Etaamb.openjustice.be
Decreet van 12 juli 2001
gepubliceerd op 02 augustus 2001

Decreet waarbij de materiële omstandigheden van de inrichtingen van het basis- en secundair onderwijs worden verbeterd

bron
ministerie van de franse gemeenschap
numac
2001029289
pub.
02/08/2001
prom.
12/07/2001
ELI
eli/decreet/2001/07/12/2001029289/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

12 JULI 2001. - Decreet waarbij de materiële omstandigheden van de inrichtingen van het basis- en secundair onderwijs worden verbeterd (1)


De Raad van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen wat volgt : HOOFDSTUK I. - Wijzigingen aan de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving

Artikel 1.In artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden het tweede lid, ingevoegd door het besluit 413 van 29 april 1986, en het derde lid, ingevoegd door het decreet van 13 juli 1998, opgeheven;2° § 3, opgeheven door het decreet van 27 oktober 1994, wordt opnieuw ingevoerd, luidend als volgt : « § 3.De diensten in afzonderlijk beheer van het onderwijs van de Franse Gemeenschap krijgen jaarlijks een globale dotatie voor de onkosten op het vlak van de werking en de uitrusting van de inrichting en de kosteloze verdeling van handboeken en schoolbenodigdheden aan de schoolplichtige leerlingen. De dotatie van iedere inrichting bestaat uit een vast deel vastgelegd op grond van het aantal leerlingen en uit een veranderlijk deel vastgelegd op grond van de specifieke behoeften, met name op het vlak van energie en voorzieningen.

De noodzakelijke middelen, zowel voor het vast deel als voor het veranderlijk deel, worden afzonderlijk toegekend : 1° aan de inrichtingen die leerlingen uit het gewoon basisonderwijs opvangen;2° aan de inrichtingen die leerlingen uit het gewoon secundair onderwijs opvangen;3° aan de inrichtingen die leerlingen uit het buitengewoon onderwijs opvangen;4° aan de inrichtingen die leerlingen uit het onderwijs voor sociale promotie opvangen;5° aan de internaten die leerlingen uit het gewoon onderwijs opvangen;6° aan de internaten die leerlingen uit het buitengewoon onderwijs opvangen;7° aan permanente opvangtehuizen; De inrichtingen die leerlingen opvangen uit meer dan een in het tweede lid bedoelde categorie krijgen meer dotaties dan zij globaal aanwenden.

Er wordt per leerling en per categorie bedoeld in het tweede lid een forfaitaire dotatie toegekend, berekend volgens de volgende niveaus, vormen en soorten onderwijs : 1° leerling uit het gewoon kleuteronderwijs : 250,37 EUR;2° leerling uit het gewoon lager onderwijs : 314,87 EUR;3° leerling uit het gewoon secundair onderwijs van de eerste gemeenschappelijke graad : 567,97 EUR;4° leerling uit het gewoon secundair onderwijs, ingeschreven in 1e, B, tweede beroepsjaar of in het eerste gedifferencieerd jaar : 654,64 EUR;5° leerling uit het algemeen gewoon secundair jaar : 567,97 EUR;6° leerling uit het gewoon technisch of beroepsonderwijs uit de sectoren nijverheid, bouwkunde of toegepaste wetenschappen : 764,16 EUR;7° leerling uit het gewoon technisch of beroepsonderwijs van de andere sectoren : 673,82 EUR;8° leerling uit het buitengewoon kleuteronderwijs van het type 2, 3 of 5 : 335,57 EUR;9° leerling uit het buitengewoon kleuteronderwijs van het type 6 of 7 : 346,93 EUR;10° leerling uit het buitengewoon kleuteronderwijs van het type 4 : 392,27 EUR;11° leerling uit het buitengewoon lager onderwijs van het type 1, 2, 3, 5 of 8 : 466,11 EUR;12° leerling uit het buitengewoon lager onderwijs van het type 6 of 7 : 488,42 EUR;13° leerling uit het buitengewoon lager onderwijs van het type 4 : 533 EUR;14° leerling uit het buitengewoon secundair onderwijs van het type 1, 2, 3 of 5 : 1 168,42 EUR;15° leerling uit het buitengewoon secundair onderwijs van het type 6 of 7 : 1 226,97 EUR; 16 : leerling uit het buitengewoon secundair onderwijs van het type 4 : 1 412,42 EUR; 17° leerling uit het onderwijs voor sociale promotie : a) in het onderwijs van stelsel 1 : - voor de vakken beroepspraktijk verpleeg- en bouwkunde : 0,37 EUR, per lestijd; - de andere vakken beroepspraktijk, met uitzondering van de lestijden gewijd aan het stagetoezicht : 0,34 EUR, per lestijd; - voor de vakken laboratoriumtechnieken : 0,34 EUR, per lestijd; - voor de speciale vakken dactylografie : 0,34 EUR, per lestijd; - voor de vakken nijverheidstechnieken : 0,30 EUR, per lestijd; - voor de technische vakken en de beroepspraktijk, met uitzondering van de lestijd gewijd aan het stagetoezicht : 0,30 EUR, per lestijd; - voor de algemene vakken, de technische vakken die hierboven niet zijn bedoeld, de vakken psychologie, pedagogie en methodologie, met uitzondering van de lestijden gewijd aan het stagetoezicht : 0,27 EUR, per lestijd; - voor het stagetoezicht : 1,68 EUR per leerling die toezicht krijgt; b) in het onderwijs van stelsel 2, met een aantal lestijden beperkt tot 320 per leerling : - voor de vakken beroepspraktijk handel, administratie, organisatie en Frans voor vreemden : 0,35 EUR, per lestijd; - voor de vakken beroepspraktijk en de technische vakken en beroepspraktijk landbouw, keuken, voeding, naad en kleding : 0,44 EUR, per lestijd; - voor de vakken beroepspraktijk en de technische vakken en beroepspraktijk nijverheid, houtbewerking, bouwkunde, lassen, industrieel tekenen en computergestuurd tekenen : 0,53 EUR, per lestijd; - voor de algemene vakken en de technische vakken : 0,35 EUR, per lestijd.

De forfaitaire dotaties uit het vierde lid zijn gekoppeld aan de algemene index der consumptieprijzen 125 van september 1997, op grond 1988. De bedragen worden, ieder kalenderjaar op 1 januari, geïndexeerd volgens de algemene index der consumptieprijzen en berekend op grond van het aantal op 15 januari regelmatig ingeschreven leerlingen, behalve voor het onderwijs voor sociale promotie van stelsel 1 alwaar het aantal leerlingen dat in aanmerking komt, het gemiddelde is van het het aantal regelmatig ingeschreven leerlingen op het 1e en 5e tiende deel van de opleidingseenheid. De forfaitaire dotaties worden daarenboven verhoogd : 1° met 1,5 % in 2003;2° met 2,9 % in 2004;3° met 8,8 % in 2005;4° met 2,6 % in 2006;5° met 5,375 % in 2007, met uitzondering van de inrichtingen die maatregelen nemen voor positieve discriminatie die 6,5% verhoging krijgen;6° in 2008 met : 0,71 % voor de scholen buiten de basisscholen, met uitzondering van de inrichtingen die maatregelen nemen voor positieve discriminatie die 1,85 % verhoging krijgen; 1 % voor de basisscholen, met uitzondering van de inrichtingen die maatregelen nemen voor positieve discriminatie die 2 % verhoging krijgen; 7° in 2009 met : 2,4 % voor de scholen buiten de basisscholen, met uitzondering van de inrichtingen die maatregelen nemen voor positieve discriminatie die 3,5% verhoging krijgen; 3,36 % voor de basisscholen, met uitzondering van de inrichtingen die maatregelen nemen voor positieve discriminatie die 4,5 % verhoging krijgen; 8° in 2010 met : 4,5 % voor de scholen buiten de basisscholen, met uitzondering van de inrichtingen die maatregelen nemen voor positieve discriminatie die 5,5 % verhoging krijgen; 11,86 % voor de basisscholen, met uitzondering van de inrichtingen die maatregelen nemen voor positieve discriminatie die 12,99 % verhoging krijgen;

Aanvullend op de in het zesde lid bedoelde verhogingen worden de dotaties voor het gewoon kleuter- en lager onderwijs verhoogd met 11,85 EUR in 2003, 2004 en 2005, en met 13,21 EUR in 2006. Deze verhogingen worden gekoppeld aan de index 125 van de algemene index der consumptieprijzen. Zij worden jaarlijks geïndexeerd. » 3° er wordt een § 3bis opgesteld, luidend als volgt : « 3bis.Iedere inrichting krijgt 75 % van de forfaitaire dotatie die is opgemaakt overeenkomstig § 3. Het saldo wordt verdeeld door de Regering volgens de procedure en de wijzen die zij bepaalt onder alle inrichtingen die leerlingen opvangen uit de beoogde categorie naargelang de specifieke behoeften, met name op het vlak van energie en voorzieningen.

Er wordt een bedrag van 20 573,16 EUR afgehouden per lid van het arbeiders- of meesterspersoneel, voorbereiders inbegrepen, die in vast verband zijn aangenomen in de inrichting. Dit bedrag wordt proportioneel verminderd bij afwezigheid of ziekte van het personeelslid met meer dan een maand tijdens het lopend kalenderjaar.

Dit bedrag wordt jaarlijks gekoppeld aan de index der consuptieprijzen die is vastgelegd bij koninklijk besluit van 24 december 1993 tot uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot bescherming van de concurrentie van het land.

Wanneer een inrichting lokalen gebruikt die in hoofde zijn toegewezen aan een andere inrichting, sluiten de inrichtingshoofden een gebruiksovereenkomst van de lokalen waarbij de lasten van het gebruik proportioneel worden verdeeld. Wanneer de inrichtingshoofden zelf geen overeenkomst sluiten, doet het Bestuur dit.

Iedere inrichting mag overeenkomsten sluiten om te kunnen beschikken over extra lokalen, met name voor sportieve activiteiten en lichamelijke opvoeding. Niemand mag evenwel een inrichting verplichten tot het sluiten van een dergelijke overeenkomst als deze, bij monde van haar inrichtingshoofd, van oordeel is dat de kostprijs ten hare laste buitensporig is ten overstaan van het gebruik. Iedere overeenkomst die niet strookt met dit lid wordt nietig verklaard geacht twaalf maand na de inwerkingtreding van dit decreet.

Iedere inrichting kan haar lokalen laten gebruiken door niet-commerciële verenigingen, in het bijzonder culturele of sportverenigingen, voorzover het gebruik door deze geen afbreuk doet aan de goede organisatie, de naam, de neutraliteit, de materiële belangen van de inrichting. Deze eventuele winsten van deze terbeschikkingstellingen worden bij de globale dotatie van de inrichting gevoegd. Informatie hierover wordt gegeven aan het Bestuur.

Het feit over deze winsten te beschikken verandert niets aan het recht van de inrichting op het vast deel van de in § 3 bedoelde dotatie. »

Art. 2.In artikel 32 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste, tweede, derde en vierde lid van § 2 worden vervangen door de volgende bepaling : « § 2.Binnen de perken van de in het volgende lid bedoelde begrotingskredieten is het bedrag van de werkingstoelagen per regelmatige leerling gelijk aan 75 % van de in artikel 3, § 3, vastgelegde forfaitaire dotaties.

De verhoging van de werkingstoelagen, buiten het inhaalplan van het basisonderwijs zoals bedoeld in artikel 56 van het decreet van 13 juli 1998 tot organisatie van het gewoon kleuter- en lager onderwijs en tot wijziging van de onderwijswetgeving, en rekening houdend met een mogelijke jaarlijkse inflatie van 1,7 %, moet liggen binnen de volgende begrotingslimieten : - voor het jaar 2003 : 2 768 970,67 EUR; - voor het jaar 2004 : 9 816 583,58 EUR; - voor het jaar 2005 : 35 324 827,28 EUR; - voor het jaar 2006 : 43 609 428,88 EUR; - voor het jaar 2007 : 63 346 711,32 EUR; - voor het jaar 2008 : 67 898 036,44 EUR; - voor het jaar 2009 : 79 749 825,85 EUR; - voor het jaar 2010 : 110 813 363,44 EUR; 2° het vorig vijfde lid van § 2 wordt het derde lid van § 2;3° § 3 wordt het vierde lid van § 2.De woorden « bedoeld in § 2 » worden vervangen door de woorden « bedoeld in het vorig lid »; 4° een nieuwe § 3 wordt ingevoegd, luidend als volgt : « § 3.De inrichtende machten, voor het gesubsidieerd officieel onderwijs, de vertegenwoordigings- en coördinatieorganen, voor het gesubsidieerd vrij onderwijs, voeren per zone, tussen de inrichtingen die zij inrichten, solidariteitsmechanismen in via dewelke zij een percentage van hun werkingstoelagen brengen in een gemeenschappelijke reserve. De aanwending van de aldus verkregen reserves geschiedt volgens dezelfde regels als die voor de werkingstoelagen in het algemeen.

Het in het eerste lid bedoelde percentage beloopt minstens 10 % vanaf 1 januari 2007.

De aldus verkregen bedragen worden verdeeld onder de inrichtingen volgens de omvangs- en positieve differentiatieschaalcriteria die door de Regering worden bepaald op voordracht van de Algemene Raad van het basisonderwijs, de Algemene Overlegraad voor het secundair onderwijs en de Hoge Raad van het buitengewoon onderwijs, elkeen wat hem betreft. » 5° in § 6 worden de woorden « met toepassing van het vijfde lid van § 2 » vervangen door de woorden » met toepassing van het derde lid van § 2 ».

Art. 3.Artikel 34 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 34.Als compensatie voor de uitsluiting van de inrichtingen van de Franse Gemeenschap uit het stelsel van de sociale voordelen vastgelegd in artikel 33, krijgen deze inrichtingen een forfaitair bedrag per leerling toegewezen.

Onverminderd de in het derde lid voorziene begrotingslimieten bedraagt het jaarlijks forfait : - 169,06 EUR in het kleuteronderwijs; - 209,30 EUR in het gewoon lager onderwijs; - 117,03 EUR in het gewoon secundair onderwijs; - 215,54 EUR in het buitengewoon kleuteronderwijs; - 218,02 EUR in het buitengewoon lager onderwijs; - 210,91 EUR in het buitengewoon secundair onderwijs.

Het globaal bedrag dat jaarlijks wordt toegekend aan de inrichtingen van de Franse Gemeenschap met toepassing van het eerste en tweede lid beloopt : - 505 702,79 EUR in 2003; - 1 784 833,38 EUR in 2004; - 6 420 442,29 EUR in 2005; - 7 927 634,92 EUR in 2006; - 11 517 133,16 EUR in 2007; - 12.345.097,53 EUR in 2008; - 14 501 771,20 EUR in 2009; - 20 148 785,69 EUR in 2010.

Vanaf het begrotingsjaar 2011 is het jaarlijks globaal bedrag gelijk aan dat van 2010, geïndexeerd volgens de index der consumptieprijzen.

De in de vorige leden vastgestelde bedragen komen niet in aanmerking voor de berekening van de in artikel 32, § 2, bedoelde toelagen. »

Art. 4.Er wordt een artikel 37bis in dezelfde wet gevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 37bis.Iedere inrichtende macht van het gesubsidieerd vrij onderwijs houdt een volledige dubbele boedkhouding bij overeenkomstig het genormaliseerd minimum boekhoudkundig plan zoals bedoeld in artikel 4, zesde lid, van de wet van 17 juli 1975 betreffende de boekhouding en de jaarrekeningen van de bedrijven.

In afwijking van het vorig lid moeten de inrichtende machten wier basisscholen elk minder dan 180 leerlingen tellen, enkel een volledig gedetailleerde rekening bijhouden van de jaarlijkse inkomsten en uitgaven.

De vertegenwoordigingsorganen bedoeld in het eerste lid, 3° en 4°, van artikel 74 van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren, bepalen, voor de inrichtende machten die dit wensen, de inhoud en de presentatie van een genormaliseerd minimum boekhoudkundig plan aangepast aan de onderwijssector.

Voor de inrichtende machten die van de Franse Gemeenschap jaarlijks toelagen krijgen die hoger liggen dan 371.840,29 EUR worden de rekeningen nagezien door minstens één commissaris aangesteld onder de leden, natuurlijk of rechtspersoon, van het Instituut van Bedrijfsrevisoren. Het verslag van de commissaris(sen) moet worden gevoegd bij de in het vijfde en zesde lid bedoelde documenten.

De Regering kan controle uitoefenen per stuk en op de plaats van de jaarrekeningen.

De jaarrekeningen worden verzonden naar de overlegorganen die bevoegd zijn op grond van de wetgevingen waaronder zij ressorteren. » HOOFDSTUK II. - Wijzigingen aan het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren

Art. 5.Artikel 69, § 1, van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren wordt aangevuld met de volgende bepalingen : « 7° het algemeen beraad over de kosten die worden geheven tijdens het jaar, met name deze voor culturele en sportieve activiteiten die in de lijn liggen van het inrichtingsproject; 8° de studie en formulering van de invoering van een solidariteitsmechanisme tussen de leerlingen om de in 7° bedoelde kosten te betalen.»

Art. 6.In artikel 88 van hetzelfde decreet wordt § 1 vervangen door de volgende bepaling : « § 1. Iedere inrichtende macht van een gesubsidieerde onderwijsinrichting is eveneens verplicht tot de inschrijving van iedere meerderjarige leerling die hierom vraagt en iedere minderjarige leerling wiens ouders of de persoon die het ouderlijk gezag erover uitoefent, hierom vraagt (vragen) in de inrichting van zijn (hun) keuze, op voorwaarde dat deze akkoord gaat (gaan) met het educatief en pedagogisch project van de inrichtende macht en dat de leerling voldoet aan de voorwaarden van een regelmatige leerling.

Een inrichtende macht van een gesubsidieerde onderwijsinrichting is echter niet verplicht een meerderjarige leerling in te schrijven die weigert het in artikel 76, vijfde lid, bedoelde document te ondertekenen. Ze is evenmin verplicht een meerderjarige leerling in te schrijven die definitief uitgesloten werd uit een onderwijsinrichting toen deze meerderjarig was.

Wanneer een inrichtende macht, in één van haar inrichtingen, wegens gebrek aan beschikbare lokalen, het aantal leerlingen dat zij opvangt, moet beperken, licht zij het Bestuur hierover onmiddellijk in.

Art. 7.In artikel 88, § 3, van hetzelfde decreet wordt het eerste lid vervangen door de volgende bepaling : « Indien ze meent een meerderjarige leerling die dit vraagt of een minderjarige leerling van wie de ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent die het aanvragen (aanvraagt), niet te kunnen inschrijven, ongeacht het tijdstip van het jaar, overhandigt ze aan de leerling indien hij meerderjarig is of aan de ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent indien de leerling minderjarig is, een getuigschrift van aanvraag voor inschrijving waarvan het model vastgelegd werd door de Regering. Zij bezorgt een afschrift van dit getuigschrift onmiddellijk aan het vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan of aan de gedecentraliseerde commissie die het Bestuur inlicht. In het geval dat de inrichtende macht niet aangesloten is bij een vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan, bezorgt zij het getuigschrift aan het Bestuur. »

Art. 8.In artikel 90 van hetzelfde decreet wordt § 2, eerste lid, aangevuld met de volgende zin : « Het vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan kan één van de inrichtende machten die hij vertegenwoordigt verplichten een leerling in te schrijven die in een andere inrichting werd uitgesloten. »

Art. 9.In artikel 100 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In § 2, worden 2° van het eerste lid en 4° van het tweede lid opgeheven;2° In § 2 wordt 3° van het eerste lid opgeheven;3° In § 2 wordt 2° van het tweede lid aangevuld met de volgende zin : « De Regering bepaalt, op eensluidend advies van de de Algemene Overlegraad voor het secundair onderwijs, het jaarlijks maximumbedrag van de kostprijs van de fotokopies dat per leerling kan worden gevraagd.»; 4° § 3 wordt aangevuld met de volgende zin : « Hun reële kostprijs wordt gevraagd voorzover deze verband houden met het pedagogisch project.»; 5° § 4 wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 4.De inrichtende machten moeten, bij de inning van de kosten, de bepalingen in artikel 11 naleven.

Voor de start van het schooljaar wordt, ter informatie, een raming van het bedrag van de gevraagde kosten en hun opsplitsing schriftelijk meegedeeld aan de leerling als deze meerderjarig is of aan de ouders of de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent, indien de leerling minderjarig is.

Het niet betalen van de kosten kan in geen enkel geval een motief of een weigering van inschrijving noch van uitsluiting zijn.

De inrichtende machten kunnen een forfaitaire betaling invoeren overeenstemmend met de gemiddelde echte kosten voor de onkosten. » HOOFDSTUK III. - Wijzigingen aan het decreet van 5 februari 1990 betreffende de schoolgebouwen van het niet-universitair onderwijs dat wordt ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap

Art. 10.In het decreet van 5 februari 1990 betreffende de schoolgebouwen van het niet-universitair onderwijs dat wordt ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap wordt de volgende bepaling ingevoegd : «

Artikel 6bis.De in artikel 5, § 2, 3°, voorziene dotatie wordt vermeerderd met : - 183 441,21 EUR in 2003; - 644 523,16 EUR in 2004; - 2 320 283,39 EUR in 2005; - 2 863 170,21 EUR in 2006; - 4 159 653,35 EUR in 2007; - 4 457 125,58 EUR in 2008; - 5 235 511,24 EUR in 2009; - 6 197 338,12 EUR in 2010. »

Art. 11.In hetzelfde decreet wordt de volgende bepaling ingevoegd : «

Artikel 8bis.De in artikel 7, § 2, 3°, voorziene dotatie wordt vermeerderd met : - 79 325,93 EUR in 2003; - 285 077,55 EUR in 2004; - 1 021 321,32 EUR in 2005; - 1 261 778,04 EUR in 2006; - 1 834 412,08 EUR in 2007; - 1 965 795,65 EUR in 2008; - 2 307 888,72 EUR in 2009; - 2 731 786,64 EUR in 2010. »

Art. 12.In hetzelfde decreet wordt de volgende bepaling ingevoegd : «

Artikel 12.Het voor het vrij net in artikel 9, § 7, voorziene bedrag wordt vermeerderd met : - 183 441,21 EUR in 2003; - 644 523,16 EUR in 2004; - 2 320 283,39 EUR in 2005; - 2 863 170,21 EUR in 2006; - 4 159 653,35 EUR in 2007; - 4 457 125,58 EUR in 2008; - 5 235 511,24 EUR in 2009; - 6 197 338,12 EUR in 2010. »

Art. 13.In hetzelfde decreet wordt de volgende bepaling ingevoegd : «

Artikel 13.Het voor het officieel net in artikel 9, § 7, voorziene bedrag wordt vermeerderd met : - 59 494,45 EUR in 2003; - 205 751,63 EUR in 2004; - 741 201,64 EUR in 2005; - 917 206,04 EUR in 2006; - 1 331 188,23 EUR in 2007; - 1 425 387,77 EUR in 2008; - 1 675 760,23 EUR in 2009; - 1 983 148,20 EUR in 2010. » HOOFDSTUK IV. - Wijzigingen aan het decreet van 14 juni 2001 betreffende het programma voor dringende werken aan de schoolgebouwen van het basis- en secundair onderwijs dat wordt ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap

Art. 14.Artikelen 1 tot 12 van het decreet van 14 juni 2001 betreffende het programma voor dringende werken aan de schoolgebouwen van het basis- en secundair onderwijs dat wordt ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap worden ondergebracht in een hoofdstuk dat luidt als volgt : « HOOFDSTUK I. - Het programma van de dringende werken »

Art. 15.Art. 5, eerste lid, van het decreet betreffende het programma voor dringende werken aan de schoolgebouwen van het basis- en secundair onderwijs dat wordt ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap wordt vervangen door de volgende bepaling : "Er worden vanaf 2001 kredieten voor een jaarlijks bedrag van 300 miljoen BEF, hetzij 7 436 805,74 EUR, aangewend voor het programma voor de meest dringende werken. »

Art. 16.Een hoofdstuk II, luidend als volgt, wordt ingevoegd tussen artikel 12 en artikel 13 : « HOOFDSTUK II. - Het noodprogramma »

Artikel 13.Dit decreet regelt tevens de tussenkomst van de Franse Gemeenschap in de vastgoedinvesteringen in het raam van een noodprogramma ten behoeve van de schoolgebouwen van het gewoon en buitengewoon basisonderwijs en van het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs dat zij inricht of subsidieert.

Artikel 14.De bepalingen in artikel 2 zijn van toepassing op de werken bedoeld in dit hoofdstuk.

Artikel 15.De Regering brengt jaarlijks vóór 31 maart verslag uit aan de Raad van de Franse Gemeenschap over het gebruik van de begrotingsmiddelen die tijdens het verstreken boekjaar aangewend zijn voor het noodprogramma.

Artikel 16.Het noodprogramma heeft als doel : 1° situaties te voorkomen die - zonder de toepassing van artikel 24, § 2, zesde lid, van de wet van 29 mei 1959 te verantwoorden - zorgwekkend zijn op het vlak van de veiligheid en/of de hygiëne en een snelle tussenkomst vereisen wegens het verval, de slijtage of de ongeschiktheid van de infrastructuren;2° bij voorrang tegemoet te komen aan de specifieke noden van de schoolinrichtingen die leerlingen opvangen met sociaal-culturele handicaps;3° bij voorrang hulp te verstrekken aan de schoolgebouwen die, in hun net, zichtbaar lijden onder het gebrek aan financiële middelen van hun inrichtende macht.

Artikel 17.De criteria voor het toetreden tot het noodprogramma zijn vastgelegd door de Regering op voordracht van de Algemene Overlegraad voor het secundair onderwijs, van de Raad voor het basisonderwijs en van de Hoge Raad voor het buitengewoon onderwijs, elkeen wat hem betreft.

Artikel 18.Kredieten ten belope van : - 728 806,96 EUR in 2003; - 2 578 092,66 EUR in 2004; - 9 276 175,70 EUR in 2005; - 11 452 680,84 EUR in 2006; - 16 633 655,51 EUR in 2007; - 17 823 544,43 EUR in 2008; - 20 947 002,84 EUR in 2009; - 24 789 352,48 EUR in 2010, worden bestemd voor het noodprogramma.

Artikel 19.De financiële tegemoetkoming van de Franse Gemeenschap ten laste van het noodprogramma wordt vastgelegd per vestiging en per project : 1° op 70 % van het bedrag van de investering in de schoolinrichtingen van het basisonderwijs, met een maximum van 123 946,76 EUR en een totaal investeringsbedrag van maximum 177 066,80 EUR;2° op 60 % van het bedrag van de investering in de schoolinrichtingen van het secundair onderwijs, met een maximum van 123 947,76 EUR en een totaal investeringsbedrag van maximum 206 577,93 EUR. In geval van dringende noodzaak kan de Regering, op voorstel van de gemengde commissie, afwijken van het in het eerste lid bedoeld plafond naar rato van maximum 495 787,05 EUR geïndexeerd.

De in het eerste en tweede lid vermelde bedragen worden op 1 januari van het betrokken jaar dat in verhouding staat tot index 125 aangepast aan de algemene index der consumptieprijzen.

Het resterend bedrag van de dringende werken is voor rekening van de inrichtende macht of van de openbare bestuursmaatschappij van de schoolgebouwen en wordt, wanneer de inrichtende macht of de openbare bestuursmaatschappij van de schoolgebouwen dit vraagt, prioritair behandeld door de bevoegde Algemene Dienst van het bestuur infrastructuur.

Artikel 20.§ 1. Om te kunnen genieten van een toelage hoger dan 247 893,52 EUR gekoppeld aan index 125 in het raam van het noodprogramma moet een inrichtende macht van het gesubsidieerd vrij onderwijs afstand doen of afstand laten doen door de eigenaar als zij dit zelf niet is, zonder tegenprestatie, van het eigendomsrecht van alle gebouwen die de inrichtende macht aanwendt voor schoolgebruik aan een vermogensbeheervenootschap, opgericht onder de vorm van een V.Z.W., gemeenschappelijk voor alle eigenaars van scholen met hetzelfde karakter, hetzij enkel in de Gemeenschap, hetzij opgericht in het tweetalig Gewest Brussel-Hoofdstad en in iedere provincie van het Waals Gewest.

Iedere vermogensbeheervennootschap heeft als exclusief doel de overgedragen goederen te bestemmen voor het onderwijs en vestigt haar maatschappelijke zetel in haar rechtsgebied.

De vermogensbeheervennootschap kan enkel de gebouwen vervreemden die door de inrichtende machten herbestemd zijn voor het onderwijs en gebruikt de opbrengst van de verkoop voor het onderhoud, de aankoop of de bouw van goederen voor het onderwijs.

Elkeen van deze vennootschappen is onderworpen aan het toezicht van een regeringscommissaris die is aangesteld door de Regering. Deze heeft als taak de schoolbestemming van de door de venootschap beheerde gebouwen na te gaan. Iedere vervreemding van een gebouw dat gesubsidieerd werd in het raam van het noodprogramma moet zijn goedkeuring krijgen.

Bij ontbinding wordt hun vermogen kosteloos afgestaan aan een andere vennootschap van dezelfde aard die voldoet aan de in dit artikel gestelde voorwaarden.

De regeringscommissaris heeft een vetorecht dat hij kan stellen tegen beslissingen die zijn genomen in schending van de wettelijke bepalingen voor deze vzw's op het vlak van de bestemming van overgedragen gebouwen voor het onderwijs. § 2. Wanneer wettelijke bepalingen van de federale overheid of decretale bepalingen van de regionale overheden de in § 1 bedoelde eigenaar verbieden sommige bedoelde goederen af te staan of deze vervreemding koppelen aan de goedkeuring van de overheden, en dat het daarenboven onmogelijk blijkt bovenvermelde wettelijke of decretale bepalingen te wijzigen of de goedkeuring van de overheden te verkrijgen, kan de Regering, op voorstel van de betrokken vermogensvennootschap, toelating geven om het fonds in te schakelen, mits met een vermogensvennootschap een erfpacht van de wettelijk langst toegelaten duur te sluiten.

Artikel 21.De Regering roept een gemengde gemeenschapscommissie in het leven, hierna de commissie genoemd.

De commissie heeft als taken : 1° de financiële middelen van het noodprogramma te verdelen overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk;2° toe te zien op de goede afloop van de dossiers bij de diensten die deze fondsen van de schoolgebouwen waaronder zij ressorteren, beheren;3° adviezen uit te brengen, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van de Regering, over iedere inhoudelijke vraag en de realisatie van het noodprogramma.

Artikel 22.§ 1. De commissie bestaat uit twaalf leden die zijn aangesteld door de Regering. Hun mandaat is onbezoldigd en duurt drie jaar.

Zij is samengesteld uit : 1° zes leden ter vertegenwoordiging van de inrichtende machten van het confessioneel onderwijs;2° zes leden ter vertegenwoordiging van de inrichtende machten van het niet-confessioneel onderwijs. § 2. De commissie keist uit haar midden een voorzitter en ondervoorzitter.

De mandaten van de voorzitter en van de ondervoorzitter worden beurtelings toegekend aan een van de in bovenvermelde § 1 bedoelde groepen, voor een niet hernieuwbare periode van achttien maanden. § 3. Er wordt in de commissie een permanent bureau opgericht dat de dossiers voorbereidt en opvolgt.

Het permanent bureau is samengesteld uit de voorzitter, de ondervoorzitter en twee leden die zodanig zijn gekozen dat elk van de in § 1 bedoelde groepen door twee leden vertegenwoordigd is. § 4. De commissie stelt een huishoudelijk reglement op dat de regelmaat van de vergaderingen vastlegt alsook het bedrag van de verplaatsingskosten en verblijfsvergoedingen van haar leden.

Deze kosten zijn voor rekening van de begroting van het ministerie dat bevoegd is voor het beheer van het onderwijs.

Dit reglement wordt door de Franse Gemeenschapsregering goedgekeurd. § 5. Opdat het secretariaat van de commissie verzekerd zou zijn, kan de Regering ambtenaren van haar diensten alsook van het Garantiefonds van de schoolgebouwen van de Gemeenschap ter beschikking stellen van dit secretariaat.

Artikel 23.Het beheer van de dossiers van het noodprogramma gebeurt door de diensten die instaan voor het beheer van de schoolgebouwen waaronder de inrichtende macht of de betrokken openbare bestuursvennootschap van de schoolgebouwen ressorteert.

Artikel 24.§ 1. De commissie staat onder het toezicht van twee afgevaardigden die door de Regering zijn aangesteld, één op voordracht van het Regeringslid bevoegd voor de begroting en de financiën, de andere op voordracht van het lid of de leden van de regering bevoegd voor het fonds van de schoolgebouwen en voor de openbare bestuursmaatschappijen van de schoolgebouwen.

De afgevaardigden hebben raadgevende stem in de vergaderingen van de commissie en van het permanent bureau en hebben inzage in ieder document dat relevant is voor het vervullen van hun opdracht.

Iedere afgevaardigde beschikt over vier volle dagen om een met reden omkleed beroep in te stellen tegen iedere beslissing van de commissie die hij strijdig acht met de wet, met de geldende administratieve procedures binnen de drie Fondsen voor de schoolgebouwen, met de bepalingen van dit decreet of met het algemeen belang. Het beroep werkt opschortend.

De termijn van vier dagen vangt aan op de dag dat de commissie de beslissing neemt, behalve als de betrokken afgevaardigde niet wettelijk opgeroepen werd overeenkomstig het huishoudelijk reglement van de commissie. In dit geval begint te termijn te lopen vanaf de dag dat hij in kennis werd gesteld van de beslissing.

Iedere afgevaardigde oefent zijn beroep uit bij het regeringslid dat hij vertegenwoordigt volgens de wijzen die door de Regering zijn vastgelegd.

De Regering kan de beslissing van de commissie nietig verklaren binnen de dertig dagen die aanvangen op dezelfde dag als de in het derde lid bedoelde termijn.

De beslissing over de nietigverklaring wordt meegedeeld aan de commissie. § 2. De regeringsafgevaardigden kunnen hun verplaatsingsonkosten en een verblijfsvergoeding terugbetaald krijgen overeenkomstig de bepalingen van artikel 22, § 4, van dit decreet. Deze onkosten vallen ten laste van de begroting van het ministerie dat bevoegd is voor het beheer van het onderwijs.

Artikel 25.§ 1. Een gebouw of een deel ervan dat een tegemoetkoming heeft gekregen van het programma der dringende werken moet een schoolbestemming krijgen gedurende een periode van twintig jaar, te rekenen vanaf het tijdstip van de toekenning van de in artikel 19 bedoelde subsidie.

Als beroep wordt gedaan op een tegemoetkoming van het Garantiefonds van de Gemeenschap om het resterend bedrag van de investering te dekken, moet de in het eerste lid bedoelde bestemmingsperiode twintig jaar langer duren dan de duur van de terugbetaling van de aangegane lening. § 2. In geval van een andere bestemming, van verkoop of van afstand van het zakelijk recht dat de inrichtende macht het genot verschaft van het gebouw of van een deel van het gebouw dat een tegemoetkoming heeft bekomen in het raam van het programma der dringende werken gedurende de twintigjarige periode die aanvangt op de dag dat de in artikel 19 bedoelde subsidie toegekend wordt, kan de Gemeenschap deze financiële tegemoetkoming laten terugbetalen.

In geval van vervreemding buiten deze periode wordt de terugbetaling waarop de Franse Gemeenschap aanspraak kan maken, verminderd met 5 % per bijkomend jaar, nà deze periode.

Om de in het eerste of tweede lid bedoelde bedragen terug te krijgen, mag de Regering de volgende operaties verrichten in de aangegeven volgorde : 1° afhoudingen op de werkingstoelagen die verschuldigd zijn aan de school die het gebouw innam;2° afhoudingen op de werkingstoelagen die verschuldigd zijn aan de andere scholen die afhangen van dezelfde inrichtende macht;3° het heffen, door het bestuur der Registratie en Domeinen, op het vermogen van de inrichtende macht of van de betrokken openbare bestuursmaatschappij der schoolgebouwen. De bepalingen in het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing, bij afstand van het zakelijk recht dat de inrichtende macht het genot verschaft van het gebouw of een deel ervan, op een andere inrichtende macht die dit blijft gebruiken als school. § 3. Bij vervreemding van een gebouw dat een tegemoetkoming heeft bekomen in het raam van het programma voor dringende werken kan iedere inrichtende macht, ongeacht het net waartoe zij behoort, of de betrokken openbare bestuursmaatschappij van de schoolgebouwen, of de betrokken vermogensbeherende vzw dit gebouw aankopen, hetzij tegen de prijs die is vastgesteld door de partijen, hetzij bij voorkoop aan de prijs geboden door een derde koper, hetzij tegen de maximumwaarde bepaald door het Aankoopcomité of door de ontvanger der registratie.

Dit is wel enkel mogelijk om de schoolbestemming van het vervreemde gebouw te behouden. § 4. Indien, binnen een termijn van drie maanden, geen enkele inrichtende macht, ongeacht het net waartoe ze behoort, of betrokken openbare bestuursmaatschappij van de schoolgebouwen, of de betrokken vermogensbeherende vzw het betrokken gebouw heeft aangekocht, mag de eigenaar het goed verkopen aan de meest biedende.

Artikel 26.De controle van het gebruik van de middelen die aan een inrichtende macht van het gesubsidieerd onderwijs krachtens dit decreet wordt toegekend, wordt in naam van de Regering uitgeoefend door de commissarissen die zijn aangesteld in de openbare bestuursmaatschappijen der schoolgebouwen volgens de wijzen die de Regering vastlegt.

Artikel 27.De voorwaarde van de bijdrage van de gebouwen naar aanleiding waarvan werken worden overwogen, zoals bepaald in artikel 20, wordt pas toegepast als artikel 161 van het Wetboek van de regisratierechten en artikel 150 van het Wetboek der successierechten gewijzigd zijn, zodat de vermogensbeherende vzw's de hierin voorziene vrijstellingen kunnen genieten. »

Art. 17.Artikel 13, dat nu artikel 28 wordt, valt onder een hoofdstuk III, luidend als volgt : « Hoofdstuk III. - Slotbepaling » HOOFDSTUK V. - Overgangs- en afwijkende bepalingen

Art. 18.In afwijking van artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving mogen de tijdens de jaren 2002, 2003, 2004, 2005, 2006, 2007, 2008, 2009, 2010 voorziene budgettaire dotaties die bestemd worden, enerzijds voor de inrichtingen van de Franse Gemeenschap van het verplicht onderwijs, anderzijds, voor de inrichtingen van het onderwijs voor sociale promotie van de Franse Gemeenschap, niet lager liggen dat deze voor het jaar 2001 : - gekoppeld aan de algemene index der consumptieprijzen op 1 januari; - verminderd of vermeerderd op grond van het aantal regelmatig ingeschreven leerlingen op 15 januari van het lopend jaar ten aanzien van het zelfde aantal op 15 januari 2001, - vermeerderd met evenveel keer 20 573,18 EUR gekoppeld aan de index bedoeld in voormeld koninklijk besluit van 24 december 1993 als er voltijds equivalenten minder zijn bij het arbeiders- en meesterspersoneel dat in vast verband is aangenomen in de inrichtingen van de betrokken niveaus, - vermeerderd met de bedragen die zijn toegekend op grond van artikel 34 van voornoemde wet van 29 mei 1959.

Art. 19.Dit decreet is niet van toepassing op het koninklijk atheneum van Rösrath en de internationale school van de SHAPE, afdeling secundair en afdeling lager.

Art. 20.§ 3bis van artikel 32 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving wordt opgeheven vanaf 1 januari 2003.

Art. 21.Dit decreet treedt in werking op 1 januari 2003, met uitzondering van artikel 4 dat van kracht wordt op 1 januari 2005, van artikel 9 dat van kracht wordt op 1 september 2004, met uitzondering van artikel 9, 2°, dat van kracht wordt op 1 september 2005, van artikel 9, 1°, dat van kracht wordt op 1 september 2007 en van artikel 15 dat van kracht wordt op de dag van de inwerkingtreding van het decreet van 14 juni 2001 betreffende het programma voor dringende werken aan de schoolgebouwen van het basis- en secundair onderwijs dat wordt ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.

De indexering van de werkingstoelagen en -dotaties in 2002 zal geschieden op basis van de verhouding van de algemene index van de consumptieprijzen tussen 1 januari 2002 en 1 januari 2001.

Verkondigen dit decreet, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad moet verschijnen.

Brussel, 12 juli 2001.

De Minister-President, belast met Internationale Betrekkingen, H. HASQUIN De Minister van Cultuur, Begroting, Openbaar Ambt, Jeugdzaken en Sport, R. DEMOTTE De Minister van Kinderwelzijn, belast met het Basisonderwijs, de opvang en de opdrachten toegewezen aan de « O.N.E. » J.-M. NOLLET De Minister van Secundair en Buitengewoon Onderwijs, P. HAZETTE De Minister van Hoger Onderwijs, Onderwijs voor sociale promotie en Wetenschappelijk Onderzoek, Mevr. F. DUPUIS De Minister van Kunsten en Letteren en van de Audiovisuele Sector, R. MILLER De Minister van Jeugdbijstand en Gezondheidszorg, Mevr. N. MARECHAL. _______ Nota (1) Zitting 2000-2001. Documenten van de Raad. - Ontwerpdecreet, nr. 175-1. - Amendementen in de commissie, nr. 175-2. - Verslag, nr. 175-3. - Amendementen, nr. 175-4.

Integraal verslag. - Bespreking en stemming. Zitting 4 juli 2001.

^