij ze hun ambt uitoefenen.

Ze voeren stipt de dienstorders uit en vervullen hun taak met vlijt en nauwgezetheid.

Art. 7.De leermeesters godsdienst en de leraars godsdienst moeten zich met de meest volstrekte correctheid gedragen, zowel in hun dienstbetrekkingen als in hun omgang met de ouders van de leerlingen en het publiek, het personeel van de scholen en de leerlingen.

Ze moeten elkander bijstaan in de mate waarin het belang van de inrichting zulks vereist.

Ze moeten alles wat afbreuk kan doen aan de eer of de waardigheid van hun ambt vermijden.

Ze vermijden elk ongewenst gedrag.

Art. 8.De leermeesters godsdienst en leraars godsdienst mogen de leerlingen niet blootstellen aan politieke, godsdienstige of filosofische propaganda, of aan commerciële reclame.

Art. 9.De leermeesters godsdienst en de leraars godsdienst moeten, binnen de perken gesteld door de reglementering, door de aanvullende regels van de bevoegde paritaire commissie en door hun aanstellingsakte, de diensten verstrekken die noodzakelijk zijn voor de goede werking van de inrichtingen waarin ze hun ambt uitoefenen.

Zij mogen zonder voorafgaande toelating van de inrichtende macht of haar vertegenwoordiger de uitoefening van hun ambt niet onderbreken.

Art. 10.Het is de leermeesters godsdienst en de leraars godsdienst verboden feiten bekend te maken, die zij zouden kennen ter oorzake van hun ambt en die van nature geheim zijn.

Art. 11.Het is de leermeesters godsdienst en de leraars godsdienst verboden rechtstreeks of door een tussenpersoon, zelfs buiten hun ambt doch omwille ervan, giften, geschenken, beloningen of enig ander voorbeeld te vragen, te eisen of aan te nemen.

Art. 12.De leermeesters godsdienst en de leraars godsdienst mogen zich niet inlaten met enige werkzaamheid die in strijd is met de Grondwet en de wetten van het Belgische volk, die de vernietiging van 's Lands onafhankelijkheid op het oog heeft of die de landsverdediging of de uitvoering van de verbintenissen van België strekkend tot het verzekeren van zijn veiligheid in gevaar brengt. Zij mogen niet toetreden tot, noch hun medehulp verschaffen aan een beweging, groepering, organisatie of vereniging met een soortgelijke werkzaamheid. Afdeling II. - Onverenigbaarheden

Art. 13.Met de hoedanigheid van leermeester godsdienst of leraar godsdienst van een inrichting van het gesubsidieerd officieel onderwijs is onverenigbaar, elke activiteit die het vervullen van de ambtsplichten zou kunnen belemmeren of die in strijd is met de waardigheid van zijn ambt.

Met de hoedanigheid van leermeester godsdienst of leraar godsdienst van een inrichting van het gesubsidieerd officieel onderwijs is eveneens onverenigbaar, elke activiteit die het vervullen van de plichten die voortvloeien uit het specifieke karakter van het opvoedingsproject van de inrichtende macht waaronder hij ressorteert, zou kunnen belemmeren.

De in het tweede lid bedoelde onverenigbaarheden worden vermeld in elke aanstellings- of benoemingsakte.

Art. 14.De inrichtende macht stelt de in artikel 13 bedoelde onverenigbaarheden vast. Ze brengt er bij aangetekend schrijven het betrokken personeelslid daar op de hoogte van binnen een termijn van twintig dagen vanaf de dag waarop ze de onverenigbaarheid vaststelt.

De inrichtende macht die een onverenigbaarheid vaststelt, brengt daar eveneens het hoofd van de eredienst op de hoogte van.

Art. 15.Bij betwisting betreffende het bestaan van één van de in artikel 13 vermelde onverenigbaarheden, kan de inrichtende macht of het personeelslid het advies van de plaatselijke paritaire commissie aanvragen binnen een termijn van acht dagen na de kennisgeving bedoeld in artikel 14, eerste lid.

De paritaire commissie brengt haar advies uit binnen de twintig dagen.

Na ontvangst van het advies van de plaatselijke paritaire commissie, beschikken de inrichtende macht en het personeelslid over een termijn van acht dagen om een beroep in te dienen voor de Raad van beroep bedoeld in artikel 49, die uitspraak doet door middel van een advies binnen een termijn van vijfenveertig dagen.

Wanneer geen aanvraag om advies bij de plaatselijke paritaire commissie werd ingediend binnen de in het eerste lid bedoelde termijn, kan het personeelslid, binnen een termijn van achtentwintig dagen vanaf de kennisgeving bedoeld in artikel 14, eerste lid, een beroep indienen vóór de Raad van beroep bedoeld in artikel 49, die uitspraak doet door middel van een advies binnen een termijn van vijfenveertig dagen.

Het personeelslid dat zijn verhaalrecht gebruikt, zendt er onmiddellijk een afschrift van aan zijn inrichtende macht en aan het hoofd van de eredienst over.

In elk geval moet de eindbeslissing van de inrichtende macht in overeenstemming zijn met het advies dat door de Raad van beroep wordt uitgebracht. De eindbeslissing wordt door de inrichtende macht genomen binnen de maand volgend op de ontvangst van het advies. Er wordt een afschrift van aan het hoofd van de eredienst overgezonden. HOOFDSTUK III. - Werving Afdeling I. - Algemene bepalingen

Art. 16.De ambten van leermeester godsdienst en leraar godsdienst kunnen worden uitgeoefend door de personeelsleden die tijdelijk aangesteld zijn of vast benoemd zijn.

Art. 17.Bij zijn eerste aanstelling, legt de leermeester godsdienst of de leraar godsdienst de eed af in handen van de inrichtende macht of van haar afgevaardigde.

De in het eerste lid bedoelde eed wordt afgelegd in de termen bepaald bij artikel 2 van het decreet van 20 juli 1831. Akte wordt daarvan gegeven aan het personeelslid.

Art. 18.§ 1. Voor de berekening van de dienstanciënniteit bedoeld in dit hoofdstuk, worden alle diensten in aanmerking genomen die door de Franse Gemeenschap gepresteerd en gesubsidieerd werden op het einde van het lopende schooljaar en die door tijdelijk aangestelde personeelsleden of vastbenoemde personeelsleden werden gepresteerd in de door de inrichtende macht georganiseerde onderwijsinrichtingen, in de ambten van leermeester godsdienst of leraar godsdienst, als hoofdambt, en voor zover het personeelslid houder is van het bekwaamheidsbewijs dat voor dat ambt vereist is.

Het aantal dagen verworven als tijdelijk personeelslid in een ambt met volledige dienstprestaties wordt berekend door alle dagen mee te tellen vanaf het begin tot het einde van de ononderbroken activiteitsperiode, met inbegrip van, als deze in die periode vallen, het ontspanningsverlof, de winter- en lentevakantie, de moederschapsrust, het verlof voor opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij, respectievelijk bepaald in de artikelen 5 en 5bis van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.

Het aantal dagen verworven als vast benoemd personeelslid in een ambt met volledige dienstprestaties wordt berekend door alle dagen mee te tellen vanaf het begin tot het einde van de ononderbroken activiteitsperiode, met inbegrip van het ontspanningsverlof, de winter- en lentevakantie, de moederschapsrust, het verlof voor opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij, respectievelijk bepaald in de artikelen 5 en 5bis van het voormelde koninklijk besluit van 15 januari 1974, zoals in vorig lid vermeld.

De diensten gepresteerd in een ambt met onvolledige dienstprestaties dat ten minste de helft van het aantal uren telt dat vereist is voor het ambt met volledige dienstprestaties, worden in aanmerking genomen net zoals de diensten die in een ambt met volledige prestaties werden gepresteerd.

Het aantal dagen verworven in een ambt met onvolledige dienstprestaties dat niet de helft van het aantal dagen telt dat vereist is voor het ambt met volledige dienstprestaties, wordt met de helft verminderd.

Het aantal dagen verworven in één of meer ambten met volledige of onvolledige dienstprestaties, die gelijktijdig werden gepresteerd, mag nooit hoger zijn dan het aantal dagen verworven in een ambt met volledige prestaties dat gedurende dezelfde periode wordt uitgeoefend.

De duur van de diensten die door het personeelslid gepresteerd zijn, mag nooit hoger zijn dan 300 dagen per schooljaar, die een anciënniteitsjaar uitmaken. § 2. Voor de berekening van de ambtsanciënniteit bedoeld in dit hoofdstuk, worden alle diensten in aanmerking genomen die door de Franse Gemeenschap gesubsidieerd worden en die door tijdelijk aangestelde personeelsleden of door vastbenoemde personeelsleden werden gepresteerd in de door de inrichtende macht georganiseerde onderwijsinrichtingen, in de ambten van leermeester godsdienst of leraar godsdienst, als hoofdambt, en voor zover het personeelslid houder is van het bekwaamheidsbewijs dat voor dat ambt vereist is.

Voor de berekening van de anciënniteit bedoeld in deze paragraaf, zijn de bepalingen van de leden 2 tot 5 en 7 van paragraaf 1 op hen toepasselijk. Afdeling II. - Tijdelijke aanstelling en tijdelijke personeelsleden

Art. 19.Voor de toepassing van deze afdeling, dient te worden verstaan onder « inrichtende macht » : 1° In het onderwijs dat door de steden en gemeenten wordt georganiseerd, het college van burgemeester en schepenen,;2° In het onderwijs dat door de provincies wordt georganiseerd, de bestendige deputatie van de provincieraad;3° In de inrichtingen georganiseerd door de Franse Gemeenschapscommissie, het College van die instelling;4° In de onderwijsinrichtingen die onder de intercommunale verenigingen ressorteren, de raad van bestuur van die instellingen. Elke aanstelling door het college van burgemeester en schepenen wordt de gemeenteraad binnen een termijn van drie maanden ter bekrachtiging voorgelegd.

Art. 20.§ 1. Niemand kan door een inrichtende macht tijdelijk worden aangesteld als hij, op het ogenblik van zijn aanstelling, niet voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° Belg zijn of onderdaan van een andere lidstaat van de Europese Unie, behalve door de Regering toe te kennen vrijstelling;2° van onberispelijk gedrag zijn;3° de burgerlijke en politieke rechten genieten;4° houder zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs in verband met het toe te kennen ambt;5° voldoen aan de wets- en verordeningsbepalingen betreffende de taalregeling;6° voldaan hebben aan de dienstplichtwetten;7° geen schorsing bij tuchtmaatregel, tuchtschorsing, terbeschikkingstelling bij tuchtmaatregel of op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel ondergaan die werd opgelegd door de inrichtende macht waaronder hij ressorteert of door een andere inrichtende macht. § 2. Bij tekort aan personeelsleden en in afwijking van § 1, 4°, kan de inrichtende macht, op de voordracht van het hoofd van de eredienst, een persoon tijdelijk aanstellen die geen houder is van het vereiste bekwaamheidsbewijs. § 3. De inrichtende macht kan een leermeester godsdienst of leraar godsdienst pas tijdelijk aanstellen nadat aan de in hoofdstuk IX bedoelde bepalingen werd voldaan.

Art. 21.De leermeesters godsdienst en leraars godsdienst worden door de inrichtende macht tijdelijk aangesteld. Behalve als zij prioritair zijn in de zin van artikel 23, § 1 en § 3, worden de leermeesters godsdienst en leraars godsdienst tijdelijk aangesteld op de voordracht van het hoofd van de eredienst.

Een afschrift van de akte van tijdelijke aanstelling wordt overgezonden aan het hoofd van de eredienst.

Art. 22.Elke aanstelling wordt schriftelijk bepaald en vermeldt ten minste : 1° de identiteit van de inrichtende macht;2° de identiteit van het personeelslid;3° het uit te oefenen ambt alsook de kenmerken en het volume van de opdracht;4° de inrichting of de inrichtingen waarin het wordt geaffecteerd;5° als de betrekking al dan niet vacant is, en, in dit laatste geval, de naam van de titularis van de betrekking en, in voorkomend geval, van zijn tijdelijke vervanger;6° in voorkomend geval, de aanvullende verplichtingen bedoeld in artikel 6 en de onverenigbaarheden bedoeld in artikel 13;7° de datum van indiensttreding;8° de datum waarop de aanstelling eindigt.Die datum stemt uiterlijk met het einde van het lopende schooljaar overeen.

Op het ogenblik van de aanstelling reikt de inrichtende macht de leermeester godsdienst of de leraar godsdienst een schriftelijke akte uit die de in het eerste lid bepaalde vermeldingen opneemt. Bij gebrek aan een geschrift, wordt het tijdelijk personeelslid geacht aangesteld te zijn in het ambt, de opdracht en de betrekking dat/die het werkelijk bekleedt.

Op het einde van elke activiteitsperiode, reikt de inrichtende macht het tijdelijk personeelslid een attest uit waarin de gepresteerde diensten, voor elk uitgeoefend ambt, samen met de begin- en einddatums, alsook de aard van het ambt en het percentage van de ambtsbekleding, worden vermeld. Zij reikt eveneens het personeelslid alle sociale documenten uit.

Art. 23.§ 1. Voor elke aanstelling als tijdelijke leermeester godsdienst of leraar godsdienst, in een ambt waarvoor het personeelslid het vereiste bekwaamheidsbewijs bezit, is prioritair in een inrichtende macht en wordt in de rangschikking binnen die inrichtende macht opgenomen, het personeelslid dat het bewijs kan leveren van 360 dagen die werkelijk werden gepresteerd in één van de ambten van leermeester godsdienst of leraar godsdienst, in hoofdambt bij die inrichtende macht, verdeeld over ten minste twee schooljaren, en verworven gedurende de laatste vijf schooljaren.

De aanstellingen geschieden met inachtneming van de rangschikking. Die rangschikking wordt bepaald op grond van het aantal dagen dienstanciënniteit berekend overeenkomstig artikel 18, § 1.

Bij gelijke dienstanciënniteit, wordt de voorrang verleend aan het personeelslid met de grootste ambtsanciënniteit, berekend overeenkomstig artikel 18, § 2.

Bij gelijke ambtsanciënniteit, wordt de voorrang verleend aan het oudste personeelslid.

Bij gelijke leeftijd, wordt de voorrang verleend aan het personeelslid waarvan het jaar van uitreiking van het vereiste bekwaamheidsbewijs voor het ambt waarnaar wordt gesolliciteerd het oudste is. § 2. Na uitputting van de lijst van de prioritaire kandidaten bedoeld in § 1, stelt het hoofd van de eredienst, bij wijze van voorrang, de tijdelijke aanstelling voor, als leermeester godsdienst of leraar godsdienst in een ambt waarvoor het personeelslid het vereiste bekwaamheidsbewijs bezit, van het personeelslid dat het bewijs kan leveren van 360 dagen die werkelijk werden gepresteerd in één van de ambten van leermeester godsdienst of leraar godsdienst, in hoofdambt in het gesubsidieerd officieel onderwijs, verdeeld over ten minste twee schooljaren, en verworven gedurende de laatste vijf schooljaren : 1° In het lager, gewoon en gespecialiseerd onderwijs, binnen de inrichtende machten van elk van de zones zoals bepaald in artikel 1, 8°, van het decreet van 14 maart 1995 tot bevordering van het welslagen in de basisscholen;2° In het secundair en kunstonderwijs, binnen de inrichtende machten van elk van de zones zoals bepaald in artikel 8 van het decreet van 12 mei 2004 betreffende de vaststelling van de schaarste en bepaalde Commissies in het buitengewoon of door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs. De aanstellingen geschieden met inachtneming van de rangschikking. Die wordt bepaald door het hoofd van de eredienst op grond van het aantal dagen dienstanciënniteit berekend overeenkomstig artikel 18, § 1.

Bij gelijke dienstanciënniteit wordt de voorrang verleend aan het personeelslid met de grootste ambtsanciënniteit berekend overeenkomstig artikel 18, § 2.

Bij gelijke ambtsanciënniteit, wordt de voorrang verleend aan het oudste personeelslid.

Bij gelijke leeftijd, wordt de voorrang verleend aan het personeelslid waarvan het jaar van uitreiking van het vereiste bekwaamheidsbewijs voor het ambt waarnaar wordt gesolliciteerd het oudste is. § 3. Na uitputting van de lijst van de prioritaire kandidaten bedoeld in § 1 en § 2, en volgens door de paritaire commissie nader te bepalen regels, is de inrichtende macht ertoe gehouden de leermeesters godsdienst of de leraars godsdienst geworven in een niet gesubsidieerde betrekking van hetzelfde ambt, elke gesubsidieerde betrekking van hetzelfde ambt aan te bieden, voor zover zij houder zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs en zij in de uitoefening van een niet gesubsidieerde betrekking een anciënniteit hebben verworven die kan worden vergeleken met die van de prioritaire personeelsleden bedoeld in § 1. § 4. Nadat de mogelijke beroepsprocedures zijn uitgeput, komen de diensten waaraan een einde wordt gemaakt door een ontslag niet in aanmerking voor de berekening van de in § 1 en § 2 bedoelde 360 dienstdagen, bij de inrichtende macht die aan dat ambt een einde heeft gemaakt, behalve als die de ontslagen leermeester godsdienst of leraar godsdienst opnieuw aanstelt. § 5. De voorrang bedoeld in het eerste lid van de paragrafen 1, 2 en 3, geldt voor alle betrekkingen die vacant zijn alsook voor betrekkingen die niet vacant zijn en waarvan de titularis of het personeelslid dat hem tijdelijk vervangt, moet worden vervangen voor een ononderbroken periode van ten minste vijftien weken. § 6. De kandidaten bedoeld in § 1, eerste lid en in § 3, eerste lid, die wensen gebruik te maken van hun voorrangrecht, moeten, op straffe van verval voor het betrokken schooljaar, hun kandidatuur bij aangetekend schrijven indienen, vóór 31 mei, bij de inrichtende macht waarbij zij een voorrang hebben verworven. Dat schrijven vermeldt het ambt waarop de kandidatuur betrekking heeft.

Iedere kandidaat wordt op de hoogte gebracht van zijn volgnummer in de rangschikking. § 7. De kandidaten bedoeld in § 2, eerste lid, die wensen gebruik te maken van hun voorrangrecht, moeten, op straffe van verval voor het betrokken schooljaar, hun kandidatuur bij aangetekend schrijven indienen, vóór 31 mei, bij het hoofd van de eredienst. Dat schrijven vermeldt het ambt waarop de kandidatuur betrekking heeft, alsook de zone(s) waarvoor de kandidaat wenst zijn voorrang te doen gelden.

Samen met dat schrijven worden de afschriften van de attesten bedoeld in artikel 22, derde lid, toegestuurd.

Iedere kandidaat wordt op de hoogte gebracht van zijn volgnummer in de rangschikking. § 8. De akte waarbij de kandidaat zijn voorrang doet gelden, is geldig voor het volgende schooljaar. De kandidaat die de betrekking niet aanvaardt die hem wordt aangeboden overeenkomstig de voorrangregels, verliest zijn voorrang voor een betrekking in hetzelfde ambt gedurende het lopende schooljaar, binnen de inrichtende macht voor de voorrang bedoeld in § 1 en binnen de zone voor de voorrang bedoeld in § 2, behalve als hij redenen kan laten gelden die door de lokale paritaire commissie worden aanvaard. § 9. De anciënniteit bedoeld in deze bepaling wordt berekend op de laatste dag van het schooljaar. § 10. Bij ontslag verliest een tijdelijk aangestelde leermeester godsdienst of leraar godsdienst de voorrang die verworven is bij de betrokken inrichtende macht. Hij wint die echter terug indien hij door die inrichtende macht opnieuw wordt aangesteld. § 11. Op gewone aanvraag van de kandidaten en tegen terugbetaling van de verzendingskosten, bezorgt de bevoegde administratie van het Ministerie van de Franse Gemeenschap de lijst van de gesubsidieerde officiële scholen of inrichtingen met vermelding van de inrichtende macht die deze organiseert, voor elke zone en elk onderwijsniveau en elke onderwijsvorm.

In dezelfde voorwaarden, bezorgt zij ook de lijst van de gesubsidieerde officiële scholen of inrichtingen gelegen op het grondgebied van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, met vermelding van de inrichtende macht die ze organiseert.

Art. 24.§ 1. Niemand kan door een inrichtende macht tijdelijk worden aangesteld overeenkomstig de voorrang bedoeld in artikel 23, als hij niet voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° Belg zijn of onderdaan van een andere lidstaat van de Europese Unie, behalve door de Regering toe te kennen vrijstelling;2° van onberispelijk gedrag zijn;3° de burgerlijke en politieke rechten genieten;4° voldaan hebben aan de dienstplichtwetten;5° houder zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs in verband met het toe te kennen ambt;6° voldoen aan de wets- en verordeningsbepalingen betreffende de taalregeling;7° geen schorsing bij tuchtmaatregel, tuchtschorsing, terbeschikkingstelling bij tuchtmaatregel of op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel ondergaan die werd opgelegd door de inrichtende macht waaronder hij ressorteert of door een andere inrichtende macht.8° gedurende de laatste twee schooljaren, geen ongunstig rapport van de inrichtende macht of haar afgevaardigde of van de bevoegde inspectie hebben gekregen;9° gerangschikt worden als prioritair personeelslid volgens de nadere regels bepaald in artikel 23. De kandidaat voor een tijdelijke aanstelling krachtens de voorrang bedoeld in artikel 23 die in het betrokken ambt, gedurende de laatste twee schooljaren, geen ongunstig rapport van de inrichtende macht of haar afgevaardigde of van de bevoegde inspectie heeft gekregen, wordt geacht te voldoen aan de voorwaarde vermeld in het eerste lid, 8° .

Het rapport wordt voor visum aan de betrokkene voorgelegd. De procedure wordt voortgezet wanneer het personeelslid weigert het rapport te viseren.

Indien het personeelslid oordeelt dat de inhoud van het rapport niet gegrond is, dan deelt het dit mee naar aanleiding van dit visum; binnen de tien werkdagen volgend op de ontvangst van dat rapport, heeft het personeelslid het recht een beroep vóór de Raad van beroep bedoeld in artikel 49 in te dienen. Het personeelslid dat gebruik maakt van zijn recht van beroep zendt onmiddellijk een afschrift van zijn verzoek aan zijn inrichtende macht en aan het hoofd van de eredienst.

De Raad van beroep geeft zijn advies aan de inrichtende macht binnen een termijn van twee maanden vanaf de datum van ontvangst van het beroep.

De inrichtende macht neemt haar beslissing binnen een termijn van één maand vanaf de ontvangst van het advies van de Raad van beroep. Een afschrift van de beslissing wordt gericht aan het hoofd van de eredienst.

Wanneer het advies van de Raad van beroep betrekking heeft op een ongunstig rapport van de bevoegde inspectie, dan is het bindend voor de inrichtende macht. § 2. Paragraaf 1 is eveneens van toepassing op de leermeesters godsdienst en de leraars godsdienst die een moederschapsrust, een arbeidsongeschiktheid ten gevolge van een arbeidsongeval of een ziekteverlof genieten.

Het aantal dagen bedoeld in artikel 19 van het decreet van 5 juli 2000 houdende de regeling inzake verlof en disponibiliteit wegens ziekte of invaliditeit van sommige personeelsleden uit het onderwijs wordt het personeelslid toegekend vanaf de eerste indiensttreding die volgt op zijn aanstelling en wordt berekend vanaf de dag van die werkelijke indiensttreding.

De afwezigheden wegens ziekte van een personeelslid dat overeenkomstig het eerste lid aangesteld is, zijn in overeenstemming met het aantal dagen die het kan genieten bij toepassing van artikel 20 van hetzelfde decreet.

Art. 25.§ 1. Op het einde van een dienstactiviteitsperiode van ten minste zes maanden van een tijdelijke leermeester godsdienst of leraar godsdienst, maakt de inrichtende macht of haar afgevaardigde een met redenen omkleed rapport op over de wijze waarop het personeelslid zijn taak heeft vervuld. Dat rapport heeft uitsluitend betrekking op de opvoedingsactie, het gedrag en het verzorgd voorkomen, het correcte taalgebruik en de verantwoordelijkheidszin. Het betreft niet de beroeps- en pedagogische bekwaamheid; die wordt uitsluitend door de inspecteurs voor de betrokken godsdienst beoordeeld.

Het rapport wordt voor visum voorgelegd aan het tijdelijk personeelslid waarop het betrekking heeft.

Indien het personeelslid oordeelt dat de inhoud van het rapport niet gegrond is, meldt het dit naar aanleiding van het visum. § 2. Het rapport van de inrichtende macht of haar afgevaardigde over de wijze waarop een tijdelijke leermeester godsdienst of een tijdelijke leraar godsdienst zijn taak heeft vervuld, alsook het rapport van de inspecteur godsdienst over de beroeps- en pedagogische bekwaamheid van dat personeelslid worden opgemaakt volgens het model dat door de Regering wordt vastgesteld.

Art. 26.§ 1. Mits een opzeggingstermijn van veertien dagen, ingaande op de dag van de kennisgeving ervan, kan een niet-prioritaire tijdelijke leermeester godsdienst of leraar godsdienst worden ontslagen door de inrichtende macht waaronder hij ressorteert, ofwel op initiatief van deze na raadpleging van het hoofd van de eredienst ofwel op de voordracht van het hoofd van de eredienst. Dat ontslag wordt met redenen omkleed, op straffe van nietigheid.

Voordat het personeelslid in kennis wordt gesteld dat het wordt ontslagen, moet het uitgenodigd worden om gehoord te worden door de inrichtende macht of het hoofd van de eredienst, naar gelang van het geval. De uitnodiging tot de hoorzitting alsook de redenen waarom de inrichtende macht of het hoofd van de eredienst het personeelslid wil ontslaan, moeten hem ten minste vijf werkdagen vóór de hoorzitting worden meegedeeld, ofwel bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, ofwel door de overhandiging van een schrijven met ontvangstbewijs. Naar aanleiding van de hoorzitting kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, een vertegenwoordiger gekozen onder de personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs, in actieve dienst of in ruste, of door een vertegenwoordiger van een erkende vakorganisatie.

De procedure wordt geldig voortgezet wanneer het behoorlijk uitgenodigde personeelslid zich niet bij de hoorzitting aanmeldt of er niet wordt vertegenwoordigd.

Als het personeelslid of zijn vertegenwoordiger echter overmacht kan laten gelden waarbij zijn afwezigheid bij de hoorzitting kan worden gerechtvaardigd, dan wordt het uitgenodigd voor een nieuwe hoorzitting die hem overeenkomstig het tweede lid wordt meegedeeld.

In dat geval, en zelfs indien noch het personeelslid noch zijn vertegenwoordiger zich bij de hoorzitting hebben aangemeld, wordt de procedure geldig voortgezet.

Wanneer het ontslag door het hoofd van de eredienst wordt voorgesteld, dan zendt het zijn voorstel aan de inrichtende macht over die het tijdelijk personeelslid een opzeggingsbrief meedeelt, voor zover de voorafgaande bepalingen in acht zijn genomen.

Het tijdelijk personeelslid dat de opzeggingsbrief heeft gekregen, kan, binnen de tien dagen na de kennisgeving ervan, een beroep indienen tegen de beslissing tot ontslag bij de in artikel 49 bedoelde Raad van beroep.

Het personeelslid dat gebruik maakt van zijn recht van beroep, deelt onmiddellijk een afschrift ervan mee aan zijn inrichtende macht en aan het hoofd van de eredienst.

De Raad van beroep brengt de inrichtende macht een advies uit binnen een maximumtermijn van vijfenveertig dagen vanaf de datum van ontvangst van het beroep.

De beslissing wordt door de inrichtende macht genomen binnen de dertig dagen na de ontvangst van het advies van de Raad van beroep. Wanneer het ontslag werd meegedeeld op de voordracht van het hoofd van de eredienst, dan is het advies van de Raad van beroep bindend voor de inrichtende macht.

Het beroep heeft geen schorsende kracht.

Het tijdelijk personeelslid wordt door de Raad van beroep gehoord. Het kan zich laten bijstaan door een advocaat, een vertegenwoordiger gekozen onder de personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs, in dienstactiviteit of in ruste, of door een vertegenwoordiger van een erkende vakorganisatie. § 2. Als de tijdelijke leermeester godsdienst of de leraar godsdienst prioritair is in de zin van artikel 23, § 1, dan wordt dezelfde procedure als deze die in § 1 bepaald is, toegepast. In die hypothese is het advies van de Raad van beroep in ieder geval bindend voor de inrichtende macht.

Art. 27.De inrichtende macht kan elke tijdelijke leermeester godsdienst of leraar godsdienst, zonder opzeggingstermijn, wegens zware fout, ontslaan.

Onder zware fout wordt verstaan, elke tekortkoming die elke beroepsmedewerking onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt tussen het personeelslid en de inrichtende macht waaronder het ressorteert.

Zodra de inrichtende macht in kennis werd gesteld van feiten die een zware fout kunnen uitmaken, roept ze, bij een ter post aangetekend schrijven, het personeelslid voor een hoorzitting op, die ten vroegste vijf werkdagen en uiterlijk tien werkdagen na de verzending van de oproepingsbrief moet plaatsvinden.

Indien de inrichtende macht na de hoorzitting van mening is dat er voldoende elementen zijn die een zware fout bewijzen, kan ze, binnen de drie dagen die volgen op de hoorzitting, het ontslag uitvoeren.

Het ontslag wordt gestaafd door het bewijs dat de verweten feiten wel hebben plaatsgevonden. Daarvan wordt het personeelslid kennis gegeven ofwel bij deurwaardersexploot ofwel bij een ter post aangetekend schrijven, dat de derde werkdag volgend op de datum van de verzending ervan uitwerking heeft.

Bij de hoorzitting kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, een verdediger gekozen onder de personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs, in dienstactiviteit of in ruste, of door een vertegenwoordiger van een erkende vakorganisatie.

Art. 28.Van de beslissing tot ontslag wordt door de inrichtende macht het personeelslid kennis gegeven.

Die kennisgeving wordt uitgevoerd door de overhandiging van een geschrift, of door de verzending van een ter post aangetekend schrijven, of bij een deurwaardersexploot.

De handtekening van de persoon aan wie het geschrift werd overhandigd, bewijst enkel dat hij ontvangst van dat geschrift meldt.

Als de kennisgeving gebeurt door de verzending van een ter post aangetekend schrijven, heeft ze uitwerking op de derde werkdag volgend op die waarop ze werd verzonden.

Het geschrift vermeldt de datum van het begin van de opzeggingstermijn, dat niet vroeger kan zijn dan de datum van de overhandiging van het geschrift, en de duur ervan.

Als de kennisgeving niet heeft plaatsgevonden, dan wordt de beslissing tot ontslag geacht nooit te hebben bestaan.

Er wordt een afschrift van de beslissing aan het hoofd van de eredienst overgezonden.

Art. 29.Een tijdelijk aangestelde leermeester godsdienst of leraar godsdienst kan zijn ontslag indienen.

Indien dat ontslag niet door de inrichtende macht wordt aanvaard, dan wordt het gegeven mits een opzeggingstermijn van acht dagen.

Het tijdelijk personeelslid geeft de inrichtende macht kennis van zijn beslissing tot ontslag.

Die kennisgeving geschiedt door de overhandiging van een geschrift, of door de verzending van een ter post aangetekend schrijven, of bij een deurwaardersexploot.

De handtekening van de persoon aan wie het geschrift werd overhandigd, bewijst enkel dat hij ontvangst van dat geschrift meldt.

Als de kennisgeving gebeurt door de verzending van een ter post aangetekend schrijven, heeft ze uitwerking op de derde werkdag volgend op die waarop ze werd verzonden.

Het geschrift vermeldt de datum van het begin van de opzeggingstermijn, dat niet vroeger kan zijn dan de datum van de overhandiging van het geschrift, en de duur ervan. Als het gaat om een aanvaard ontslag, vermeldt het geschrift de datum waarop het uitwerking heeft.

Als de kennisgeving niet heeft plaatsgevonden, dan wordt de beslissing tot ontslag geacht nooit te hebben bestaan.

Er wordt een afschrift van de beslissing aan het hoofd van de eredienst overgezonden. Afdeling III. - Benoeming in vast verband en vastbenoemde

personeelsleden

Art. 30.De inrichtende macht voert een benoeming in vast verband uit in een vacante betrekking van een leermeester godsdienst of leraar godsdienst, behalve : 1° als zij, krachtens de bepalingen bedoeld in hoofdstuk IX, die betrekking moet toekennen aan een leermeester godsdienst of een leraar godsdienst die ter beschikking wordt gesteld wegens ontstentenis van betrekking of die een gedeeltelijk opdrachtverlies heeft geleden;2° als zij de betrekking bij wijze van mutatie of van verandering van affectatie reeds heeft toegekend overeenkomstig de bepalingen bedoeld in artikel 35.

Art. 31.§ 1. Niemand kan in vast verband worden benoemd, indien hij niet voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° Belg zijn of onderdaan van een andere lidstaat van de Europese Unie, behalve door de Regering toe te kennen vrijstelling;2° van onberispelijk gedrag zijn;3° de burgerlijke en politieke rechten genieten;4° voldaan hebben aan de dienstplichtwetten;5° houder zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs in verband met het toe te kennen ambt;6° voldoen aan de wets- en verordeningsbepalingen betreffende de taalregeling;7° zijn kandidatuur hebben ingediend in de vorm en binnen de termijn vastgesteld bij de oproep tot de kandidaten.De vorm en de termijn worden door de plaatselijke paritaire commissie vooraf bepaald; 8° gerangschikt worden als prioritair personeelslid volgens de nadere regels vastgesteld in artikel 23, § 1;9° 600 dagen dienstanciënniteit tellen, waarvan 240 dagen in het betrokken ambt, met uitzondering van de personeelsleden bedoeld in artikel 34, tweede lid.De 600 dagen anciënniteit die verworven werden ten dienste van de inrichtende macht moeten over ten minste drie schooljaren worden verdeeld; 10° geen schorsing bij tuchtmaatregel, tuchtschorsing, terbeschikkingstelling bij tuchtmaatregel of op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel ondergaan die werd opgelegd door de inrichtende macht waaronder hij ressorteert of door een andere inrichtende macht;11° op het einde van de in 9° bedoelde periode, een gunstig rapport van de inrichtende macht of haar afgevaardigde en van de bevoegde inspectie hebben gekregen. In afwijking van het eerste lid, 9°, moet het personeelslid bedoeld in artikel 34, derde lid, een anciënniteit van 180 dagen in het betrokken ambt tellen.

De voorwaarden vermeld in het eerste lid, 1° tot 6° en 10° moeten op het ogenblik van de benoeming in vast verband worden vervuld.

De kandidaat voor een benoeming in vast verband wordt geacht te voldoen aan de voorwaarde vermeld in het eerste lid, 11°, zolang geen ongunstig rapport over hem door de inrichtende macht of haar afgevaardigde of door de bevoegde inspectie wordt opgesteld.

Het rapport wordt voor visum voorgelegd aan de betrokkene. De procedure wordt voortgezet wanneer het personeelslid weigert het rapport te viseren.

Indien het personeelslid van mening is dat de inhoud van dat rapport niet gegrond is, vermeldt het dit naar aanleiding van het visum, en, binnen de tien werkdagen volgend op de ontvangst van dat rapport, heeft het het recht een beroep in te dienen vóór de Raad van beroep bedoeld in artikel 49. Het personeelslid dat gebruik maakt van zijn recht van beroep zendt er onmiddellijk een afschrift van aan zijn inrichtende macht en aan het hoofd van de eredienst.

De Raad van beroep brengt de inrichtende macht zijn advies uit binnen een termijn van twee maanden volgend op de datum van ontvangst van het beroep.

De inrichtende macht neemt haar beslissing binnen een termijn van één maand vanaf de dag van de ontvangst van het advies van de Raad van beroep. Er wordt een afschrift van de beslissing aan het hoofd van de eredienst meegedeeld.

Wanneer het advies van de Raad van beroep een ongunstig rapport van de bevoegde inspectie betreft, dan is het bindend voor de inrichtende macht.

De leermeester godsdienst of de leraar godsdienst die in vast verband benoemd is in een betrekking, moet die in hoofdambt bekleden. § 2. Paragraaf 1 is eveneens van toepassing op de leermeesters en leraars godsdienst die een moederschapsrust, een ziekteverlof of een arbeidsongeschiktheid ten gevolge van een arbeidsongeval genieten.

Art. 32.Elk jaar, in de loop van de maand mei, richt de inrichtende macht een oproep tot de kandidaten voor en benoeming in vast verband.

In vast verband toe te kennen zijn, de betrekkingen die op 15 april voorafgaand aan de oproep tot de kandidaten vacant zijn, voor zover die betrekkingen op de volgende 1 oktober vacant blijven.

Het advies dat de rangschikking van de tijdelijke personeelsleden, het toe te kennen ambt, het volume van de prestaties van de aangeboden betrekkingen, de voorwaarden vereist van de kandidaten alsook de vorm waarin en de termijn waarbinnen de kandidaturen moeten worden ingediend, vermeldt, wordt meegedeeld aan alle tijdelijke personeelsleden van de inrichtende macht die voorkomen in de rangschikking van de prioritaire personeelsleden in de zin van artikel 23, § 1.

De op 15 april vacante betrekkingen worden in elk ambt opgeteld voor het geheel van de inrichtingen van eenzelfde inrichtende macht gelegen op het grondgebied van dezelfde gemeente. In vast verband worden toegekend, deze die op volgende 1 oktober in elk van de ambten vacant blijven in het geheel van de inrichtingen van eenzelfde inrichtende macht gelegen op het grondgebied van dezelfde gemeente, in verhouding tot het maximumaantal betrekkingen waarvoor een oproep tot de kandidaten voor de benoeming in de vorige maand is gericht.

De vaste benoemingen hebben uiterlijk op 1 april uitwerking, enkel in de in het tweede lid bedoelde betrekkingen die nog vacant waren op 1 oktober van het lopende schooljaar. Er wordt een afschrift van de benoemingsakte gericht aan het hoofd van de eredienst.

De verplichting tot benoeming is slechts aan de inrichtende macht opgelegd als het personeelslid zijn kandidatuur heeft ingediend en de bij dit decreet bepaalde voorwaarden vervult.

De leermeester godsdienst of de leraar godsdienst die gereaffecteerd wordt of tijdelijk in actieve dienst teruggeroepen wordt in een andere inrichtende macht dan deze die hem ter beschikking heeft gesteld wegens ontstentenis van betrekking of hem een gedeeltelijk opdrachtverlies heeft erkend, en wiens reaffectatie of tijdelijke terugroeping in actieve dienst voor het derde opeenvolgende jaar wordt verlengd, kan zich kandidaat stellen voor de benoeming in vast verband in de betrekking die hem werd toegekend in die andere inrichtende macht in dezelfde voorwaarden als het prioritair tijdelijk personeelslid binnen die inrichtende macht.

De volgorde waarin de inrichtende macht de benoemingen in vast verband uitvoert, wordt bepaald op grond van de dienstanciënniteit van de kandidaten, berekend overeenkomstig artikel 18, § 1.

Bij gelijke dienstanciënniteit, wordt de voorrang verleend aan het personeelslid met de grootste ambtsanciënniteit, berekend overeenkomstig artikel 18, § 2.

Bij gelijke ambtsanciënniteit, wordt de voorrang verleend aan het oudste personeelslid.

Bij gelijke leeftijd, wordt de voorrang verleend aan het personeelslid waarvan het jaar waarin het vereiste bekwaamheidsbewijs wordt uitgereikt voor het ambt waarnaar wordt gesolliciteerd, het oudste is.

De inrichtende macht deelt jaarlijks de lijst van de betrokken leermeesters godsdienst en leraars godsdienst mee volgens de door de plaatselijke paritaire commissie nader te bepalen regels.

Art. 33.De benoeming in vast verband, de mutatie en de verandering van affectatie zijn niet toegelaten in een betrekking van een inrichting, een afdeling, een vestiging, een graad, een cyclus of een andere onderafdeling, die, met toepassing van de rationalisatieregels, een geleidelijke sluiting ondergaat, of in een betrekking die enkel kan worden gesubsidieerd voor een beperkte periode krachtens een beslissing van de Regering.

Art. 34.De persoon die zich kandidaat stelt voor de benoeming in vast verband in verschillende betrekkingen, dient een afzonderlijke kandidatuur voor elke betrekking in.

De in vast verband benoemde leermeester godsdienst of leraar godsdienst die een definitieve affectatie aanvraagt binnen dezelfde inrichtende macht in een vacante betrekking van hetzelfde ambt, moet antwoorden op de oproep tot de definitieve benoeming in dat ambt.

Het vorige lid is eveneens van toepassing op de in vast verband benoemde leermeester godsdienst of leraar godsdienst die een definitieve affectatie aanvraagt binnen dezelfde inrichtende macht in een vacante betrekking van een ander ambt van leermeester godsdienst of leraar godsdienst waarvoor hij het vereiste bekwaamheidsbewijs bezit.

Art. 35.§ 1. De inrichtende macht die een vacante betrekking toe te kennen heeft, kan de mutatie van een leermeester godsdienst of leraar godsdienst van een andere inrichtende macht aanvaarden, indien geen lid van zijn personeel prioritair is. Het betrokken personeelslid moet dit aanvragen en de instemming van zijn inrichtende macht bekomen.

Niemand kan worden gemuteerd in een betrekking van een ambt van leermeester godsdienst of leraar godsdienst als hij niet in vast verband wordt benoemd in een ambt waartoe de vacante betrekking behoort.

De inrichtende macht moet het personeelslid in vast verband benoemen op het ogenblik van de mutatie, wat er de datum ook van is. Er wordt een afschrift van de benoemingsakte aan het hoofd van de eredienst gericht.

Het gemuteerde personeelslid moet zijn ontslag geven in de inrichtende macht die het verlaat voor de opdracht die het daar uitoefent en waarvoor het de mutatie heeft aangevraagd.

De overgang van een inrichtende macht naar een andere moet zonder onderbreking worden uitgevoerd.

De nadere regels voor de mutatie zijn, voor het overige, bepaald door de plaatselijke paritaire commissie die opgericht is binnen de inrichtende macht die het personeelslid ontvangt. § 2. De inrichtende macht kan eveneens een verandering van affectatie toekennen aan één van zijn personeelsleden. Ze brengt daar het hoofd van de eredienst op de hoogte van.

Die verandering van affectatie kan alleen plaatsvinden als het personeelslid in vast verband wordt benoemd binnen de inrichtende macht in het ambt waartoe de vacante betrekking behoort.

De overgang van de ene inrichting naar de andere moet zonder onderbreking plaatsvinden.

De nadere regels voor de verandering van affectatie, worden, voor het overige, door de plaatselijke paritaire commissie bepaald. Afdeling IV. Overneming van een onderwijsinrichting van een andere

inrichtende macht

Art. 36.§ 1. Bij overneming door een inrichtende macht van het gesubsidieerd officieel onderwijs van een inrichting of een deel van een inrichting van het officieel onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap of door een andere overheid, zijn de volgende bepalingen van toepassing : 1° de leermeesters godsdienst en leraars godsdienst die in vast verband benoemd zijn op het ogenblik van de overneming verwerven van ambtswege de hoedanigheid van vast benoemd personeelslid in de overeenstemmende ambten binnen de overnemende inrichtende macht;2° de diensten die vóór de overneming door de in 1° bedoelde personeelsleden werkelijk werden gepresteerd, worden gelijkgesteld met werkelijke diensten gepresteerd als personeelslid van de overnemende inrichtende macht. De overnemingsovereenkomst die tussen de betrokken inrichtende machten te sluiten is, kan regels bepalen die de hierboven vermelde bepalingen aanvullen, en, in voorkomend geval, overnemingsvoorwaarden bepalen voor de tijdelijk aangestelde personeelsleden, inzonderheid de voorwaarden waaronder die personeelsleden een voorrang voor de benoeming kunnen laten gelden. De overeenkomst kan eveneens de voorwaarden bepalen waaronder de tijdelijk aangestelde personeelsleden die, op het ogenblik van de overneming, op grond van de statutaire bepalingen die op die datum op hen van toepassing waren, aanspraak hadden kunnen maken op een benoeming in vast verband, kunnen in vast verband worden benoemd in de vacante betrekking die op het ogenblik van de overneming bekleed was en die daarna vacant blijft. Die aanvullende regels worden voorbereid binnen de plaatselijke paritaire commissie die onder de overnemende inrichtende macht ressorteert. § 2. De voorwaarden voor de overneming door een inrichtende macht van het gesubsidieerd officieel onderwijs van een inrichting of een deel van een inrichting van het gesubsidieerd vrij onderwijs worden bepaald in een overeenkomst die te sluiten is tussen de betrokken inrichtende machten. De voornoemde regels worden voorbereid binnen de plaatselijke paritaire commissie van de overnemende inrichtende macht. § 3. Er wordt een afschrift van de in de paragrafen 1 en 2 bedoelde overeenkomst aan het hoofd van de eredienst gericht. HOOFDSTUK IV. _ Tuchtregeling Afdeling I. - Tuchtsancties

Art. 37.Aan de in vast verband benoemde leermeesters godsdienst en leraars godsdienst die hun plicht niet nakomen, kunnen de volgende tuchtsancties worden opgelegd : 1° de terechtwijzing;2° de blaam;3° de afhouding op de wedde;4° de schorsing bij tuchtmaatregel;5° de terbeschikkingstelling bij tuchtmaatregel;6° het ontslag van ambtswege;7° de afzetting.

Art. 38.§ 1. De tuchtsancties worden uitgesproken door de inrichtende macht van de inrichting waarin het personeelslid in vast verband benoemd is of door de inrichtende macht van de inrichting waarin het personeelslid, dat door een andere inrichtende macht in vast verband werd benoemd, zijn ambt geheel of gedeeltelijk uitoefent met toepassing van de bepalingen bedoeld in hoofdstuk IX, na raadpleging van het hoofd van de eredienst.

De vordering kan eveneens gezamenlijk worden ingesteld door de inrichtende macht van de inrichting waarin het personeelslid in vast verband benoemd is en door de inrichtende macht(en) van de inrichting(en) waarin het personeelslid zijn ambt geheel of gedeeltelijk uitoefent met toepassing van de bepalingen bedoeld in hoofdstuk IX. Met het oog op het gezamenlijk uitoefenen van de tuchtprocedure zoals bepaald in het vorige lid, brengt de inrichtende macht van de inrichting waarin het personeelslid zijn ambt geheel of gedeeltelijk uitoefent met toepassing van de bepalingen bedoeld in hoofdstuk IX de inrichtende macht van de inrichting waarin het personeelslid in vast verband benoemd is schriftelijk op de hoogte van zijn voornemen een tuchtprocedure in te stellen ten aanzien van het betrokken personeelslid.

De tuchtsanctie heeft slechts uitwerking ten aanzien van de inrichtende macht(en) die de sanctie heeft(hebben) uitgesproken. § 2. Behoudens de bij dit artikel nader bepaalde regels, is de inrichtende macht bedoeld in paragraaf 1 de overheid die de benoemingsbevoegdheid uitoefent.

In de inrichtingen van het door de steden en gemeenten georganiseerde onderwijs, heeft het college van burgemeester en schepenen de bevoegdheid om de volgende sancties uit te spreken : de terechtwijzing, de blaam, de afhouding op de wedde en de schorsing bij tuchtmaatregel voor een periode die niet hoger dan één maand mag zijn.

In de inrichtingen van het door de provincies georganiseerde onderwijs, heeft de bestendige deputatie de bevoegdheid om dezelfde sancties uit te spreken als deze die in het vorige lid bedoeld zijn. § 3. Van de beslissing om een tuchtsanctie op te leggen wordt kennisgegeven aan het personeelslid, dat, binnen een termijn van twintig dagen vanaf de kennisgeving, een beroep kan indienen bij de Raad van beroep bedoeld in artikel 49.

Het personeelslid dat van zijn recht van beroep gebruik maakt, zendt er onmiddellijk een afschrift van aan zijn inrichtende macht en aan het hoofd van de eredienst.

Het beroep schorst de procedure.

Behoudens in de gevallen van strafvervolging, geeft de Raad van beroep een met redenen omkleed advies binnen de negentig dagen die volgen op de ontvangst van het beroep dat door het personeelslid wordt ingediend. § 4. De definitieve beslissing wordt genomen door de overheid die bevoegd is om de sanctie uit te spreken binnen de maand die volgt op de ontvangst van het advies van de Raad van beroep.

Ze geeft het met redenen omkleed advies van de Raad van beroep weer.

Van haar beslissing geeft de overheid kennis aan de Raad van beroep en aan de verzoeker. Er wordt een afschrift van de beslissing aan het hoofd van de eredienst gericht. § 5. Indien het personeelslid geen beroep heeft ingediend vóór de Raad van beroep binnen de in paragraaf 3 bepaalde termijn, heeft de tuchtsanctie meegedeeld aan het personeelslid bij toepassing van dezelfde paragraaf 3 uitwerking op de derde werkdag volgend op de vervaldag van voornoemde termijn.

De kennisgeving bedoeld in paragraaf 3, eerste lid, vermeldt de datum waarop de tuchtsanctie uitwerking heeft bij toepassing van het eerste lid van deze paragraaf.

Art. 39.De afhouding op de wedde wordt toegepast gedurende minstens één maand en hoogstens drie maanden.

Ze mag niet hoger zijn dan één vijfde van het bruto bedrag van de laatste activiteitswedde- of wachtweddesubsidie.

Art. 40.De schorsing bij tuchtmaatregel wordt voor ten hoogste een jaar uitgesproken.

Het personeelslid wordt uit zijn ambt verwijderd en geniet de helft van het bruto bedrag van zijn laatste activiteitswedde- of wachtweddesubsidie.

Art. 41.De duur van de terbeschikkingstelling bij tuchtmaatregel mag niet korter dan één jaar en hoger dan vijf jaar zijn.

Het personeelslid wordt uit zijn ambt verwijderd en geniet gedurende de eerste twee jaren een wachtweddesubsidie die gelijk is aan de helft van de activiteitsweddesubsidie. De wachtweddesubsidie, die nooit hoger dan dit bedrag mag zijn, wordt vervolgens vastgesteld tegen het tarief van het pensioen dat de betrokkene zou krijgen indien hij vervroegd in ruste was gesteld.

Nadat het personeelslid de helft van zijn straf heeft ondergaan, mag het vragen om opnieuw in het onderwijs te worden geïntegreerd.

Art. 42.De afhouding op de activiteitsweddesubsidie of op de wachtweddesubsidie mag niet als gevolg hebben dat de activiteitsweddesubsidie of de wachtweddesubsidie van het personeelslid herleid wordt tot een bedrag dat lager is dan het bedrag van de werkloosheidsuitkeringen waarop het personeelslid aanspraak zou kunnen maken als het de socialezekerheidsregeling voor de werknemers zou genieten.

Art. 43.Geen sanctie kan worden uitgesproken zonder dat het personeelslid vooraf werd gehoord of ten minste behoorlijk opgeroepen.

De betrokkene kan gebruik maken van de rechten die hem worden toegekend door het syndicaal statuut.

Bij de hoorzitting kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, een verdediger gekozen onder de personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs, in dienstactiviteit of in ruste, of door de afgevaardigde van een erkende vakorganisatie.

Art. 44.Geen sanctie mag uitwerking hebben vóór de periode die voorafgaat aan de uitspraak ervan.

Art. 45.De strafvordering betreffende de feiten waarvoor een tuchtvordering wordt ingesteld, schorst de tuchtvordering en de uitspraak van een tuchtsanctie, behalve in de gevallen die op heterdaad worden ontdekt of indien de vastgestelde feiten, verbonden aan de beroepsactiviteit, door het personeelslid worden erkend. Wat het resultaat van de strafvordering ook is, de administratieve overheid blijft bevoegd om te oordelen over de toepassing van de tuchtsancties.

De overheid is echter, bij die beoordeling, gebonden door de feiten die definitief deugdelijk erkend zijn bij de strafbeslissing.

Art. 46.Behalve bij preventieve schorsing, heeft de tuchtvordering ten aanzien van een personeelslid de verwijdering van de betrokkene uit zijn ambt pas tot gevolg na de kennisgeving van de definitieve tuchtbeslissing bedoeld in artikel 38, § 4, of de derde werkdag bedoeld in paragraaf 5 van hetzelfde artikel.

Art. 47.Elke tuchtsanctie wordt in het dossier van het personeelslid opgenomen. Afdeling II. - Doorhaling van de tuchtsanctie

Art. 48.De tuchtsanctie wordt van ambtswege doorgehaald op het einde van een termijn van : 1° Een jaar voor de terechtwijzing en de blaam;2° Drie jaar voor de afhouding op de wedde;3° Vijf jaar voor de schorsing bij tuchtmaatregel;4° Zeven jaar voor de terbeschikkingstelling bij tuchtmaatregel. De termijn bedoeld in het eerste lid begint te lopen, naar gelang van het geval, bij de uitspraak van de tuchtsanctie of bij het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 38, § 3.

Onverminderd de uitvoering van de tuchtsanctie, heeft de doorhaling tot gevolg dat de sanctie geen uitwerking meer kan hebben.

De tuchtsanctie wordt doorgehaald in het dossier van het personeelslid. HOOFDSTUK V. - Raad van beroep

Art. 49.Bij het Ministerie van de Franse Gemeenschap wordt een Raad van beroep ingesteld voor de leermeesters godsdienst en de leraars godsdienst van de inrichtingen van het gesubsidieerd officieel onderwijs.

De Raad van beroep stelt zijn huishoudelijk reglement op, dat hij de Regering ter goedkeuring voorlegt.

Art. 50.§ 1. De Raad van beroep is samengesteld uit : 1° een gelijk aantal vertegenwoordigers van de inrichtende machten en vertegenwoordigers van de personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs;2° een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter gekozen onder de magistraten, in dienstactiviteit of in ruste, of onder de ambtenaren-generaal van de Algemene Directie Personeel van het gesubsidieerd onderwijs;3° een secretaris en een adjunct-secretaris. De Regering stelt het aantal leden van de Raad van beroep alsook de duur van hun mandaat vast; de Raad van beroep bestaat uit ten minste vier werkende leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en uit vier werkende leden die de personeelsleden vertegenwoordigen.

De werkende leden worden door de Regering aangesteld op de voordracht van het (de) vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan(anen) van de inrichtende machten van de inrichtingen van het gesubsidieerd officieel onderwijs dat (die) erkend is (zijn) door de Regering en de representatieve vakorganisaties. Als er geen akkoord wordt bereikt binnen deze, dan voert de Regering rechtsreeks de aanstellingen uit.

Elk van de representatieve vakorganisaties beschikt over ten minste één vertegenwoordiger.

Voor elk werkend lid, stelt de Regering, volgens dezelfde nadere regels, twee plaatsvervangende leden aan.

Bij vervanging van een lid, voleindigt de vervanger het mandaat van het lid in de plaats waarvan het wordt aangesteld.

De secretaris en adjunct-secretaris, aangesteld door de Regering onder de ambtenaren van de diensten van de Regering, nemen het secretariaat van de Raad van beroep waar. Ze zijn niet stemgerechtigd. § 2. In afwijking van § 1, 1°, wanneer een advies dient te worden uitgebracht over het ontslag, mits opzeggingstermijn, voorgesteld door het hoofd van de eredienst, of over een ongunstig rapport van de bevoegde inspectie, is de Raad van beroep samengesteld uit een gelijk aantal vertegenwoordigers van het hoofd van de betrokken eredienst en vertegenwoordigers van de personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs.

De Regering stelt de vertegenwoordigers van het hoofd van de betrokken eredienst aan op de voordracht van deze.

Art. 51.Zodra een zaak ingediend is, deelt de voorzitter het personeelslid en de inrichtende macht de lijst van de werkende en plaatsvervangende leden mee.

Binnen de tien dagen volgend op de ontvangst van die lijst, kunnen het personeelslid en de inrichtende macht hoogstens drie leden wraken. Ze mogen echter niet gelijktijdig een werkend lid en zijn twee plaatsvervangende leden wraken.

De voorzitter, plaatsvervangend voorzitter, werkende leden en plaatsvervangende leden mogen geen zitting hebben in een zaak betreffende hun echtgenoot of een bloed- of aanverwant tot en met de vierde graad.

Ieder lid dat weet dat het de oorzaak van een wraking kan zijn, is ertoe gehouden zich te onthouden.

Een lid kan eveneens verzoeken om te worden ontheven, als het oordeelt dat het een moreel belang heeft bij de zaak of als het denkt dat zijn onpartijdigheid in twijfel kan worden gebracht. De voorzitter beslist over het gevolg dat moet worden gegeven aan die aanvraag. Hij kan eveneens een lid ontheffen om dezelfde redenen.

Art. 52.De partijen worden door de voorzitter opgeroepen binnen de twintig dagen die volgen op de ontvangst van het beroep en worden door de Raad van beroep gehoord.

De leermeester godsdienst of leraar godsdienst kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een vertegenwoordiger gekozen onder de personeelsleden, in dienstactiviteit of in ruste, van het gesubsidieerd officieel onderwijs, of door een vertegenwoordiger van een erkende vakorganisatie.

De inrichtende macht kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een vertegenwoordiger van een representatieve organisatie van de inrichtende machten, door een advocaat, door een verdediger gekozen onder de vertegenwoordigers van de inrichtende machten van het gesubsidieerd officieel onderwijs of door een afgevaardigde van een vereniging die de belangen van die inrichtende machten behartigt.

Bij afwezigheid van één van de regelmatig opgeroepen partijen of van haar vertegenwoordiger, beslist de Raad van beroep geldig bij zijn tweede vergadering. De twee vergaderingen mogen niet binnen een tijdsspanne van minder dan vijf dagen plaatsvinden.

Alvorens te beraadslagen, kan de Raad van beroep een bijkomend onderzoek bevelen en getuigen horen.

De Raad van beroep mag niet vergaderen tussen 15 juli en 15 augustus, behalve in dringende gevallen die unaniem erkend worden door alle aanwezige leden, met inbegrip van de voorzitter.

Art. 53.De Raad van beroep kan alleen beslissen als de voorzitter en ten minste twee leden die de personeelsleden vertegenwoordigen en twee leden die, naar gelang van het geval, de inrichtende machten of het hoofd van de betrokken eredienst vertegenwoordigen, aanwezig zijn.

De leden die de personeelsleden vertegenwoordigen en de leden die, naar gelang van het geval, de inrichtende machten of het hoofd van de betrokken eredienst vertegenwoordigen, moeten in gelijk aantal aanwezig zijn om te kunnen deelnemen aan de stemming. In voorkomend geval wordt de gelijkheid hersteld door het verwijderen van één of meer leden na loting.

Is het in het eerste lid bedoelde quorum niet bereikt, roept de voorzitter een nieuwe vergadering binnen de veertien dagen bijeen. Bij die vergadering zal een beslissing kunnen worden genomen ongeacht het aantal aanwezige leden.

Het advies wordt bij gewone meerderheid van stemmen uitgebracht. De stemming is geheim. Bij staking van stemmen, beslist de voorzitter.

Van het met redenen omkleed advies van de Raad van beroep wordt bij een ter post aangetekend schrijven aan de partijen kennisgegeven binnen de vijf dagen volgend op de vergadering waarbij het werd uitgebracht.

Art. 54.De werkingskosten van de Raad van beroep zijn ten laste van de Franse Gemeenschap. De Regering bepaalt de vergoedingen waarop de voorzitter en de plaatsvervangende voorzitters recht hebben. Als de voorzitter of de plaatsvervangende voorzitter een ambtenaar-generaal is, dan is geen vergoeding verschuldigd. HOOFDSTUK VI. - Preventieve schorsing : administratieve maatregel Afdeling I. - Algemene bepalingen

Art. 55.Voor de toepassing van dit hoofdstuk dient onder inrichtende macht te worden verstaan : 1° in het door de steden en gemeenten georganiseerde onderwijs, het college van burgemeester en schepenen;2° in het door de provincies georganiseerde onderwijs, de provincieraad of de bestendige deputatie;3° in het door de Franse Gemeenschapscommissie georganiseerde onderwijs, het College van die instelling;4° in de onderwijsinrichtingen die onder de intercommunale verenigingen ressorteren, de raad van bestuur van die instellingen.

Art. 56.De bij dit hoofdstuk geregelde preventieve schorsing is een louter administratieve maatregel, die niet het karakter van een sanctie heeft.

Ze wordt door de inrichtende macht uitgesproken en wordt met redenen omkleed. Ze heeft als gevolg dat de leermeester godsdienst of de leraar godsdienst uit zijn ambt wordt verwijderd.

Gedurende de periode van de preventieve schorsing, verblijft het personeelslid in de administratieve stand dienstactiviteit. Afdeling II. - Preventieve schorsing van de in vast verband benoemde

leermeesters godsdienst en leraars godsdienst

Art. 57.§ 1. Wanneer dit in het belang van de dienst of van het onderwijs vereist is, kan een preventieveschorsingsvordering worden ingesteld ten aanzien van een in vast verband benoemde leermeester godsdienst of leraar godsdienst : 1° als tegen hem strafvervolgingen worden ingesteld;2° zodra een tuchtvordering tegen hem door de inrichtende macht wordt ingesteld;3° zodra de inrichtende macht hem bij een ter post aangetekend schrijven de vaststelling van een onverenigbaarheid meedeelt. § 2. Vóór elke preventieveschorsingsmaatregel, moet het personeelslid uitgenodigd zijn om door de inrichtende macht te worden gehoord.

De oproeping tot de hoorzitting alsook de redenen voor de rechtvaardiging van de preventieve schorsing worden het personeelslid ten minste drie werkdagen vóór de hoorzitting meegedeeld ofwel bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs dat drie werkdagen na de datum van de verzending ervan uitwerking heeft, ofwel door de overhandiging van een schrijven met ontvangstbewijs dat uitwerking heeft op de datum dat in dat ontvangstbewijs vermeld staat.

Bij de hoorzitting kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een vertegenwoordiger gekozen onder de personeelsleden van het personeel van het gesubsidieerd officieel onderwijs, in dienstactiviteit of in ruste, of door een vertegenwoordiger van een erkende vakorganisatie.

Binnen de drie werkdagen volgend op de dag bepaald voor de hoorzitting, deelt de inrichtende macht het personeelslid zijn beslissing bij een ter post aangetekend schrijven mee, zelfs indien noch het personeelslid noch zijn vertegenwoordiger zich bij de hoorzitting hebben aangemeld, zonder overmacht te kunnen aantonen ter rechtvaardiging van hun afwezigheid bij de hoorzitting.

Indien het personeelslid of zijn vertegenwoordiger kan bewijzen dat er overmacht is ter rechtvaardiging van hun afwezigheid bij de hoorzitting, roept de inrichtende macht het personeelslid voor een nieuwe hoorzitting op door middel van een kennisgeving zoals bepaald in het tweede lid.

In dat geval, zelfs indien noch het personeelslid noch zijn vertegenwoordiger zich voor de hoorzitting hebben aangemeld, deelt de inrichtende macht het personeelslid zijn beslissing mee bij een ter post aangetekend schrijven binnen de drie werkdagen die volgen op de dag bepaald voor de hoorzitting.

Indien de beslissing leidt tot de preventieve schorsing van het personeelslid, dan heeft ze uitwerking op de derde werkdag volgend op de datum van de verzending ervan. Er wordt een afschrift van de beslissing gericht aan het hoofd van de eredienst. § 3. In afwijking van het eerste lid van § 2, kan het personeelslid onmiddellijk uit zijn ambt worden verwijderd als het een zware fout heeft begaan die op heterdaad werd ontdekt of als de bezwaren die tegen hem bestaan zo ernstig zijn dat het wenselijk is, in het belang van het onderwijs, dat het personeelslid niet meer aanwezig zou zijn binnen de inrichting.

Binnen de tien werkdagen die volgen op de dag waarop de maatregel voor onmiddellijke verwijdering is genomen, moet de inrichtende macht de vordering voor preventieve schorsing instellen overeenkomstig de bepalingen van dit artikel. Zo niet, dan neemt de maatregel voor onmiddellijke verwijdering een einde op het einde van de voormelde termijn en zal het personeelslid voor dezelfde zware fout of dezelfde bezwaren uit de inrichting alleen worden verwijderd mits de inachtneming van de vordering voor preventieve schorsing zoals inzonderheid in § 2 van dit artikel bepaald.

Het onmiddellijk uit zijn ambt verwijderde personeelslid behoudt de administratieve stand dienstactiviteit. § 4. In het kader van de vaststelling van een onverenigbaarheid of van een tuchtvordering, kan de duur van de preventieve schorsing niet langer zijn dan één jaar, en, in het kader van een tuchtvordering, neemt die in elk geval een einde : 1° vijfenveertig kalenderdagen na de datum bepaald voor de hoorzitting bedoeld in artikel 43 indien de inrichtende macht, binnen die termijn, van de beslissing bedoeld in artikel 38, § 3, geen kennis heeft gegeven aan het personeelslid;2° de derde werkdag volgend op de kennisgeving aan het personeelslid van de beslissing bedoeld in artikel 38, § 3, indien die beslissing de terechtwijzing, de blaam of de afhouding op de wedde is;3° de dag waarop de beslissing houdende de tuchtsanctie uitwerking heeft. In het kader van strafvervolgingen is de duur van de preventieve schorsing niet tot één jaar beperkt.

Wanneer een tuchtvordering ingesteld is of voortgezet wordt na een rechterlijke beslissing tot definitieve strafveroordeling, begint de termijn van één jaar bedoeld in het eerste lid pas te lopen na de uitspraak van die definitieve veroordeling. § 5. In het kader van een tuchtvordering, moet de preventieve schorsing schriftelijk worden bevestigd binnen de drie maanden na de datum van het begin van de uitwerking ervan.

Van die bevestiging wordt kennisgegeven aan betrokkene bij een ter post aangetekend schrijven.

Wordt die preventieve schorsing niet binnen de vereiste termijn bevestigd, dan kan het betrokken personeelslid opnieuw zijn ambt uitoefenen na de inrichtende macht daarvan op de hoogte te hebben gebracht bij aangetekend schrijven ten minste tien werkdagen vóór de werkelijke werkhervatting.

Na ontvangst van die kennisgeving, kan de inrichtende macht de preventieve schorsing bevestigen volgens de procedure beschreven in het tweede lid.

Art. 58.Iedere in vast verband benoemde leermeester godsdienst of leraar godsdienst die preventief wordt geschorst, behoudt zijn recht op wedde.

In afwijking van het eerste lid, wordt op de helft van zijn activiteitswedde vastgesteld, de wedde van ieder preventief geschorst vast benoemd personeelslid : 1° dat verdacht of beklaagd wordt in het kader van strafvervolgingen;2° tegen wie een niet definitieve strafveroordeling is uitgesproken waartegen hij gebruik kan maken van zijn gewone verhaalrechten;3° tegen wie een tuchtvordering is ingesteld of wordt voortgezet als gevolg van een definitieve strafveroordeling;4° tegen wie een tuchtvordering is ingesteld wegens een zware fout waarvoor er ofwel ontdekking op heterdaad bestaat ofwel bewijselementen voorhanden zijn, en waarvan de beoordeling tot de bevoegdheid van de inrichtende macht behoort;5° tegen wie een beslissing tot tuchtsanctie bepaald in artikel 37, 4°, 5°, 6° en 7° is genomen en tegen wie het personeelslid een beroep heeft ingesteld, overeenkomstig artikel 38, § 3. Die weddevermindering kan niet tot gevolg hebben dat de wedde herleid wordt tot een bedrag dat lager is dan het bedrag van de werkloosheidsuitkeringen waarop het personeelslid recht zou hebben indien het de socialezekerheidsregeling voor werknemers zou genieten.

Voor de toepassing van het tweede lid, 1° en 2°, heeft die weddevermindering uitwerking op de eerste dag van de maand volgend op de dag waarop het personeelslid wordt verdacht of beklaagd of tegen wie een niet definitieve veroordeling is uitgesproken.

Voor de toepassing van het tweede lid, 3°, wordt die weddevermindering, die reeds krachtens het tweede lid, 1° en 2°, verricht is, behouden na de definitieve veroordeling, indien de inrichtende macht het personeelslid zijn voornemen meedeelt de tuchtvordering voort te zetten of in te stellen.

Voor de toepassing van het tweede lid, 4°, heeft de weddevermindering uitwerking met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de kennisgeving aan het personeelslid van de toepassing van dat tweede lid, 4°.

Voor de toepassing van het tweede lid, 5°, heeft die weddevermindering uitwerking met ingang van de dag waarop het personeelslid zijn beroep heeft ingediend.

Art. 59.Op het einde van de tuchtvordering of van de strafvordering, wordt de maatregel betreffende de weddevermindering ingetrokken, behalve indien : 1° de inrichtende macht op het einde van de tuchtvordering, het personeelslid één van de strafsancties bedoeld in artikel 37, 4°, 5°, 6°en 7° oplegt;2° artikel 111, 2°, b), of 5° wordt toegepast;3° tegen het personeelslid een definitieve strafveroordeling, al dan niet gevolgd door een tuchtvordering, wordt uitgesproken. Wanneer de maatregel tot weddevermindering wordt ingetrokken met toepassing van het eerste lid, krijgt het personeelslid het aanvankelijk afgehouden aanvullend deel van zijn weddesubsidie, vermeerderd met de verwijlintresten, berekend volgens het wettelijk percentage, en verschuldigd sedert de dag waarop de vermindering werd uitgevoerd.

Het personeelslid behoudt de bedragen die het gedurende de periode van zijn preventieve schorsing heeft ontvangen.

Indien de wedde van het personeelslid met toepassing van artikel 58, tweede lid, 4° of 5°, werd verminderd, en indien de sanctie schorsing bij tuchtmaatregel wordt uitgesproken voor een periode die korter is dan de duur van de maatregel tot vermindering van de wedde, dan wordt deze ingetrokken voor de periode na de duur van de schorsing bij tuchtmaatregel, en in dat geval ontvangt het personeelslid het aanvullend deel van zijn weddesubsidie dat gedurende die periode ten onrechte was ingehouden, vermeerderd met de verwijlintresten berekend volgens het wettelijke percentage en verschuldigd sedert de dag waarop de vermeerdering werd verricht.

Het voorafgaande lid is niet van toepassing in het kader van een tuchtvordering ingesteld of voortgezet na een definitieve strafveroordeling.

Art. 60.De preventieve schorsing wordt door de inrichtende macht ter kennis gebracht van de Regering, met het oog op de onmiddellijke uitvoering ervan. Afdeling III. - Preventieve schorsing van de tijdelijk aangestelde

leermeesters godsdienst en leraars godsdienst

Art. 61.§ 1. Wanneer dit in het belang van de dienst of van het onderwijs vereist is, kan een preventieveschorsingsvordering worden ingesteld ten aanzien van een tijdelijk of als prioritair tijdelijk aangestelde leermeester godsdienst of leraar godsdienst : 1° als tegen hem strafvervolgingen worden ingesteld;2° zodra de inrichtende macht hem bij een ter post aangetekend schrijven de vaststelling van een onverenigbaarheid meedeelt. § 2. Vóór elke preventieveschorsingsmaatregel, moet het personeelslid uitgenodigd zijn om door de inrichtende macht te worden gehoord.

De oproeping tot de hoorzitting alsook de redenen voor de rechtvaardiging van de preventieve schorsing worden het personeelslid ten minste drie werkdagen vóór de hoorzitting meegedeeld ofwel bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs dat drie werkdagen na de datum van de verzending ervan uitwerking heeft, ofwel door de overhandiging van een schrijven met ontvangstbewijs dat uitwerking heeft op de datum dat in dat ontvangstbewijs vermeld staat.

Bij de hoorzitting kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een vertegenwoordiger gekozen onder de personeelsleden van het personeel van het gesubsidieerd officieel onderwijs, in dienstactiviteit of in ruste, of door een vertegenwoordiger van een erkende vakorganisatie.

Binnen de drie werkdagen volgend op de dag bepaald voor de hoorzitting, deelt de inrichtende macht het personeelslid haar beslissing bij een ter post aangetekend schrijven mee, zelfs indien noch het personeelslid noch zijn vertegenwoordiger zich bij de hoorzitting hebben aangemeld, zonder overmacht te kunnen aantonen ter rechtvaardiging van hun afwezigheid bij de hoorzitting.

Indien het personeelslid of zijn vertegenwoordiger kan bewijzen dat er overmacht is ter rechtvaardiging van hun afwezigheid bij de hoorzitting, roept de inrichtende macht het personeelslid voor een nieuwe hoorzitting op door middel van een kennisgeving zoals bepaald in het tweede lid.

In dat geval, zelfs indien noch het personeelslid noch zijn vertegenwoordiger zich voor de hoorzitting hebben aangemeld, deelt de inrichtende macht het personeelslid zijn beslissing mee bij een ter post aangetekend schrijven binnen de drie werkdagen die volgen op de dag bepaald voor de hoorzitting.

Indien de beslissing leidt tot de preventieve schorsing van het personeelslid, dan heeft ze uitwerking op de derde werkdag volgend op de datum van de verzending ervan. Er wordt een afschrift van de beslissing gericht aan het hoofd van de eredienst. § 3. In afwijking van het eerste lid van § 2, kan het personeelslid onmiddellijk uit zijn ambt worden verwijderd als het een zware fout heeft begaan die op heterdaad werd ontdekt of als de bezwaren die tegen hem bestaan zo ernstig zijn dat het wenselijk is, in het belang van het onderwijs, dat het personeelslid niet meer aanwezig zou zijn binnen de inrichting.

Binnen de tien werkdagen die volgen op de dag waarop de maatregel voor onmiddellijke verwijdering is genomen, moet de inrichtende macht de vordering voor preventieve schorsing instellen overeenkomstig de bepalingen van dit artikel. Zo niet, dan neemt de maatregel voor onmiddellijke verwijdering een einde op het einde van de voormelde termijn en zal het personeelslid voor dezelfde zware fout of dezelfde bezwaren uit de inrichting alleen worden verwijderd mits de inachtneming van de vordering voor preventieve schorsing zoals inzonderheid in § 2 van dit artikel bepaald.

Het onmiddellijk uit zijn ambt verwijderde personeelslid behoudt de administratieve stand dienstactiviteit. § 4. Onverminderd de toepassing van de bepalingen van artikel 65, kan de duur van de preventieve schorsing niet langer zijn dan zes maanden in het kader van de vaststelling van een onverenigbaarheid. In het kader van strafvervolgingen is de duur van de preventieve schorsing niet tot zes maanden beperkt.

Art. 62.Iedere tijdelijk aangestelde leermeester godsdienst of leraar godsdienst die preventief wordt geschorst, behoudt zijn recht op wedde.

In afwijking van het eerste lid, wordt op de helft van zijn activiteitswedde vastgesteld, de wedde van ieder preventief geschorst tijdelijk aangesteld personeelslid : 1° dat verdacht of beklaagd wordt in het kader van strafvervolgingen;2° tegen wie een niet definitieve strafveroordeling is uitgesproken waartegen hij gebruik kan maken van zijn gewone verhaalrechten. Die weddevermindering kan niet tot gevolg hebben dat de wedde herleid wordt tot een bedrag dat lager is dan het bedrag van de werkloosheidsuitkeringen waarop het personeelslid recht zou hebben indien het de socialezekerheidsregeling voor werknemers zou genieten.

Die weddevermindering heeft uitwerking op de eerste dag van de maand volgend op de dag waarop het personeelslid werd verdacht of beklaagd of de niet definitieve veroordeling werd uitgesproken.

Art. 63.Op het einde van de tuchtvordering of van de strafvordering, wordt de maatregel betreffende de weddevermindering ingetrokken, behalve indien : 1° artikel 110, 2°, b), of 5° wordt toegepast;2° tegen het personeelslid een definitieve strafveroordeling, al dan niet gevolgd door een tuchtvordering, wordt uitgesproken. Wanneer de maatregel tot weddevermindering wordt ingetrokken met toepassing van het eerste lid, krijgt het personeelslid het aanvankelijk afgehouden aanvullend deel van zijn weddesubsidie, vermeerderd met de verwijlintresten, berekend volgens het wettelijk percentage, en verschuldigd sedert de dag waarop de vermindering werd uitgevoerd.

Het personeelslid behoudt de bedragen die het gedurende de periode van zijn preventieve schorsing heeft ontvangen.

Art. 64.De preventieve schorsing wordt door de inrichtende macht ter kennis gebracht van de Regering, met het oog op de onmiddellijke uitvoering ervan.

Art. 65.De vordering voor preventieve schorsing alsook de maatregelen die door de inrichtende macht ten aanzien van het tijdelijk personeelslid genomen zijn met toepassing van de bepalingen van deze afdeling eindigen van rechtswege op de datum waarop de aanstelling eindigt en, uiterlijk, op 30 juni van het lopende schooljaar.

Indien het personeelslid bedoeld bij deze afdeling de hoedanigheid van in vast verband benoemd personeelslid verwerft, zijn de bepalingen van afdeling 2 van dit hoofdstuk op hem van toepassing. HOOFDSTUK VII. - Leermeesters godsdienst en leraars godsdienst die het slachtoffer van gewelddaden zijn Afdeling I. - Algemene bepalingen

Art. 66.§ 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk dient te worden verstaan onder : 1° « Gewelddaad », elke aanranding van de lichamelijke en/of psychische integriteit begaan met een boosaardige bedoeling, elke agressie van raciale, godsdienstige of seksistische aard tegen een leermeester godsdienst of een leraar godsdienst alsook elke beschadiging van de goederen van deze ofwel door een leerling, ofwel door een derde op aansporing van of met de medeplichtigheid van deze, ofwel door een lid van het gezin van de leerling of elke persoon die in hetzelfde huis woont, in het kader van de dienst van het personeelslid of in rechtstreeks verband hiermee, ofwel door elke persoon die niet behoort tot het personeel van de inrichting, voor zover het slachtoffer aantoont dat de gewelddaad in rechtsreeks verband met de dienst staat;2° « Personeelslid dat het slachtoffer is (geweest) van een gewelddaad », de in vast verband benoemde, prioritair tijdelijke of tijdelijk aangestelde leermeester godsdienst of leraar godsdienst die erkend wordt als slachtoffer van een arbeidsongeval voortvloeiend uit de daad bepaald in punt 1° door de dienst van de Regering bedoeld in artikel 6 van het koninklijk besluit van 24 januari 1969 betreffende de schadevergoeding ten gunste van personeelsleden van de overheidssector, voor arbeidsongevallen en voor ongevallen op de weg naar en van het werk. De in § 2 bedoelde voorrang wordt aan het personeelslid dat het slachtoffer is geweest van een gewelddaad alleen toegekend voor zover het een klacht heeft ingediend bij de gerechtelijke overheid.

Wanneer de gewelddaad is gepleegd buiten de inrichting, dan wordt de aanvraag om voorrang alleen in aanmerking genomen voor zover de pleger van de gewelddaad kan worden geïdentificeerd. § 2. Het personeelslid dat het slachtoffer is (geweest) van een gewelddaad geniet een voorrang bepaald overeenkomstig afdeling 2 als het niet prioritair tijdelijk is, overeenkomstig afdeling 3 als het prioritair tijdelijk is, en overeenkomstig afdeling 4 als het in vast verband benoemd is.

Indien het personeelslid niet tijdelijk ongeschikt werd verklaard door de administratieve gezondheidsdienst, en, behoudens bij behoorlijk met redenen omklede overmacht, dient het zijn aanvraag om voorrang in bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs binnen een termijn van één maand te rekenen vanaf de dag waarop de feiten zich hebben voorgedaan, bij de Algemene Directie Leerplichtonderwijs.

Binnen dezelfde termijn zendt het eveneens bij aangetekend schrijven met ontvangstbewijs een afschrift van die aanvraag aan zijn inrichtende macht over. Het personeelslid zendt een afschrift van zijn aanvraag aan het hoofd van de eredienst over.

Ingeval het personeelslid tijdelijk ongeschikt werd verklaard door de administratieve gezondheidsdienst, dient het zijn aanvraag om voorrang in bij aangetekend schrijven met ontvangstbewijs binnen een termijn van één maand vanaf de dag waarop het zijn ambt weer uitoefent, bij de Algemene Directie Leerplichtondewijs.

Binnen dezelfde termijn, zendt het eveneens bij aangetekend schrijven met ontvangstbewijs een afschrift van die aanvraag aan zijn inrichtende macht over. Het personeelslid zendt een afschrift van zijn aanvraag aan het hoofd van de eredienst over.

De Algemene Directie Leerplichtonderwijs kijkt na of de voorwaarden voor de toepassing van dit decreet vervuld zijn, en wint elke aanvullende informatie in die zij als nuttig acht.

Bij de aanvraag worden gevoegd, een afschrift van de klacht bedoeld in § 1 alsook een afschrift van de erkenning van het arbeidsongeval door de dienst van de Regering bedoeld in artikel 6 van het voormelde koninklijk besluit van 24 januari 1969. § 3. Binnen de acht werkdagen die volgen op de ontvangst van de aanvraag bedoeld in § 2, brengt de Algemene Directie Leerplichtonderwijs de Regering een advies uit.

Er wordt een afschrift van dat advies meegedeeld aan de inrichtende macht alsook aan het betrokken personeelslid.

De beslissing tot toekenning van het genot van de regeling bepaald in dit hoofdstuk, wordt door de Regering genomen binnen de acht werkdagen. Er wordt daarvan onmiddellijk kennisgegeven aan de inrichtende macht alsook aan het betrokken personeelslid. Er wordt een afschrift van de beslissing aan het hoofd van de eredienst gericht. Afdeling II. - Recht op een nieuwe aanstelling van de niet prioritaire

tijdelijke leermeesters godsdienst en leraars godsdienst

Art. 67.§ 1. Het niet prioritair tijdelijk aangesteld personeelslid dat het slachtoffer is van een gewelddaad kan, met inachtneming van de voorwaarden bedoeld in afdeling I, een nieuwe aanstelling aanvragen in een andere inrichting die onder dezelfde inrichtende macht ressorteert.

De aanvraag om nieuwe aanstelling wordt alleen in aanmerking genomen als de oorspronkelijke aanstelling niet eindigt vóór het verstrijken van een termijn van één maand te rekenen vanaf de dag waarop de aanvraag werd ingediend.

De duur van de nieuwe aanstelling bedoeld in dit artikel kan niet korter zijn dan de duur die nog moet lopen in het kader van de oorspronkelijke aanstelling, behoudens toestemming van het betrokken personeelslid. Er kan echter een aanstelling waarvan de duur korter is dan deze die nog moet lopen in het kader van zijn oorspronkelijke aanstelling worden opgelegd aan het slachtoffer van een gewelddaad, op voorwaarde dat die betrekking beschikbaar is voor een periode van ten minste vijftien weken en het personeelslid dat een dergelijke aanstelling geniet geen recht verliest voor de periode die het verschil uitmaakt tussen die aanstelling en de duur van de oorspronkelijke aanstelling. § 2. De inrichtende macht stelt het personeelslid bedoeld in § 1 aan : a) in elke betrekking van hetzelfde ambt die niet bezet wordt door een ander personeelslid met inachtneming van de statutaire bepalingen; of b) in elke betrekking van hetzelfde ambt die wordt bezet door een personeelslid dat aanvaardt om te wisselen met het personeelslid dat het slachtoffer is geweest van een gewelddaad. Punt b) van het eerste lid geldt alleen voor de aanstellingen die vóór 15 mei van het lopende jaar worden uitgevoerd. § 4. Indien het personeelslid niet kon worden aangesteld in een andere betrekking van hetzelfde ambt overeenkomstig de §§ 2 en 3, en het aangesteld wordt door een andere inrichtende macht in een betrekking van hetzelfde ambt, worden de diensten gepresteerd in die nieuwe inrichtende macht eveneens in aanmerking genomen bij de berekening van de ambtsanciënniteit bij de oorspronkelijke inrichtende macht, in verhouding tot het aantal dagen die nog te presteren waren in het kader van de oorspronkelijke aanstelling. § 5. Gedurende de periode van het bezoldigd verlof dat het personeelslid geniet dat bedoeld is bij dit artikel en dat in arbeidsongeschiktheid verkeert als gevolg van de gewelddaad, wordt dat personeelslid geacht werkelijke diensten te presteren. Die periode wordt meegerekend in de dienstanciënniteit maar in verhouding tot de duur van de oorspronkelijke aanstelling. § 6. In het schooljaar dat volgt op het jaar waarin het personeelslid de voorwaarden vervulde om de in dit artikel bedoelde voorrang te genieten, kan het niet prioritair tijdelijk personeelslid dat het slachtoffer is geweest van een gewelddaad niet opnieuw aangesteld worden in de inrichting waarin het het slachtoffer is geweest van de gewelddaad, behalve als het daarom verzoekt en op voorwaarde dat de externe dienst voor preventie en bescherming op het werk bedoeld in het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk heeft erkend dat het niet in staat is zijn ambt(en) opnieuw uit te oefenen in de inrichting waarin het het slachtoffer is geweest van een gewelddaad. Afdeling III. - Recht op een nieuwe aanstelling van de prioritair

tijdelijk aangestelde leermeesters godsdienst en leraars godsdienst

Art. 68.§ 1. Het prioritair tijdelijk aangestelde personeelslid dat het slachtoffer is geweest van een gewelddaad kan, met inachtneming van de voorwaarden bedoeld in afdeling I, een nieuwe aanstelling aanvragen in een andere inrichting die onder dezelfde inrichtende macht ressorteert.

De aanvraag om nieuwe aanstelling wordt alleen in aanmerking genomen als de oorspronkelijke aanstelling niet eindigt vóór het verstrijken van een termijn van één maand te rekenen vanaf de dag waarop de aanvraag werd ingediend.

De duur van de nieuwe aanstelling bedoeld in dit artikel kan niet korter zijn dan de duur die nog moet lopen in het kader van de oorspronkelijke aanstelling, behoudens toestemming van het betrokken personeelslid. Er kan echter een aanstelling waarvan de duur korter is dan deze die nog moet lopen in het kader van zijn oorspronkelijke aanstelling worden opgelegd aan het slachtoffer van een gewelddaad, op voorwaarde dat die betrekking beschikbaar is voor een periode van ten minste vijftien weken en het personeelslid dat een dergelijke aanstelling geniet geen recht verliest voor de periode die het verschil uitmaakt tussen die aanstelling en de duur van de oorspronkelijke aanstelling. § 2. De inrichtende macht selt het personeelslid bedoeld in § 1 aan : a) in elke betrekking van hetzelfde ambt die niet wordt bezet door een ander personeelslid met inachtneming van de statutaire bepalingen; of b) in elke betrekking van hetzelfde ambt die wordt bezet door een personeelslid dat aanvaardt om te wisselen met het personeelslid dat het slachtoffer is geweest van een gewelddaad. Punt b) van het eerste lid geldt alleen voor de aanstellingen die vóór 15 mei van het lopende schooljaar worden uitgevoerd. § 3. Als de inrichtende macht het prioritair tijdelijk personeelslid bedoeld in deze afdeling geen nieuwe aanstelling heeft kunnen aanbieden overeenkomstig § 2, stelt de inrichtende macht hem aan in elke betrekking van hetzelfde ambt die reeds bezet wordt door : a) een niet prioritair tijdelijk personeelslid aan wie zij een omwisseling oplegt;b) bij ontstentenis daarvan, een prioritair tijdelijk personeelslid, in de omgekeerde volgorde van de rangschikking, aan wie zij een omwisseling oplegt. Het vorige lid geldt alleen voor de aanstellingen die vóór 15 mei van het lopende schooljaar worden uitgevoerd. § 4. Indien het personeelslid niet kon worden aangesteld in een andere betrekking van hetzelfde ambt overeenkomstig de §§ 2 en 3, en indien het door een andere inrichtende macht wordt aangesteld in een betrekking van hetzelfde ambt, worden de diensten gepresteerd in die nieuwe inrichtende macht eveneens in aanmerking genomen voor de berekening van de ambtsanciënniteit bij de oorspronkelijke inrichtende macht, in verhouding tot het aantal dagen die nog te presteren waren in het kader van de oorspronkelijk aanstelling. § 5. Gedurende de periode van bezoldigd verlof dat het bij dit artikel bedoelde personeelslid geniet dat in arbeidsongeschiktheid wordt gesteld als gevolg van de gewelddaad, wordt dat personeelslid geacht werkelijke diensten te presteren. Dat meerekenen in de dienstanciënniteit wordt echter beperkt tot de duur van de oorspronkelijke aanstelling. § 6. In het schooljaar dat volgt op het jaar waarin het prioritair tijdelijk personeelslid dat het slachtoffer is geweest van een gewelddaad aan de voorwaarden voldeed om de voorrang bedoeld bij dit artikel te kunnen genieten, kan het niet opnieuw worden aangesteld in de inrichting waarin het het slachtoffer is geweest van een gewelddaad, behalve als het dit aanvraagt en op voorwaarde dat de externe dienst voor preventie en bescherming op het werk bedoeld in het voormelde koninklijk besluit van 27 maart 1998 heeft erkend dat het ongeschikt is om zijn ambt(en) verder uit te oefenen in de inrichting waarin het het slachtoffer is geweest van een gewelddaad. Afdeling IV. - Recht op verandering van affectatie, mutatie en

tijdelijke aanstelling in een andere inrichtende macht van de in vast verband benoemde leermeesters godsdienst en leraars godsdienst

Art. 69.§ 1. Het in vast verband benoemde personeelslid dat het slachtoffer is van een gewelddaad kan, met inachtneming van de voorwaarden bedoeld in afdeling I, een verandering van affectatie aanvragen in een andere inrichting die onder dezelfde inrichtende macht ressorteert. § 2. De inrichtende macht kent de verandering van affectatie toe aan het in § 1 bedoelde personeelslid : a) in elke betrekking van hetzelfde ambt die niet wordt bezet door een ander personeelslid; of b) in elke betrekking van hetzelfde ambt die wordt bezet door een personeelslid dat aanvaardt om te wisselen met het personeelslid dat het slachtoffer is van een gewelddaad. Punt b) van het eerste lid geldt alleen voor de veranderingen van affectatie die vóór 15 mei van het lopende schooljaar worden uitgevoerd. § 3. Als de inrichtende macht het in vast verband benoemde personeelslid bedoeld in deze afdeling geen verandering van affectatie heeft kunnen aanbieden overeenkomstig § 2, kent zij hem die verandering van affectatie toe in elke betrekking van hetzelfde ambt die reeds wordt bezet door : a) een niet prioritair tijdelijk personeelslid, in de omgekeerde volgorde van de rangschikking, aan wie zij een omwisseling oplegt.b) bij ontstentenis daarvan, een prioritair tijdelijk personeelslid, in de omgekeerde volgorde van de rangschikking, aan wie zij een omwisseling oplegt. Het vorige lid geldt alleen voor de veranderingen van affectatie die vóór 15 mei van het lopende schooljaar worden uitgevoerd. § 4. Het personeelslid dat het slachtoffer is van een gewelddaad kan een andere (andere) inrichtende macht(en) vragen om te worden gemuteerd in een definitief vacant geworden betrekking van hetzelfde ambt met toepassing van artikel 35, § 1.

Het personeelslid dat het slachtoffer is van een gewelddaad kan een andere (andere) inrichtende macht(en) vragen om te worden aangesteld in een betrekking van hetzelfde ambt. Wordt het door die inrichtende macht aangesteld, dan geniet het in dat geval een verlof om tijdelijk een ander ambt uit te oefenen in het onderwijs overeenkomstig artikel 14, § 1, 3° en 4°, van het voormelde koninklijk besluit van 15 januari 1974.

De verlenging van die tijdelijke affectatie geschiedt op dezelfde wijze totdat het personeelslid voldoet aan de voorwaarden om in vast verband te worden benoemd. Indien het personeelslid zich niet kandidaat stelt voor een benoeming in vast verband, dan wordt de inrichtende macht vrijgesteld van de verplichting tot verlenging. § 5. In het schooljaar dat volgt op het schooljaar waarin het personeelslid het slachtoffer is geweest van een gewelddaad, kent de inrichtende macht hem een verandering van affectatie toe bij voorrang op elke andere verandering van affectatie, elke aanstelling en elke benoeming in vast verband van een ander personeelslid, in elke vacante betrekking van hetzelfde ambt, op voorwaarde dat de externe dienst voor preventie en bescherming op het werk bedoeld in het voormelde koninklijk besluit van 27 maart 1998 heeft erkend dat het ongeschikt is om zijn ambt(en) verder uit te oefenen in de inrichting waarin het het slachtoffer is geweest van een gewelddaad. HOOFDSTUK VIII - Administratieve standen Afdeling I. - Algemene bepaling

Art. 70.De leermeester godsdienst of de leraar godsdienst bevindt zich in één van de volgende administratieve standen : 1° dienstactiviteit;2° non-activiteit;3° terbeschikkingstelling. Afdeling II. - Dienstactiviteit

Art. 71.De leermeester godsdienst of de leraar godsdienst wordt steeds geacht in dienstactiviteit te zijn, behoudens uitdrukkelijke bepaling waarbij hij zich in een andere administratieve stand bevindt.

Art. 72.De leermeester godsdienst of de leraar godsdienst in dienstactiviteit heeft recht op een weddesubsidie en op een bevordering tot een hogere wedde onder dezelfde voorwaarden als deze bepaald in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs.

Hij kan een verlof krijgen van de inrichtende macht onder dezelfde voorwaarden als deze bepaald in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs.

Elk verlof waarvoor een beslissing van de Regering vereist is om aanspraak te kunnen maken op de wedde in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, wordt door de inrichtende macht aan dezelfde overheid ter goedkeuring voorgelegd.

Het personeelslid dat een verlof krijgt, deelt het mee aan het hoofd van de eredienst. Afdeling III - Non-activiteit

Art. 73.De leermeester godsdienst of de leraar godsdienst bevindt zich in de stand non-activiteit onder dezelfde voorwaarden als deze bepaald in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs. Afdeling IV - Terbeschikkingstelling

Art. 74.§ 1. Behoudens de terbeschikkingstelling bij ontstentenis van betrekking vermeld in hoofdstuk IX en de terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst en in het belang van het onderwijs vermeld in de artikelen 76 tot 78 wordt de leermeester godsdienst of de leraar godsdienst door zijn inrichtende macht ter beschikking gesteld onder dezelfde voorwaarden als deze bepaald in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs. Het personeelslid dat ter beschikking wordt gesteld, deelt het mee aan het hoofd van de eredienst. § 2. Elke terbeschikkingstelling waarvoor een beslissing van de Regering vereist is om aanspraak te kunnen maken op een wachtwedde in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, wordt door de inrichtende macht aan dezelfde overheid ter goedkeuring voorgelegd.

Art. 75.Niemand kan ter beschikking worden gesteld of gehouden na het einde van de maand waarin hij 60 jaar wordt, wanneer hij dertig jaren diensten telt die in aanmerking komen voor de opening van het recht op een pensioen".

Art. 76.De vast benoemde leermeester godsdienst of de vast benoemde leraar godsdienst kan door zijn inrichtende macht ter beschikking worden gesteld wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst of in het belang van het onderwijs naar aanleiding van een voorstel tot terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst of in het belang van het onderwijs, ingediend volgens door de Regering nader te bepalen regels.

De duur van de terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst of in het belang van het onderwijs, mag, in één of meer lestijden, niet langer duren dan zes maanden voor de hele loopbaan van het personeelslid.

Er kan evenwel worden afgeweken van de beperking bedoeld in het vorige lid zodat de terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst of in het belang van het onderwijs, geformuleerd tijdens het schooljaar ten aanzien van een personeelslid, tot het einde van het lopende schooljaar verlengd wordt.

Het verzoek tot afwijking kan door de inrichtende macht ter goedkeuring van de Regering worden voorgelegd.

Tijdens de terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst of in het belang van het onderwijs krijgt het personeelslid een wachtweddesubsidie die gelijk is aan zijn laatste weddesubsidie in dienstactiviteit.

Een inrichtende macht kan een personeelslid niet ter beschikking stellen wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst of in het belang van het onderwijs als de feiten waarvoor zij deze maatregel overweegt, aanleiding kunnen geven tot een tuchtstraf of een procedure waarbij een onverenigbaarheid wordt vastgesteld of als het personeelslid, voor deze feiten, gerechtelijk wordt vervolgd.

Art. 77.Voorafgaand aan ieder voorstel tot terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst en in het belang van het onderwijs, moest het personeelslid uitgenodigd zijn zich te laten horen door de inrichtende macht.

De oproeping tot de hoorzitting alsook de redenen waarom de inrichtende macht overweegt het personeelslid ter beschikking te stellen wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst en in het belang van het onderwijs, moeten hem meegedeeld worden minstens vijf werkdagen vóór de hoorzitting, hetzij bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs, hetzij door persoonlijke overhandiging met ontvangstbewijs.

Tijdens de hoorzitting mag het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen onder de personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs, in dienstactiviteit of in ruste, of door een vertegenwoordiger van een erkende vakorganisatie.

De procedure wordt geldig voortgezet wanneer het personeelslid, dat volgens de regels is opgeroepen, niet verschijnt op de hoorzitting of er niet vertegenwoordigd is.

Indien het personeelslid of zijn vertegenwoordiger evenwel redenen van overmacht kunnen inroepen dewelke hun afwezigheid op de hoorzitting verantwoorden, wordt het personeelslid opgeroepen voor een nieuwe hoorzitting die wordt meegedeeld overeenkomstig de vorige leden.

In dit geval, en zelfs wanneer het personeelslid of zijn vertegenwoordiger niet verschenen zijn op de hoorzitting, wordt de procedure geldig voortgezet.

Art. 78.§ 1. De inrichtende macht brengt het voorstel tot terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst en in het belang van het onderwijs ter kennis van het personeelslid dat, binnen de tien dagen na de mededeling, een beroep kan instellen bij de Raad van beroep bedoeld in artikel 49.

Het personeelslid dat gebruik maakt van zijn verhaalrecht, stuurt hiervan onmiddellijk een afschrift naar zijn inrichtende macht en naar het hoofd van de eredienst.

De Raad van beroep spreekt zich uit binnen een termijn van hoogstens één maand vanaf de ontvangst van het beroep.

De Raad van beroep stuurt zijn met redenen omkleed advies aan de Algemene Directie Leerplichtonderwijs.

De Algemene Directie Leerplichtonderwijs brengt de Regering een advies hierover uit binnen een termijn van hoogstens twee weken na de ontvangst van het advies van de Raad van beroep. Hierbij beschikt ze over bijkomende informatie die zij nuttig acht.

Een afschrift van het advies bedoeld in het vorige lid wordt ter kennis gebracht van de inrichtende macht en van het betrokken personeelslid.

De Regering hecht goedkeuring of afkeuring aan het voorstel tot terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst en in het belang van het onderwijs binnen een termijn van hoogstens twee weken. Deze beslissing wordt meegedeeld uiterlijk op de vervaldag om de beslissing te geven en heeft uitwerking met ingang van de derde werkdag volgend op de mededeling aan het betrokken personeelslid.

Bij afkeuring kan de inrichtende macht het personeelslid niet ter beschikking stellen wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst en in het belang van het onderwijs.

Bij goedkeuring kan de inrichtende macht het personeelslid ter beschikking stellen wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst en in het belang van het onderwijs. § 2. Als het personeelslid geen beroep heeft ingesteld bij de Raad van beroep binnen de in § 1 voorgeschreven termijn, wordt het voorstel tot terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst en in het belang van het onderwijs na afloop van de termijn aan de Algemene Directie Leerplichtonderwijs gestuurd.

Het voorstel tot terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst en in het belang van het onderwijs waartegen een beroep werd niet ingesteld, kan door de inrichtende macht op eigen risico uitgevoerd worden.

De Algemene Directie Leerplichtonderwijs brengt een advies uit binnen een termijn van hoogstens twee weken na de ontvangst van het voorstel tot terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst en in het belang van het onderwijs. Hierbij beschikt ze over bijkomende informatie die zij nuttig acht.

Een afschrift van het advies bedoeld in het vorige lid wordt aan de inrichtende macht en aan het betrokken personeelslid verstuurd.

De Regering hecht goedkeuring of afkeuring aan het voorstel tot terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst en in het belang van het onderwijs binnen een termijn van hoogstens twee weken. Deze beslissing wordt meegedeeld uiterlijk op de vervaldag om de beslissing te geven en heeft uitwerking met ingang van de derde werkdag volgend op de mededeling aan het betrokken personeelslid.

Bij afkeuring kan de inrichtende macht het personeelslid niet ter beschikking stellen wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst en in het belang van het onderwijs.

Bij goedkeuring kan de inrichtende macht het personeelslid ter beschikking stellen wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst en in het belang van het onderwijs. § 3. De inrichtende macht die een leermeester godsdienst of een leraar godsdienst ter beschikking stelt wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst en in het belang van het onderwijs, deel het mee aan het hoofd van de eredienst. HOOFDSTUK IX - Terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, gedeeltelijk opdrachtverlies, reaffectatie en voorlopige terugroeping in actieve dienst Afdeling I. - Algemene bepalingen

Art. 79.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° Terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking : maatregel ten gevolge van de volledige afschaffing van een betrekking met volledige of onvolledige prestaties;2° Gedeeltelijk opdrachtverlies : maatregel ten gevolge van een vermindering van het aantal lestijden binnen de opdracht uitgeoefend door een vast benoemde leermeester godsdienst of een vast benoemde leraar godsdienst;3° Maatregelen voorafgaand aan de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking of aan gedeeltelijk opdrachtverlies : de maatregelen getroffen door de inrichtende macht zoals bepaald in artikel 83 en die ertoe strekken te vermijden dat een vast benoemde leermeester godsdienst of een vast benoemde leraar godsdienst ter beschikking wordt gesteld wegens ontstentenis van betrekking of gedeeltelijk opdrachtverlies;4° Reaffectatie : terugroeping in actieve dienst van een leermeester godsdienst of een leraar godsdienst die ter beschikking wordt gesteld wegens ontstentenis van betrekking of gedeeltelijk opdrachtverlies in een vacante of niet-vacante betrekking van het ambt waarin hij vast benoemd is. De reaffectatie gebeurt intern wanneer zij tot doel heeft een personeelslid in zijn eigen inrichtende macht terug in dienst te roepen. Zij gebeurt extern wanneer zij tot doel heeft het personeelslid in een andere inrichtende macht dan deze die hem wegens ontstentenis van betrekking of wegens gedeeltelijk opdrachtverlies ter beschikking heeft gesteld, terug in actieve dienst te roepen. Deze kan plaatsvinden tussen inrichtende machten of via de reaffectatiecommissie.

Binnen de inrichtende macht van herkomst is zij definitief wanneer het de bedoeling is om voor het personeelslid een vacante betrekking te vinden in het ambt waarvoor het een vaste benoeming geniet.

In een andere inrichtende macht is een reaffectatie steeds tijdelijk zolang er geen nieuwe vaste benoeming is; 5° Voorlopige terugroeping in actieve dienst : het terug in dienst roepen van een personeelslid dat ter beschikking wordt gesteld wegens ontstentenis van betrekking of gedeeltelijk opdrachtverlies in een betrekking van een ambt van leermeester godsdienst of van leraar godsdienst ander dan hetgene waarvoor hij vast benoemd is en voor de uitoefening van het ambt waarvoor hij over het vereiste bekwaamheidsbewijs beschikt;6° Vacante betrekking toegankelijk voor de reaffectatie en voor de voorlopige terugroeping in actieve dienst in dezelfde inrichtende macht : iedere betrekking die niet wordt bekleed door een personeelslid dat vast benoemd is;7° Vacante betrekking toegankelijk voor de reaffectatie en voor de voorlopige terugroeping in actieve dienst in een andere inrichtende macht : iedere betrekking die niet wordt bekleed door een personeelslid dat vast benoemd is of door een prioritair tijdelijk personeelslid dat zijn betrekking vrijwaart overeenkomstig artikel 91.

Art. 80.De dienst- en ambtsanciënniteiten bedoeld in dit hoofdstuk worden berekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 18. Afdeling II. - Bekendmaking van de terbeschikkingstellingen wegens

ontstentenis van betrekking, gedeeltelijke opdrachtverliezen en de vacante betrekkingen

Art. 81.§ 1. Iedere inrichtende macht is ertoe gehouden, voor de officiële goedkeuring, de bevoegde dienst van het Ministerie van de Franse Gemeenschap iedere beslissing mee te delen, die zij met redenen omkleedt, waarbij zij een personeelslid ter beschikking stelt wegens ontstentenis van betrekking of hem op gedeeltelijk opdrachtverlies plaatst, voor elk ambt van leermeester godsdienst of van leraar godsdienst.

De mededeling moet per aangetekende brief worden verstuurd naar de bevoegde dienst binnen de dertig dagen na de datum waarop het baanverlies of de vermindering van de opdracht zich voordoen.

Deze mededeling moet, ter informatie, voor gezien getekend worden door het belangstellend personeelslid dat hieraan desgevallend opmerkingen aan toevoegt of voorbehoud maakt.

Betreft ze een personeelslid dat ter beschikking wordt gesteld wegens ontstentenis van betrekking dan gaat ze vergezeld van een verzoek van het personeelslid om een wachtweddesubsidie. § 2. De Regering keurt de terbeschikkingstellingen wegens ontstentenis van betrekking en de gedeeltelijke opdrachtverliezen goed die geschieden volgens de regels bepaald in dit hoofdstuk.

Geen enkele beslissing wordt goedgekeurd als zij door de inrichtende macht wordt meegedeeld na de in § 1 gestelde termijn.

De Regering kan evenwel, in uitzonderlijke omstandigheden en op behoorlijk met redenen omkleed verzoek, van deze termijn afwijken.

De terbeschikkingstellingen wegens ontstentenis van betrekking en de gedeeltelijke opdrachtverliezen voor prestaties bovenop een ambt met volledige prestaties worden niet goedgekeurd. § 3. Het personeelslid wordt ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking of op gedeeltelijk opdrachtverlies geplaatst op de dag waarop het baanverlies of de vermindering van opdracht gebeuren of op de dag dat hij zijn ambten terug zou hebben hervat indien hij definitief niet vervangen werd in zijn betrekking krachtens de geldende regelgeving inzake de terbeschikkingstelling en het verlof. § 4. Kunnen worden goedgekeurd, de terbeschikkingstellingen wegens ontstentenis van betrekking en de gedeeltelijke opdrachtverliezen tengevolge van een afname van de schoolbevolking van de onderwijsinrichtingen of tengevolge van een beslissing van de inrichtende macht omtrent de organisatie van het onderwijs, met inbegrip van de afschaffing van een inrichting, voor zover deze afschaffing verantwoord is door de toepassing van een rationalisatiemaatregel of toegestaan door de Regering.

Art. 82.Iedere inrichtende macht is ertoe gehouden de Reaffectatiecommissie bedoeld in artikel 92, volgens door de Regering nader te bepalen regels, in kennis te stellen van : 1° de lijst, per ambt, van de leermeesters godsdienst en de leraars godsdienst die ter beschikking worden gesteld wegens ontstentenis van betrekking of die op gedeeltelijk opdrachtverlies worden geplaatst;2° de lijst, per ambt, van de betrekkingen die bekleed worden door de tijdelijke leermeesters godsdienst en door de tijdelijke leraars godsdienst die niet onttrokken worden aan de reaffectatie in de zin van artikel 91. Afdeling III. - Maatregelen voorafgaand aan de terbeschikkingstelling

wegens ontstentenis van betrekking of aan het gedeeltelijk opdrachtverlies

Art. 83.Een inrichtende macht stelt een personeelslid slechts ter beschikking wegens ontstentenis van betrekking of plaatst hem slechts op gedeeltelijk opdrachtverlies na, desgevallend, onder het voltallig personeel van de onderwijsinrichtingen die zij inricht op het grondgebied van dezelfde gemeente, en in de aangeduide volgorde : 1° de prestaties van de personeelsleden te hebben verminderd die hetzelfde ambt uitoefenen tot het aantal lestijden vereist voor een ambt met volledige prestaties;2° een einde te hebben gemaakt aan de prestaties van de personeelsleden die hetzelfde ambt als bijambt uitoefenen;3° een einde te hebben gemaakt aan de prestaties van de personeelsleden die hetzelfde ambt uitoefenen en de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt;4° een einde te hebben gemaakt aan de prestaties van de personeelsleden die hetzelfde ambt uitoefenen in de hoedanigheid van niet-prioritaire tijdelijke personeelsleden;5° een einde te hebben gemaakt aan de prestaties van de personeelsleden die ter beschikking worden gesteld wegens ontstentenis van betrekking of op gedeeltelijk opdrachtverlies worden geplaatst door een andere inrichtende macht en die zij voorlopig terug in actieve dienst heeft geroepen;6° een einde te hebben gemaakt aan de prestaties van de personeelsleden die zij ter beschikking heeft gesteld wegens ontstentenis van betrekking of die zij op gedeeltelijk opdrachtverlies heeft geplaatst en die zij tijdelijk terug in actieve dienst heeft geroepen;7° een einde te hebben gemaakt aan de prestaties van de personeelsleden die hetzelfde ambt uitoefenen in de hoedanigheid van prioritaire tijdelijke personeelsleden, in de omgekeerde volgorde van hun rangschikking;8° een einde te hebben gemaakt aan de prestaties van de personeelsleden die door een andere inrichtende macht ter beschikking worden gesteld wegens ontstentenis van betrekking of die op gedeeltelijk opdrachtverlies worden geplaatst en die zij op eigen initiatief of door ambtshalve aanstelling van de Reaffectatiecommissie heeft gereaffecteerd. Wat betreft de inrichtingen gelegen op het grondgebied van dezelfde gemeente dient een onderscheid te worden gemaakt tussen het gewoon onderwijs en het gespecialiseerd onderwijs. Afdeling IV. - Terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van

betrekking en gedeeltelijk opdrachtverlies

Art. 84.§ 1. Onder de vastbenoemde leermeesters godsdienst of vastbenoemde leraars godsdienst die het betrokken ambt als hoofdambt uitoefenen, wordt ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking of op gedeeltelijk opdrachtverlies geplaatst, onder de personeelsleden die dit ambt uitoefenen in alle onderwijsinrichtingen die de inrichtende macht organiseert op het grondgebied van dezelfde gemeente, diegene met de kleinste dienstanciënniteit.

Bij gelijke dienstanciënniteit wordt de ambtsanciënniteit in aanmerking genomen. Bij gelijke dienstanciënniteit en gelijke ambtsanciënniteit wordt het jongste lid ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking of op gedeeltelijk opdrachtverlies geplaatst.

Wat betreft de inrichtingen gelegen op het grondgebied van dezelfde gemeente dient een onderscheid te worden gemaakt tussen het gewoon onderwijs en het gespecialiseerd onderwijs. § 2. Voor de toepassing van dit artikel worden de periodes van terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking gedekt door een wachtweddesubsidie alsook de gepresteerde diensten ingevolge een reaffectatie of voorlopige terugroeping in actieve dienst in een onderwijsinrichting georganiseerd door een andere inrichtende macht, gelijkgesteld aan door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde diensten die zijn gepresteerd in de inrichtende macht van herkomst. Afdeling V. - Reaffectatie

Art. 85.§ 1. De definitieve reaffectatie heeft voorrang op de tijdelijke reaffectatie binnen de inrichtende macht van herkomst. § 2. De tijdelijke reaffectatie geschiedt in onderstaande volgorde : 1° binnen de inrichtende macht, in elke niet-vacante betrekking van het ambt waarvoor de leermeester godsdienst of de leraar godsdienst vast benoemd is;2° binnen een andere inrichtende macht dan dewelke hem ter beschikking heeft gesteld wegens ontstentenis van betrekking of op gedeeltelijk opdrachtverlies heeft geplaatst, in elke vacante betrekking en vervolgens niet-vacante betrekking van het ambt waarvoor de leermeester godsdienst of de leraar godsdienst vast benoemd is. De tijdelijke reaffectatie kan evenwel niet leiden tot de verplichting voor het personeelslid waarvan de prestaties in het gewoon onderwijs werden verleend, een betrekking in het gespecialiseerd onderwijs te aanvaarden. § 3. De in § 1 bedoelde definitieve reaffectatie moet eerst in elke onderwijsinrichting gebeuren die de inrichtende macht organiseert in een straal van hoogstens 25 km rond de onderwijsinrichting waar het personeelslid ter beschikking werd gesteld wegens ontstentenis van betrekking of op gedeeltelijk opdrachtverlies werd geplaatst, vervolgens in iedere andere onderwijsinrichting buiten deze straal van 25 km. § 4. Wanneer zij meerdere personeelsleden in hetzelfde ambt ter beschikking heeft gesteld wegens ontstentenis van betrekking of op gedeeltelijk opdrachtverlies heeft geplaatst, moet de inrichtende macht, voor de toepassing van de in deze afdeling bedoelde bepalingen en in naleving van de vastgelegde prioriteitenvolgordes, naargelang het geval, de persoon met de grootste dienstanciënniteit en, bij gelijke dienstanciënniteit, de persoon met de grootste ambtsanciënniteit definitief of tijdelijk reaffecteren.

Bij gelijke dienstanciënniteit en ambtsanciënniteit wordt voorrang verleend aan het oudste personeelslid. § 5. Als de inrichtende machten over meerdere betrekkingen in eenzelfde ambt beschikken, moeten zij de vacante betrekkingen bij voorrang toekennen, en indien deze mogelijkheid zich niet voordoet, de niet-vacante betrekkingen van de langste duur. § 6. De reaffectatie dient bij voorrang te gebeuren bij de voorlopige terugroeping in actieve dienst. Afdeling VI. - Voorlopige terugroeping in actieve dienst

Art. 86.§ 1. Iedere inrichtende macht die, na de hierboven gestelde handelingen, de ter beschikking gestelde personeelsleden of op gedeeltelijk opdrachtverlies geplaatste personeelsleden niet heeft kunnen reaffecteren, moet hun een betrekking toevertrouwen in een ander ambt van leermeester godsdienst of leraar godsdienst dan hetgeen waarvoor ze vast benoemd zijn voor zover ze het vereiste bekwaamheidsbewijs bezitten om dit ambt uit te oefenen, zelfs als de wedde lager ligt.

De voorlopige terugroeping in actieve dienst kan evenwel niet leiden tot de verplichting voor het personeelslid waarvan de prestaties in het gewoon onderwijs werden verleend, een betrekking in het gespecialiseerd onderwijs te aanvaarden. § 2. Wanneer zij meerdere personeelsleden in hetzelfde ambt ter beschikking heeft gesteld wegens ontstentenis van betrekking of op gedeeltelijk opdrachtverlies heeft geplaatst, moet de inrichtende macht, voor de toepassing van de in § 1 bepaalde verplichtingen en in naleving van de vastgelegde prioriteitenvolgordes, de persoon met de grootste dienstanciënniteit terug in actieve dienst roepen en, bij gelijke dienstanciënniteit, de persoon met de grootste ambtsanciënniteit.

Bij gelijke dienstanciënniteit en ambtsanciënniteit wordt voorrang verleend aan het oudste personeelslid. § 3. De voorlopige terugroeping in actieve dienst in een vacante betrekking kan niet tot gevolg hebben de inrichtende macht te ontheffen van de verplichting om deze betrekking aan te kondigen als vaste benoeming en, desgevallend, de kandidaat met de grootste anciënniteit er vast te benoemen. § 4. Niettegenstaande de voorlopige terugroeping in actieve dienst blijft het personeelslid ter beschikking van de inrichtende macht om gereaffecteerd te worden in een ambt waarin hij vast benoemd is.

Art. 87.Elk personeelslid dat door de inrichtende macht terug in actieve dienst is geroepen na een terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking uitgesproken door een andere inrichtende macht, behoudt tot zijn vaste benoeming door de inrichtende macht waarbij hij terug in actieve dienst is geroepen, alle rechten die voortvloeien uit zijn vaste benoeming bij de inrichtende macht die hem ter beschikking heeft gesteld wegens ontstentenis van betrekking. Afdeling VII. - Verlenging van de reaffectaties en van de voorlopige

terugroepingen in actieve dienst

Art. 88.§ 1. De externe reaffectaties en voorlopige terugroepingen in actieve dienst die tijdens een schooljaar doorgevoerd worden door de inrichtende machten of op initiatief van de Reaffectatiecommissies worden het volgend schooljaar verlengd. § 2. De verlengde opdracht van het gereaffecteerde of voorlopig in actieve dienst teruggeroepen personeelslid zal ambtshalve uitgebreid worden door de inrichtende macht in alle gevallen waar de verhoging van de prestaties mogelijk is en tot aan het volume van de opdracht die het voorwerp uitmaakt van een terbeschikkingstelling of een tijdelijk opdrachtverlies. § 3. Elke reaffectatie of elke voorlopige terugroeping in actieve dienst wordt ieder jaar verlengd zolang het personeelslid geen 600 dagen dienstanciënniteit telt bij de inrichtende macht waarnaar hij gereaffecteerd of voorlopig in actieve dienst teruggeroepen wordt.

Deze 600 dagen moeten minstens over drie schooljaren gespreid zijn.

Er wordt evenwel een einde gemaakt aan deze reaffectatie of aan de voorlopige terugroeping in actieve dienst : 1° bij de terugkeer van de titularis van de betrekking;2° als de inrichtende macht verplicht is om ondertussen een personeelslid te reaffecteren;3° als de inrichtende macht die ter beschikking heeft gesteld wegens ontstentenis van betrekking of op gedeeltelijk opdrachtverlies heeft geplaatst, een vacante betrekking heeft in hetzelfde ambt en een einde moet maken aan deze terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking of aan dit gedeeltelijke opdrachtverlies;4° als het personeelslid nalaat zich kandidaat te stellen voor de vaste benoeming zodra hij de in artikel 31 bedoelde voorwaarden vervult.De anciënniteit waarop het personeelslid zich bij deze gelegenheid kan beroepen, is de anciënniteit verworven in dienst van de inrichtende macht waarnaar hij gereaffecteerd of voorlopig in actieve dienst teruggeroepen werd; 5° als het personeelslid de in de artikelen 5 en 6, tweede lid gestelde verplichtingen niet aanvaardt noch naleeft;6° als de betrekking aan een personeelslid wordt toevertrouwd dat het slachtoffer van een gewelddaad is geweest waarvan de prioritaire affectatie verlengd wordt met toepassing van artikel 69. Er kan eveneens een einde worden gemaakt aan deze reaffectatie of voorlopige terugroeping in actieve dienst bij beslissing van de Reaffectatiecommissie tot wie de inrichtende macht of het personeelslid zich hebben gewend. Afdeling VIII. - Rechten en plichten van de leermeesters godsdienst en

van de leraars godsdienst die ter beschikking worden gesteld wegens ontstentenis van betrekking of op gedeeltelijk opdrachtverlies worden geplaatst

Art. 89.§ 1. De personeelsleden die ter beschikking worden gesteld bij ontstentenis van betrekking krijgen, op hun verzoek, een wachtweddesubsidie onder dezelfde voorwaarden als in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs. § 2. De personeelsleden die op gedeeltelijk opdrachtverlies worden geplaatst, behouden, op hun verzoek en zonder duurbeperking, de weddesubsidie gebonden aan de prestaties die ze verrichtten voordat ze op gedeeltelijk opdrachtverlies werden geplaatst. § 3. Elk gereaffecteerd of voorlopig terug in actieve dienst geroepen personeelslid krijgt de weddesubsidie in actieve dienst terug dewelke overeenstemt met de prestaties die hij verrichtte vóór zijn terbeschikkingstelling bij ontstentenis van betrekking, zelfs in geval van reaffectatie of voorlopige terugroeping in actieve dienst. § 4. Ieder personeelslid dat voorlopig terug in actieve dienst wordt geroepen in een ambt dat hem een hoger loon oplevert dan datgene dat hij vroeger kreeg, krijgt bovenop de in § 3 bedoelde weddesubsidie een toelage aan dezelfde voorwaarden als de personeelsleden van het door de Franse Gemeenschap ingerichte onderwijs. § 5. De periode tijdens dewelke het personeelslid gereaffecteerd of voorlopig terug in actieve dienst geroepen wordt, werkt opschortend wat betreft de periode van de terbeschikkingstelling en dit voor de berekening van de in § 1 bedoelde wachtweddesubsidie, zelfs bij gedeeltelijke reaffectatie of gedeeltelijk voorlopig terugroepen in actieve dienst.

De zomervakantie wordt in aanmerking genomen voor de in het eerste lid bedoelde periode voor de personeelsleden die gereaffecteerd of voorlopig terug in actieve dienst geroepen worden in een gesubsidieerde betrekking van onbepaalde duur.

Art. 90.Ieder personeelslid dat ter beschikking wordt gesteld bij ontstentenis van betrekking of op gedeeltelijk opdrachtverlies wordt geplaatst, is ertoe gehouden een reaffectatie of een voorlopige terugroeping in actieve dienst te aanvaarden tot het aantal verloren lestijden en ongeacht het aantal inrichtingen waarin hij zijn prestaties moet verrichten als de betrekking hem wordt aangeboden : 1° door de inrichtende macht die het personeelslid ter beschikking heeft gesteld bij ontstentenis van betrekking of hem op gedeeltelijk opdrachtverlies heeft geplaatst;2° door de inrichtende macht die de onderwijsinrichting heeft overgenomen waar dit lid ter beschikking wordt gesteld bij ontstentenis van betrekking of hem op gedeeltelijk opdrachtverlies heeft geplaatst. Het personeelslid kan evenwel een betrekking afwijzen die zou worden aangeboden in een onderwijsinrichting die gelegen is in een andere gemeente dan deze waar hij ter beschikking werd gesteld bij ontstentenis van betrekking of op gedeeltelijk opdrachtverlies werd geplaatst en die zou worden aangeboden buiten een straal van 25 km rond de woning van het personeelslid. Hij zal later evenwel geen aanspraak meer kunnen maken op deze betrekking.

In afwijking van het vorige lid kan de reaffectatie of voorlopige terugroeping in actieve dienst boven de 25 km gebeuren als de inrichting waarin het personeelslid zijn prestaties verrichtte toen hij ter beschikking werd gesteld wegens ontstentenis van betrekking of gedeeltelijk opdrachtverlies, op een langere afstand gelegen was zonder evenwel boven deze afstand te kunnen geschieden. § 2. Ieder personeelslid dat ter beschikking wordt gesteld wegens ontstentenis van betrekking of op gedeeltelijk opdrachtverlies wordt geplaatst en dat reeds onder bovenvermelde voorwaarden gereaffecteerd is of dit nog moet worden en dat ambten uitoefent in minstens drie onderwijsinrichtingen en in totaal prestaties verricht gelijk aan minstens 75% van het aantal lestijden dat vereist is voor een ambt met volledige prestaties, kan iedere bijkomende opdracht die hem bij de reaffectatie of de voorlopige terugroeping in actieve dienst wordt aangeboden en die niet gelegen is op het grondgebied van dezelfde gemeente, afwijzen. § 3. Ieder personeelslid dat ter beschikking wordt gesteld bij ontstentenis van betrekking of op gedeeltelijk opdrachtverlies wordt geplaatst, moet zijn met redenen omklede toestemming of weigering van een reaffectatie of een voorlopige terugroeping in actieve dienst bij aangetekende brief ter kennis brengen van de inrichtende macht en van de reaffectatiecommissie en dit binnen een termijn van tien kalenderdagen vanaf de kennisgeving van zijn reaffectatie of voorlopige terugroeping in actieve dienst.

De indiening van een beroep schort de verplichting van het personeelslid om zijn ambt op te nemen, niet op. Wanneer het personeelslid weigert zijn ambt op te nemen, wordt hij uit zijn ambt ontheven overeenkomstig artikel 111, 6° .

De beslissing van de Reaffectaticommissie wordt bij aangetekende brief ter kennis gebracht van het betrokken personeelslid alsook van de betrokken inrichtende machten. § 4. Ieder personeelslid dat ter beschikking wordt gesteld wegens ontstentenis van betrekking of gedeeltelijk opdrachtverlies, dat niet kon worden gereaffecteerd of voorlopig in actieve dienst teruggeroepen, moet zich ter beschikking houden van de inrichtende macht die hem ter beschikking heeft gesteld bij ontstentenis van betrekking of hem op gedeeltelijk opdrachtverlies heeft geplaatst tot het aantal lestijden dat overeenstemt met de prestaties die hij verrichtte alvorens hij ter beschikking werd gesteld bij ontstentenis van betrekking of op gedeeltelijk opdrachtverlies werd geplaatst voor de uitvoering van de door de Regering bepaalde of goedgekeurde opdrachten.

De uitvoering van bovengenoemde opdrachten mag evenwel niet leiden tot het in stand houden van de betrekking of van de afgeschafte lestijden. § 5. Een personeelslid dat ter beschikking wordt gesteld bij ontstentenis van betrekking kan, op eigen verzoek, zijn recht op een wachtweddesubsidie tijdelijk schorsen die overeenstemt met de prestaties die het voorwerp uitmaken van zijn terbeschikkingstelling bij ontstentenis van betrekking.

Deze schorsing die volledig of gedeeltelijk kan zijn, wordt schriftelijk ter kennis gebracht van de inrichtende macht en via haar verzonden naar het bevoegde bestuur bij de bekendmaking van de terbeschikkingstellingen bij ontstentenis van betrekking.

Tijdens deze schorsing is het personeelslid ontheven van de verplichtingen inzake reaffectatie of voorlopige terugroeping in actieve dienst, behalve als de inrichtende macht die hem ter beschikking heeft gesteld bij ontstentenis van betrekking of die de onderwijsinrichting overgenomen heeft waar dit personeelslid op gedeeltelijk opdrachtverlies werd geplaatst, beschikt over een vacante betrekking in hetzelfde ambt. In dit geval moet de inrichtende macht deze betrekking aanbieden aan het bovengenoemde personeelslid.

Deze schorsing strekt zich uit over de duur van het schooljaar of over de resterende lestijd van dit schooljaar wanneer het tijdelijk opdrachtverlies goedgekeurd wordt tijdens het schooljaar.

Zij kan op dezelfde wijzen worden verlengd bij de aanvang van een nieuw schooljaar en, desgevallend, gewijzigd worden wat betreft het volume van de prestaties. § 6. Een personeelslid dat op gedeeltelijk opdrachtverlies wordt geplaatst, kan, op eigen verzoek, zijn recht op een weddesubsidie tijdelijk schorsen die overeenstemt met de prestaties die het personeelslid uitoefende alvorens op gedeeltelijk opdrachtverlies te worden verklaard.

Deze schorsing die volledig of gedeeltelijk kan zijn, wordt schriftelijk ter kennis gebracht van de inrichtende macht en via haar verzonden naar het bevoegde bestuur bij de bekendmaking van de gedeeltelijke opdrachtverliezen.

Tijdens deze schorsing is het personeelslid ontheven van de verplichtingen inzake reaffectatie of voorlopige terugroeping in actieve dienst, behalve als de inrichtende macht die hem op gedeeltelijk opdrachtverlies heeft verklaard of die de onderwijsinrichting overgenomen heeft waar dit personeelslid op gedeeltelijk opdrachtverlies werd geplaatst, beschikt over een vacante betrekking in hetzelfde ambt. In dit geval moet de inrichtende macht deze betrekking aanbieden aan het bovengenoemde personeelslid.

Deze schorsing strekt zich uit over de duur van het schooljaar of over de resterende lestijd van dit schooljaar wanneer het tijdelijk opdrachtverlies goedgekeurd wordt tijdens het schooljaar.

Zij kan op dezelfde wijze worden verlengd bij de aanvang van een nieuw schooljaar en, desgevallend, gewijzigd worden wat betreft het volume van de prestaties. § 7. Ieder personeelslid dat ter beschikking wordt gesteld bij ontstentenis van betrekking wordt gereaffecteerd of voorlopig terug in actieve dienst geroepen door zijn inrichtende macht, ongeacht de duur van deze terugroeping in actieve dienst.

Het personeelslid bevindt zich van rechtswege in de administratieve stand dientactiviteit tijdens de periode gedurende dewelke hij gereaffecteerd of voorlopig terug in actieve dienst wordt geroepen.

Ieder personeelslid dat op tijdelijk opdrachtverlies wordt geplaatst, wordt gereaffecteerd of voorlopig terug in actieve dienst geroepen door zijn inrichtende macht, ongeacht de duur van deze terugroeping in actieve dienst. § 8. Als een niet-vacante betrekking aangeboden wordt bij de inrichtende macht die het betrokken lid ter beschikking heeft gesteld bij ontstentenis van betrekking of hem op gedeeltelijk opdrachtverlies heeft geplaatst, waarbij dit lid reeds een betrekking van onbepaalde duur of minstens tot op het einde van het schooljaar uitoefent bij een andere inrichtende macht, mag dit lid daar blijven.

Als een vacante betrekking aangeboden wordt bij de inrichtende macht die het betrokken lid ter beschikking heeft gesteld bij ontstentenis van betrekking of op gedeeltelijk opdrachtverlies heeft geplaatst, waarbij dit lid reeds een betrekking van onbepaalde duur of minstens tot op het einde van het dienstjaar uitoefent bij een andere inrichtende macht, is dit lid ertoe gehouden de aangeboden vacante betrekking te aanvaarden.

Het personeelslid zal evenwel pas op het einde van het schooljaar in dienst kunnen treden, behoudens toestemming van beide inrichtende machten. Afdeling IX. - Betrekkingen onttrokken aan de reaffectatie en aan de

voorlopige terugroeping in actieve dienst

Art. 91.Moeten niet worden bekendgemaakt aan de Reaffectatiecommissie bedoeld in artikel 92, de betrekkingen die worden bekleed door de leermeesters godsdienst en door de leraars godsdienst die, op het einde van voorgaand schooljaar, 600 dagen dienst tellen in het betrokken ambt. De 600 dagen anciënniteit verworven bij de inrichtende macht moeten minstens gespreid zijn over drie schooljaren.

Moeten niet worden bekendgemaakt aan de Reaffectatiecommissie bedoeld in artikel 92, de betrekkingen die worden bekleed door de leermeesters godsdienst en door de leraars godsdienst met toepassing van de voorrang die hen door artikel 69 wordt verleend.

De handelingen inzake reaffectatie en voorlopige terugroeping in actieve dienst die gevoerd worden door de Reaffectatiecommissie, met uitzondering van hun verlenging, kunnen niet leiden tot het ontnemen voor het personeelslid van de betrekking toevertrouwd met toepassing van artikel 69.

De verlenging van de prioritaire affectatie bedoeld in artikel 69 krijgt voorrang op de verlenging van de reaffectatie of van de voorlopige terugroeping in actieve dienst bedoeld in het vorige lid. Afdeling X. - Reaffectatiecommissie

Art. 92.§ 1. Er wordt bij het Ministerie van de Franse Gemeenschap een Reaffectatiecommissie opgericht voor de leermeesters godsdienst en voor de leraars godsdienst van het gesubsidieerd officieel onderwijs. § 2. De Reaffectatiecommissie bestaat uit een kamer per betrokken godsdienst.

Iedere kamer bestaat uit : 1° Een voorzitter en een plaatsvervangende voorzitter, aangesteld door de Regering onder de ambtenaren van de diensten van de Regering van ten minste rang 15;2° Zes werkende leden die de representatieve vakorganisaties vertegenwoordigen;3° Zes werkende leden die de inrichtende machten van het gesubsidieerd officieel onderwijs vertegenwoordigen. De Regering stelt, op voorstel van respectievelijk de representatieve vakorganisaties en het (de) vertegenwoordigings-en coördinatieorgaan(nen) van de inrichtende machten van de inrichtingen van het gesubsidieerd officieel onderwijs erkend door de Regering, de leden aan bedoeld in het tweede lid, 2° en 3° voor een hernieuwbare termijn van vier jaar. Voor elk werkend lid wordt, volgens dezelfde nadere regels, een plaatsvervanger aangesteld.

Elk lid dat de hoedanigheid verliest voor de reden waarom hij werd aangesteld, maakt niet meer deel uit van de commissie. De Regering stelt een nieuw lid aan dat het lopende mandaat voleindigt.

Bij overlijden of ontslag tijdens het mandaat stelt de Regering een nieuw lid aan dat het lopende mandaat voleindigt.

De aanwezigheid van technici, die niet stemgerechtigd zijn, kan worden toegestaan.

Hoogstens 3 leden die de overheid van de eredienst vertegenwoordigen, mogen met raadgevende stem de werkzaamheden bijwonen van de kamer die bevoegd is voor de betrokken godsdienst.

Art. 93.De Reaffectatiecommissie : 1° gaat over tot de externe reaffectaties van leermeesters godsdienst en leraars godsdienst die ter beschikking worden gesteld bij ontstentenis van betrekking of op gedeeltelijk opdrachtverlies worden geplaatst via ambtshalve aanstellingen in alle onderwijsinrichtingen;2° roept voorlopig een ter beschikking gesteld of op gedeeltelijk opdrachtverlies geplaatst personeelslid terug in actieve dienst volgens de in artikel 86 gestelde regels;3° beslist over de aanvragen voor de niet-verlenging van de in artikel 88, § 3, derde lid, bedoelde reaffectaties en voorlopige terugroepingen in actieve dienst;4° spreekt zich uit over de beroepen die zijn ingediend door de inrichtende machten of de personeelsleden, met name tegen de reaffectaties of voorlopige terugroepingen in actieve dienst die voldoen aan de voorwaarden gesteld in artikel 90, § 1, tweede lid, en § 2;5° spreekt zich uit over de bijzondere toestanden die voortvloeien uit de toepassing van dit hoofdstuk. Zij krijgt, op haar verzoek en vóór de vergaderingen, de administratieve documenten die haar toelaten met kennis van zaken te zetelen en onder meer toe te zien op het bestaan van vacante betrekkingen.

Art. 94.De Reaffectatiecommissie vergadert op initiatief van de voorzitter.

Ze kan ook vergaderen op verzoek van een representatieve vakorganisatie of van de inrichtende machten die hierbij worden vertegenwoordigd.

De kalender van de commissie moet ervoor zorgen dat de personeelsleden waarvoor de commissies een beslissing nemen inzake de reaffectatie of tijdelijke terugroeping in actieve dienst, in dienst treden uiterlijk op de laatste werkdag vóór de wintervakantie.

Bovendien vergadert de commissie telkens wanneer dit in het belang van de werkzaamheden noodzakelijk is.

Art. 95.De voorzitter bepaalt de datum en de agenda van de vergaderingen en nodigt de werkende leden uit ofwel op eigen initiatief, ofwel op verzoek van een representatieve vakorganisatie of van de inrichtende machten.

De uitnodigingen worden minstens 8 kalenderdagen vóór de datum van de voorziene vergadering aan de werkende en plaatsvervangende leden verstuurd. Elk werkend lid dat een vergadering niet kan bijwonen, verwittigt de voorzitter en verzoekt zijn plaatsvervanger zelf de vergadering bij te wonen.

Art. 96.§ 1. De Reaffectatiecommissie probeert een consensus te bereiken bij het nemen van beslissingen.

Wanneer bij gebrek aan consensus over de beslissingen gestemd dient te worden, worden de beslissingen getroffen bij volstrekte meerderheid van de aanwezige leden. Elke groep - inrichtende machten, representatieve vakorganisaties - moet minstens door de helft van zijn leden vertegenwoordigd worden. Bij staking van stemmen beslist de voorzitter. § 2. De voorzitter neemt deel aan de beslissingen bij consensus en is stemgerechtigd in geval van toepassing van § 1, tweede lid. De secretaris heeft raadgevende stem. § 3. Voor de toepassing van § 1, tweede lid neemt het lid van de commissie dat eveneens lid zou zijn van de inrichtende macht die betrokken partij is in een zaak die de commissie wordt voorgelegd, niet deel aan de stemming over deze zaak. § 4. Wanneer het quorum van de leden van elke groep niet bereikt is overeenkomstig § 1, wordt ten laatste binnen de acht dagen een nieuwe vergadering van de commissie belegd.

Op de tweede vergadering neemt de commissie haar beslissingen bij consensus. Bij gebrek aan consensus worden de beslissingen geldig getroffen mits de volstrekte meerderheid van de stemmen van de aanwezige leden, ongeacht het aantal. Bij staking van stemmen beslist de voorzitter.

Art. 97.De leden van de Reaffectatiecommissie moeten de documenten die ze voor hun beslissing nodig hebben, ten laatste drie werkdagen vóór de vergaderingen bij de administratie kunnen raadplegen.

Art. 98.De voorzitter van de Reaffectatiecommissie is verantwoordelijk voor het archief.

Art. 99.§ 1. In het kader van de uitoefening van haar opdrachten bedoeld in artikel 93 mag de commissie zich in geen enkel geval uitspreken over beschouwingen van pedagogische aard; § 2. De leden beschikken drie werkdagen vóór de vergaderingen over een overzicht van de voorzitter met : a) de vacante betrekkingen bekleed door tijdelijke personeelsleden met vermelding van hun anciënniteit en de duur van hun aanstelling;b) de lijst van de betrekkingen onttrokken aan de reaffectatie krachtens artikel 91, met vermelding van de anciënniteit van de personeelsleden die dit verantwoorden;c) de lijst, per ambt, van de personeelsleden die ter beschikking worden gesteld bij ontstentenis van betrekking of de personeelsleden met een gedeeltelijk opdrachtverlies; § 3. Wanneer de voorzitter tijdens een vergadering een inbreuk op de bepalingen van dit hoofdstuk vaststelt, moet hij binnen tien dagen de Regering hiervan op de hoogte brengen, die de inrichtende macht in gebreke kan stellen overeenkomstig artikel 109.

Art. 100.De Reaffectatiecommissie stelt een huishoudelijk reglement op, dat ze aan de Regering ter goedkeuring voorlegt.

Art. 101.De voorzitter van de Reaffectatiecommissie stuurt jaarlijks ten laatste op 30 juni een jaarverslag naar de Regering, dat met name de lijst per ambt bevat van de ter beschikking gestelde personeelsleden wegens ontstentenis van betrekking of de personeelsleden met gedeeltelijk opdrachtverlies.

Art. 102.De leden van de Reaffectatiecommissie hebben recht op terugbetaling van hun reiskosten, onder de voorwaarden vastgelegd door de bepalingen die van toepassing zijn op de personeelsleden van de administratie van de Franse Gemeenschap.

Art. 103.De Reaffectatiecommissie wordt bijgestaan door een secretaris en een adjunct-secretaris die de Regering aanstelt uit de ambtenaren van de diensten van de Regering van minstens niveau 2.

Art. 104.Zodra de opdrachten bedoeld in artikel 93 binnen de Reaffectatiecommissie voltooid zijn, stelt de secretaris van deze commissie de volgende lijsten op : 1° de lijst per ambt van de personeelsleden die ter beschikking worden gesteld bij ontstentenis van betrekking of de personeelsleden met gedeeltelijk opdrachtverlies, die ze naargelang het geval niet konden reaffecteren of voorlopig terug in actieve dienst roepen;2° de lijst per ambt van de vacante betrekkingen die ze naargelang het geval niet konden opvullen door reaffectatie of voorlopige terugroeping in actieve dienst.

Art. 105.Wanneer een inrichtende macht over een vacante betrekking beschikt of een voor minstens vijftien weken niet-vacante betrekking, en deze betrekking niet door reaffectatie of voorlopige terugroeping in actieve dienst door de inrichtende macht aan een personeelslid kan worden toegewezen, stelt de inrichtende macht - volgens de door de Regering bepaalde nadere regels - vóór elke tijdelijke aanstelling - vragen aan de secretaris van de Reaffectatiecommissie.

De secretaris raadpleegt de in het vorige artikel bedoelde lijst en deelt de voorzitter van de Reaffectatiecommissie onverwijld de naam mee van de persoon die in voorkomend geval moet worden gereaffecteerd of voorlopig terug in actieve dienst moet worden geroepen, overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk.

Art. 106.In afwachting van de beslissing genomen met toepassing van artikel 108 gaat de voorzitter van de Reaffectatiecommissie voorlopig over tot de reaffectatie of tot de voorlopige terugroeping in actieve dienst van het betrokken personeelslid.

Art. 107.§ 1. Het personeelslid mag de aangeboden betrekking weigeren onder dezelfde voorwaarden als deze bepaald in artikel 90, § 1, tweede lid. Het indienen van een beroep schort de verplichting voor het personeelslid zijn ambten op te nemen niet op. § 2. Wanneer de inrichtende macht statutaire argumenten inroept tegen de beslissing van de voorzitter, kan ze een gemotiveerd beroep indienen tegen de beslissing van de voorzitter. In dat geval treedt het door de voorzitter aangestelde personeelslid niet in dienst. In afwachting van de kennisgeving van de in artikel 108 bedoelde beslissing ontvangt de inrichtende macht de weddesubsidie voor de tijdelijke aanstelling voor de betrokken betrekking.

Art. 108.In de loop van de maand volgend op de beslissing van de voorzitter onderzoekt de reaffectatiecommissie het dossier van het in artikel 106 bedoelde personeelslid. Wanneer overeenkomstig artikel 107 een beroep werd ingediend, onderzoekt ze tegelijk het beroep.

In geval van beroep aangetekend door de inrichtende macht, kan de commissie het in artikel 106 bedoelde personeelslid dat vooraf werd op de hoogte gebracht van het beroep, uitnodigen toelichting te verschaffen. § 2. De reaffectatiecommissie brengt de inrichtende macht en het betrokken personeelslid op de hoogte van haar beslissing. § 3. Wanneer de reaffectatiecommissie de beslissing van de voorzitter bekrachtigt, wordt de maatregel tot reaffectatie of tot voorlopige terugroeping in actieve dienst definitief en geacht in te gaan op de datum van de beslissing van de voorzitter. In het tegengestelde geval wordt ervan uitgegaan dat het personeelslid gereaffecteerd of voorlopig terug in actieve dienst geroepen wordt tijdens de periode tussen de beslissing van de voorzitter en de beslissing van de commissie. Afdeling XI - Sanctie bij niet-naleving van de bepalingen betreffende

de terbeschikkingstelling bij ontstentenis van betrekking, het tijdelijk opdrachtverlies, de reaffectatie en de voorlopige terugroeping in actieve dienst.

Art. 109.§ 1. De inrichtende macht verliest het voordeel van de weddesubsidie voor elke leermeester godsdienst of elke leraar godsdienst waarvan ze de terbeschikkingstelling bij ontstentenis van betrekking of het gedeeltelijke opdrachtverlies niet zou bekendmaken. § 2. De inrichtende macht die nalaat de betrekking te melden aan de Reaffectatiecommissie die wordt bekleed door een tijdelijke leermeester godsdienst of een tijdelijke leraar godsdienst en die kan worden opgesteld voor de reaffectatie of de voorlopige terugroeping in actieve dienst verliest het voordeel van de weddesubsidie die aan dit personeelslid wordt toegekend. § 3. De inrichtende macht die, zonder geldige reden, geweigerd heeft gevolg te geven aan een reaffectatie of een voorlopige terugroeping in actieve dienst waartoe beslist door de Reaffectatiecommissie of die haar verplichtingen niet naleeft inzake de verlenging van de reaffectaties en de voorlopige terugroepingen in actieve dienst verliest het voordeel van de weddesubsidie die toegekend wordt aan het tijdelijke personeelslid dat de betrekking bekleedt die toegekend wordt voor deze reaffectatie of deze voorlopige terugroeping in actieve dienst. § 4. De Regering verstuurt de inrichtende macht een ingebrekestelling waarbij zij deze verzoekt, binnen de dertig dagen na deze ingebrekestelling, het bewijs aan te voeren dat zij zich niet meer in een geval bevindt waar de paragrafen 1 tot 3 van toepassing zijn. De Regering kan deze bevoegdheid delegeren naar de functioneel bevoegde minister.

Als, na het verstrijken van deze termijn van dertig dagen, de inrichtende macht niet het bewijs heeft geleverd dat zij zich niet langer in een geval bevindt waarop de paragrafen 1 tot 3 van toepassing zijn, verliest zij, zoals gesteld in deze paragrafen, het voordeel van de weddesubsidie voor een periode beginnend op het einde van voormelde termijn van dertig dagen tot de dag dat de inrichtende macht het bewijs levert dat zij zich niet langer in een geval bevindt waarop de paragrafen 1 tot 3 van toepassing zijn.

Een afschrift van deze in het eerste lid bedoelde ingebrekestelling wordt verstuurd naar het betrokken personeelslid. § 5. De leermeester godsdienst of de leraar godsdienst die zich niet heeft aangemeld bij de inrichtende macht waarnaar hij gereaffecteerd is of waar hij terug in actieve dienst is geroepen, verliest het recht op iedere weddesubsidie of wachtweddesubsidie vanaf de dag dat hij zich had moeten aanbieden bij deze inrichtende macht.

De uitbetaling van de wachtweddesubsidie of van de weddesubsidie wordt hervat vanaf de dag dat de Reaffectatiecommissie het personeelslid dat bij haar een beroep heeft ingediend, in het gelijk stelt. § 6. De inrichtende macht die een tijdelijk personeelslid aanwerft of behoudt in een betrekking die wordt toegekend voor reaffectatie of voor voorlopige terugroeping in actieve dienst verliest het voordeel van de weddesubsidie die aan dit tijdelijke personeelslid wordt verleend. De weddesubsidie zal niet meer worden toegekend tien dagen na de aanvaarding van deze betrekking die door de Reaffectatiecommissie wordt aangeboden. HOOFDSTUK X. - Definitieve ambtsneerlegging

Art. 110.De leermeesters godsdienst en de leraars godsdienst die tijdelijk worden aangesteld of in de hoedanigheid van prioritaire tijdelijke personeelsleden, worden ambtshalve en zonder opzeggingstermijn ontheven van hun ambt : 1° Als hun tijdelijke aanstelling niet op een regelmatige manier is gebeurd.In dit geval behouden de personeelsleden hun verworven rechten gebonden aan hun vorige regelmatige toestand; 2° als zij niet langer voldoen aan de volgende voorwaarden : a) Belg zijn of onderdaan van een andere lidstaat van de Europese Unie, behoudens vrijstelling toegestaan door de Regering;b) zijn burgerlijke en politieke rechten genieten;c) aan de dienstplichtwetten hebben voldaan;d) van onberispelijk gedrag zijn;3° als, na een toegelaten afwezigheid, zij nalaten zonder enige geldige reden, hun werk te hervatten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;4° als zij, zonder enige geldige reden, hun werk verlaten en gedurende meer dan tien dagen ononderbroken afwezig blijven;5° als zij zich in een geval bevinden waar de toepassing van de burgerlijke en strafwetten tot de ambtsneerlegging leidt;6° wanneer een onverenigbaarheid wordt vastgesteld en geen enkel beroep bedoeld in artikel 15 werd ingediend of het personeelslid weigert, na de uitputting van de procedure, een eind te maken aan een onverenigbare bezigheid;7° bij een vaste benoeming in een ander ambt naar rata van de uren die het voorwerp hebben uitgemaakt van deze benoeming, tot een volledig ambt;8° op het ogenblik van de terugkeer van de titularis van de betrekking of van het personeelslid dat dit tijdelijke personeelslid vervangt;9° na de termijn vermeld in de aanstellingsakte en uiterlijk op het einde van het schooljaar tijdens hetwelk de aanstelling geschiedde;10° op het ogenblik van de ontvangst van de brief waarin de Franse Gemeenschap die de weddesubsidie toekent, meedeelt dat het uitgeoefend ambt niet langer geheel of gedeeltelijk kan worden gesubsidieerd;11° op het ogenblik dat de betrekking die wordt bekleed door het tijdelijk personeelslid geheel of gedeeltelijk wordt toegekend aan een ander personeelslid, namelijk : a) door de toepassing van de in hoofdstuk IX bedoelde bepalingen;b) door de toepassing van artikel 35, § 1;c) door de toepassing van artikel 35, § 2;d) door de vaste benoeming;e) door de toekenning van de definitief vacant geworden betrekking aan een prioritair tijdelijk personeelslid;f) door de toepassing van de voorrang bedoeld in hoofdstuk VII of in artikel 18 van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie;12° als wordt vastgesteld dat een permanente arbeidsongeschiktheid erkend overeenkomstig een wets- of een verordeningsbepaling hen niet langer in staat stelt hun ambt volledig, regelmatig en ononderbroken te vervullen.

Art. 111.De leermeesters godsdienst en de leraars godsdienst die vast benoemd zijn, worden ambtshalve en zonder opzegtermijn ontheven van hun ambt : 1° als hun vaste benoeming niet op een regelmatige manier is gebeurd. In dit geval behouden de personeelsleden hun verworven rechten gebonden aan hun vorige regelmatige toestand; 2° als zij niet langer voldoen aan de volgende voorwaarden : a) Belg zijn of onderdaan van een andere lidstaat van de Europese Unie, behoudens vrijstelling toegestaan door de Regering;b) zijn burgerlijke en politieke rechten genieten;c) aan de dienstplichtwetten hebben voldaan;d) van onberispelijk gedrag zijn;3° als zij, na een toegelaten afwezigheid, nalaten zonder enige geldige reden, hun werk te hervatten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;4° als zij, zonder enige geldige reden, hun werk verlaten en gedurende meer dan tien dagen ononderbroken afwezig blijven;5° als zij zich in een geval bevinden waar de toepassing van de burgerlijke en strafwetten tot de ambtsneerlegging leidt;6° als zij, teruggeroepen in actieve dienst, zonder enige geldige reden weigeren de door de inrichtende macht toegekende betrekking op te nemen binnen de tien dagen;7° wanneer een onverenigbaarheid wordt vastgesteld en geen enkel beroep bedoeld in artikel 15 werd ingediend of het personeelslid weigert, na de uitputting van de procedure, een eind te maken aan een onverenigbare bezigheid;8° bij een vaste benoeming in een ander ambt naar rata van de uren die het voorwerp hebben uitgemaakt van deze benoeming, tot een volledig ambt;9° als wordt vastgesteld dat een permanente arbeidsongeschiktheid erkend overeenkomstig een wets- of een verordeningsbepaling hen niet langer in staat stelt hun ambten volledig, regelmatig en ononderbroken te vervullen.10° bij gewone inrustestelling wegens het bereiken van de pensioensgerechtigde leeftijd;11° bij inrustestelling wegens lichamelijke ongeschiktheid;12° als zij het voorwerp uitmaken van een tuchtstraf als ambtshalve ontslag of afzetting;13° bij vrijwillig ontslag.In dit geval kan het personeelslid slechts zijn dienst verlaten als hij hiervoor wettelijke toestemming heeft gekregen van zijn inrichtende macht of na een opzegginstermijn van vijftien dagen.

Wanneer de ambtsneerlegging aanleiding geeft tot de toepassing van artikel 10 van de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen, stort de Franse Gemeenschap de Rijksdienst voor sociale zekerheid de bijdragen die bepaald worden in deze bepaling. HOOFDSTUK XI. - Wijzigings- en overgangsbepalingen

Art. 112.Artikel 24, § 2bis, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, zoals ingevoegd door het decreet van 8 februari 1999, wordt het laatste lid aangevuld als volgt : « Ze zijn ook niet van toepassing in geval van toepassing van artikel 109 van het decreet van 10 maart 2006 betreffende de statuten van de leermeesters godsdienst en van de leraars godsdienst. »

Art. 113.In artikel 1 van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 3 december 1992 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra, zoals gewijzigd bij het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 3 september 1996 en bij de decreten van 10 april 2003 en 12 mei 2004, wordt het eerste lid aangevuld met punt 13°, luidend als volgt : « 13° Titel I van het decreet van 10 maart 2006 betreffende de statuten van de leermeesters godsdienst en van de leraars godsdienst. ».

Art. 114.In het decreet van 24 juni 1996 houdende regeling van de opdrachten, verloven wegens opdracht en terbeschikkingstelling wegens opdracht in het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In artikel 17ter, zoals ingevoegd bij het decreet van 20 december 2001 en gewijzigd bij het decreet van 12 mei 2004, wordt het volgende lid ingevoegd tussen de derde en vierde leden : « Het personeelslid met verlof wegens opdracht, onderworpen aan Titel I van het decreet van 10 maart 2006 betreffende de statuten van de leermeesters godsdienst en leraars godsdienst keert terug naar zijn betrekking als het vóór de hervatting van zijn activiteiten krachtens artikel 17bis niet werd vervangen door een benoemd of in vast verband aangeworven personeelslid.»; 2° In artikel 28, zoals gewijzigd bij het decreet van 12 mei 2004, wordt het volgende lid ingevoegd tussen de derde en vierde leden : « Het personeelslid dat ter beschikking wordt gesteld wegens bijzondere opdracht, onderworpen aan Titel I van het decreet van 10 maart 2006 betreffende de statuten van de leermeesters godsdienst en de leraars godsdienst keert terug naar zijn betrekking als het vóór de hervatting van zijn activiteiten krachtens artikel 27 niet werd vervangen door een benoemd of in vast verband aangeworven personeelslid.».

Art. 115.Hoofdstuk II van Titel V van het decreet van 8 mei 2003 tot wijziging van de geldende bepalingen inzake verlof en tot inrichting van de moederschapsbescherming wordt aangevuld met een Afdeling III, luidend als volgt : « Afdeling III.- De leermeesters en leraars katholieke, protestantse, israëlitische, orthodoxe en islamitische godsdienst.

Art. 93bis.Deze afdeling is van toepassing op de vast benoemde of tijdelijke vrouwelijke personeelsleden die in actieve dienst zijn zoals bedoeld in Titel I van het decreet van 10 maart 2006 betreffende de statuten van de leermeesters godsdienst en de leraars godsdienst.

Art. 93ter.Wanneer een risico wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 41 van de Arbeidswet van 16 maart 1971, stelt het inrichtingshoofd aan de inrichtende macht voor, met toepassing van artikel 42, 2° van de bovenvermelde wet, andere taken aan het betrokken personeelslid toe te kennen binnen zijn inrichting op voorwaarde dat deze aanstelling niet meer blootstelt aan het vastgestelde risico.

Als deze aanstelling onmogelijk is, stelt het inrichtingshoofd overeenkomstig de keuze van het personeelslid aan de inrichtende macht voor hem ter beschikking te stellen van : 1° een schoolinrichting van dezelfde inrichtende macht;2° een instelling voor permanente vorming erkend krachtens het decreet van 8 april 1976 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning en de toekenning van toelagen aan de organisaties voor permanente vorming van de volwassenen in het algemeen;3° een jeugdvereniging erkend krachtens het decreet van 20 juni 1980 dat de erkenningsvoorwaarden voor het toekennen van toelagen aan jeugdverenigingen bepaalt. De terbeschikkingstelling van het personeelslid zal slechts kunnen gebeuren op voorwaarde dat hij niet meer aan het vastgestelde risico zal worden blootgesteld.

Als geen van bij dit artikel voorgestelde plaatsen het personeelslid toelaat, volgens het bijzonder gemotiveerd advies van de arbeidsarts en voor de periode die hij bepaalt, een activiteit uit te oefenen zonder aan het risico blootgesteld te worden, wordt deze laatste ervan vrijgesteld te werken.

Gedurende de hele duur van deze vrijstelling, wordt het personeelslid bezoldigd en is hij in dienstactiviteit.

De maatregelen bepaald in dit artikel lopen ten einde ten laatste in het begin van de periode van moederschapsrust.

Art. 93quater.Wanneer het personeelslid gekozen heeft ter beschikking te worden gesteld overeenkomstig artikel 93ter, tweede lid, 2° tot 3°, beschikt deze laatste over een termijn van tien kalenderdagen vanaf de vaststelling van het risico om de toestemming van de instelling te bekomen.

Indien geen akkoord wordt bereikt, kiest het personeelslid ter beschikking te worden gesteld overeenkomstig artikel 93ter, tweede lid, 1° .

Art. 93quinquies.Voor de toepassing van deze afdeling zullen aan het personeelslid slechts pedagogische of administratieve taken mogen worden toevertrouwd.

Geen enkele controletaak mag aan het personeelslid worden toevertrouwd.

Art. 93sexies.§ 1. De inrichtende macht stelt het betrokken personeelslid aan bij zijn inrichting overeenkomstig artikel 93ter of stelt hem ter beschikking met toepassing van artikel 93ter, tweede lid, in voorkomend geval, na ontvangst van de in artikel 93quater bedoelde toestemming. § 2. Als het personeelslid geen enkele keuze gemaakt heeft, stelt de inrichtende macht het personeelslid van rechtswege ter beschikking overeenkomstig artikel 93ter, tweede lid, 1° .

Deze terbeschikkingstelling kan slechts gebeuren als de begunstigde van de diensten van het personeelslid niet gelegen is op meer dan 25 km van de woonplaats van deze laatste.

In afwijking van vorig lid kan de terbeschikkingstelling van het personeelslid gebeuren op meer dan 25 km als deze aangesteld wordt in een inrichting waar het vastgesteld risico op een langere afstand gelegen is zonder evenwel deze afstand te overschrijden.

Art. 93septies . Zodra het risico wordt vastgesteld of op het einde van de termijn van tien dagen bedoeld in artikel 93 quater, wordt een dossier aan de diensten van de Regering gestuurd door de inrichtende macht.

Dat dossier vermeldt inzonderheid de keuze van het personeelslid wanneer de aanstelling in zijn inrichting onmogelijk blijkt te zijn en de toestemming van de begunstigde van de diensten van het personeelslid in de gevallen bedoeld in artikel 93ter, tweede lid, 2° en 3°, de toestemming van de inrichtende macht in het geval bedoeld in artikel 93ter, tweede lid, 1°, alsook de verklaring van de inrichtende macht die getuigt dat aan alle voorwaarden vereist bij deze afdeling voldaan is, de beslissing tot aanstelling, tot terbeschikkingstelling of terbeschikkingstelling van rechtswege van de inrichtende macht.

Art. 93octies.Een activiteitenstand wordt elke maand opgesteld door de begunstigde van de diensten van het personeelslid bedoeld in artikel 93ter, tweede 2, en wordt aan de Regering verzonden.

Art. 93nonies.Tussen de vaststelling van het risico en de aanstelling of de terbeschikkingstelling van het personeelslid kan deze laatste, in voorkomend geval, verwijderd worden.

Zodra het risico wordt vastgesteld en tijdens de hele duur van zijn nieuwe aanstelling of van zijn terbeschikkingstelling behoudt het personeelslid zijn bezoldiging en is hij in dienstactiviteit.

De reiskosten die uit deze terbeschikkingstelling van het personeelslid voortvloeien, worden overeenkomstig de geldende wetgeving terugbetaald door de begunstigde van de diensten van het personeelslid.

Het personeelslid presteert een uurrooster dat identiek is aan datgene dat vóór de vaststelling van het risico gepresteerd werd.

Art. 93decies.Wanneer de periode waarin de blootstelling aan het risico ten einde loopt, houdt de beslissing tot aanstelling of tot terbeschikkingstelling op uitwerking te hebben. ».

Art. 116.De gesubsidieerde personeelsleden die de dag vóór de inwerkingtreding van dit decreet vast benoemd zijn, worden geacht vast benoemd te zijn in de zin van dit decreet, binnen de bevoegdheden uitgeoefend als vast benoemd personeelslid de dag vóór de inwerkingtreding van dit decreet en aangesteld te zijn in de onderwijsinrichting waarin ze hun bevoegdheden uitoefenen.

De leermeesters godsdienst en de leraars godsdienst bedoeld in het eerste lid blijven de weddeschaal genieten die hen werd toegekend de dag vóór de inwerkingtreding van dit decreet indien deze laatste hen gunstiger is.

Art. 117.De personeelsleden die de dag vóór de inwerkingtreding van dit decreet ter beschikking worden gesteld bij ontstentenis van betrekking of op gedeeltelijk opdrachtverlies worden geplaatst, worden geacht ter beschikking bij ontstentenis te worden gesteld of op gedeeltelijk opdrachtverlies te worden geplaatst in de zin van dit decreet en in de onderwijsinrichting te worden aangesteld waarin ze titularis waren van een betrekking de dag vóór hun terbeschikkingstelling bij ontstentenis van betrekking of voordat ze op hun gedeeltelijk opdrachtverlies werden geplaatst.

Art. 118.Zolang de benoemingsakten geen niveau of specifieke vakken vermelden, moet verwezen worden, om te bepalen wie ter beschikking moet worden gesteld of op gedeeltelijk opdrachtverlies moet worden geplaatst voor de toepassing van dit decreet, naar de ambtsbevoegdheden uitgeoefend door de personeelsleden de dag vóór de inwerkingtreding van dit decreet overeenkomstig artikel 116, eerste lid.

Art. 119.§ 1. De gesubsidieerde personeelsleden die de dag vóór de inwerkingtreding van dit decreet, een tijdelijke betrekking bekleden in een ambt van leermeester godsdienst of leraar godsdienst, kunnen vast benoemd worden ten laatste de eerste dag van de derde maand volgend op de datum van de bekendmaking van dit decreet in het Belgisch Staatsblad voor zover ze op de datum van de benoeming : 1° aan de voorwaarden van artikel 31, § 1, eerste lid voldoen met uitzondering van 7° en 11°;2° een gunstig verslag hebben gekregen van de inrichtende macht of haar afgevaardigde en van de bevoegde inspectie;3° tijdens twee jaar een gesubsidieerde betrekking bekleed hebben. De benoeming bedoeld in het eerste lid kan slechts in een vacante betrekking worden toegekend die krachtens de bepalingen van hoofdstuk 9 niet meer toegankelijk is voor reaffectatie of voorlopige terugroeping in actieve dienst van een personeelslid dat ter beschikking wordt gesteld of op gedeeltelijk opdrachtverlies wordt geplaatst.

Deze paragraaf is ook van toepassing op de personeelsleden bedoeld in het eerste lid die houder zijn van een bekwaamheidsbewijs zoals bepaald in de koninklijke besluiten bedoeld in artikel 120, 2°tot 5°. § 2. De personeelsleden bedoeld in § 1, derde lid die geen benoeming in vast verband hebben gekregen overeenkomstig § 1, eerste lid, behouden de anciënniteit verworven binnen de inrichtende macht volgens de berekeningswijze bedoeld in artikel 18 en blijven onderworpen aan de toepassing van dit decreet voor zover ze prioritair zijn bij de inrichtende macht overeenkomstig artikel 23, § 1.

Zijn ze niet prioritair overeenkomstig artikel 23, § 1, dan worden ze behouden als tijdelijk personeelslid in het betrokken ambt tot het einde van hun aanstelling of ten laatste tot het einde van het lopende schooljaar.

Art. 120.Zijn niet meer van toepassing op de personeelsleden die onderworpen zijn aan deze Titel : 1° de artikelen 150 tot 152 van de nieuwe gemeentewet;2° het koninklijk besluit van 20 juni 1975 betreffende de voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen in het kleuter- en lager onderwijs;3° het koninklijk besluit van 30 juli 1975 betreffende de voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen in de gesubsidieerde inrichtingen voor secundair technisch en beroepsonderwijs met volledig leerplan en voor sociale promotie;4° het koninklijk besluit van 30 juli 1975 betreffende de voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen in het secundair onderwijs georganiseerd in de gesubsidieerde officiële inrichtingen voor middelbaar onderwijs en in de gesubsidieerde officiële inrichtingen voor normaalonderwijs;5° het koninklijk besluit van 31 augustus 1978 betreffende de voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen in de gesubsidieerde inrichtingen voor kunstonderwijs, die secundair onderwijs verstrekken in de plastische kunsten. TITEL II. - Het onderwijsnet georganiseerd door de Franse Gemeenschap HOOFDSTUK I - Bepalingen tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke, protestantse, israëlitische, orthodoxe en islamitische godsdienst van de onderwijsinrichtingen van de Franse Gemeenschap

Art. 121.In de opschriften van de subdivisies van de hoofdstukken van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke, protestantse, israëlitische, orthodoxe en islamitische godsdienst van de onderwijsinrichtingen van de Franse Gemeenschap, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 3 juni 1976, 8 juli 1976 en 14 november 1978, bij het koninklijk besluit nr. 71 van 20 juli 1982, bij de koninklijke besluiten van 1 augustus 1984 en 29 augustus 1985, bij het besluit van de Executieve van 6 november 1991, bij de besluiten van de Regering van 7 oktober 1993 en 28 september 1994, bij het decreet van 24 juni 1996, bij de besluiten van de Regering van 8 september 1997, 29 april 1999 en 8 juni 1999 en bij de decreten van 20 december 2001 en 27 maart 2002, wordt het woord « paragraaf » telkens vervangen door het woord « afdeling ».

Art. 122.In artikel 1, tweede lid, van hetzelfde besluit worden de woorden « op de Hogescholen, noch » ingevoegd tussen de woorden « is niet van toepassing op » en de woorden « aan de Hogere kunstscholen ».

Art. 123.In hetzelfde besluit wordt een artikel 1bis ingevoegd, luidend als volgt : « Art. 1 bis. § 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° « Koninklijk besluit van 22 maart 1969 » : het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen;2° « Koninklijk besluit van 15 januari 1974 » : het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen;3° « Godsdienst » : de katholieke, protestantse, israëlitische, orthodoxe of islamitische godsdienst;4° « Inrichtingshoofd » : het personeelslid belast met de directie van de inrichting. § 2. Voor de toepassing van dit besluit wordt een vast benoemd personeelslid in één enkele inrichting aangesteld wanneer hij daar titularis is van een ambt met volledige prestaties en wordt in hoofdambt in één enkele inrichting aangesteld wanneer hij titularis is van een ambt met onvolledige prestaties.

Het vast benoemd en in hoofdambt aangestelde personeelslid dat de uitbreiding van zijn vaste benoeming in één of meer definitief vacante betrekkingen behaalt in één of meer andere inrichtingen, wordt in deze inrichting(en) in aanvulling aangesteld. § 3. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° « terbeschikkingstelling bij ontstentenis van betrekking » : de administratieve stand : a) van het personeelslid dat tot de stage wordt toegelaten en waarvan de betrekking wordt afgeschaft;b) van het personeelslid dat vast benoemd is in een wervingsambt en aan wie geen enkele vacante lestijd kan worden toevertrouwd in een inrichting waar hij aangesteld is of in hoofdambt is aangesteld zonder in bijambt te worden aangesteld in één of meer andere inrichtingen of in alle inrichtingen waar hij in hoofdambt en in bijambt aangesteld wordt.2° « Reaffectatie » : de toekenning aan een personeelslid, toegelaten tot de stage en ter beschikking gesteld bij ontstentenis van betrekking, van een definitief vacante betrekking voor het ambt waarvoor hij tot de stage werd toegelaten of de vaste toekenning aan een vast benoemd personeelslid dat ter beschikking wordt gesteld bij ontstentenis van betrekking van een definitief vacante betrekking voor het ambt waarvoor hij vast benoemd werd;3° « Voorlopige terugroeping in actieve dienst » : de tijdelijke toekenning, voor een bepaalde duur, met als uiterste datum de laatste dag van het schooljaar, aan een personeelslid dat vast benoemd is en dat ter beschikking wordt gesteld bij ontstentenis van betrekking, van een betrekking voor het ambt waarvoor hij vast benoemd is of van een betrekking voor een ander ambt van leermeester godsdienst of leraar godsdienst waarvoor hij over het vereiste bekwaamheidsbewijs beschikt;4° « Terugroeping in actieve dienst voor een onbepaalde duur » : de tijdelijke toekenning, voor onbepaalde duur, aan een personeelslid dat vast benoemd is en ter beschikking wordt gesteld bij ontstentenis van betrekking, van een betrekking voor het ambt waarvoor hij vast werd benoemd;5° « Gedeeltelijk opdrachtverlies » : de maatregel tengevolge van de toekenning aan een vast benoemd personeelslid in een wervingsambt van een aantal vacante lestijden dat lager ligt dan het aantal waarvoor hij wordt bezoldigd als vastbenoemde, ofwel in een inrichting waar hij is aangesteld of in hoofdambt is aangesteld, zonder in bijambt te zijn aangesteld in een of meerdere andere inrichtingen of in het geheel van de inrichtingen waar hij in hoofdambt en in bijambt is aangesteld;6° « Uurroosteraanvulling » : binnen de inrichting waar hij wordt aangesteld, in hoofdambt aangesteld of in bijambt aangesteld en bij voorrang boven elke tijdelijke aanstelling : a) de tijdelijke toekenning van de lessen godsdienst van de tweede graad van het secundair onderwijs die niet werden toevertrouwd aan een vast benoemd of stagedoend leraar godsdienst in het ambt waaronder de lessen ressorteren, aan elke vast benoemde leraar godsdienst ter compensatie van het gedeeltelijke opdrachtverlies;b) de tijdelijke toekenning van de lessen godsdienst van de derde graad van het secundair beroepsonderwijs die niet werden toevertrouwd aan een vast benoemd of stagedoend leraar in het ambt waaronder deze lessen ressorteren, aan elke leraar godsdienst van het lager secundair onderwijs dat vast benoemd wordt ter compensatie van het gedeeltelijke opdrachtverlies;7° « bijkomende toekenningen » : de toekenning aan een vast benoemd personeelslid van tijdelijk vacante lestijden ressorterend onder hetzelfde ambt binnen de inrichting waarin hij aangesteld wordt, in hoofdambt of in bijambt wordt aangesteld ter compensatie van het gedeeltelijke opdrachtverlies;8° « bijkomende opdracht » : de toekenning aan een vast benoemd personeelslid dat op gedeeltelijk opdrachtverlies geplaatst wordt, van tijdelijk of definitief vacante lestijden ressorterend onder het ambt waarvoor hij vast benoemd wordt in elke andere inrichting ter compensatie van het gedeeltelijke opdrachtverlies in de inrichting waar hij aangesteld wordt, in hoofdambt of in bijambt wordt aangesteld;9° « bijkomende prestaties » : de toekenning, voor onbepaalde duur, met als uiterste datum de laatste dag van het schooljaar, van lestijden aan een vast benoemd personeelslid in een ambt met onvolledige prestaties : a) tijdelijke vacante lestijden ressorterend onder hetzelfde ambt in de inrichting waar hij in hoofdambt of in bijambt wordt aangesteld;b) tijdelijk of definitief vacante lestijden ressorterend onder hetzelfde ambt in een andere inrichting.».

Art. 124.Artikel 2 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 2.De artikelen 5 tot 13 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 zijn van toepassing op de vast benoemde personeelsleden bedoeld in artikel 1.

De artikelen 5 tot 12 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 zijn ook van toepassing op de tijdelijke en stagedoende personeelsleden bedoeld in artikel 1. ».

Art. 125.In hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk II bis ingevoegd, luidend als volgt : « HOOFDSTUK II BIS - AFFECTATIEZONES EN AFFECTATIECOMMISSIE Art. 2 bis. Er worden tien affectatiezones ingesteld, bepaald als volgt : 1° de zone van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;2° de zone van de provincie Waals-Brabant;3° de zone van het administratief arrondissement Hoei-Borgworm;4° de zone van het administratief arrondissement Luik;5° de zone van het administratief arrondissement Verviers;6° de zone van de provincie Namen;7° de zone van de provincie Luxemburg;8° de zone West-Henegouwen, die de administratieve arrondissementen Aat, Doornik en Moeskroen omvatten alsook de gemeente Lessen;9° de zone Bergen-Centrum, die de administratieve arrondissementen Bergen en Zennik omvatten, met uitzondering van de gemeente Lessen alsook de gemeentes Manage en Morlanwelz;10° de zone Charleroi-Zuid-Henegouwen, die het administratieve arrondissement Charleroi omvat, met uitzondering van de gemeente Manage en het administratieve arrondissement Thuin met uitzondering van de gemeente Morlanwelz.

Art. 2ter.§ 1. Voor alle tien affectatiezones bedoeld in artikel 2bis wordt een affectatiecommissie opgericht.

De commissie brengt de Regering een advies uit : 1° over de reaffectatie, de voorlopige terugroeping in actieve dienst en terugroeping in actieve dienst voor een onbepaalde duur van een personeelslid dat vast benoemd is in een wervingsambt, en ter beschikking wordt gesteld bij ontstentenis van betrekking binnen de zone;2° over de reaffectatie van een personeelslid toegelaten tot de stage en ter beschikking gesteld bij ontstentenis van betrekking binnen de zone;3° over een bijkomende opdracht voor vastbenoemde personeelsleden van binnen de zone;4° over een verandering van affectatie van een personeelslid dat vast benoemd is in een wervingsambt en solliciteert naar een affectatie in een andere inrichting binnen de zone;5° over de bepaling van het aantal betrekkingen dat kan worden toegekend door toelating tot de stage;6° over de affectatie in bijambt, overeenkomstig artikel 22ter, § 1;7° over de nieuwe affectatie van het stagedoende personeelslid, overeenkomstig artikel 37nonies, § 1;8° over de gelegenheidsaffectatieverandering van een vast benoemd personeelslid, overeenkomstig artikel 37decies, § 1. Onverminderd de bepalingen bedoeld in het vorige lid brengt de commissie de Regering ook adviezen uit : 1° over de reaffectatie, de voorlopige terugroeping in actieve dienst en de terugroeping in actieve dienst voor een onbepaalde duur van een personeelslid dat vast benoemd is in een wervingsambt, ter beschikking wordt gesteld bij ontstentenis van betrekking, waarvoor geen reaffectatie mogelijk was en dat niet voorlopig kon worden teruggeroepen voor actieve dienst en dat niet teruggeroepen kon worden voor actieve dienst voor een onbepaalde duur binnen zijn zone;2° over de reaffectatie van een personeelslid toegelaten tot de stage, ter beschikking gesteld bij ontstentenis van betrekking, en waarvoor geen reaffectatie mogelijk was binnen zijn zone;3° over een bijkomende opdracht voor vastbenoemde personeelsleden, die deze niet konden genieten binnen hun zone;4° over een verandering van affectatie van een personeelslid dat vast benoemd is voor een wervingsambt en solliciteert naar een affectatie in een andere zone; § 2. Nadat de werkzaamheden van de Affectatiecommissie in het kader van de opdrachten bedoeld in § 1 voltooid zijn, stelt haar secretaris : 1° de lijst op, per ambt, van de personeelsleden die ter beschikking worden gesteld bij ontstentenis van betrekking waarvoor ze geen voorstellen heeft kunnen maken, naargelang het geval, tot reaffectatie, voorlopige terugroeping in actieve dienst of terugroeping in actieve dienst voor onbepaalde duur;2° de lijst op, per ambt, van de personeelsleden die op gedeeltelijk opdrachtverlies worden geplaatst waarvoor ze geen voorstellen heeft kunnen maken tot compensatie van de verloren uren;3° de lijst op, per ambt, van de vacante betrekkingen waarvoor ze geen voorstellen heeft kunnen maken, naargelang het geval, tot reaffectatie, voorlopige terugroeping in actieve dienst, terugroeping in actieve dienst voor onbepaalde duur of ter compensatie van de verloren uren. Deze lijsten worden aan de Regering verzonden.

De voorzitter van de affectatiecommissie stuurt jaarlijks ten laatste op 30 juni een jaarverslag naar de Regering, dat met name de lijst per ambt bevat van de ter beschikking gestelde personeelsleden bij ontstentenis van betrekking of van de personeelsleden met gedeeltelijk opdrachtverlies. § 3. De commissie bestaat uit een kamer per betrokken godsdienst.

Elke kamer is samengesteld uit : 1° een voorzitter, aangesteld door de Regering;2° drie leden, aangesteld door de Regering;3° drie leden, aangesteld door de Regering, op voorstel van de representatieve vakorganisaties, waarbij elke organisatie ten minste over één vertegenwoordiger beschikt;4° de Directeur-generaal van de Algemene Directie Onderwijspersoneel van de Franse Gemeenschap of zijn afgevaardigde van ten minste rang 15, met raadgevende stem;5° de Directeur-generaal van de Algemene Directie Leerplichtonderwijs of zijn afgevaardigde van ten minste rang 15, met raadgevende stem. Naast de drie werkende leden bedoeld in het eerste lid, 2°, stelt de Regering drie plaatsvervangende leden aan.

Naast de drie werkende leden bedoeld in het eerste lid, 3°, stellen de vakorganisaties drie plaatsvervangende leden aan.

De Regering stelt de leden van de Affectatiecommissie aan voor een termijn van vier jaar onder de vast benoemde personeelsleden. Bij overlijden of ontslag tijdens het mandaat stelt de Regering een nieuw lid aan dat het lopende mandaat voleindigt.

Hoogstens 3 leden die de overheid van de eredienst vertegenwoordigen, mogen met raadgevende stem de werkzaamheden bijwonen van de kamer die bevoegd is voor de betrokken godsdienst. § 4. De Commissie beraadslaagt bij volstrekte meerderheid van de aanwezige leden. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend.

De Commissie wordt bijgestaan door een secretaris die door de Regering wordt gekozen uit de ambtenaren van de diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap.

De Commissie vergadert de laatste veertien dagen van oktober en de laatste veertien dagen van maart. Ze kan bijkomende vergaderingen houden op initiatief van haar voorzitter.

De commissie deelt haar adviezen mee aan de Regering binnen de acht dagen na de vergadering.

De Commissie stelt haar huishoudelijk reglement op dat goedgekeurd wordt door de Regering. ».

Art. 126.In hetzelfde besluit wordt een artikel 3 bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 3bis.Binnen de tien dagen van de vacature van een betrekking deelt het inrichtingshoofd het mee aan de Regering en aan de voorzitter van de affectatiecommissie. Deze laatste deelt de vacature van een betrekking mee aan de leden van de commissie die hij voorzit.

Wanneer een personeelslid op gedeeltelijk opdrachtverlies wordt geplaatst of ter beschikking wordt gesteld bij ontstentenis van betrekking, deelt het inrichtingshoofd het binnen de tien dagen aan de Regering en aan de voorzitter van de affectatiecommissie. ».

Art. 127.Onder het opschrift van afdeling 2 van hoofdstuk III van hetzelfde besluit wordt een artikel 3ter ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 3ter.Voor elke tijdelijke aanstelling voor een vacante of niet-vacante betrekking, kent de Regering de bovenvermelde betrekking toe overeenkomstig de bepalingen van dit besluit, naargelang het geval : - door reaffectatie, voorlopige terugroeping in actieve dienst of terugroeping in actieve dienst voor onbepaalde duur aan een personeelslid dat ter beschikking wordt gesteld bij ontstentenis van betrekking; - door bijkomende opdracht, bijkomende toekenningen of uurroosteraanvulling aan een personeelslid met gedeeltelijk opdrachtverlies; - door bijkomende prestaties aan een vast benoemd personeelslid in een ambt met onvolledige prestaties die erom heeft gevraagd, overeenkomstig de bepalingen bedoeld in dit besluit. ».

Art. 128.Artikel 4 van hetzelfde besluit, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 juni 1976, wordt vervangen als volgt : «

Art. 4.Niemand kan tijdelijk worden aangesteld als hij aan de volgende voorwaarden niet voldoet : 1° Belg zijn of onderdaan van een andere lidstaat van de Europese Unie, behalve een vrijstelling toegestaan door de Regering;2° van onberispelijk gedrag zijn;3° zijn burgerlijke en politieke rechten genieten;4° aan de dienstplichtwetten voldaan hebben;5° houder zijn van één van de vereiste bekwaamheidsbewijzen opgenomen als bijlage bij dit besluit;6° niet het voorwerp uitmaken van een tuchtschorsing, een schorsing bij tuchtmaatregel, een op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel, of een terbeschikkingstelling bij tuchtmaatregel in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijs;7° voldoen aan de wettelijke bepalingen en reglementen in verband met het taalstelsel;8° zijn kandidatuur hebben ingediend in de vorm en binnen de termijn bepaald door de oproep tot de kandidaten;9° niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een afdanking voor een zware fout bepaald in de artikelen 9ter en 19bis. Het personeelslid dat gerangschikt wordt in de eerste groep bedoeld in artikel 5quater, derde lid, afwezig is wegens ziekte, moederschaprust of arbeidsongeschiktheid door een arbeidsongeval, wordt overeenkomstig artikel 6 aangesteld.

Het aantal dagen bedoeld in artikel 19 van het decreet van 5 juli 2000 houdende de regeling inzake verlof en disponibiliteit wegens ziekte of invaliditeit van sommige personeelsleden uit het onderwijs wordt toegekend aan het personeelslid vanaf de eerste indiensttreding die volgt op zijn aanstelling en wordt berekend vanaf deze werkelijke indiensttreding.

De afwezigheden wegens ziekte van een personeelslid aangesteld overeenkomstig het eerste lid, worden aangerekend op het aantal dagen die hij kan genieten met toepassing van artikel 20 van hetzelfde decreet. ».

Art. 129.In hetzelfde besluit wordt een artikel 4bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 4bis.In afwijking van artikel 4 kan de Regering, bij een met redenen omklede beslissing en op voorstel van het hoofd van de eredienst of zijn afgevaardigde, na uitputting van de lijst van kandidaten voor een tijdelijke aanstelling en voorafgaand aan de toepassing van artikel 5, een persoon tijdelijk aanstellen die aan alle voorwaarden voorgeschreven in artikel 4 voldoet, behalve deze bedoeld in punt 8° van deze bepaling. ».

Art. 130.In artikel 5, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden « artikel 4, 6° » vervangen door de woorden « artikel 4, 5° ».

Art. 131.In hetzelfde besluit wordt een artikel 5bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 5bis.De artikelen 21 tot 23 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 zijn van toepassing op de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling in de ambten van leermeester godsdienst of leraar godsdienst. ».

Art. 132.In hetzelfde besluit wordt een artikel 5ter ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 5ter.Iedere kandidatuur bepaalt de keuze van de godsdienst zoals vermeld in artikel 1bis, § 1, 3°. ».

Art. 133.In hetzelfde besluit wordt een artikel 5quater ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 5quater.Voor elk wervingsambt dat moet worden toegekend, worden de kandidaten die zich regelmatig kandidaat hebben gesteld en die aan de vereiste voorwaarde voldoen, gerangschikt in functie van de uitgedrukte voorkeur van zones.

De kandidaten worden in twee groepen ingedeeld.

In de eerste groep worden alle kandidaten gerangschikt die gedurende minstens 240 dagen dienst hebben gepresteerd in één van de ambten ressorterend onder de gekozen godsdienst in het onderwijs ingericht door de Franse Gemeenschap. Binnen deze groep worden de kandidaten gerangschikt volgens het aantal ingediende kandidaturen voor het (de) ambt(en) waarnaar wordt gesolliciteerd;

In de tweede groep worden alle andere kandidaten gerangschikt, per gekozen godsdienst, voor één van de ambten waarnaar wordt gesolliciteerd. ».

Art. 134.In hetzelfde besluit wordt een artikel 5 quinquies ingevoegd, luidend als volgt : « Art. 5 quinquies. Voor de berekening van het aantal dagen bedoeld in artikel 5 quater, derde lid : 1° omvat het aantal dagen verworven in een ambt met volledige prestaties alle dagen geteld van het begin tot het einde van een ononderbroken dienstactiviteit, met inbegrip van, als ze in deze periode vallen, het ontspanningsverlof, alsook de winter- en lentevakantie, het uitzonderlijk verlof, het opvangverlof met het oog op adoptie en pleegvoogdij en de moederschaprust, respectievelijk bepaald in de artikelen 5 en 5bis, hoofdstuk IIbis en hoofdstuk XIII van het koninklijk besluit van 15 januari 1974;2° komen de effectieve diensten verworven in een ambt met onvolledige prestaties die minstens de helft omvatten van het aantal uren dat vereist is voor het ambt met volledige prestaties, in aanmerking op dezelfde wijze als de diensten verworven in een ambt met volledige prestaties;het aantal dagen verworven in een ambt met onvolledige prestaties dat dit aantal uren niet omvat, wordt verminderd met de helft; 3° kan het aantal dagen verworven in twee of meerdere ambten, met volledige of onvolledige prestaties, gelijktijdig uitgeoefend, nooit het aantal dagen overschrijden, verworven in een ambt met volledige prestaties uitgeoefend in dezelfde periode.».

Art. 135.In hetzelfde besluit wordt een artikel 5sexies ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 5sexies.Het klassement bedoeld in artikel 5quater wordt opgesteld op 1 maart op basis van het aantal gepresteerde dagen op de datum van 31 januari die voorafgaat. ».

Art. 136.In hetzelfde besluit wordt een artikel 5septies ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 5septies.Na afsluiting van het proces-verbaal van het klassement van de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling, wordt elke kandidaat van de eerste groep ingelicht over zijn volgorde in het klassement. ».

Art. 137.Artikel 6 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 6.De kandidaten voor een tijdelijke aanstelling worden door de Regering in dienst geroepen in de volgorde van hun klassement en rekening houdend met de voorkeuren die ze uitdrukten voor één of meerdere zones.

De kandidaten van de eerste groep hebben voorrang op de kandidaten van de tweede groep. De kandidaten van de tweede groep worden in dienst geroepen op voorstel van de hoofden van de eredienst.

De personeelsleden die vast benoemd worden in een ambt en die het vereiste bekwaamheidsbewijs bezitten voor een ander ambt waarin ze naar hun tijdelijke aanstelling solliciteren, worden in het klassement bedoeld in artikel 5 quater, derde lid, opgenomen. Het aantal kandidaturen dat hen wordt toegekend, is het aantal volledige jaren dienstanciënniteit, berekend op de datum vastgesteld door de oproep tot kandidaten en overeenkomstig artikel 47undecies.

Bij een gelijk aantal ingediende kandidaturen, gaat de voorrang naar de kandidaat die het vereiste bekwaamheidsbewijs met het hoogste aantal jaren heeft volgens het kalenderjaar waarin het vereiste bekwaamheidsbewijs werd uitgereikt ten aanzien van het te begeven ambt.

Bij gelijk aantal jaren gaat de voorrang naar de oudste kandidaat.

De aanstellingen van lange duur worden liever toegekend aan de kandidaat met de grootste voorrang.

Het tijdelijke personeelslid van de eerste groep die zich echter op afdoende manier van zijn taak heeft gekweten, zal opnieuw, tenzij hij zelf een andere aanvraag indient, worden aangesteld in de inrichting waar hij aangesteld werd gedurende het voorbije schooljaar. De voorkeur die hij geniet, kan niet in het gedrang komen door de voorrang tot aanstelling van een beter geklasseerde kandidaat.

Een afschrift van de aanstellingsakte wordt aan het hoofd van de eredienst gestuurd.

Art. 138.In hetzelfde besluit wordt een artikel 6bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 6bis.§ 1. In geval van vermindering van de beschikbare prestaties binnen een bepaald ambt in een inrichting, wordt er, volledig of gedeeltelijk, een einde gemaakt aan de prestaties van een personeelslid in de volgende volgorde : 1° de niet-geklasseerde tijdelijke personeelsleden;2° de tijdelijke personeelsleden geklasseerd in de tweede groep bedoeld in artikel 5quater, vierde lid;3° de tijdelijke personeelsleden geklasseerd in de eerste groep bedoeld in artikel 5quater, derde lid in de omgekeerde volgorde van het klassement;4° de vastbenoemde personeelsleden voor de prestaties die hen zijn toevertrouwd als bijkomende prestaties;5° de personeelsleden die voorlopig werden teruggeroepen in actieve dienst voor een ander ambt dan hetgeen waarvoor ze vast benoemd zijn;6° de personeelsleden voor de prestaties die hen zijn toevertrouwd als uurroosteraanvullingen;7° de personeelsleden die een voorlopige verandering van affectatie genieten;8° de stagiairs, in de omgekeerde volgorde van het klassement;9° de personeelsleden voor de prestaties die hen als bijkomende opdracht werden toevertrouwd;10° de personeelsleden die voorlopig werden teruggeroepen in actieve dienst voor een ambt waarvoor ze vast werden benoemd;11° de personeelsleden die werden teruggeroepen in actieve dienst voor een onbepaalde duur;12° de vastbenoemde personeelsleden in het ambt dat ze uitoefenen en in bijambt geaffecteerd in de inrichting;13° de personeelsleden die in vast verband benoemd zijn in het ambt dat ze uitoefenen en die geaffecteerd zijn of in hoofdambt geaffecteerd zijn in de inrichting. Een personeelslid dat vast benoemd wordt en op gedeeltelijk opdrachtverlies geplaatst wordt, kan bijkomende bevoegdheden krijgen in de betrekking van een ander vast benoemd personeelslid dat tijdelijk niet in dienst is en wordt vervangen door een personeelslid bedoeld in het eerste lid, 1°tot 7° en 9°.

Een vast benoemd personeelslid dat ter beschikking wordt gesteld bij ontstentenis van betrekking, kan voorlopig worden teruggeroepen in actieve dienst binnen de inrichting waar hij zijn betrekking verloor, in de betrekking van een ander vast benoemd personeelslid dat tijdelijk uit de dienst verwijderd is en door een personeelslid bedoeld in het eerste lid, 1° tot 8° en 10° vervangen wordt, op voorwaarde dat de duur van de voorlopige terugroeping in actieve dienst minstens vijftien weken bedraagt. § 2. Binnen een zone wordt er, volledig of gedeeltelijk, een einde gemaakt aan de prestaties van een tijdelijk personeelslid, om wat volgt toe te laten : 1° de voorlopige terugroeping in actieve dienst of de terugroeping in actieve dienst voor een onbepaalde duur van een personeelslid dat vast benoemd is en ter beschikking gesteld wordt bij ontstentenis van betrekking in dezelfde zone of in een andere zone;2° de toekenning van een bijkomende opdracht aan een vast benoemd personeelslid van dezelfde zone;3° de toekenning van bijkomende prestaties aan een vast benoemd personeelslid van dezelfde zone dat er de aanvraag voor doet overeenkomstig de bepalingen bedoeld in dit besluit. Voor de toepassing van het eerste lid, wordt er eerst en vooral, binnen de zone waar de voorlopige terugroeping in actieve dienst of de terugroeping in actieve dienst voor een onbepaalde duur worden uitgevoerd of binnen welke de bijkomende opdracht of bijkomende prestaties worden toegekend, een einde gemaakt aan de prestaties : a) van de niet-geklasseerde tijdelijke personeelsleden;b) van de tijdelijke personeelsleden gerangschikt in de tweede groep bedoeld in artikel 5quater, vierde lid;c) en tenslotte, in de omgekeerde volgorde van het klassement, van de tijdelijke personeelsleden gerangschikt in de eerste groep bedoeld in artikel 5quater, derde lid. Als echter de betrekking die totaal of gedeeltelijk vrijkomt door het laagst geklasseerd tijdelijk personeelslid, voor de personeelsleden bedoeld in het eerste lid die dit genieten, een verplaatsing met zich meebrengt van meer dan vier uur per dag met de gemeenschappelijke vervoermiddelen, dan mogen deze de voorlopige terugroeping in actieve dienst, de terugroeping in actieve dienst voor een onbepaalde duur, de bijkomende opdracht of bijkomende prestaties weigeren. In dit geval wordt er gedeeltelijk of volledig een einde gemaakt aan de prestaties : a) ten eerste van een ander niet-geklasseerd tijdelijk personeelslid;b) dan van een ander tijdelijk personeelslid uit de tweede groep;c) en, bij gebreke daarvan, van een tijdelijk personeelslid van de eerste groep dat rechtstreeks het best is geklasseerd.».

Art. 139.In hetzelfde besluit wordt een artikel 6ter ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 6ter.De kandidaat van de eerste groep bedoeld in artikel 5 quater, 3de lid, die een tijdelijke aanstelling afwijst in een ambt waarnaar hij gesolliciteerd heeft terwijl die aanstelling beantwoordt aan zijn zonale voorkeuren, ziet zijn aantal kandidaatstellingen verminderd met een eenheid voor de zone.

Die bepaling is evenwel niet van toepassing op diegene die andere beroepsactiviteiten uitoefent en aan wie een ambt in het onderwijs zou worden toegewezen waarvan de te voorziene duur niet de duur van de periode van de wettelijke vooropzeg zou overschrijden die hij zou moeten geven om zijn activiteiten stop te zetten. ».

Art. 140.In hetzelfde besluit wordt een artikel 8 bis ingevoegd, luidend als volgt: « Artikel 8bis - Elk tijdelijk personeelslid dat twee jaar na elkaar een negatief verslag gekregen heeft van het bevoegde inrichtingshoofd of de bevoegde inspecteur verliest voor het ambt dat hij uitoefende het voordeel van alle kandidaatstellingen alsmede van het aantal gepresteerde dagen.

Elk tijdelijk personeelslid dat op basis van het 1ste lid het voordeel van de kandidaatstellingen verliest, wordt per aangetekend schrijven met ontvangstbewijs ervan op de hoogte gebracht.

Hij beschikt over tien dagen vanaf de datum van verzending van de aangetekende brief om een schriftelijke klacht in te dienen bij de Regering. Bij ontvangst van deze klacht, maakt de Regering die over aan de Raad van beroep. Deze geeft zijn advies aan de Regering binnen een maximale termijn van een maand vanaf de datum van ontvangst van de klacht.

Het personeelslid wordt op zijn aanvraag gehoord door de Raad van beroep. Het kan geassisteerd worden door een advocaat, een verdediger gekozen onder de personeelsleden van het door de Franse Gemeenschap georganiseerd onderwijs, in dienstactiviteit of in ruste, of door een vertegenwoordiger van een erkende vakvereniging.

Bij het niet verschijnen van het personeelslid of van zijn vertegenwoordiger kan de Raad zich toch uitspreken.

De Regering doet uitspraak binnen de termijn van een maand vanaf de ontvangst van het advies van de Raad van beroep. Wanneer het verslag van de bevoegde inspecteur negatief is, is de Regering gebonden door het advies van de Raad van beroep. ».

Art. 141.Artikel 9 van hetzelfde besluit wordt door de volgende bepaling vervangen: «

Artikel 9.§ 1. Mits een opzeggingstermijn van veertien dagen, kan een tijdelijk aangesteld personeelslid ontslagen worden op een met redenen omkleed voorstel van het inrichtingshoofd na beraadslaging van het hoofd van de eredienst, ofwel op gemotiveerd voorstel van de bevoegde inspecteur na beraadslaging van het hoofd van de eredienst, ofwel op gemotiveerd voorstel van het hoofd van de eredienst.

Vooraleer een ontslag wordt voorgesteld, dient het personeelslid uitgenodigd te worden om gehoord te worden. De oproeping voor de hoorzitting alsmede de redenen waarom het inrichtingshoofd, het hoofd van de eredienst of de bevoegde inspecteur het ontslag van het personeelslid wensen voor te stellen, moeten hem minstens vijf werkdagen voor de hoorzitting, ofwel bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, ofwel bij het overhandigen van een ontvangstbewijs worden meegedeeld. Tijdens de hoorzitting kan het personeelslid bijgestaan of vertegenwoordigd worden door een advocaat, een verdediger gekozen onder de personeelsleden, in dienstactiviteit of in ruste, van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs of door een vertegenwoordiger van een erkende vakvereniging.

De procedure verloopt geldig wanneer het behoorlijk opgeroepen personeelslid niet op de hoorzitting verschijnt of er niet vertegenwoordigd wordt. § 2. Dat voorstel wordt aan het tijdelijk personeelslid onderworpen op het moment waarop het geformuleerd wordt.

Het tijdelijk personeelslid viseert en dateert het voorstel en geeft het diezelfde dag terug. Als hij meent dat het voorstel niet gegrond is, viseert hij naargelang het geval het voorstel, dateert het en dient het terug in binnen dezelfde termijn.

De procedure verloopt verder wanneer het tijdelijk personeelslid weigert om het voorstel te viseren. § 3. Het inrichtingshoofd, de bevoegde inspecteur of het hoofd van de eredienst maakt dezelfde dag het voorstel tot ontslag over aan de Regering.

Wanneer het ontslag door het inrichtingshoofd voorgesteld wordt, wijst de Regering binnen de tien dagen dat voorstel af of zet het tijdelijk personeelslid in vooropzeg.

Wanneer het ontslag door de bevoegde inspecteur of door het hoofd van de eredienst voorgesteld wordt, plaatst de Regering binnen de tien dagen het tijdelijk personeelslid in vooropzeg voor zover de in §§ 1 en 2 bedoelde bepalingen nageleefd werden.

Het tijdelijk personeelslid dat in vooropzeg geplaatst is, kan binnen de tien dagen na de mededeling van de vooropzeg per aangetekend schrijven een klacht indienen bij de Regering die deze meteen doorzendt aan de Raad van beroep. Deze geeft zijn advies aan de Regering binnen een termijn van maximaal twee maanden vanaf de datum van ontvangst van de klacht. De Regering neemt haar beslissing binnen een termijn van een maand vanaf de ontvangst van het advies van de Raad van beroep. Wanneer het ontslag door het inrichtingshoofd of de bevoegde inspecteur voorgesteld werd, is de Regering gebonden door het advies van de Raad van beroep.

Het tijdelijk personeelslid wordt op zijn aanvraag gehoord door de Raad van beroep. Hij kan bijgestaan worden door een advocaat, een verdediger gekozen onder de personeelsleden van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, in dienstactiviteit of in ruste, of door een vertegenwoordiger van een erkende vakvereniging.

Bij het niet verschijnen van het personeelslid of van zijn vertegenwoordiger kan de Raad zich toch uitspreken. ».

Art. 142.In hetzelfde besluit wordt een artikel 9 bis ingevoegd, luidend als volgt :

Artikel 9bis.Elk tijdelijk personeelslid dat ontslagen is, verliest voor het ambt dat hij uitoefende op het openblik van zijn ontslag, het voordeel van de kandidaatstellingen alsmede van het aantal dagen die hij voor zijn ontslag gepresteerd heeft. ».

Art. 143.In hetzelfde besluit wordt en artikel 9 ter ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 9ter.§ 1. Elk tijdelijk aangesteld personeelslid kan wegens een zware fout zonder vooropzeg ontslagen worden.

Als zware fout wordt elke nalatigheid beschouwd die elke samenwerking tussen het personeelslid en de directeur van de inrichting waar hij aangesteld is, onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt. § 2. Vanaf het moment dat hij op de hoogte is van elementen die een zware fout zouden kunnen uitmaken, roept het inrichtingshoofd bij een ter post aangetekend schrijven het personeelslid op voor een hoorzitting die ten vroegste vijf werkdagen en ten laatste tien werkdagen na de versturing van de oproeping moet plaatshebben. De procedure verloopt verder wanneer het personeelslid niet op de hoorzitting verschijnt of er niet vertegenwoordigd wordt.

Bij de hoorzitting kan het personeelslid bijgestaan of vertegenwoordigd worden door een advocaat, een verdediger gekozen onder de personeelsleden, in dienstactiviteit of in ruste, van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs of door een vertegenwoordiger van een erkende vakvereniging. § 3. Als na de hoorzitting bedoeld in § 2 of bij afwezigheid van het personeelslid of van zijn vertegenwoordiger op de hoorzitting, het inrichtingshoofd meent dat er voldoende elementen zijn die een zware fout uitmaken, zendt hij het voorstel van ontslag onmiddellijk over aan de Regering, die haar beslissing binnen de drie werkdagen vanaf de versturing van het voorstel meedeelt.

Het ontslag gaat mee met het bewijs dat de verweten feiten werkelijk zijn gebeurd. Dit wordt ofwel bij deurwaardersexploot, ofwel bij een ter post aangetekend schrijven, dat uitwerking heeft met ingang van de derde werkdag volgend op de datum van versturing, meegedeeld aan het personeelslid.

Een kopie van de beslissing wordt overgezonden aan het hoofd van de eredienst. ».

Art. 144.In artikel 10 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° Het 1ste lid wordt vervangen door de volgende bepaling: « Een tijdelijk aangestelde leermeester godsdienst of leraar godsdienst kan vrijwillig zijn ambt neerleggen mits een opzeggingstermijn van acht werkdagen die ingaat de dag van de kennisgeving aan het inrichtingshoofd, dat de Regering ervan op de hoogte brengt via de hiërarchische weg »;2° Er wordt een 2de lid ingevoegd, luidend als volgt: « Het personeelslid geeft ook een kopie van de kennisgeving aan het hoofd van de eredienst.».

Art. 145.Het opschrift van paragraaf 3, die afdeling 3 wordt, van hoofdstuk III van hetzelfde besluit, wordt door het volgend opschrift vervangen: « Afdeling 3. - Toelating tot de stage en stagiairs ».

Art. 146.In artikel 11 van hetzelfde besluit, zoals vervangen bij het besluit van 20 december 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de volgende leden worden ingevoegd vóór het 1ste lid: « De toelating tot de stage in een wervingsambt kan slechts gebeuren bij vacature van het te begeven ambt. Een vacante betrekking van een wervingsambt kan slechts toegekend worden door toelating tot de stage als deze niet toegekend werd door reaffectatie, voorlopige terugroeping in actieve dienst, terugroeping in actieve dienst voor een onbepaalde duur, bijkomende opdracht, bijkomende bevoegdheden, bijkomende uren of door affectatieverandering aan de personeelsleden die vastbenoemd zijn of stagiair zijn overeenkomstig de van toepassing zijnde bepalingen. »; 2° In het vroegere 1ste lid, dat het 3de lid geworden is, worden de woorden « indien de betrekking van het te begeven ambt vacant is en minstens bestaat uit de helft » vervangen door de woorden « indien de vacante betrekking van het te begeven ambt minstens uit een derde bestaat »;3° Het 2de lid wordt geschrapt;4° In het vroegere 3de lid, dat het 4de lid geworden is, worden de woorden « als de betrekking van het te begeven ambt vacant is en » vervangen door de woorden « als de vacante betrekking van het te begeven ambt ».

Art. 147.Artikel 12 van hetzelfde besluit, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 juni 1976 en bij het decreet van 20 december 2001, wordt vervangen door de volgende bepaling: «

Artikel 12.Niemand kan tot de stage toegelaten worden als hij niet voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° Belg zijn of onderdaan zijn van een andere lidstaat van de Europese Unie, behoudens een door de Regering te verlenen vrijstelling;2° van onberispelijk gedrag zijn;3° zijn burgerlijke en politieke rechten genieten;4° aan de dienstplichtwetten voldaan hebben;5° houder zijn van een van de vereiste bekwaamheidsbewijzen opgenomen in bijlage bij dit besluit met betrekking tot het te begeven ambt;6° voldoen aan de wets- en verordeningsbepalingen in verband met het taalstelsel;7° minstens 240 werkdagen tellen binnen het te begeven ambt die gepresteerd zijn in het door de Franse Gemeenschap georganiseerd onderwijs in de loop van de laatste drie schooljaren, berekend volgens artikel 14;8° gedurende de laatste twee schooljaren en vóór de datum van oproep tot kandidaten geen voorwerp uitgemaakt hebben van een negatief verslag van het inrichtingshoofd of van de bevoegde inspectie;9° geen voorwerp uitmaken van een tuchtschorsing, een schorsing wegens tuchtmaatregel, of een non-activiteitstelling wegens tuchtmaatregel in het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs;10° zijn kandidatuur volgens de bij de oproep tot kandidaten vastgestelde wijze en termijn hebben ingediend;11° geen voorwerp uitgemaakt hebben van een ontslag wegens zware fout bepaald in de artikelen 9ter en 19bis. Voor de toepassing van het 1ste lid, 8°, wordt een negatief verslag dat een periode van minder dan dertig dagen dekt niet in acht genomen als het gevolgd wordt door een gunstig verslag in het te begeven ambt dat een periode van minstens 180 dagen dekt.

De kandidatuur vermeldt in welke affectatiezone(s) het personeelslid vraagt om tot de stage te worden toegelaten. Deze vermeldt ook in volgorde van voorkeur de inrichtingen waarin het personeelslid tot de stage wenst te worden toegelaten.

Het personeelslid dat met moederschapsrust, ziekteverlof of in arbeidsongeschiktheid wegens arbeidsongeval is, behoudt zijn rechten tot de toelating tot de stage. ».

Art. 148.Artikel 13 van hetzelfde besluit, zoals opgeheven bij het decreet van 20 december 2001, wordt hersteld in de volgende vorm: «

Art. 13.Elk jaar richt de Regering in de loop van de maand mei via een bekendmaking in het Belgisch Staatsblad een oproep tot de toelating tot de stage voor de vacante betrekkingen in de zin van de bepalingen van artikel 11, 2de lid.

Die bekendmaking vermeldt het aantal door toelating tot de stage te begeven betrekkingen, de vereiste voorwaarden voor de kandidaten alsmede de vorm waarin en de termijn waarbinnen de kandidaturen moeten worden ingediend. ».

Art. 149.In hetzelfde besluit wordt een artikel 13 bis ingevoegd, luidend als volgt : « Art. 13 bis. De kandidaat die naar verschillende ambten solliciteert, dient een aparte kandidatuur in voor elk ambt. Hij moet zijn aanvraag, op straffe van nietigheid, bij een ter post aangetekend schrijven indienen. ».

Art. 150.In hetzelfde besluit wordt een artikel 13 ter ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 13ter.Voor elk wervingsambt te begeven door toelating tot de stage worden de kandidaten die regelmatig een kandidatuur hebben ingediend en die aan de vereiste voorwaarden voldoen, per zone gerangschikt naargelang van het aantal dienstdagen die ze gepresteerd hebben op 30 april van het betrokken jaar, berekend overeenkomstig artikel 14. Bij gelijke ambtsanciënniteit, wordt de voorrang toegekend aan de kandidaat die houder is van een bekwaamheidsbewijs in verband met het te begeven ambt sinds het grootste aantal jaren; bij gelijkheid van dat aantal jaren gaat de voorrang naar de oudste kandidaat.

Bij de afsluiting van het proces-verbaal dat het klassement van de kandidaten vaststelt, wordt elke kandidaat geïnformeerd over de rangschikking van het klassement. ».

Art. 151.Artikel 14 van hetzelfde besluit, zoals gewijzigd bij het decreet van 20 december 2001, wordt vervangen door de volgende bepaling: «

Art. 14.Voor de berekening van het aantal dagen bedoeld in de artikelen 12, 7° en 13ter : 1° Worden enkel de werkelijke diensten in aanmerking genomen die gepresteerd zijn in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs en in het te begeven ambt sinds de kandidaat houder is van het vereist bekwaamheidsbewijs voor het ambt waarvoor hij de toelating tot de stage aanvraagt;2° Bestaat het aantal verworven dagen in een ambt met volledige prestaties uit alle dagen geteld van het begin tot en met het einde van de doorlopende activiteitsperiode, met inbegrip van, als deze deel uitmaken van die periode, het ontspanningsverlof en de winter- en lentevakantie, de buitengewone verlofdagen, het verlof voor opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij en de moederschapsrust die bepaald zijn overeenkomstig de artikelen 5 en 5bis, hoofdstuk IIbis en hoofdstuk XIII van het koninklijk besluit van 15 januari 1974;3° Worden de werkelijke diensten die gepresteerd zijn in een ambt met onvolledige prestaties en minstens de helft van het aantal vereiste uren van het ambt met volledige prestaties tellen, in aanmerking genomen zoals de diensten gepresteerd in een ambt met volledige prestaties;het aantal dagen verworven in een ambt met onvolledige prestaties dat dat aantal uren niet telt, wordt met de helft verminderd; 4° Het aantal verworven dagen in twee of meer ambten, met volledige of onvolledige prestaties, die samen uitgeoefend werden, kan nooit het aantal dagen overschrijden die verworven zijn in een ambt met volledige prestaties uitgevoerd gedurende dezelfde periode.».

Art. 152.Artikel 15 van hetzelfde besluit wordt door de volgende bepaling vervangen : «

Art. 15.De kandidaten die aan de in artikel 12 bedoelde voorwaarden voldoen, worden door de Regering tot de stage toegelaten, tegen het aantal betrekkingen dat zij bepaalt per ambt na het advies van de betrokken affectatiecommissie te hebben gekregen.

Dat advies vermeldt per zone, per inrichting en per ambt: 1° Het totaal aantal vacatures, ongeacht het aantal lestijden van elke betrekking, met bepaling van het aantal lestijden per betrekking;2° Het aantal vacatures die de commissie voorstelt door toelating tot de stage toe te kennen;dat voorstel wordt gemotiveerd voor elke betrekking.

De kandidaten worden tot de stage toegelaten op 1 september in de volgorde van rangschikking in een van de inrichtingen van de zone of van een van de zones waar ze vragen om tot de stage toegelaten te worden door rekening te houden met hun voorkeuren.

Het besluit betreffende de toelating tot de stage wordt bij uittreksel naar de betrokkene en het hoofd van de eredienst overgezonden.

De kandidaat die weigert om geaffecteerd te worden in een van de betrekkingen die hij gekozen heeft, verliest zijn recht op de toelating tot de stage voor het schooljaar en het betrokken ambt. ».

Art. 153.In hetzelfde besluit wordt een artikel 15bis ingevoegd, luidend als volgt : « Art. 15 bis. Elk personeelslid waarvan de kandidatuur op basis van artikel 12, 2° en/of 8° wordt afgewezen, wordt per aangetekend schrijven met ontvangstbewijs ervan op de hoogte gebracht.

Hij beschikt over tien dagen vanaf de datum van verzending van de bedoelde aangetekende brief om een schriftelijke klacht in te dienen bij de Regering. Bij ontvangst van deze laatste laat de Regering de klacht bij de Raad van beroep geworden. Deze geeft zijn advies binnen een termijn van maximaal een maand vanaf de datum van ontvangst van de klacht.

Het personeelslid wordt, op zijn aanvraag, gehoord door de Raad van beroep. Hij kan bijgestaan worden door een advocaat, een verdediger gekozen onder de personeelsleden van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, in dienstactiviteit of in ruste, of door een vertegenwoordiger van een erkende vakvereniging.

Bij het niet verschijnen van het personeelslid of van zijn vertegenwoordiger, kan de Raad zich toch uitspreken.

De Regering doet uitspraak binnen de termijn van een maand vanaf de ontvangst van het advies van de Raad van beroep. Wanneer het advies betrekking heeft op de afwijzing van de kandidatuur tot toelating tot de stage op basis van een negatief verslag van de bevoegde inspecteur, is de Regering gebonden door het advies van de Raad van beroep. ».

Art. 154.Artikel 16 van hetzelfde besluit wordt door de volgende bepaling vervangen: «

Art. 16.§ 1. De duur van de stage bedraagt een jaar. § 2. Op gemotiveerde voordracht van het hoofd van de eredienst, van het inrichtingshoofd of van de bevoegde inspectie, kan de stage met een jaar verlengd worden. De motivatie kan enkel betrekking hebben op een aangelegenheid die tot hun bevoegdheid behoort.

De in artikel 18 bedoelde procedure is dan van overeenkomstige toepassing. § 3. Voor de berekening van de duur van de gelopen stage worden enkel de effectieve diensten in aanmerking genomen die gepresteerd werden gedurende de stage, met inbegrip van het jaarlijks verlof, de verlofdagen bepaald in de artikelen 5, 5bis en 7 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 alsmede het verlof voor opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij en de moederschapsrust die respectievelijk bepaald zijn in hoofdstuk II bis en hoofdstuk XIII van hetzelfde koninklijk besluit van 15 januari 1974. ».

Art. 155.Artikel 18 van hetzelfde besluit wordt door de volgende bepaling vervangen: «

Art. 18.§ 1. Gedurende of op het einde van de stage kan een leermester godsdienst of leraar godsdienst door de Regering ontslagen worden ofwel op gemotiveerd advies van het inrichtingshoofd na raadpleging van het hoofd van de eredienst, ofwel op gemotiveerde voordracht van de bevoegde inspecteur na raadpleging van het hoofd van de eredienst ofwel op gemotiveerde voordracht van het hoofd van de eredienst.

Vooraleer een ontslag wordt voorgesteld, dient het personeelslid uitgenodigd te worden om gehoord te worden. De oproeping voor de hoorzitting alsmede de redenen waarom het inrichtingshoofd of het hoofd van de eredienst het ontslag van het personeelslid wensen voor te stellen, moeten hem minstens vijf werkdagen voor de hoorzitting, ofwel bij aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, ofwel bij het overhandigen van een ontvangstbewijs worden meegedeeld. Tijdens de hoorzitting kan het personeelslid bijgestaan of vertegenwoordigd worden door een advocaat, een verdediger gekozen onder de personeelsleden, in dienstactiviteit of in ruste, van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs of door een vertegenwoordiger van een erkende vakvereniging. De procedure verloopt geldig wanneer het opgeroepen personeelslid niet op de hoorzitting verschijnt of er niet vertegenwoordigd wordt. § 2. Dat voorstel wordt aan de stagiair onderworpen op het ogenblik waarop het geformuleerd wordt.

De stagiair viseert en dateert het voorstel en dient die terug in binnen de tien werkdagen volgend op de datum waarop het voorstel hem werd voorgelegd. Als hij meent dat het voorstel niet gegrond is, viseert hij dienovereenkomstig het voorstel, dateert het en dient het terug in binnen dezelfde termijn.

De procedure verloopt verder wanneer de stagiair weigert om het voorstel te viseren. § 3. De stagiair waarvoor een gemotiveerd voorstel tot ontslag gemaakt wordt, kan binnen de tien dagen een schriftelijke klacht indienen bij het inrichtingshoofd dat de ontvangst ervan de dag zelf bewijst.

Het inrichtingshoofd zendt dezelfde dag het voorstel tot ontslag over aan de Regering. Hij overhandigt een kopie aan zijn inspecteur of aan het hoofd van de eredienst naargelang het geval. Bij ontvangst van deze kopie maakt de Regering de klacht over aan de Raad van beroep.

Deze geeft zijn advies aan de Regering binnen een termijn van hoogstens twee maanden vanaf de datum van ontvangst van de klacht.

Het personeelslid wordt op zijn aanvraag gehoord door de Raad van beroep. Het kan bijgestaan worden door een advocaat, een verdediger gekozen onder de personeelsleden van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, in dienstactiviteit of in ruste, of door een vertegenwoordiger van een erkende vakvereniging.

Bij het niet verschijnen van het personeelslid of van zijn vertegenwoordiger kan de Raad zich toch uitspreken.

De Regering doet uitspraak binnen de termijn van een maand vanaf de ontvangst van het advies van de Raad van beroep. Wanneer het ontslag voorgesteld werd door het hoofd van de eredienst of door de bevoegde inspecteur, is de Regering gebonden door het advies van de Raad van beroep. ».

Art. 156.In hetzelfde besluit wordt een artikel 19bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 19bis.- § 1. Elke stagiair kan wegens een zware fout zonder vooropzeg ontslagen worden.

Als zware fout wordt elke nalatigheid beschouwd die elke samenwerking tussen het personeelslid en het inrichtingshoofd van de inrichting waar hij aangesteld is onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt. § 2. Vanaf het ogenblik dat hij op de hoogte is van elementen die een zware fout zouden kunnen uitmaken, roept het inrichtingshoofd bij een ter post aangetekend schrijven het personeelslid op voor een hoorzitting die ten vroegste vijf werkdagen en ten laatste tien werkdagen na de versturing van de oproepingsbrief moet plaatshebben.

De procedure verloopt verder wanneer het personeelslid niet op de hoorzitting verschijnt of er niet vertegenwoordigd wordt.

Bij de hoorzitting kan het personeelslid bijgestaan of vertegenwoordigd worden door een advocaat, een verdediger gekozen onder de personeelsleden, in dienstactiviteit of in ruste, van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, of door een vertegenwoordiger van een erkende vakvereniging. § 3. Als het inrichtingshoofd na de hoorzitting of bij afwezigheid van het personeelslid of van zijn vertegenwoordiger op de hoorzitting meent dat er voldoende elementen zijn die een zware fout verantwoorden, zendt hij het voorstel tot ontslag onmiddellijk over aan de Regering die haar beslissing binnen de drie werkdagen vanaf de versturing van het voorstel meedeelt.

Het ontslag gaat mee met het bewijs dat de verweten feiten werkelijk zijn gebeurd. Het wordt ofwel bij deurwaardersexploot, ofwel bij een ter post aangetekend schrijven, dat uitwerking heeft met ingang van de derde werkdag volgend op de datum van versturing, meegedeeld aan het personeelslid.

Een kopie van de beslissing wordt overgezonden aan het hoofd van de eredienst. ».

Art. 157.In artikel 20 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° Het 1ste lid wordt vervangen door de volgende bepaling: « Een leermeester of leraar godsdienst die stage loopt, kan vrijwillig zijn ambt neerleggen mits een opzeggingstermijn van vijftien werkdagen die ingaat de dag van de bekendmaking aan het inrichtingshoofd dat de Regering ervan op de hoogte brengt via de hiërarchische weg »;2° Er wordt een 2de lid ingevoegd, luidend als volgt: « De leermeester godsdienst of een leraar godsdienst geeft ook een kopie van de mededeling aan het hoofd van de eredienst.».

Art. 158.Tussen de artikelen 21 en 22 van hetzelfde besluit wordt een afdeling 4 ingevoegd, luidend als volgt: « Afdeling 4. - Benoeming in vast verband en affectatieverandering ».

Art. 159.Artikel 22 van hetzelfde besluit wordt door de volgende bepaling vervangen: «

Art. 22.Zelfs bij gebrek aan een voorstel tot benoeming in vast verband wordt de stagiair die de duur van de stage gelopen heeft, vastbenoemd in het ambt waarvoor hij zich kandidaat gesteld heeft en vanaf de datum van het einde van de stage, tenzij zijn ontslag of de verlenging van zijn stage voorgesteld werd overeenkomstig de artikelen 16, 18 en 19bis.

De stagiair die de duur van de stage gelopen heeft, wordt eveneens vastbenoemd in het ambt waarvoor hij zich kandidaat gesteld heeft en vanaf het einde van de stage wanneer, na een beroep van de stagiair, de Regering het voorstel tot ontslag of verlenging van de stage niet bevestigd heeft.

De stagiair in moederschapsrust, met ziekteverlof of in arbeidsongeschiktheid wegens arbeidsongeval wordt vastbenoemd.

Het personeelslid bedoeld in dit artikel wordt vastbenoemd tegen het aantal uren voor het ambt waarvoor hij tot de stage toegelaten werd die definitief vacant zijn op de datum van zijn benoeming in vast verband. ».

Art. 160.In hetzelfde besluit wordt een artikel 22bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 22bis.Een personeelslid dat vastbenoemd is in een ambt met onvolledige prestaties kan op zijn aanvraag een aanvulling van prestaties verkrijgen voor zover die aanvulling niet nodig is om de opdracht van een in artikel 6 bis, 1ste lid, 5° tot 11° bedoeld personeelslid aan te vullen.

De toekenning van een aanvulling van prestaties heeft uitwerking met ingang van 1 september volgend op de aanvraag.

Op zijn aanvraag kan het personeelslid, dat een aanvulling van prestaties verkregen heeft, die aanvulling behouden zolang aan de in het 1ste lid bedoelde voorwaarden voldaan is.

De in het 1ste en 3de lid bedoelde aanvraag moet in de loop van de maand februari op het Ministerie van de Franse Gemeenschap ingediend worden. ».

Art. 161.In hetzelfde besluit wordt een artikel 22ter ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 22ter.§ 1. Een personeelslid dat vastbenoemd is in een ambt met onvolledige prestaties kan op zijn aanvraag vanwege de Regering, op advies van de affectatiecommissie, de uitbreiding van zijn benoeming in vast verband verkrijgen voor één of meer vacante betrekkingen in een of meer andere inrichtingen, voor zover die betrekking(en): 1° Behoort(horen) tot het ambt waarin het personeelslid vastbenoemd is;2° Definitief vacant is(zijn) op de datum van de beslissing van de Regering nadat de affectatiecommissie de statutaire verrichtingen gemaakt heeft bedoeld in artikel 2ter, § 1, 2de lid, 1° tot 3°, 5° en 6°, en 3de lid, 1° tot 3° en 5°;3° Niet bekleed wordt (worden) door een personeelslid als bijkomende opdracht, door een personeelslid dat voorlopig teruggeroepen wordt in actieve dienst in een ander ambt dan dat waarvoor hij vastbenoemd is en over het vereiste bekwaamheidsbewijs beschikt, door een personeelslid dat in actieve dienst teruggeroepen wordt voor een onbepaalde duur in een ander ambt dan dat waarvoor hij vastbenoemd is of door een personeelslid dat stage loopt. Het personeelslid dat vastbenoemd is in een ambt met onvolledige prestaties en de uitbreiding van zijn benoeming in vast verband wenst in een of meer inrichtingen, dient bij aangetekend schrijven in de loop van de maand februari een aanvraag in bij de Regering. Hij verstuurt een kopie van zijn aanvraag naar de voorzitter van de affectatiecommissie. De aanvraag bepaalt de inrichting(en) waar het personeelslid de uitbreiding van zijn benoeming wenst te verkrijgen.

De uitbreiding van de benoeming in vast verband die verkregen wordt overeenkomstig de vorige leden wordt op eerstvolgend 1 september beperkt tot het aantal definitief vacante lestijden die op die datum aan het personeelslid kunnen worden toegekend, op voorwaarde dat: 1° Het personeelslid op die datum geen ambt met volledige prestaties kan genieten, ofwel in een inrichting waar hij in hoofdambt is, ongeacht het feit dat hij vroeger een bijambt verkregen heeft in een of meerdere andere inrichtingen;ofwel in het geheel van de inrichtingen waar hij in hoofd- en bijambt is, als hij vroeger reeds de uitbreiding van zijn benoeming in vast verband verkregen heeft en in bijambt is in een of meerdere andere inrichtingen; 2° Het personeelslid niet ter beschikking gesteld wordt wegens ontstentenis van betrekking, ofwel in de inrichting waar hij in hoofdambt is, zonder in bijambt te zijn in een of meerdere inrichtingen;ofwel in het geheel van de inrichtingen waar hij een bijambt uitoefent, als hij vroeger reeds de uitbreiding van zijn benoeming in vast verband verkregen heeft en een bijambt heeft in een of meerdere inrichtingen; 3° Als het personeelslid met gedeeltelijk opdrachtverlies geplaatst wordt in een inrichting waar hij in hoofdambt is, een bijkomende opdracht in de definitief vacante lestijden hem voorafgaandelijk kan worden toegekend om volledig zijn gedeeltelijk opdrachtverlies te compenseren;als hij in gedeeltelijk opdrachtverlies geplaatst is, in een of meerdere inrichtingen waar hij in bijambt geaffecteerd is, een bijkomende opdracht in definitief vacante lestijden hem voorafgaandelijk kan worden toegekend in een andere inrichting dan die waar hij in hoofdambt is om zijn gedeeltelijk opdrachtverlies te compenseren. § 2. Een personeelslid behoudt slechts de uitbreiding van zijn benoeming in vast verband voor het verschil tussen het maximaal aantal prestaties waarvoor hij, in de inrichting waar hij in hoofdambt is, een benoeming in vast verband heeft genoten, en, in de inrichting(en) waar hij in bijambt geaffecteerd is, de uitbreiding van zijn benoeming in vast verband heeft genoten, en het maximaal aantal prestaties waarvoor hij een benoeming in vast verband geniet in de inrichting waar hij in hoofdambt is.

Een personeelslid kan de uitbreiding van zijn benoeming in vast verband versterken of een nieuwe uitbreiding van zijn benoeming in vast verband verkrijgen op voorwaarde dat: 1° Het personeelslid op die datum geen ambt met volledige prestaties kan genieten in de inrichting waar hij in hoofdambt is of in het geheel van de inrichtingen waar hij een hoofd- en een bijambt uitoefent;2° Het personeelslid niet ter beschikking gesteld wordt wegens ontstentenis van betrekking;3° Als het personeelslid met gedeeltelijk opdrachtverlies is in de inrichting waar hij in hoofdambt is, een bijkomende opdracht in definitief vacante lestijden hem voorafgaandelijk kan worden toegekend om geheel zijn gedeeltelijk opdrachtverlies te compenseren;als hij met gedeeltelijk opdrachtverlies is in een of meer inrichtingen waar hij in bijambt is, een bijkomende opdracht in definitief vacante lestijden hem voorafgaandelijk kan worden toegekend in een andere inrichting dan die waar hij in hoofdambt is om geheel zijn gedeeltelijk opdrachtverlies te compenseren.

Geen enkel personeelslid kan zijn bijambt behouden in een of meerdere andere inrichtingen zodra hem definitief een ambt met volledige prestaties kan worden toegekend in de inrichting waar hij in hoofdambt is.

Een personeelslid kan op zijn aanvraag zijn hoofdambt opzeggen zodra hem definitief een ambt met volledige prestaties kan worden toegekend in de inrichting(en) waar hij in bijambt is.

Het personeelslid bedoeld in het 4de lid dat zijn hoofdambt opgezegd heeft en aan wie definitief een ambt met volledige prestaties toegekend wordt in een inrichting waar hij in bijambt is, wordt in die inrichting geaffecteerd.

Het in het 4de lid bedoelde personeelslid dat zijn hoofdambt opgezegd heeft en aan wie definitief een ambt met volledige prestaties toegekend is in een van de inrichtingen waar hij in bijambt is, wordt in die inrichting geaffecteerd en kan zijn affectatie slechts als bijambt niet uitoefenen in de andere inrichtingen.

Het in het 4de lid bedoelde personeelslid dat zijn hoofdambt opgezegd heeft en aan wie definitief een ambt met volledige prestaties toegekend wordt in de inrichtingen waar hij in bijambt is, krijgt een hoofdambt in de inrichting waar hem definitief het grootste aantal prestaties kan worden toegekend. § 3. Het personeelslid dat vastbenoemd wordt in een hoofdambt met volledige prestaties kan dit ambt niet met een ander hoofdambt cumuleren met volledige of onvolledige prestaties, dat hij van een vroegere benoeming had. ».

Art. 162.In datzelfde besluit wordt een artikel 22 quater ingevoegd, luidend als volgt : « Art. 22 quater. § 1. Elk vastbenoemd personeelslid, houder van een wervingsambt, kan op zijn aanvraag in dat ambt een affectatieverandering bekomen in een vacante betrekking van een andere inrichting van de zone of van een andere zone die niet door de stagiair bekleed wordt.

Die affectatieverandering heeft uitwerking met ingang van 1 juli volgend op zijn aanvraag. § 2. Het personeelslid dat een affectatieverandering wenst in een andere inrichting van de zone of in een andere zone, dient in de loop van de maand januari per aangetekend schrijven bij de Regering een aanvraag in, gemotiveerd door uitzonderlijke omstandigheden. Hij verstuurt een kopie naar de voorzitter van de affectatiecommissie.

De Regering kent slechts de affectatieverandering toe mits het gunstig advies van de affectatiecommissie. § 3. Een affectatieverandering kan voorlopig plaatshebben in een niet vacante betrekking als die betrekking gedurende minstens een schooljaar vrij is. De affectatieverandering in een niet vacante betrekking gebeurt volgens de bepalingen opgenomen in § 2. § 4. De betrekking van een personeelslid die geaffecteerd is overeenkomstig § 3 wordt vacant als deze die betrekking niet na twee opeenvolgende schooljaren terugneemt. De vacature wordt bekendgemaakt overeenkomstig artikel 3bis, 1ste lid. § 5. De bepalingen opgenomen in dit artikel kunnen niet aan het vastbenoemd personeelslid, dat in bijambt is in een of meerdere inrichtingen, toegekend worden voor de prestaties die hij in die inrichting(en) verricht. ».

Art. 163.In hoofdstuk III van hetzelfde besluit wordt een afdeling 5 ingevoegd, luidend als volgt: « Afdeling 5. Leermeesters godsdienst en leraars godsdienst van de inrichtingen overgenomen door de Franse Gemeenschap.

Art. 22quinquies.§ 1. De leermeesters godsdienst of de leraars godsdienst van de door de Franse Gemeenschap overgenomen onderwijsinrichtingen, die vastbenoemd zijn en in dienstactiviteit zijn op het ogenblik van de terugroeping, hebben van rechtswege de hoedanigheid van leermeester godsdienst of leraar godsdienst van de door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijsinrichtingen. § 2. Wanneer zij bij de terugroeping definitief een ambt van leermeester godsdienst of leraar godsdienst uitoefenen waarvoor zij een door de Franse Gemeenschap toegekende weddesubsidie genieten, worden zij in hetzelfde ambt benoemd.

De effectieve diensten die tot de overneming gepresteerd werden door de leermeesters godsdienst en de leraars godsdienst in het onderwijs georganiseerd door de inrichtende macht die voor de directie van de door de Franse Gemeenschap overgenomen inrichting instaat, alsmede de diensten die werden gepresteerd als leermeester godsdienst of leraar godsdienst in een onderwijsinrichting tot de overneming van deze door bovenvermelde inrichtende macht, worden gelijkgesteld met diensten die gepresteerd werden als leermeester godsdienst of leraar godsdienst van de door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijsinrichtingen. ».

Art. 164.Artikel 25 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling: «

Art. 25.De artikelen 57 tot 60 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 zijn van toepassing op de in artikel 1 bedoelde personeelsleden.

De Regering stelt de in die artikelen bedoelde onverenigbaarheden vast. Zij brengt er bij aangetekend schrijven het betrokken personeelslid van op de hoogte binnen een termijn van twintig dagen vanaf de dag van de vaststelling van de onverenigbaarheid. Zij brengt er eveneens het hoofd van de eredienst op de hoogte van. ».

Art. 165.In hetzelfde besluit wordt een artikel 25bis ingevoegd, luidend als volgt: «

Art. 25bis.Bij betwisting van het bestaan van een onverenigbaarheid vermeld in de artikelen 57 tot 59 van het besluit van 22 maart 1969 kan het personeelslid via de hiërarchische weg binnen een termijn van twintig dagen vanaf de datum waarop de onverenigbaarheid gemaakt is op straffe van nietigheid een klacht indienen bij de Raad van beroep.

Deze Raad geeft advies aan de Regering binnen een termijn van twee maanden vanaf de datum van ontvangst.

De Regering neemt haar beslissing binnen een termijn van een maand vanaf de ontvangst van het advies van de Raad van beroep. ».

Art. 166.In hetzelfde besluit wordt een artikel 27bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 27bis.Voor elk personeelslid wordt op het Centraal bestuur van het Ministerie een beoordelingsdossier bijgehouden, dat uitsluitend het volgende bevat: 1° De verslagen over de wijze van dienen van de tijdelijke personeelsleden en stagiairs;2° De eventuele beoordelingsstaten;3° De inspectieverslagen;4° De administratieve nota's met vermelding van de positieve of negatieve gegevens in verband met het ambt;5° Een staat van de tuchtstraffen en een staat van de beslissingen tot doorhaling.».

Art. 167.In artikel 28 van hetzelfde besluit, worden de woorden « 67 tot 76 » vervangen door de woorden « 68 tot 74 ».

Art. 168.In hetzelfde besluit wordt een artikel 29bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 29bis.Het inspectieverslag wordt onderworpen aan het personeelslid, dat het document viseert en binnen de tien dagen terugstuurt, als hij geen opmerking heeft.

Als het personeelslid meent dat de toegekende vermelding niet verantwoord is, viseert hij dienovereenkomstig het inspectieverslag en stuurt het binnen de tien dagen terug samen met een schriftelijke klacht naar het inrichtingshoofd. Dat verslag en de klacht worden de dag van de ontvangst door het inrichtingshoofd naar de inspecteur verstuurd.

Binnen de veertien dagen volgend op de ontvangst van de klacht, maakt de inspecteur zijn beslissing bekend aan het betrokken personeelslid.

Deze viseert het inspectieverslag en heeft binnen de twintig dagen volgend op de ontvangst van de bekendmaking het recht om via de hiërarchische weg een klacht in te dienen bij de Raad van beroep.

Tenzij hij gegrond ertoe verhinderd wordt, verschijnt de verzoeker in persoon. Hij kan geassisteerd worden door een advocaat, een verdediger gekozen onder de personeelsleden van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, in dienstactiviteit of in ruste, of door een vertegenwoordiger van een erkende vakvereniging.

De Raad van beroep geeft advies aan de Regering binnen een termijn van hoogstens drie maanden na de ontvangst.

Bij het niet verschijnen van het personeelslid of van zijn vertegenwoordiger kan de Raad zich toch uitspreken.

De Regering kent de vermelding van het verslag toe binnen de termijn van een maand vanaf de ontvangst van het advies van de Raad van beroep. De Regering is gebonden door het advies van de Raad van beroep. ».

Art. 169.In artikel 30 van hetzelfde besluit, worden de woorden « artikel 29 » vervangen door de woorden « artikel 29bis » en wordt het woord « Minister » vervangen door het woord « Regering ».

Art. 170.In artikel 32 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de woorden « 122 tot 134 » worden vervangen door de woorden « 122 tot 127 en 131 tot 134 »;2° Artikel 32 wordt aangevuld met het volgend lid: « De tuchtstraffen worden voorgesteld na raadpleging van het hoofd van de eredienst.».

Art. 171.Artikel 33 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling: «

Art. 33.Er wordt een Raad van beroep van de leermeesters godsdienst en leraars godsdienst van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijst bij de Regering ingesteld. ».

Art. 172.In artikel 34 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° In het 1ste lid worden de woorden « Ieder van de drie raden van beroep omvat twee commissies die belast zijn met » vervangen door de woorden « De Raad van beroep wordt belast met »;2° Het 2de lid wordt geschrapt.

Art. 173.Artikel 35 van hetzelfde besluit wordt door de volgende bepaling vervangen: «

Art. 35.De Raad van beroep bestaat uit een voorzitter, aangesteld door de Regering, en uit 10 leden gekozen onder de leermeesters godsdienst en leraars godsdienst die vastbenoemd zijn in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs. ».

Art. 174.Artikel 36 van hetzelfde besluit wordt door de volgende bepaling vervangen: «

Art. 36.De Raad van beroep bestaat uit 5 personeelsleden van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, aangesteld in onderlinge overeenstemming met de representatieve vakverenigingen, door hen voorgesteld. Elke vakvereniging beschikt minstens over een vertegenwoordiger.

Elke afvaardiging omvat een lid van elke godsdienst bedoeld in artikel 8 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving.

De leden worden door de Regering aangesteld.

Wanneer het gaat om een advies te geven over het ontslag mits een opzegging voorgesteld door het hoofd van de eredienst of de bevoegde inspecteur of over een negatief verslag van deze laatste, bestaat de raad van beroep uitsluitend uit de leden die tot de bedoelde godsdienst behoren.

In die hypothese moet het aanwezigheidsquorum bedoeld in artikel 151 van bovenvermeld koninklijk besluit van 22 maar 1969 niet worden toegepast. De Raad van beroep beraadslaagt nuttig in aanwezigheid van twee van zijn leden, waarvan een aangesteld is door het hoofd van de eredienst, de andere door de representatieve vakverenigingen. ».

Art. 175.In artikel 37 van hetzelfde besluit worden de woorden « van de commissies waarvan hiervoor sprake is » vervangen door de woorden « van de raad van beroep ». ».

Art. 176.In hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk VIIIbis ingevoegd, luidend als volgt: « HOOFDSTUK VIII BIS. PREVENTIEVE SCHORSING: ADMINISTRATIEVE MAATREGEL.

Art. 37bis.De artikelen 157bis, 157quater en 157quinquies van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 zijn van toepassing op het vastbenoemd personeel bedoeld in artikel 1, 1ste lid.

Art. 37 ter. De artikelen 157sexies tot 157octies van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 zijn van toepassing op de personeelsleden die tijdelijk aangesteld of stagiair zijn, bedoeld in artikel 1, 1ste lid.

De procedure voor preventieve schorsing alsmede de maatregelen genomen tegenover een lid van het tijdelijk personeel bij toepassing van het 1ste lid worden van rechtswege beëindigd op de datum waarop de tijdelijke aanstelling ten einde loopt en ten laatste op de laatste dag van het schooljaar.

De duur van de preventieve schorsing van een stagiair komt niet in aanmerking voor de berekening van de duur van de stage bedoeld in artikel 16. ».

Art. 177.In hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk VIII ter ingevoegd, luidend als volgt: « HOOFDSTUK VIII TER. PERSONEELSLEDEN DIE HET SLACHTOFFER ZIJN VAN GEWELDDADEN. Afdeling 1. Algemene bepalingen.

Art. 37quater.Voor de toepassing van dit hoofdstuk, wordt onder « gewelddaad » verstaan, elke aanranding van de lichamelijke en/of psychische integriteit begaan met een boosaardige bedoeling, elke agressie van raciale, godsdienstige of seksistische aard tegen een leermeester godsdienst of een leraar godsdienst alsook elke beschadiging van de goederen van deze ofwel door een leerling, ofwel door een derde op aansporing van of met de medeplichtigheid van deze, ofwel door een lid van het gezin van de leerling of elke persoon die in hetzelfde huis woont, in het kader van de dienst van het personeelslid of in rechtstreeks verband hiermee, ofwel door elke persoon die niet behoort tot het personeel van de inrichting, voor zover het slachtoffer aantoont dat de gewelddaad in rechtsreeks verband met de dienst staat;

Onder « personeelslid dat het slachtoffer is (geweest) van een gewelddaad » wordt verstaan: het vastbenoemd personeelslid, het tot de stage toegelaten of in tijdelijk verband aangesteld personeelslid, erkend als slachtoffer van een arbeidsongeval dat resulteert uit de daad bepaald in het 1ste lid door de dienst van de Regering bedoeld in artikel 6 van het koninklijk besluit van 24 januari 1969 betreffende de schadevergoeding ten gunste van personeelsleden van de overheidssector, voor arbeidsongevallen en voor ongevallen op de weg naar en van het werk.

De artikelen 37sexies tot 37decies worden enkel toegepast als het slachtoffer een klacht heeft ingediend bij de gerechtelijke overheid.

Wanneer de gewelddaad buiten de inrichting gepleegd is, wordt de aanvraag voor een prioritaire behandeling slechts in aanmerking genomen voor zover de dader van de geweldpleging kon worden geïdentificeerd.

Art. 37quinquies.§ 1. Het personeelslid dat het slachtoffer is (geweest) van een gewelddaad geniet de regeling bepaald in afdeling 2, als hij niet-geklasseerd tijdelijk aangesteld is, in afdeling 3 als hij tijdelijk geklasseerd is in de tweede groep bedoeld in artikel 5quater, 4de lid, in afdeling 4 als hij tijdelijk is geklasseerd in de 1e groep bedoeld in artikel 5quater, 3de lid, in afdeling 5 als hij is toegelaten tot de stage en in afdeling 6 als hij vastbenoemd is. § 2. Ingeval hij niet tijdelijk arbeidsongeschikt is verklaard door de Administratieve Gezondheidsdienst en behoudens een voldoende gerechtvaardigd geval van overmacht, dient het personeelslid bedoeld in § 1 zijn aanvraag in om de in de afdelingen 2 tot 5 bepaalde regeling te kunnen genieten aan de hand van een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs binnen een termijn van een maand vanaf het voorvallen van de feiten bij de Algemene directie Leerplichtonderwijs, die nagaat of aan alle voorwaarden voldaan is.

Binnen dezelfde termijn, stuurt hij eveneens aan de hand van bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs een kopie van deze aanvraag naar zijn inrichtingshoofd. Het personeelslid verstuurt een kopie van zijn aanvraag naar het hoofd van de eredienst.

Ingeval het personeelslid tijdelijk arbeidsongeschikt werd verklaard door de Administratieve Gezondheidsdienst, dient hij de aanvraag bedoeld in het 1ste lid in binnen een termijn van een maand vanaf de hervatting van de uitoefening van zijn ambt.

De aanvraag geeft aan in welke zones het personeelslid zijn ambt wenst uit te oefenen.

Een kopie van de klacht bedoeld in artikel 37quater, 3de lid, wordt erbij gevoegd, alsmede een kopie van de erkenning van het arbeidsongeval door de dienst van de Regering bedoeld in artikel 6 van voornoemd koninklijk besluit van 24 januari 1969. § 3. Binnen de acht werkdagen die volgen op de ontvangst van de aanvraag bedoeld in § 2, geeft de Algemene directie Leerplichtonderwijs een advies aan de Regering. Een kopie van dit advies wordt overhandigd aan het inrichtingshoofd, alsmede aan het betrokken personeelslid.

De beslissing tot toekenning van de regeling bedoeld in dit hoofdstuk wordt genomen door de Regering binnen de acht werkdagen. Ze wordt onmiddellijk meegedeeld aan het inrichtingshoofd en aan het betrokken personeelslid. Een kopie van de beslissing wordt verstuurd naar het hoofd van de eredienst. Afdeling 2. - Recht op een nieuwe aanstelling van niet-geklasseerde

tijdelijke personeelsleden

Art. 37sexies.§ 1. Het niet geklasseerde tijdelijk personeelslid dat het slachtoffer is geweest van een gewelddaad kan zijn aanstelling aanvragen in een andere inrichting met inachtneming van de voorwaarden bedoeld in de eerste afdeling.

De aanvraag om nieuwe aanstelling wordt enkel in aanmerking genomen als de oorspronkelijke aanstelling niet vervalt vóór het verlopen van een termijn van een maand vanaf de indiening van de aanvraag.

De nieuwe aanstelling bedoeld in dit artikel mag niet korter zijn dan de nog te doorlopen duur in het kader van de oorspronkelijke aanstelling, behalve als er een toestemming is van het betrokken personeelslid. Een aanstelling met een kortere duur dan de nog te doorlopen aanstelling in het kader van zijn oorspronkelijke aanstelling kan echter worden opgelegd aan het slachtoffer van een gewelddaad op voorwaarde dat deze betrekking vrij is voor een duur van minstens vijftien weken en dat het personeelslid dat zulke aanstelling geniet, geen enkel recht verliest voor de periode die het verschil uitmaakt tussen deze aanstelling en de duur van de oorspronkelijke aanstelling. § 2. De Regering stelt het niet-geklasseerd personeelslid bedoeld in dit artikel aan : 1° in elke beschikbare betrekking van hetzelfde ambt waarvoor er geen geklasseerde kandidaat is of 2° in elke betrekking van hetzelfde ambt bekleed door een tijdelijk personeelslid dat vrijwillig aanvaardt om te wisselen met het personeelslid dat het slachtoffer was van een gewelddaad. Het 1ste lid, 2° geldt enkel voor de aanstellingen die plaatshebben vóór 15 mei van het lopende schooljaar. § 3. Wanneer aan het niet geklasseerd personeelslid bedoeld in deze afdeling geen nieuwe aanstelling kon worden aangeboden overeenkomstig § 2, stelt de Regering hem aan in elke betrekking van hetzelfde ambt, reeds bekleed door een niet geklasseerd tijdelijk personeelslid waaraan zij oplegt om te wisselen met het personeelslid dat het slachtoffer is geweest van een gewelddaad.

Het vorige lid is enkel geldig voor de aanstellingen die voorkomen vóór 15 mei van het lopende schooljaar. § 4. De periode van betaald verlof dat het personeelslid dat het slachtoffer is geweest van een gewelddaad en arbeidsongeschikt is naar aanleiding van dit voorval, geniet, wordt beschouwd als effectieve dienst. Het meerekenen ervan voor de dienstanciënniteit is echter beperkt tot de duur van de oorspronkelijke aanstelling. § 5. Voor het schooljaar dat volgt op het jaar waarin hij het slachtoffer werd van een gewelddaad, mag het tijdelijk personeelslid, tenzij met zijn toestemming, niet opnieuw worden aangesteld in de inrichting waar hij het slachtoffer werd van deze gewelddaad, op voorwaarde dat erkend werd dat hij niet in staat is om zijn ambt voort te zetten in de inrichting waar hij het slachtoffer werd van een gewelddaad door de externe dienst voor preventie en bescherming op het werk bedoeld in het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk. § 6. In afwijking van artikel 12, 10°, kan het niet-geklasseerd tijdelijk personeelslid dat een geldige kandidatuur indiende voor de toelating tot de stage voor het volgende schooljaar, de keuze van de inrichting(en) nog wijzigen na de termijn vastgelegd bij de oproep tot de kandidaten, op voorwaarde dat erkend werd dat hij niet in staat is om zijn ambt voort te zetten in de inrichting waar hij het slachtoffer werd van een gewelddaad door voormelde externe dienst voor preventie en bescherming op het werk. Deze aanvraag wordt evenwel alleen in aanmerking genomen als zij voor 15 mei bij de Regering terechtkomt. Afdeling 3. - Recht op een nieuwe aanstelling van tijdelijke

personeelsleden geklasseerd in de tweede groep bedoeld in artikel 5quater, 4de lid.

Art. 37septies . § 1. Het tijdelijk personeelslid geklasseerd in de tweede groep bedoeld in artikel 5quater, 4de lid, dat het slachtoffer werd van een gewelddaad, kan een aanstelling aanvragen in een andere inrichting binnen de naleving van de voorwaarden bedoeld in de eerste afdeling.

De aanvraag om nieuwe aanstelling zal enkel in overweging worden genomen indien de oorspronkelijke aanstelling niet ten einde loopt vóór het verlopen van de termijn van één maand vanaf de indiening van de aanvraag.

De nieuwe aanstelling bedoeld in dit artikel mag niet korter zijn dan de nog te doorlopen duur in het kader van de oorspronkelijke aanstelling, behalve als er een toestemming is van het betrokken personeelslid. Een aanstelling met een kortere duur dan de nog te doorlopen aanstelling in het kader van zijn oorspronkelijke aanstelling kan echter worden opgelegd aan het slachtoffer van een gewelddaad op voorwaarde dat deze betrekking vrij is voor een duur van minstens vijftien weken en dat het personeelslid dat het voorwerp is van zulke aanstelling geen enkel recht verliest voor de periode die het verschil uitmaakt tussen deze aanstelling en de duur van de oorspronkelijke aanstelling. § 2. De Regering stelt het tijdelijk personeelslid bedoeld in deze afdeling aan : 1° in elke beschikbare betrekking van hetzelfde ambt, behorend tot een inrichting van de zone(s) vermeld in de kandidatuurakte bedoeld in de artikelen 5bis en 5ter, rekening houdend met de zonale voorkeuren; of 2° in de betrekking van hetzelfde ambt bekleed door een tijdelijk personeelslid dat aanvaardt met hem om te wisselen. Het 1ste lid, 2° geldt enkel voor de aanstellingen die plaatshebben vóór 15 mei van het lopende schooljaar. § 3. Wanneer aan het tijdelijk personeelslid bedoeld in deze afdeling geen nieuwe aanstelling kon worden aangeboden overeenkomstig § 2, stelt de Regering hem aan in elke betrekking van hetzelfde ambt, reeds bekleed door : 1° een tijdelijk niet geklasseerd personeelslid waaraan zij oplegt om te wisselen met hem;2° bij ontstentenis, een tijdelijk personeelslid geklasseerd in de tweede groep bedoeld in artikel 5quater, 4de lid, waaraan zij oplegt om te wisselen met hem. Het vorige lid is enkel geldig voor de aanstellingen die plaatshebben vóór 15 mei van het lopende schooljaar. § 4. De periode van betaald verlof, dat het personeelslid, dat het slachtoffer is geweest van een gewelddaad en arbeidsongeschikt is naar aanleiding van dit voorval, geniet, wordt beschouwd als effectieve dienst. Het meerekenen ervan in de dienstanciënniteit is echter beperkt tot de duur van de oorspronkelijke aanstelling. § 5. Op voorwaarde dat het tijdelijk personeelslid werd erkend als niet in staat zijnde om zijn ambt voort te zetten in de inrichting waarin hij het slachtoffer is geweest van een gewelddaad door voormelde externe dienst voor preventie en bescherming op het werk, kan hij niet opnieuw worden aangesteld in de inrichting waar hij het slachtoffer is geweest van deze gewelddaad voor het schooljaar dat volgt op het jaar waarin hij het slachtoffer is geweest van een gewelddaad, tenzij met zijn toestemming. Deze aanvraag wordt evenwel enkel in aanmerking genomen als ze vóór 15 mei bij de Regering terechtkomt. § 6. In afwijking van artikel 4, 8°, kan het geklasseerd tijdelijk personeelslid dat een geldige kandidatuur indiende voor een tijdelijke aanstelling voor het volgende schooljaar, de keuze van de zone(s) nog wijzigen na de termijn vastgelegd bij de oproep tot kandidaten, op voorwaarde dat erkend werd dat hij niet in staat is om zijn ambt voort te zetten in de inrichting waar hij het slachtoffer is geweest van een gewelddaad door de externe dienst voor preventie en bescherming op het werk bedoeld in voornoemd koninklijk besluit van 27 maart 1998.

In afwijking van artikel 12, 12°, kan het geklasseerd tijdelijk personeelslid dat een geldige kandidatuur indiende voor de toelating tot de stage voor het volgende schooljaar, de keuze van de inrichting(en) nog wijzigen na de termijn vastgelegd bij de oproep tot kandidaten, op voorwaarde dat erkend werd dat hij niet in staat is om zijn ambt voort te zetten in de inrichting waar hij het slachtoffer werd van een geweldpleging door de externe dienst voor preventie en bescherming op het werk bedoeld in voornoemd koninklijk besluit van 27 maart 1998. Deze aanvraag wordt evenwel enkel in aanmerking genomen als ze vóór 15 mei bij de Regering terechtkomt. Afdeling 4. Recht op een nieuwe aanstelling van tijdelijke

personeelsleden geklasseerd in de eerste groep bedoeld in artikel 5quater, 3de lid.

Art. 37octies.§ 1. Het tijdelijk personeelslid geklasseerd in de eerste groep bedoeld in artikel 5quater, 3de lid, dat het slachtoffer is geweest van een gewelddaad, kan een aanstelling aanvragen in een andere inrichting met inachtneming van de voorwaarden bedoeld in de eerste afdeling.

De aanvraag om nieuwe aanstelling zal enkel in aanmerking worden genomen indien de oorspronkelijke aanstelling niet ten einde loopt voor het verlopen van de termijn van één maand vanaf de datum van indiening van de aanvraag.

De nieuwe aanstelling bedoeld in dit artikel mag niet korter zijn dan de nog te doorlopen duur in het kader van de oorspronkelijke aanstelling, behalve als er een toestemming is van het betrokken personeelslid. Een aanstelling met een kortere duur dan de nog te doorlopen aanstelling in het kader van zijn oorspronkelijke aanstelling kan echter worden opgelegd aan het slachtoffer van een geweldpleging op voorwaarde dat deze betrekking vrij is voor een duur van minstens vijftien weken en dat het personeelslid dat het voorwerp is van zulke aanstelling geen enkel recht verliest voor de periode die het verschil uitmaakt tussen deze aanstelling en de duur van de oorspronkelijke aanstelling. § 2. De Regering stelt het tijdelijk personeelslid bedoeld in deze afdeling aan: 1° in elke beschikbare betrekking van hetzelfde ambt, behorend tot een inrichting van de zone(s) vermeld in de kandidatuurakte bedoeld in artikel 23 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969; of 2° in de betrekking van hetzelfde ambt bekleed door een tijdelijk personeelslid dat aanvaardt met hem om te wisselen. Het 1ste lid, 2°, is enkel geldig voor de aanstellingen die plaatshebben vóór 15 mei van het lopende schooljaar. § 3. Wanneer aan het tijdelijk personeelslid bedoeld in deze afdeling geen nieuwe aanstelling kon worden aangeboden overeenkomstig § 2, stelt de Regering hem aan in elke betrekking van hetzelfde ambt, reeds bekleed door 1° een niet geklasseerd tijdelijk personeelslid waaraan zij oplegt om te wisselen;2° bij ontstentenis, een tijdelijk personeelslid geklasseerd in de tweede groep bedoeld in artikel 5quater, 3de lid, waaraan zij oplegt om te wisselen. Het vorige lid is enkel geldig voor de aanstellingen die plaatshebben vóór 15 mei van het lopende schooljaar. § 4. De periode van betaald verlof, dat het personeelslid dat het slachtoffer is geweest van een gewelddaad en arbeidsongeschikt is naar aanleiding van dit voorval, geniet, wordt beschouwd als effectieve dienst. Het meerekenen ervan in de dienstanciënniteit is echter beperkt tot de duur van de oorspronkelijke aanstelling. § 5. Voor het schooljaar dat volgt op het jaar waarin hij het slachtoffer is geweest van een gewelddaad, mag het tijdelijk personeelslid bedoeld in deze afdeling niet opnieuw worden aangesteld in de inrichting waar hij het slachtoffer is geweest van deze gewelddaad, tenzij hij akkoord gaat en op voorwaarde dat erkend werd dat hij niet in staat is om zijn ambt voort te zetten in de inrichting waar hij het slachtoffer is geweest van een gewelddaad door voormelde externe dienst voor preventie en bescherming op het werk. § 6. In afwijking van artikel 4, 8°, kan het geklasseerd tijdelijk personeelslid dat een geldige kandidatuur indiende voor een tijdelijke aanstelling voor het volgende schooljaar, de keuze van de zone(s) nog wijzigen na de termijn vastgelegd bij de oproep tot kandidaten, op voorwaarde dat erkend werd dat hij niet in staat is om zijn ambt voort te zetten in de inrichting waar hij het slachtoffer is geweest van een gewelddaad door de externe dienst voor preventie en bescherming op het werk bedoeld in voornoemd koninklijk besluit van 27 maart 1998.

In afwijking van artikel 12, 12°, kan het geklasseerd tijdelijk personeelslid dat een geldige kandidatuur indiende voor de toelating tot de stage voor het volgende schooljaar of academiejaar, de keuze van de inrichting(en) nog wijzigen na de termijn vastgelegd bij de oproep tot kandidaten, op voorwaarde dat erkend werd dat hij niet in staat is om zijn ambt voort te zetten in de inrichting waar hij het slachtoffer werd van een geweldpleging door voormelde externe dienst voor preventie en bescherming op het werk. Deze aanvraag wordt evenwel enkel in aanmerking genomen als ze vóór 15 mei bij de Regering terechtkomt. Afdeling 5. Recht op een nieuwe affectatie voor personeelsleden

toegelaten tot de stage.

Art. 37nonies.§ 1. Het personeelslid dat toegelaten is tot de stage kan een nieuwe affectatie aanvragen in een andere inrichting in dezelfde zone of in een andere zone, met inachtneming van de voorwaarden bedoeld in de eerste afdeling.

De aanvraag bedoeld in artikel 37quinquies, § 2, geeft aan in welke affectatiezone(s) het personeelslid vraagt zijn nieuwe affectatie te genieten, alsmede de inrichting(en) waar hij wil worden aangesteld.

Deze aanvraag kan ten allen tijde worden ingediend; gelijktijdig wordt een kopie van deze aanvraag doorgegeven aan de voorzitter(s) van de betrokken affectatiecommissie.

De affectatiecommissie stelt aan de Regering de nieuwe affectaties voor die volgens hem het meest geschikt zijn, met inachtneming van § 2. § 2. De Regering kent een nieuwe affectatie toe aan het personeelslid bedoeld in deze afdeling : 1° in elke vacante betrekking van hetzelfde ambt, rekening houdend met de voorkeuren voor de zone bepaald in de aanvraag bedoeld in § 1; of 2° in een vacante betrekking, van hetzelfde ambt, bekleed door een tijdelijk personeelslid dat aanvaardt met hem om te wisselen, rekening houdend met de voorkeuren voor de zone bepaald in de aanvraag bedoeld in § 1. Het 1ste lid, 2°, is enkel geldig voor de aanstellingen die plaatshebben vóór 15 mei van het lopende schooljaar. § 3. Wanneer aan het in deze afdeling bedoelde stagedoende personeelslid geen nieuwe affectatie kon worden aangeboden overeenkomstig § 2, geeft de Regering hem een nieuwe affectatie in elke vacante betrekking van hetzelfde ambt, reeds bekleed door : 1° een niet geklasseerd tijdelijk personeelslid waaraan zij oplegt om te wisselen, rekening houdend met de voorkeuren voor de zone bepaald in de aanvraag bedoeld in § 1;2° bij ontstentenis daarvan, een tijdelijk personeelslid geklasseerd in de tweede groep bedoeld in artikel 5quater, 4de lid, waaraan zij oplegt om te wisselen, rekening houdend met de voorkeuren voor de zone bepaald in de aanvraag bedoeld in § 1. Het vorige lid is enkel geldig voor de aanstellingen die plaatshebben vóór 15 mei van het lopende schooljaar. § 4. De Regering geeft aan de voorzitter van de affectatiecommissie een kopie van de beslissing. Afdeling 6. Recht op een gelegenheidsaffectatieverandering voor

vastbenoemde personeelsleden

Art. 37decies.§ 1. Het vastbenoemd personeelslid dat het slachtoffer is geweest van een gewelddaad kan een gelegenheidsaffectatieverandering aanvragen naar een andere inrichting in dezelfde zone of in een andere zone, met inachtneming van de voorwaarden bedoeld in de eerste afdeling.

De aanvraag bedoeld in artikel 37quinquies, § 2, geeft aan in welke affectatiezone(s) het personeelslid vraagt een gelegenheidsaffectatieverandering te genieten, alsmede de inrichtingen waar hij wil worden aangesteld.

Deze aanvraag bedoeld in voorgaande leden kan te allen tijde worden ingediend; gelijktijdig wordt een kopie van deze aanvraag doorgegeven aan de voorzitter van de affectatiecommissie.

De affectatiecommissie stelt aan de Regering de gelegenheidsaffectatieveranderingen voor die volgens hem het meest geschikt zijn, met inachtneming van § 2. § 2. De Regering kent een gelegenheidsaffectatieverandering toe aan het personeelslid bedoeld in deze afdeling : 1° in elke vacante betrekking van hetzelfde ambt, voor een ononderbroken periode van minstens vijftien weken of tot het einde van het lopende schooljaar, rekening houdend met de voorkeuren voor de zone bepaald in de aanvraag bedoeld in § 1; of 2° in een betrekking, van hetzelfde ambt, bekleed door een tijdelijk personeelslid dat aanvaardt met hem om te wisselen, rekening houdend met de voorkeuren voor de zone bepaald in de aanvraag bedoeld in § 1. Het 1ste lid, 2° is enkel geldig voor de aanstellingen die plaatshebben vóór 15 mei van het lopende schooljaar. § 3. Wanneer aan het vastbenoemd personeelslid bedoeld in deze afdeling geen gelegenheidsaffectatieverandering kon worden aangeboden overeenkomstig § 2, geeft de Regering hem deze gelegenheidsaffectatieverandering in elke betrekking van hetzelfde ambt, reeds bekleed door : 1° een niet geklasseerd tijdelijk personeelslid waaraan zij oplegt om te wisselen, rekening houdend met de voorkeuren voor de zone bepaald in de aanvraag bedoeld in § 1;2° bij ontstentenis daarvan, een tijdelijk personeelslid geklasseerd in de tweede groep bedoeld in artikel 5quater, 4de lid, waaraan zij oplegt om te wisselen, rekening houdend met de voorkeuren voor de zone bepaald in de aanvraag bedoeld in § 1. Het vorige lid is enkel geldig voor de aanstellingen die plaatshebben vóór 15 mei van het lopende schooljaar. § 4. De Regering geeft aan de voorzitter van de betrokken affectatiecommissie een kopie van de beslissing. § 5. In afwijking van artikel 22quater, § 2, kan het personeelslid dat het slachtoffer is geweest van een gewelddaad, na 31 januari van het lopende schooljaar waarin hij het slachtoffer is geweest van die daad, een aanvraag indienen voor een affectatieverandering voor het volgende schooljaar, of de reeds bepaalde keuze van inrichting(en) veranderen, op voorwaarde dat erkend werd dat hij niet in staat is om zijn ambt voort te zetten in de inrichting waar hij het slachtoffer is geweest van een gewelddaad door voormelde externe dienst voor preventie en bescherming op het werk. Deze aanvraag wordt evenwel slechts in aanmerking genomen als zij vóór 15 mei bij de Regering terechtkomt.

Art. 178.Hoofdstuk IX van hetzelfde besluit met als opschrift « Administratieve standen » wordt vervangen door volgend hoofdstuk: « HOOFDSTUK IX. ADMINISTRATIEVE STANDEN. Afdeling 1. Algemene bepaling.

Artikel 38.- Het personeelslid bevindt zich in een van de volgende administratieve standen : 1° dienstactiviteit;2° non-activiteit;3° terbeschikkingstelling. Afdeling 2. Dienstactiviteit.

Artikel 39.- Het personeelslid wordt altijd geacht zich in dienstactiviteit te bevinden, behoudens uitdrukkelijke bepaling waarbij hij in een andere administratieve stand wordt ingedeeld.

Artikel 40.- Behoudens uitdrukkelijke strijdige bepaling, heeft het personeelslid in dienstactiviteit recht op wedde en op bevordering tot een hogere wedde.

Hij kan zijn aanspraken op een benoeming tot een bevorderingsambt laten gelden.

Artikel 41.- Hij verkrijgt, onder dezelfde voorwaarden als die bepaald voor de personeelsleden bedoeld bij het koninklijk besluit van 22 maart 1969 en volgens dezelfde nadere regels, de verlofdagen die aan deze laatste worden toegekend.

Voor de toepassing van het 1ste lid wordt het personeelslid gelijkgesteld met een vastbenoemd personeelslid.

Het personeelslid dat verlof krijgt, brengt daar zijn hoofd van de eredienst op de hoogte van. Afdeling 3. Non-activiteit.

Artikel 42.- Het personeelslid bevindt zich in de stand non-activiteit : 1° wanneer hij sommige militaire prestaties in vredestijd verricht, of bij de civiele bescherming is ingedeeld, of met taken van openbaar nut belast is bij toepassing van de wet houdende het statuut van de gewetensbezwaarden. De bepalingen opgenomen in het Koninklijk besluit van 20 december 1973 genomen ter uitvoering van artikel 161 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, worden van overeenkomstige toepassing op de personeelsleden bedoeld bij dit besluit; 2° wanneer schorsing bij tuchtmaatregel op hem is toegepast;3° wanneer op hem de op non-activiteitsstelling bij tuchtmaatregel is toegepast;4° wanneer hij om gezinsredenen toelating gekregen heeft tijdens een langdurige periode afwezig te blijven. Voor de toepassing van het 1ste lid wordt het personeelslid dat stage loopt, gelijkgesteld met een vastbenoemd personeelslid.

Artikel 43.- Behoudens uitdrukkelijk tegenstrijdige bepaling, heeft het personeelslid in de stand non-activiteit geen recht op wedde.

Indien hij zich in de stand non-activiteit bevindt ingevolge de bepalingen van artikel 42, 2° of 3°, kan hij geen aanspraken op een benoeming tot een bevorderingsambt, of op een bevordering tot een hogere wedde, laten gelden.

Artikel 44.- Niemand kan op non-activiteit gesteld of gehouden worden na de maand waarin hij de leeftijd van 60 jaar bereikt heeft als hij dertig dienstjaren telt voor de opening van het recht op pensioen. Afdeling 4. Terbeschikkingstelling.

Onderafdeling 1. Algemene bepalingen.

Artikel 45.- Het personeelslid kan ter beschikking worden gesteld onder de door de Regering bepaalde voorwaarden: a) wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst of het onderwijs;b) wegens ziekte of gebrekkigheid waaruit geen definitieve dienstongeschiktheid ontstaat, maar die aanleiding c) geeft tot langere afwezigheid dan voor verlof wegens ziekte of gebrekkigheid;d) voor persoonlijke aangelegenheden;e) wegens ontstentenis van betrekking; voor een bijzondere opdracht.

Het ter beschikking gesteld personeelslid brengt daar het hoofd van de eredienst op de hoogte van.

Artikel 46.- Niemand kan ter beschikking worden gesteld of gehouden worden na de maand waarin hij de leeftijd van 60 jaar bereikt heeft als hij dertig dienstjaren telt voor de opening van het recht op pensioen.

Artikel 47.- Wachtgeld kan worden verleend aan ter beschikking gestelde personeelsleden. Dit wachtgeld, de uitkeringen en vergoedingen, die eventueel aan deze personeelsleden worden toegekend, zijn onderworpen aan de mobiliteitsregeling, welke geldt voor de bezoldiging van de personeelsleden in dienstactiviteit.

Art. 47bis.§ 1. Elk ter beschikking gesteld personeelslid blijft ter beschikking van de Regering. § 2. De duur van de terbeschikkingstelling met het voordeel van wachtwedde kan, in het geval van een ter beschikking stelling wegens ontstentenis van betrekking, in één of meer lestijden, de duur van de diensten die in aanmerking komen voor de berekening van het rustpensioen van het betrokken personeelslid niet overschrijden. Die bepaling is niet van toepassing op de personeelsleden die voor bijzondere opdracht ter beschikking gesteld zijn van de Europese scholen of buitenlandse universiteiten.

Voor de berekening van de duur van de voormelde in aanmerking komende diensten wordt geen rekening gehouden met : 1° de legerdienst of de dienst bij de civiele bescherming of taken van openbaar nut bij toepassing van de wet houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, die het personeelslid vervulde voor zijn toelating tot de federale, communautaire of gewestelijke administratie, het onderwijs of de psycho-medisch-sociale centra;2° de lestijden van terbeschikkingstelling ongeacht de aard van deze terbeschikkingstellingen. § 3. Het personeelslid dat ter beschikking gesteld wordt en wachtgeld geniet, moet zich elk jaar, in de loop van de maand die volgt op zijn terbeschikkingstelling, na een oproeping, aanmelden bij de administratieve gezondheidsdienst.

Wanneer het personeelslid dat volgens de regels werd opgeroepen, zich niet aanmeldt bij de administratieve gezondheidsdienst, wordt de betaling van zijn wachtgeld opgeschort vanaf dat ogenblik tot het ogenblik waarop hij zich aanmeldt. § 4. Het personeelslid dat ter beschikking is gesteld, moet aan het inrichtingshoofd van de onderwijsinrichting waar hij is aangesteld een woonplaats binnen het Koninkrijk meedelen, waar hij kan worden verwittigd over beslissingen die hem aangaan. § 5. Wanneer het personeelslid ter beschikking is gesteld wegens persoonlijke aangelegenheden, wordt de betrekking waarvan het ter beschikking gestelde personeelslid de houder was, vacant verklaard, wanneer de terbeschikkingstelling van het personeelslid zonder onderbreking twee opeenvolgende jaren heeft geduurd. § 6. Het personeelslid dat ter beschikking is gesteld en dat niet werd vervangen in zijn betrekking bij toepassing van §5, bekleedt deze betrekking wanneer hij zijn activiteiten hervat. § 7. Het personeelslid dat ter beschikking is gesteld, zijn reïntegratie aanvraagt en in zijn betrekking werd vervangen bij toepassing van § 5, wordt ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking vanaf de datum waarop hij zou zijn gereïntegreerd als hij niet was vervangen in zijn betrekking.

Onderafdeling 2. Terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, gedeeltelijk opdrachtverlies, reaffectatie, tijdelijke terugroeping in actieve dienst en terugroeping in actieve dienst voor onbepaalde duur Art 47ter. § 1. Het vastbenoemd personeelslid aangesteld in de inrichting, in hoofdambt aangesteld in de inrichting zonder in bijambt in een of meerdere inrichtingen aangesteld te zijn, of in hoofdambt aangesteld in de inrichting en in bijambt aangesteld in een of meer andere inrichtingen, niet ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking en waaraan, binnen zijn betrekking, enkel een aantal vacante lestijden kon worden toegekend dat minstens gelijk is aan de lestijden waarvoor hij wordt bezoldigd in de inrichting waar hij is aangesteld of in hoofdambt is aangesteld zonder in bijambt te zijn aangesteld in een of meer inrichtingen, of in de inrichtingen waar hij in hoofdzaak en in bijzaak is aangesteld, wordt met gedeeltelijk opdrachtverlies gesteld.

Het vastbenoemd personeelslid aangesteld in de inrichting, in hoofdzaak aangesteld in de inrichting zonder bijkomende aanstelling in een of meer andere inrichtingen, of in hoofdambt in de inrichting en in bijambt aangesteld in een of meer andere inrichtingen, wordt ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking wanneer geen enkele vacante lestijd in zijn ambt aan hem kon worden toevertrouwd in de inrichting waar hij is aangesteld of in hoofdzaak is aangesteld zonder in bijambt te zijn aangesteld in een of meer andere inrichtingen, of in alle inrichtingen waar hij in hoofdambt en in bijambt is aangesteld.

Het personeelslid dat toegelaten is tot de stage wordt ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking wanneer de betrekking die hij bekleedt, wordt afgeschaft. § 2. Het personeelslid bedoeld in § 1, 2de lid, kan voorlopig worden teruggeroepen in actieve dienst door de Regering volgens de bepalingen vastgesteld in artikel 47dodecies, § 2, in een betrekking die definitief of tijdelijk vacant is.

Het personeelslid bedoeld in § 1, kan, ingeval er een vacante betrekking is, worden gereaffecteerd door de Regering volgens de voorwaarden vastgelegd in artikel 47terdecies, § 3.

Art. 47quater.Een personeelslid dat in bijambt aangesteld is in een of meer inrichtingen, kan niet met gedeeltelijk opdrachtverlies worden gesteld als de vermindering van het aantal definitief vacante lestijden die hem worden toegekend in de inrichting(en) waar hij in bijambt is aangesteld, gecompenseerd wordt door een overeenkomstige stijging van het aantal definitief vacante lestijden die hem worden toegekend in de inrichting waar hij in hoofdambt is aangesteld of in een andere inrichting waar hij in bijambt is aangesteld.

Er wordt van rechtswege een einde gemaakt aan de affectatie in bijambt die het personeelslid geniet in de inrichting waar hij alle definitief vacante lestijden verliest die aan hem waren toegekend, als dit lestijdenverlies wordt gecompenseerd door een overeenkomstige stijging van het aantal lestijden in de inrichting waar hij een hoofdambt uitoefent of in een andere inrichting waar hij een bijambt uitoefent.

Een personeelslid dat alle definitief vacante lestijden verliest die hem waren toegekend in de inrichting waar hij in hoofdambt was aangesteld, waarbij dit lestijdenverlies wordt gecompenseerd door een overeenkomstige stijging van het aantal lestijden in de inrichting(en) waar hij een bijambt uitoefent, zou niet met gedeeltelijk opdrachtverlies kunnen worden geplaatst, als hij verzaakt aan zijn hoofdambt en zijn bijambt omzet in een hoofdambt, of, als hem een aanstelling met een volledige opdracht wordt aangeboden in de inrichting waar hij een bijambt uitoefende.

Art. 47quinquies.Het personeelslid dat ter beschikking is gesteld wegens ontstentenis van betrekking geniet een wachtwedde die, de eerste twee jaren, gelijk is aan zijn activiteitswedde.

Vanaf het derde jaar wordt die wachtwedde elk jaar verminderd met twintig percent, zonder dat het lager kan liggen dan zoveel keer één dertigste van de activiteitswedde als dat het personeelslid dienstjaren telt op de datum van de terbeschikkingstelling. De opeenvolgende verminderingen worden toegepast op basis van de laatste activiteitswedde.

Voor het personeelslid dat oorlogsinvalide is, is de wachtwedde, gedurende de eerste drie jaren, gelijk aan zijn laatste activiteitswedde. Vanaf het vierde jaar, wordt het verminderd zoals hierboven.

Voor de toepassing van het 2de lid wordt onder dienstjaren verstaan de jaren die in aanmerking komen voor de berekening van het pensioen. De legerdienst, gedaan voor de indiensttreding, wordt echter niet in aanmerking genomen en de in aanmerking komende legerdienst wordt slechts meegerekend voor zijn gewone duur, onverminderd de toepassing van artikel 13 van de gecoördineerde wetten van 3 augustus 1919 en 27 mei 1947 betreffende de prioriteiten.

De voorlopige terugroeping in actieve dienst heft de gevolgen van de terbeschikkingstelling bedoeld in het 1ste lid op, gedurende de tijd van de terugroeping. De terugroeping in actieve dienst voor een onbepaalde duur heft de gevolgen van de terbeschikkingstelling bedoeld in het 1ste lid op, zolang er geen einde wordt gemaakt aan deze terugroeping.

Art. 47sexies.Elk personeelslid dat ter beschikking gesteld wordt wegens ontstentenis van betrekking, behoudt in deze stand gedurende twee jaar zijn aanspraken op een benoeming in een bevorderingsambt van de inspectiedienst en op een verhoging in wedde.

Elk personeelslid dat stage loopt en ter beschikking gesteld is wegens ontstentenis van betrekking, behoudt gedurende twee jaar in die positie zijn aanspraken op verhoging in wedde.

Art. 47septies.Een in een wervingsambt vastbenoemd personeelslid wordt slechts met gedeeltelijk opdrachtverlies geplaatst of ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking, nadat een einde werd gemaakt aan de diensten van de personeelsleden die hetzelfde ambt uitoefenen in een vacante betrekking en dit in de volgorde vastgesteld in artikel 6bis, § 1, 1ste lid, 1° tot 11°.

Wanneer een personeelslid dat vastbenoemd is in een wervingsambt, vervolgens, ter beschikking moet worden gesteld wegens ontstentenis van betrekking of in gedeeltelijk opdrachtverlies moet worden gesteld, wordt(worden) eerst ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking of met gedeeltelijk opdrachtverlies geplaatst, een personeelslid/personeelsleden dat /die in bijambt in de inrichting geaffecteerd is/zijn, of het personeelslid dat in hoofdambt in de inrichting geaffecteerd is, dan wordt/worden ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking of met gedeeltelijk opdrachtverlies geplaatst, een personeelslid/personeelsleden dat/die in de inrichting geaffecteerd is/zijn.

Een stagedoend personeelslid wordt slechts ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking nadat de diensten werden beëindigd van de personeelsleden die hetzelfde ambt uitoefenen in een vacante betrekking, en dit in de volgorde bepaald door artikel 6, § 1, 1ste lid, 1° tot 7°.

Art. 47octies.§ 1. Het personeelslid dat met gedeeltelijk opdrachtverlies is geplaatst, blijft ter beschikking van de Regering, die dit personeelslid op eigen initiatief een aanvullende opdracht en/of aanvullende lestijden kan toewijzen.

Elk personeelslid kan lestijden weigeren op basis van de bepalingen van artikel 1bis, § 3, 6°, b). In dat geval moet hem, bij voorrang op elke tijdelijke beslissing, en in voorkomend geval bij toepassing van artikel 6bis, voor een duur die niet minder dan tien werkdagen mag bedragen, een bijkomende opdracht worden toegekend in elke inrichting die voor hem geen verplaatsingstijd met de algemene vervoermiddelen van meer dan vier uur per dag meebrengt.

Het personeelslid dat een bijkomende opdracht geniet, behoudt het voordeel van de weddeschaal die hem toegekend wordt, rekening houdend met het ambt waarin hij is vastbenoemd. § 2. Het met gedeeltelijk opdrachtverlies geplaatst vastbenoemd personeelslid blijft ter beschikking van de Regering die dit personeelslid op eigen initiatief of op voorstel van de affectatiecommissie een aanvullende opdracht kan toewijzen : 1° in de eerste plaats vóór elke tijdelijke aanstelling of toelating tot de stage;2° vervolgens, in door tijdelijke personeelsleden beklede betrekkingen, in overeenstemming met artikel 6bis, § 2. Een vastbenoemd personeelslid dat in zijn ambt geen aantal lestijden heeft dat minstens gelijk is aan het aantal uren waarvoor hij in de inrichting waar hij aangesteld is wordt betaald, en die een aanvullende opdracht kreeg toegewezen in een of meerdere inrichtingen, behoudt op zijn verzoek deze aanvullende opdracht zolang : 1° Hij in gedeeltelijk opdrachtverlies blijft;2° Deze aanvullende opdracht niet noodzakelijk is om de opdracht aan te vullen van een vastbenoemd personeelslid dat aangesteld, aangesteld in hoofdambt of aangesteld in bijambt is in de inrichting of er voorlopig of voor onbepaalde duur in actieve dienst teruggeroepen is.

Art. 47nonies.§ 1. Wanneer een vastbenoemd personeelslid onder de voorwaarden bepaald in artikel 47septies met gedeeltelijk opdrachtverlies moet worden geplaatst of ter beschikking moet worden gesteld wegens ontstentenis van betrekking, wordt ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking of met gedeeltelijk opdrachtverlies geplaatst, het personeelslid met de kleinste dienstanciënniteit als personeelslid bedoeld in artikel 1, 1ste lid. § 2. Voor de toepassing van § 1 wordt bij gelijke dienstanciënniteit, eerst het personeelslid met de kleinste ambtsanciënniteit ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking of met gedeeltelijk opdrachtverlies geplaatst, naargelang het geval.

Bij gelijke dienstanciënniteit en ambtsanciënniteit wordt naargelang het geval eerst het jongste personeelslid ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking of met gedeeltelijk opdrachtverlies geplaatst.

Art. 47decies.De berekening van de in artikel 47nonies bedoelde dienstanciënniteit gebeurt volgens de hieronder bepaalde regels: 1° De diensten gepresteerd als tijdelijk personeelslid binnen een ambt met volledige prestaties komen in aanmerking voor een anciënniteit die gelijk is aan het aantal dagen geteld van het begin tot het einde van de doorlopende activiteitsperiode, met inbegrip, als ze tot die periode behoren, van de ontspanningsverlofdagen alsmede de winter- en lentevakantie, de buitengewone verlofdagen, het verlof voor opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij en de moederschapsrust, respectievelijk bepaald in de artikelen 5 en 5bis, in hoofdstuk IIbis en in hoofdstuk XIII van het koninklijk besluit van 15 januari 1974; dat aantal dagen wordt vermenigvuldigd met 1,2; 2° De effectieve diensten die niet als tijdelijk personeelslid gepresteerd zijn, binnen een ambt met volledige prestaties, worden per kalendermaand geteld;de diensten die niet over een volledige maand lopen, worden niet in aanmerking genomen; 3° De toegelaten diensten gepresteerd tijdens de maand waarin het personeelslid voor het eerst wordt aangesteld in een andere hoedanigheid dan die van tijdelijk personeelslid, worden geacht als tijdelijk personeelslid gepresteerd te zijn;4° De effectieve prestaties in een ambt met onvolledige prestaties, dat minstens de helft van de voor een ambt met volledige prestaties vereiste prestaties omvat, worden in aanmerking genomen als prestaties verricht in een ambt met volledige prestaties;5° De duur van de diensten binnen een ambt met onvolledige prestaties, dat niet de helft van het aantal voor het ambt met volledige prestaties vereiste uren telt, wordt met de helft verminderd;6° Dertig dagen vormen een maand;7° De duur van de diensten gepresteerd in twee of meer gelijktijdig uitgeoefende ambten met volledige of onvolledige prestaties, mag nooit de duur van de diensten gepresteerd in een gedurende dezelfde periode uitgeoefend ambt met volledige prestaties overschrijden;8° De duur van de toegelaten diensten van het personeelslid mag voor een schooljaar nooit twaalf maanden overschrijden. Voor de toepassing van dit artikel worden slechts de diensten die in het door de Franse Gemeenschap georganiseerd onderwijs gepresteerd worden als leermeester of leraar van de bedoelde godsdienst in aanmerking genomen.

Art. 47undecies.Voor de toepassing van de artikelen 47nonies en 47decies, worden de diensten gepresteerd binnen het ambt van leermeester godsdienst en/of leraar godsdienst in het onderwijs van de Duitstalige Gemeenschap gelijkgesteld met de diensten geleverd als personeelslid bedoeld in artikel 1, 1ste lid.

Art. 47dodecies.§ 1. Zodra een personeelslid ter beschikking wordt gesteld wegens ontstentenis van betrekking, brengt het inrichtingshoofd de Regering en de voorzitter van de bevoegde affectatiecommissie ervan op de hoogte.

Wanneer een personeelslid wegens ontstentenis van betrekking in zijn inrichting niet langer een aantal uren presteert gelijk aan het aantal uren waarvoor het personeelslid wordt betaald, brengt het inrichtingshoofd daar de Regering en de voorzitter van de affectatiecommissie op de hoogte van. § 2. Elk in een wervingsambt vastbenoemd personeelslid dat ter beschikking is gesteld wegens ontstentenis van betrekking, blijft ter beschikking van de Regering die naargelang het geval op eigen initiatief of op voorstel van de affectatiecommissie dit personeelslid voorlopig in actieve dienst kan terugroepen of op voorstel van de affectatiecommissie voor onbepaalde duur in actieve dienst kan terugroepen : 1° Allereerst voor elke tijdelijke aanstelling of toelating tot de stage;2° Vervolgens in de door de tijdelijke personeelsleden beklede betrekkingen, overeenkomstig artikel 6bis, § 2;3° Tenslotte, in betrekkingen bekleed door stagiairs, in omgekeerde volgorde van hun rangschikking, op voorwaarde dat het voorlopig of voor onbepaalde duur in actieve dienst teruggeroepen personeelslid in dezelfde zone als de stagiair ter beschikking werd gesteld wegens ontstentenis van betrekking. Wanneer de volledig of gedeeltelijk door het minst batig gerangschikte tijdelijk personeelslid vrijgemaakte betrekking voor het in 1ste lid bedoelde personeelslid een verplaatsing van meer dan vier uur met de gemeenschappelijke vervoermiddelen meebrengt, mag deze de terugroeping in actieve dienst weigeren. In dat geval wordt volledig of gedeeltelijk een einde gemaakt aan de prestaties van, in de eerste plaats, een ander niet gerangschikt tijdelijk personeelslid, vervolgens, van een ander in de tweede groep gerangschikt tijdelijk personeelslid en, bij ontstentenis daarvan, van het tijdelijk personeelslid van de eerste groep dat onmiddellijk beter gerangschikt is.

Het personeelslid dat een terugroeping in actieve dienst voor onbepaalde duur geniet, wordt de eerste dag van het schooljaar of academiejaar volgend op de vacantverklaring van een betrekking in zijn ambt in dezelfde inrichting gereaffecteerd.

Het in het 1ste lid bedoelde personeelslid wordt op zijn verzoek prioritair in actieve dienst teruggeroepen in een voorlopig beschikbare betrekking in zijn ambt binnen de inrichting waar hij zijn betrekking heeft verloren of waar hij ter beschikking gesteld is wegens ontstentenis van betrekking.

Tijdens de voorlopige terugroeping in actieve dienst en de terugroeping in actieve dienst voor onbepaalde duur geniet het personeelslid zijn activiteitswedde en worden de diensten die hij presteert met werkelijke diensten gelijkgesteld. § 3. Het in een wervingsambt vastbenoemd personeelslid dat ter beschikking is gesteld wegens ontstentenis van betrekking wordt door de Regering gereaffecteerd op advies van de affectatiecommissie: 1° in de eerste plaats en bij voorrang op de tot de stage toegelaten personeelsleden, in definitief vacante betrekkingen bekleed door tijdelijke personeelsleden;2° vervolgens, in definitief vacante betrekkingen bekleed door stagiairs, in omgekeerde volgorde van hun rangschikking, op voorwaarde dat het gereaffecteerde personeelslid ter beschikking was gesteld wegens ontstentenis van betrekking in dezelfde zone als de stagiair. Het personeelslid dat voorlopig in actieve dienst is teruggeroepen in een betrekking die minstens drie vierde van de lestijden omvat waarvoor hij betaald wordt, treedt in werking in de betrekking waarin hij wordt gereaffecteerd slechts op eerstvolgend 1 juli op.

Het personeelslid dat een tijdelijke terugroeping in actieve dienst geniet voor onbepaalde duur wordt in dezelfde inrichting gereaffecteerd op 1 september volgend op de vacature van een betrekking van zijn ambt.

De personeelsleden die tot de stage worden toegelaten en ter beschikking werden gesteld wegens ontstentenis van betrekking worden door de Regering op advies van de affectatiecommissie gereaffecteerd in de definitief vacante betrekkingen bekleed door tijdelijke personeelsleden. § 4. Het personeelslid moet binnen de door de Regering gestelde termijn de betrekking bekleden die hem door reaffectatie, voorlopige terugroeping in actieve dienst of terugroeping in actieve dienst voor onbepaalde duur is toegewezen. Als hij zonder geldige reden die betrekking niet bekleedt, wordt hij na tien dagen afwezigheid beschouwd als ontslagnemend.

Art. 47terdecies.§ 1. Het personeelslid dat vastbenoemd wordt in een wervingsambt en ter beschikking gesteld wordt wegens ontstentenis van betrekking, dat noch gereaffecteerd, noch tijdelijk teruggeroepen werd in actieve dienst, noch teruggeroepen in actieve dienst voor een onbepaalde duur in het ambt waarin hij vastbenoemd is, wordt tijdelijk teruggeroepen in actieve dienst in elke betrekking van een van de ambten van de personeelsledn bedoeld in artikel 1, 1ste lid, waarvoor hij over het vereist bekwaamheidsbewijs beschikt.

Het personeelslid dat in actieve dienst teruggeroepen wordt bij toepassing van het 1ste lid, behoudt het voordeel van de weddeschaal die hem toegekend wordt in functie van het ambt waarin hij vastbenoemd is. § 2. Het personeelslid dat in dienstactiviteit teruggeroepen is bij toepassing van § 1, kan antwoorden op een oproep tot de toelating tot de stage binnen een ambt waarin hij tijdelijk teruggeroepen is in dienstactiviteit, voor zover hij aan de in artikel 12 bedoelde voorwaarden voldoet.

Hij geniet de weddeschaal van zijn nieuwe ambt op de datum van zijn toelating tot de stage in dat ambt.

Voor de toepassing van § 1, 1ste lid, worden de diensten gepresteerd tijdens de duur van de terugroeping in actieve dienst gelijkgesteld met diensten gepresteerd als tijdelijk personeelslid.

Art. 47quater decies. Elk vastbenoemd personeelslid dat ter beschikking werd gesteld wegens ontstentenis van betrekking en dat noch gereaffecteerd, noch tijdelijk in actieve dienst, noch in actieve dienst voor een onbepaalde duur teruggeroepen kon worden, en dat op een werkaanbieding van een andere inrichtende macht antwoordt, blijft van rechtswege een wachtwedde genieten.

Onverminderd de toepassing van de bepalingen van het besluit van de Executieve van 11 september 1990 tot regeling van de toekenning van een toelage aan de personeelsleden van het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs, die tijdelijk aangesteld worden in een beter bezoldigd ambt dan dat waarin zij vast benoemd zijn, blijft het bij het eerste lid bedoelde personeelslid van rechtswege een weddesubsidie genieten.

Onder voorbehoud dat hij jaarlijks zijn reaffectatie aanvraagt in het door de Franse Gemeenschap ingerichte onderwijs en dat hij gevolg geeft aan elk voorstel tot reaffectatie, tijdelijke terugroeping in actieve dienst of terugroeping in actieve dienst voor onbepaalde duur dat hem zou worden voorgelegd vóór 1 oktober van elk schooljaar, behoudt het personeelslid zijn vastbenoeming zolang hij een vastbenoeming niet bekomt bij de inrichtende macht die hem op basis van het 1ste lid aangeworven heeft. § 2. Elk personeelslid dat tot de stage toegelaten is en ter beschikking gesteld is wegens ontstentenis van betrekking, dat niet gereaffecteerd kon worden en dat op een werkaanbieding van een andere inrichtende macht antwoordt, blijft van rechtswege een wachtwedde genieten en geniet geen weddesubsidie.

Onder voorbehoud dat hij jaarlijks zijn reaffectatie aanvraagt in het door de Franse Gemeenschap ingerichte onderwijs en dat hij gevolg geeft aan elk voorstel tot reaffectatie, behoudt het personeelslid zijn benoeming in vast verband zolang hij een benoeming in vast verband niet bekomt bij de inrichtende macht die hem op basis van het 1ste lid aangeworven heeft. § 3. De lestijden gedurende welke het personeelslid ter beschikking gesteld wordt wegens ontstentenis van betrekking en de bepalingen van § 1, 1ste en 2de lid, of § 2, 1ste lid, geniet, schorten de terbeschikkingststellingstijd op voor de berekening van de wachtwedde.

Onderafdeling 3. Terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst en in het belang van het onderwijs.

Art. 47quindecies.Artikel 167quater van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 is van toepassing op de personeelsleden bedoeld in artikel 1, 1ste lid, toegelaten tot de stage of vastbenoemd.

Onderafdeling 4. Terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden.

Art. 47sexdecies.De artikelen 13 en 14 van het koninklijk besluit van 18 januari 1974 genomen ter uitvoering van artikel 164 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, zijn van toepassing op de tot de stage toegelaten of vastbenoemde personeelsleden bedoeld in artikel 1, 1ste lid. »

Art. 179.Artikel 48 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling: «

Art. 48.De personeelsleden bedoeld in artikel 1, 1ste lid, tijdelijk aangesteld, tot de stage toegelaten of vastbenoemd, worden uit hun ambt ontheven, ambtshalve en zonder vooropzeg: 1° Als zij niet regelmatig tijdelijk aangesteld, tot de stage toegelaten of vastbenoemd zijn;in dat geval behouden de personeelsleden de rechten gebonden aan hun vorige regelmatige toestand; 2° Als zij niet meer aan de volgende voorwaarden voldoen: a) Belg zijn of onderdaan zijn van een andere lidstaat van de Europese Unie, behoudens door de Regering te verlenen vrijstelling;b) Zijn burgerlijke en politieke rechten genieten;c) Aan de dienstplichtwetten voldaan hebben;d) Van onberispelijk gedrag zijn;3° Als zij, na een toegelaten afwezigheid, zonder geldige reden hun dienst niet hervatten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;4° Als zij zonder geldige reden hun betrekking verlaten en gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen afwezig blijven;5° Als zij, gereaffecteerd, tijdelijk in actieve dienst teruggeroepen of voor onbepaalde duur in actieve dienst teruggeroepen, zonder geldige reden weigeren de door de Regering toegekende betrekking te bekleden;6° Als zij zich bevinden in het geval waarin de toepassing van de burgerlijke en strafwetten de ambtsneerlegging met zich meebrengt;7° Als zij lijden aan een vroegtijdige invaliditeit die onder de door de wet bepaalde voorwaarden behoorlijk is vastgesteld en waardoor zij niet meer in staat zijn hun ambt volledig, geregeld en onafgebroken uit te oefenen.».

Art. 180.Artikel 49, 2°, van hetzelfde besluit wordt door de volgende bepaling vervangen: « 2° de definitief vastgestelde arbeidsongeschiktheid: deze arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld door de vermelding in de beoordelingsstaat of in het inspectieverslag van het woord « onvoldoende » en dit gedurende twee opeenvolgende jaren vanaf zijn toekenning; ». HOOFDSTUK II. - Overgangs- en opheffingsbepalingen

Art. 181.Elke doorlopende periode van dienstactiviteit, die door het tussen 1 oktober en 30 juni tijdelijk aangesteld personeelslid, vóór de inwerkingtreding van dit decreet, als personeelslid bedoeld in artikel 1, 1ste lid, van hetzelfde besluit, en houder van het vereist bekwaamheidsbewijs voor het ambt (de ambten) waarin hij tijdelijk aangesteld is, gepresteerd wordt, wordt gelijkgesteld met een kandidatuur zoals bedoeld in artikel 5quater, 3de lid, van voornoemd koninklijk besluit van 25 oktober 1971.

Art. 182.De bepalingen van titel II van dit decreet zijn van overeenkomstige toepassing op de leraars godsdienst die de dag vóór hun inwerkingtreding vastbenoemd zijn in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde niet-universitair hoger onderwijs.

Art. 183.Opgeheven worden : 1° Het koninklijk besluit van 8 juli 1976 genomen voor de toepassing van artikel 45 van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke, protestantse, israëlitische, orthodoxe en islamitische godsdiensten der onderwijsinrichtingen van de Franse Gemeenschap, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 november 1998, bij het koninklijk besluit nr.226 van 7 december 1983, bij het besluit van de Regering van 28 augustus 1995, bij de decreten van 24 juni 1996 en 4 februari 1997 en bij de besluiten van de Regering van 8 september 1997 en 8 juni 1999; 2° Het koninklijk besluit van 8 juli 1976 genomen voor de toepassing van artikel 40 van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke, protestantse, israëlitische, orthodoxe en islamitische godsdiensten der onderwijsinrichtingen van de Franse Gemeenschap, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 juli 1982, de besluiten van de Regering van 8 september 1997 en 8 juni 1999 en het decreet van 8 mei 2003;3° Het koninklijk besluit van 8 juli 1976 genomen voor de toepassing van artikel 42 van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke, protestantse, israëlitische, orthodoxe en islamitische godsdiensten, gewijzigd bij de besluiten van de Regering van 8 september 1997 en 8 juni 1999;4° Het koninklijk besluit van 14 november 1978 houdende aanvulling van het koninklijk besluit van 8 juli 1976 genomen ter toepassing van artikel 45 van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke, protestantse, Israëlitische, orthodoxe en islamitische godsdiensten van de onderwijsinrichtingen van de Franse Gemeenschap, gewijzigd bij het besluit van de Regering van 8 juni 1999; 5° Het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 1 december 1993 betreffende het ouderschapsverlof en het verlof om dwingende familiale redenen toegestaan aan personeelsleden die onderworpen zijn aan de bepalingen van het koninklijk besluit d.d. 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke, protestantse, israëlitische, orthodoxe en islamitische godsdiensten der onderwijsinrichtingen van de Franse Gemeenschap, gewijzigd bij de besluiten van de Regering van 8 september 1997 en 8 juni 1999 en bij het decreet van 8 mei 2003.

Art. 184.In afwijking van artikel 5bis van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke, protestantse, israëlitische, orthodoxe en islamitische godsdiensten der onderwijsinrichtingen van de Franse Gemeenschap, wordt voor het schooljaar 2005-2006 de oproep tot kandidaten voor een tijdelijke aanstelling gestart in de loop van de maand maart.

Art. 185.In afwijking van artikel 5sexies van voornoemd koninklijk besluit van 25 oktober 1971 wordt, voor het schooljaar 2005-2006, het in artikel 5quater bedoelde klassement bepaald op 1 mei 2006.

TITEL III. - Het gesubsidieerd vrij onderwijsnet

Art. 186.In het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs wordt een hoofdstuk VIIbis, dat een artikel 70bis bevat, ingevoegd, luidend als volgt : « Hoofdstuk VIIbis. Bijzondere bepalingen betreffende de leermeesters godsdienst en leraars godsdienst van het niet-confessioneel gesubsidieerd vrij onderwijs.

Art. 70bis.Voor het geheel van de statutaire bepalingen van toepassing op de personeelsleden die hun ambt uitoefenen in het niet-confessioneel gesubsidieerd vrij onderwijs, wordt de anciënniteit verworven in een ambt van leermeester godsdienst of leraar godsdienst uitzonderlijk in aanmerking genomen voor de uitoefening van een ambt van leermeester godsdienst of leraar godsdienst. ».

TITEL IV. - Slotbepaling

Art. 187.Dit decreet treedt in werking de dag waarop het ondertekend wordt.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, op 10 maart 2006.

De Minister-Presidente, belast met het Leerplichtonderwijs en het Onderwijs voor Sociale promotie, Mevr. M. ARENA De Vice-Presidente, Minister van Hoger onderwijs, Wetenschappelijk onderzoek en Internationale betrekkingen, Mevr. M.-D. SIMONET De Vice- President, Minister van Begroting en Financiën, M. DAERDEN De Minister van Ambtenarenzaken en Sport, C. EERDEKENS De Minister van Cultuur, de Audiovisuele sector en Jeugd, Mevr. F. LAANAN De Minister van Kinderwelzijn, Hulpverlening aan de Jeugd en Gezondheid, Mevr. C. FONCK _______ Nota's (1) Zitting 2005 - 2006 Stukken van de Raad.- Ontwerp van decreet, nr. 223 - 1.- Commissieamendementen, nr. 223 - 2.- Verslag, nr. 223 - 3.

Integraal verslag.- Bespreking en aanneming. Vergadering van dinsdag 7 maart 2006.

^