Etaamb.openjustice.be
Decreet van 12 juni 2015
gepubliceerd op 29 juli 2015

Decreet tot wijziging van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen

bron
vlaamse overheid
numac
2015035963
pub.
29/07/2015
prom.
12/06/2015
ELI
eli/decreet/2015/06/12/2015035963/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

12 JUNI 2015. - Decreet tot wijziging van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (1)


Het VLAAMS PARLEMENT heeft aangenomen en Wij, REGERING, bekrachtigen hetgeen volgt: Decreet tot wijziging van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen.

Artikel 1.Dit decreet regelt een gewestaangelegenheid.

Art. 2.Aan artikel 2, derde lid, van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen, gewijzigd bij het decreet van 6 mei 2011, wordt de volgende zin toegevoegd: "Afhankelijk van het resultaat van de analyse, die zal worden gemaakt om de afstand tot het doel van de kaderrichtlijn Water in te schatten, kunnen er bijkomende maatregelen voor de diffuse vervuiling door fosfor uit landbouwbronnen opgenomen worden in dit decreet.".

Art. 3.Artikel 3 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 12 december 2008, 19 december 2008, 23 december 2010, 6 mei 2011 en 28 februari 2014, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 3.§ 1. Voor de toepassing van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten gelden de hierna opgenomen definities. Deze zijn thematisch gerangschikt. § 2. De onder deze paragraaf vermelde definities zijn gerelateerd aan het thema "wetgeving en de waterkwaliteit". Het betreft de volgende definities: 1° eutrofiëring: een verrijking van het water door stikstof- of fosforverbindingen, die leidt tot een versnelde groei van algen en hogere plantaardige levensvormen met als gevolg een ongewenste verstoring van het evenwicht tussen de verschillende in het water aanwezige organismen en een verslechtering van de waterkwaliteit;2° grondwater: al het water dat zich onder het bodemoppervlak in de verzadigde zone bevindt en dat in direct contact met bodem of ondergrond staat;3° kaderrichtlijn Water: de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 (2000/60/EG) tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid;4° kwetsbare zone water: een overeenkomstig artikel 3, lid 2, van de Nitraatrichtlijn aangewezen stuk land;5° Nitraatrichtlijn: de richtlijn van de Raad van 12 december 1991 (91/676/EEG) inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen;6° verordening nr.1013/2006: de verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen; 7° verordening nr.1069/2009: de verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten); 8° VHA-zone: sub-hydrografische eenheid, die de captatiezone van een waterloop of deel van een waterloop voorstelt.De ligging van de grenzen van de VHA-zones is onder andere gebaseerd op de afwatering via oppervlaktewater, reliëf en op vergelijkbare oppervlaktes van deze zones en is opgenomen in de Vlaamse Hydrografische Atlas (VHA); 9° waterverontreiniging: het direct of indirect lozen van stikstof- of fosforverbindingen uit agrarische bronnen in het aquatisch milieu ten gevolge waarvan de gezondheid van de mens in gevaar kan worden gebracht, het leven en de aquatische ecosystemen kunnen worden geschaad, de mogelijkheden tot recreatie kunnen worden aangetast of een ander rechtmatig gebruik van het water kan worden gehinderd;10° zoet water: van nature voorkomend water met een laag gehalte aan zouten, dat in veel gevallen aanvaard wordt als zijnde geschikt voor onttrekking en behandeling voor de bereiding van drinkwater. § 3. De onder deze paragraaf vermelde definities zijn gerelateerd aan het thema "landbouwbedrijf". Het betreft de volgende definities: 1° bedrijf: bedrijf als vermeld in artikel 2, 13°, van het decreet van 22 december 2006 tot inrichting van een gemeenschappelijke identificatie van landbouwers, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid;2° exploitant: exploitant als vermeld in artikel 2, 8°, van het decreet van 22 december 2006 tot inrichting van een gemeenschappelijke identificatie van landbouwers, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid;3° exploitatie: exploitatie als vermeld in artikel 2, 9°, van het decreet van 22 december 2006 tot inrichting van een gemeenschappelijke identificatie van landbouwers, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid;4° groeimedium: materiaal in vaste of vloeibare vorm niet zijnde landbouwgrond dat wordt gebruikt of bestemd is om te worden gebruikt als voedingsbodem voor planten;5° landbouwer: landbouwer als vermeld in artikel 2, 7°, van het decreet van 22 december 2006 tot inrichting van een gemeenschappelijke identificatie van landbouwers, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid;6° landbouwgrond: landbouwgrond als vermeld in artikel 2, 12°, van het decreet van 22 december 2006 tot inrichting van een gemeenschappelijke identificatie van landbouwers, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid;7° tot het bedrijf behorende landbouwgronden: de landbouwgronden die op 1 januari tot de exploitaties die deel uitmaken van het bedrijf behoren.De Vlaamse Regering kan, in afwijking hiervan, een ander criterium vaststellen voor het bepalen van de tot het bedrijf behorende landbouwgronden; 8° verzamelaanvraag: de verzamelaanvraag als vermeld in artikel 4 van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 februari 2007 houdende bepalingen tot inrichting van een gemeenschappelijke identificatie van landbouwers, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het mestbeleid en het landbouwbeleid. § 4. De onder deze paragraaf vermelde definities zijn gerelateerd aan het thema "het opslaan, verwerken, bewerken en verhandelen van mest".

Het betreft de volgende definities: 1° bewerken: het behandelen van dierlijke mest of andere meststoffen, waarna de nutriënten vervat in de dierlijke mest of andere meststoffen op Vlaamse landbouwgrond worden opgebracht;2° bewerkingseenheid: een inrichting waar dierlijke mest of andere meststoffen bewerkt wordt;3° erkende mestvoerder: een door de Mestbank erkende mestvoerder als vermeld in artikel 48, § 1;4° erkend verzender: een door de Mestbank erkende aanbieder van meststoffen als vermeld in artikel 60;5° exporteren: dierlijke mest of andere meststoffen vervoeren naar een bestemming buiten het Vlaamse Gewest;6° mestverzamelpunt: permanente opslagplaats van dierlijke mest of andere meststoffen afkomstig van verschillende landbouwers of uitbatingen en bestemd voor verschillende landbouwers of uitbatingen;7° mestvoerder: elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die dierlijke mest of andere meststoffen vervoert;8° producent van andere meststoffen: elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die andere meststoffen produceert;9° verhandelen: het afleveren van meststoffen aan een mestvoerder, aan een uitbater van een mestverzamelpunt, aan een uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid of aan een landbouwer, alsmede het met het oog daarop aanbieden of vervoeren ervan;10° verwerken: a) het exporteren van pluimveemest of paardenmest;b) het exporteren van andere dierlijke mest dan pluimveemest of paardenmest, op basis van een expliciete en voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit van het land of de regio van bestemming;c) het behandelen van dierlijke mest of andere meststoffen, waarna de stikstof en de fosfor, die aanwezig is in de dierlijke mest of in de andere meststoffen, een van de volgende behandelingen ondergaat: 1) de stikstof wordt niet opgebracht op landbouwgrond in het Vlaamse Gewest, behalve in tuinen, parken en plantsoenen;2) de stikstof wordt behandeld tot stikstofgas;3) de stikstof wordt behandeld tot kunstmest;11° verwerkingseenheid: een inrichting waar dierlijke mest of andere meststoffen verwerkt wordt. § 5. De onder deze paragraaf vermelde definities zijn gerelateerd aan het thema "de meststoffen en de wijze van toediening van meststoffen".

Het betreft de volgende definities: 1° andere meststoffen: alle meststoffen die noch kunstmest, noch dierlijke mest zijn.Deze meststoffen omvatten onder meer spuistroom en zuiveringsslib; 2° arm aan ammoniakale stikstof: een gehalte aan ammoniakale stikstof dat lager is dan 20 % van het totale stikstofgehalte van de meststof;3° boerderijcompost: product ontstaan uit een composteringsproces dat op het bedrijf plaatsvindt waarbij bedrijfseigen organische restproducten al dan niet vermengd met stalmest gecomposteerd worden. De Vlaamse Regering kan nadere voorwaarden bepalen waaraan een meststof moet voldoen om als boerderijcompost beschouwd te worden; 4° champost: afgeoogste champignoncompost die overblijft na het telen van champignons;5° dierlijke mest: excrementen van vee of een mengsel van strooisel en excrementen van vee, alsook producten daarvan, met inbegrip van champost en van afval van visteeltbedrijven;6° drainwater: overtollig voedingswater afkomstig van de teelt van planten op groeimediums;7° drassig land: een plaats waar de grond op het ogenblik van de bemesting op minder dan twintig centimeter onder het maaiveld met water verzadigd is;8° effluenten: meststoffen, met een droge stofgehalte van maximaal 2 %, die ontstaan zijn uit de biologische behandeling door middel van nitrificatie of denitrificatie van dierlijke mest of andere meststoffen;9° gecertificeerde gft- en groencompost: gft- of groencompost die beschikt over een VLACO-keuringsattest of waarvan aangetoond wordt dat de kwaliteit gelijkwaardig is aan de kwaliteit van gft- of groencompost die beschikt over een VLACO-keuringsattest.De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen aangaande de wijze waarop aangetoond kan worden dat de kwaliteit van gft- of groencompost gelijkwaardig is aan de kwaliteit van gft- of groencompost die beschikt over een VLACO-keuringsattest; 10° inwerken van mest: de werkzaamheid waarbij mest na het uitspreiden ervan ofwel door grond wordt bedekt ofwel intensief met de grond wordt vermengd zodat de mest niet langer als zodanig op de grondoppervlakte ligt;11° kunstmest: elke met een industrieel proces vervaardigde meststof, met inbegrip van het (NH4)2 SO4 uit spuiwater;12° meststof: elke één of meer stikstof- of fosforverbindingen bevattende stof die op het land wordt gebruikt ter bevordering van de gewasgroei, met inbegrip van dierlijke mest, afval van visteeltbedrijven en zuiveringsslib;13° meststoffen type 1: stalmest, champost of traagwerkende meststof;14° meststoffen type 2: alle meststoffen andere dan meststoffen type 1 of meststoffen type 3;15° meststoffen type 3: alle mestsoorten, vermeld in tabel 1, in 27°, met 100 % werkzame stikstof;16° op of in de bodem brengen: het toevoegen van meststoffen aan het land door verspreiding op het bodemoppervlak, injectie in de bodem, onderwerken of vermenging met de oppervlaktelagen;17° spuistroom: drainwater dat niet hergebruikt wordt als voedingswater;18° spuiwater: vloeistof die niet hergebruikt wordt als waswater in een luchtwassysteem dat lucht reinigt van de aanwezige ammoniak (NH3) die ontstaat in een stal, of bij verwerking of bewerking van dierlijke mest;19° stalmest: mengsel van stro en uitwerpselen van runderen, paarden, schapen, geiten of varkens, met een drogestofgehalte van het mengsel van minimum 20 %, en waarbij het mengsel als vaste mest is ontstaan door het huisvesten van deze dieren in ingestrooide stallen of door het bewerken van dierlijke mest met stro.Mengsels met uitwerpselen van pluimvee worden niet beschouwd als stalmest, ongeacht het drogestofgehalte of de ontstaanswijze; 20° steile helling: landbouwgronden met een gemiddeld stijgingspercentage van meer dan 8 %;21° stikstofverbinding: elke stikstof bevattende stof, uitgezonderd gasvormige moleculaire stikstof;22° traagwerkende meststoffen: gft- en groencompost of bewerkte dierlijke mest en andere meststoffen die stikstof in dusdanige vorm bevatten dat slechts een beperkt gedeelte van de totale stikstof vrijkomt in het jaar van opbrenging.De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast om te bepalen welke meststoffen als traagwerkende meststof beschouwd worden en aangaande de wijze waarop aangetoond wordt dat een meststof een traagwerkende meststof is; 23° vaste andere meststoffen: gecertificeerde gft- en groencompost en andere meststoffen met een drogestofgehalte van minimum 20 %;24° vaste dierlijke mest: champost, stalmest, vaste fractie na het scheiden van dierlijke mest of dierlijke mest met een drogestofgehalte van minimum 20 %;25° vloeibare andere meststoffen: andere meststoffen die geen vaste andere meststoffen zijn;26° vloeibare dierlijke mest: dierlijke mest die geen vaste dierlijke mest is en geen dierlijke mest is die is opgebracht door bemesting door begrazing van vee;27° werkzame stikstof: stikstof onder de vorm van nitraatstikstof of ammoniumstikstof of snel vrijkomende organische stikstof.Voor het bepalen hoeveel nutriënten, uitgedrukt in kg werkzame N, een meststof bevat, moet de totale inhoud aan stikstof van de meststof in kwestie vermenigvuldigd worden met het overeenkomstige percentage werkzame stikstof ten opzichte van de totale inhoud aan stikstof. Het overeenkomstige percentage werkzame stikstof ten opzichte van de totale inhoud aan stikstof is vermeld in tabel 1, met dien verstande dat voor traagwerkende meststoffen andere dan gecertificeerde gft- en groencompost, het percentage werkzame stikstof ten opzichte van de totale inhoud aan stikstof, 30 % is.

Tabel 1. Percentages werkzame stikstof volgens mestsoort

Mestsoort

Percentage werkzame stikstof ten opzichte van de totale inhoud aan stikstof

Kunstmest, spuistroom en effluenten

100 %

Vloeibare dierlijke mest en andere meststoffen uitgezonderd:


1° spuistroom;

2° effluenten. 60 %

Vaste dierlijke mest en boerderijcompost

30 %

Bemesting door begrazing van vee

20 %

Gecertificeerde gft- en groencompost

15 %


§ 6. De onder deze paragraaf vermelde definities zijn gerelateerd aan het thema "de verschillende soorten teelten en bemesting". Het betreft de volgende definities: 1° akkers: landbouwgronden, die geen grasland zijn en gebruikt worden voor land- of tuinbouwteelten in ruime zin zoals akkerbouw, fruitteelt, groententeelt, sierteelt of graszodenteelt;2° blijvende teelt: een blijvende teelt als vermeld in artikel 4, eerste lid, g), van verordening nr.1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad; 3° braak: spontane bedekking of niet ingezaaide akkers;4° fosfaatverzadigingsgraad: de hoeveelheid oxalaat extraheerbaar fosfaat in een bodem, uitgedrukt als percentueel aandeel van het fosfaatbindend vermogen;5° graslanden Hp*, Hpr*, Hpr+Da, Hr: de volgende gras- en weilanden: a) Hp*: soortenrijk permanent cultuurgrasland;b) Hpr*: soortenrijk weiland roet veel sloten en/of microreliëf;c) Hpr+Da: zilte graslanden met in de depressies vegetaties gebonden aan zilte invloed;d) Hr: geruderaliseerd, verlaten mesofiel grasland;6° graslanden Hpr*+Da: de soortenrijk zilte graslanden met veel sloten en/of microreliëf en met in de depressies vegetaties gebonden aan zilte invloed;7° graslanden Hpr* met elementen van Mr, Mc, Hu, Hc: soortenrijk weiland met veel sloten en/of microreliëf met elementen van moerassige vegetaties of halfnatuurlijke graslanden;8° groenten van groep I: bloemkool, groene selder, witte kool, boerenkool, spitskool, prei, broccoli, romanescokool, rodekool, savooikool, artisjok, Chinese kool, rabarber, bladselder of andere kolen met uitzondering van voederkool en spruitkool.De Vlaamse Regering kan deze lijst aanvullen; 9° groenten van groep II: spinazie, courgettes, sla, knolselder, peterselie, bieslook, basilicum, augurken, pompoenen, knolvenkel, koolrabi, paksoi, of andere groenten die niet vallen onder een teeltgroep, andere dan groenten van groep II, vermeld in de tabel in artikel 13, § 2, eerste lid.De Vlaamse Regering kan deze lijst aanvullen; 10° groenten van groep III: wortelen, rapen, koolraap, rode biet, pastinaak, rammenas met uitzondering van bladrammenas, radijs, mierikswortel, schorseneren, wortelpeterselie, asperges, erwten, bonen, dille, kervel, tijm, of andere kruiden met uitzondering van peterselie, bieslook en basilicum.De Vlaamse Regering kan deze lijst wijzigen; 11° halfnatuurlijke graslanden: de volgende graslanden: a) Ha: struisgrasvegetatie op zure bodem of graslanden van droge, zeer voedselarme zure gronden;b) Hc: vochtig, niet tot weinig bemest grasland, genoemd "dotterbloemhooilanden";c) Hd: kalkrijk duingrasland;d) Hf: natte ruigte met moerasspirea;e) Hj: vochtige tot natte graslanden met hoge abundantie van Juncus spec;f) Hk: kalkgrasland of grasland van droge, mineralenrijke maar stikstof- en fosforarme gronden;g) Hm: onbemest, vochtig pijpestrootjesgrasland, genoemd "blauwgraslanden", vochtige tot venige graslanden van zeer voedselarme zandgronden;h) Hn: zure borstelgrasvegetatie of heischrale graslanden;i) Hu: mesofiel hooiland;j) Hv: zinkgrasland;12° hoofdteelt: de teelt die op 31 mei van een jaar op het perceel aanwezig is of in afwezigheid van een teelt op deze datum, de eerstvolgende teelt die op het perceel wordt ingezaaid;13° huiskavel: kadastraal perceel of kadastrale percelen gelegen in de gebieden, bedoeld in artikel 41bis in zoverre tot het bedrijf behorend of die ofwel behoren bij de vergunde woning ofwel behoren bij de stal of stallen van het bedrijf en met de vergunde woning, stal of stallen een ononderbroken ruimtelijk geheel vormen.De begrenzing van de huiskavel vindt plaats op basis van een duidelijk herkenbaar specifiek gebruik of op basis van een in het landschap duidelijk herkenbaar element; 14° intensief grasland: grasland dat niet valt onder de definities, bedoeld in 5°, 6°, 7°, 11° en 19° ;15° maïs voorafgegaan door een snede gras of door een snede snijrogge: een teeltcombinatie waarbij op hetzelfde perceel in hetzelfde jaar een hoofdteelt maïs voorafgegaan wordt door een voorteelt grasland dat enkel gemaaid wordt of een voorteelt snijrogge.De voorteelt grasland dat enkel gemaaid wordt mag niet vóór 1 april gemaaid worden. De voorteelt snijrogge, mag niet vóór 15 maart geoogst worden. Het gemaaide gras of de geoogste snijrogge moet vervolgens van het perceel verwijderd worden; 16° nateelt: de teelt die na de hoofdteelt op hetzelfde perceel en in hetzelfde jaar verbouwd wordt;17° nitraatresidudrempelwaarde: de nitraatresidudrempelwaarde als vermeld in artikel 14, § 1, tweede lid;18° plantbeschikbare fosfaat: de hoeveelheid fosfaat extraheerbaar met een gebufferde oplossing van ammoniumlactaatazijnzuur, uitgedrukt in mg P per 100 g luchtdroge grond; 19° potentieel belangrijke graslanden: de volgende graslanden: a) Hp+K: cultuurgrasland met waardevolle kleine landschapselementen in de grasland-, moeras- of waterrijke sfeer, b.v. Hp+Mr, Hp+Kn, Hp+Hc, Hp+K(Ae), Hp+K(Hc), Hp+K(Mr); b) Hp+ fauna: overdruk;c) Hp-graslanden op lemige en kleiige, relatief vochtige bodems in valleien met een hoge ecologische prioriteit (Hpriv);d) Hpr: weilandcomplex met veel sloten en/of microreliëf;20° specifieke teelt: fruit, sierteelt of boomkweek, aardbeien, groenten van groep I, groenten van groep II, groenten van groep III, spruitkool of graszoden.De Vlaamse Regering kan deze lijst wijzigen; 21° teelt met lage stikstofbehoefte: cichorei, sjalotten, ui, vlas, witloof of fruit met uitzondering van aardbeien.De Vlaamse Regering kan deze lijst aanvullen; 22° vanggewas: een groenbedekker uit de teeltenlijst, zoals van toepassing in het gemeenschappelijk landbouwbeleid, die niet-vlinderbloemig is, een mengsel van dergelijke groenbedekkers of een mengsel van gras en klaver.De Vlaamse Regering kan deze teeltenlijst wijzigen en nadere regels bepalen; 23° voorteelt: de teelt die vóór de hoofdteelt op hetzelfde perceel en in hetzelfde jaar verbouwd wordt. § 7. De onder deze paragraaf vermelde definities zijn gerelateerd aan het thema "de bodemeigenschappen". Het betreft de volgende definities: 1° landbouwstreek: landbouwstreek als vermeld in het koninklijk besluit van 24 februari 1951 houdende grensbepaling van de landbouwstreken van het Rijk;2° textuurklasse P: textuurklasse Licht Zandleem als vermeld in de Belgische textuurdriehoek;3° textuurklasse S: textuurklasse Lemig Zand als vermeld in de Belgische textuurdriehoek;4° textuurklasse Z: textuurklasse Zand als vermeld in de Belgische textuurdriehoek;5° zandgronden: de landbouwgronden die gelegen zijn in de landbouwstreek Vlaamse Zandstreek of de landbouwstreek Kempen, met uitzondering van de landbouwgronden die zowel gelegen zijn in de provincie Vlaams-Brabant als in de landbouwstreek Vlaamse Zandstreek. In afwijking hiervan wordt een perceel landbouwgrond niet aanzien als een zandgrond, als de landbouwer door een textuuranalyse van het betreffende perceel aantoont dat de textuurklasse van dat perceel niet textuurklasse P, S of Z is. De Vlaamse Regering bepaalt nadere regels aangaande de wijze waarop landbouwers kunnen aantonen dat percelen geen zandgronden zijn; 6° zure zandgrond: een bodem met een textuurklasse P, S of Z en een pH-KCl van maximum 6;7° zware kleigronden: al de landbouwgronden die gelegen zijn in de landbouwstreek Polders en de landbouwgronden gelegen in een door de Vlaamse Regering afgebakend gebied, waarvan de landbouwer aantoont dat deze vergelijkbare bodemkarakteristieken hebben.De Vlaamse Regering stelt nadere regels aangaande wat onder vergelijkbare bodemkarakteristieken wordt verstaan en aangaande de wijze waarop landbouwers uit het afgebakende gebied kunnen aantonen dat landbouwgronden vergelijkbare bodemkarakteristieken hebben. § 8. De onder deze paragraaf vermelde definities zijn gerelateerd aan het thema "de dierlijke productie". Het betreft de volgende definities: 1° diercategorie: een onderverdeling van een diersoort als vermeld in de tabel in artikel 27;2° diersoort: verzameling van dieren als vermeld in de tabel in artikel 27.Hierbij worden de volgende diersoorten onderscheiden: a) rundvee;b) varkens;c) pluimvee;d) paarden;e) andere;3° gemiddelde veebezetting: het gemiddeld aantal dieren dat op jaarbasis aanwezig is;4° GVE: grootvee-eenheid: een landbouwkundige omrekeningsfactor voor dieren.De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen, en stelt voor elke diercategorie de omrekeningsregels vast; 5° vee: alle voor gebruiks- of winstdoeleinden gehouden dieren die voorkomen op de lijst in artikel 27. § 9. De onder deze paragraaf vermelde definities zijn gerelateerd aan andere aspecten van dit decreet. Het betreft de volgende definities: 1° erkend laboratorium: een laboratorium dat krachtens artikel 61, § 7, erkend is;2° Mestbank: de afdeling Mestbank van de bij decreet van 21 december 1988 opgerichte Vlaamse Landmaatschappij;3° Meststoffendecreet: het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen;4° onlinepositiebepaling: een systeem dat op een geautomatiseerde wijze een plaatsbepaling van voorwerpen of personen verricht en deze informatie onmiddellijk ter beschikking stelt;5° productiejaar: het jaar waarin de meststoffen werden geproduceerd, gebruikt of ingevoerd; 6° waterkwaliteitsgroep: een duurzaam samenwerkingsverband tussen landbouwers dat erop gericht is binnen de betrokken VHA-zone, VHA-zones of delen ervan de realisatie van de doelstellingen van dit decreet mogelijk te maken.".

Art. 4.In artikel 4 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 12 december 2008, 23 december 2010, 6 mei 2011 en 28 februari 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt: " § 1.De Vlaamse Landmaatschappij wordt belast met volgende taken: 1° ondersteunende taken: a) in het kader van een klantvriendelijke en oplossingsgerichte administratie, het informeren van land- en tuinbouwers over hun mestproductie en over het gebruik van meststoffen op hun bedrijf.Deze begeleiding wordt gedaan in een partnerschap met het oog op het bereiken van de milieudoelstellingen; b) het geven van voorlichting over de productie van dierlijke mest en over de opbrenging op of in de bodem, het vervoer, de opslag, de bewerking en de verwerking van meststoffen;c) het bemiddelen in de verhandeling, het afnemen, het vervoer, de opslag, het bewerken of het verwerken van dierlijke mest;d) het stimuleren van de vraag naar een ecologisch verantwoord gebruik van meststoffen.De Vlaamse Landmaatschappij kan hiertoe, evenals voor de ontwikkeling van bijkomende infrastructuur voor mestopslag en voor het stimuleren van het gebruik van online-informaticatoepassingen in het kader van het mestinternetloket, overeenkomstig de Europese regels inzake staatsteun, toelagen verlenen onder meer aan landbouwers en mestvoerders; e) het verrichten, laten verrichten en stimuleren van toegepast wetenschappelijk onderzoek met het oog op een ecologisch, technologisch en economisch verantwoorde vermindering van het mestoverschot, oordeelkundige bemesting, de relatie tussen bemesting, bodem, lucht en water en de mestbewerking en ook ter ondersteuning van het beleid inzake normering en controle;f) het verstrekken van adviezen aan de Vlaamse Regering over alle aangelegenheden die betrekking hebben op de productie van dierlijke mest en op het gebruik, de bewerking, de verwerking en de opslag van meststoffen;g) het uitreiken van mestverwerkingscertificaten als vermeld in artikel 29 en het registreren van de overdracht van deze mestverwerkingscertificaten;h) de toewijzing van nutriëntenemissierechten aan landbouwers, de registratie van de melding van overdracht van nutriëntenemissierechten en de aktename van de annulatie van nutriëntenemissierechten;i) het informeren van landbouwers over de door de Mestbank geregistreerde mestverhandelingen;2° controletaken: a) het registreren van de aangegeven gegevens, onder meer ter bepaling van de mestoverschotten evenals het registreren van de gegevens aangaande het mestvervoer;b) de uitbouw en het beheer van een databank met betrekking tot de mestproblematiek en de uitbouw van een mestinternetloket;c) het erkennen van mestvoerders;d) het toezicht op en de controle van de naleving van de bepalingen van dit decreet;e) het optreden door de Mestbank als bevoegde autoriteit voor het Vlaamse Gewest in het kader van de verordening nr.1013/2006, wat de in- en uitvoer van dierlijke mest betreft; f) het uitoefenen door de Mestbank van de taken en bevoegdheden, in het kader van de verordening nr.1069/2009 en als vermeld in hoofdstuk II van de Overeenkomst van 16 januari 2014 tussen de Federale Staat en de Gewesten inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten, wat meststoffen betreft; g) het opleggen en het innen van de administratieve geldboetes, vermeld in dit decreet;h) het uitoefenen van toezicht op de krachtens artikel 61, § 7, erkende laboratoria;3° begeleidende taken: a) bedrijfsspecifieke begeleiding met betrekking tot het milieu- en landbouwkundig optimaal gebruik van meststoffen op bedrijfsniveau en het toepassen van bemestingstechnieken en -adviezen, in functie van water- en bodemkwaliteit.Deze begeleiding gebeurt vrijwillig op vraag van de landbouwer; b) het aanreiken van en het begeleiden rond technische tools en rekenprogramma's voor een bemestingsmanagement op bedrijfsniveau, inzonderheid met betrekking tot nutriënten- en bodembeheer; c) breed informeren en sensibiliseren rond aspecten van oordeelkundige bemesting teneinde een goede water- en bodemkwaliteit te bekomen of te behouden."; 2° in paragraaf 3 en 4 wordt het woord "Mestbank" vervangen door de woorden "Vlaamse Landmaatschappij";3° er wordt een paragraaf 5 toegevoegd, die luidt als volgt: " § 5.De Vlaamse Regering kan, in afwijking van de bepalingen van dit decreet, voor bepaalde verplichtingen in het kader van dit decreet, zoals onder meer het bijhouden van registers, of voor bepaalde vormen van communicatie tussen de Vlaamse Landmaatschappij en de betrokken burgers, die gebeurt in het kader van dit decreet, bepalen dat deze verplichtingen of deze communicatie mag of moet gebeuren via e-mail, een internetloket of een andere vorm van gegevensuitwisseling.".

Art. 5.Artikel 8 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2008 en bij de decreten van 12 december 2008, 19 december 2008 en 6 mei 2011, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 8.§ 1. Het op of in de bodem brengen van meststoffen type 1 op niet permanent overkapte landbouwgronden is verboden vanaf 16 november tot en met 15 januari.

De hoeveelheid meststoffen type 1 die in een bepaald jaar opgebracht mag worden na 31 augustus is beperkt tot 50 kg werkzame stikstof per hectare. § 2. Het op of in de bodem brengen van meststoffen type 2 op niet permanent overkapte landbouwgronden is verboden: 1° op akkers op zware kleigronden vanaf 16 oktober tot en met 15 februari.De hoeveelheid meststoffen die in een bepaald jaar na 31 augustus opgebracht wordt, is beperkt tot 100 kg werkzame stikstof per hectare; 2° op andere percelen dan vermeld in 1°, vanaf 1 september tot en met 15 februari. Op akkers op zware kleigronden is het verboden om na de oogst van de hoofdteelt, meststoffen type 2 op te brengen, tenzij na de oogst van de hoofdteelt en uiterlijk op 31 augustus, een nateelt ingezaaid wordt. Als de meststoffen opgebracht worden, na 16 augustus, moet uiterlijk de veertiende dag na het opbrengen van de meststoffen een nateelt ingezaaid worden of aanwezig zijn.

Op andere percelen dan akkers op zware kleigronden is het verboden om na de oogst van de hoofdteelt, meststoffen type 2 op te brengen, tenzij na de hoofdteelt: 1° hetzij uiterlijk op 31 juli een nateelt ingezaaid wordt;2° hetzij na 31 juli en uiterlijk op 31 augustus een vanggewas of een specifieke teelt ingezaaid wordt en op voorwaarde dat de hoeveelheid meststoffen type 2 die na de oogst van de hoofdteelt opgebracht wordt, beperkt wordt tot 36 kg werkzame stikstof per hectare. § 3. Het op of in de bodem brengen van meststoffen type 3 op niet permanent overkapte landbouwgronden is verboden vanaf 1 september tot en met 15 februari.

Het is verboden om na de oogst van de hoofdteelt, meststoffen type 3 op te brengen, tenzij na de hoofdteelt: a) hetzij uiterlijk op 31 juli een nateelt ingezaaid wordt;b) hetzij na 31 juli en uiterlijk op 31 augustus een vanggewas ingezaaid wordt en op voorwaarde dat de hoeveelheid meststoffen type 3 die na de oogst van de hoofdteelt opgebracht wordt, beperkt wordt tot 36 kg werkzame stikstof per hectare;c) hetzij na 31 juli en uiterlijk op 31 augustus een specifieke teelt ingezaaid wordt. § 4. In afwijking van paragraaf 3, eerste lid, is het voor specifieke teelten, andere dan fruit, toegelaten om meststoffen type 3 op te brengen: 1° in de periode vanaf 1 september tot en met 15 november op voorwaarde dat aan de volgende twee voorwaarden is voldaan: a) de hoeveelheid meststoffen die in deze periode opgebracht wordt, is beperkt tot 100 kg werkzame stikstof per hectare en de hoeveelheid die binnen een periode van twee weken opgebracht wordt, is beperkt tot 60 kg werkzame stikstof per hectare;b) voorafgaand aan het opbrengen van de meststoffen is een bodemanalyse met bijhorende bemestingsadvies uitgevoerd.De hoeveelheid meststoffen die in de periode vanaf 1 september tot en met 15 november opgebracht mag worden, is beperkt tot de hoeveelheid opgenomen in het bemestingsadvies; 2° vanaf 16 januari tot en met 15 februari op voorwaarde dat de hoeveelheid meststoffen type 3 die in deze periode opgebracht wordt, beperkt wordt tot 50 kg werkzame stikstof per hectare. In afwijking van paragraaf 3, eerste lid, is het voor fruit toegelaten om meststoffen type 3 op te brengen vanaf 1 september tot en met 15 november op voorwaarde dat de hoeveelheid meststoffen die in deze periode opgebracht wordt, beperkt wordt tot 40 kg werkzame stikstof per hectare.

In afwijking van paragraaf 3, eerste lid, is het voor meststoffen type 3, waarvan de stikstofinhoud laag is, toegelaten om deze op te brengen in de periode vanaf 1 september tot en met 15 november en vanaf 16 januari tot en met 15 februari, op voorwaarde dat er een gewas aanwezig is op het moment van de opbrenging. In afwijking hiervan mogen er in de periode vanaf 1 september tot en met 15 oktober meststoffen type 3, waarvan de stikstofinhoud laag is, opgebracht worden als er een gewas ingezaaid wordt uiterlijk de zevende dag na het opbrengen van de meststoffen. De hoeveelheid meststoffen type 3 waarvan de stikstofinhoud laag is, die in de periode vanaf 1 september tot en met 15 november opgebracht wordt, samen met de hoeveelheid die in de daarop volgende periode vanaf 16 januari tot en met 15 februari opgebracht wordt, is beperkt tot 30 kg stikstof per hectare waarvan maximaal 10 kg minerale stikstof. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen en bepaalt welke meststoffen een meststof zijn waarvan de stikstofinhoud laag is. § 5. Het op of in de bodem brengen van meststoffen is tevens verboden: 1° op alle zon- en feestdagen.Deze verbodsbepaling geldt niet voor kunstmest; 2° voor zonsopgang en na zonsondergang. § 6. Het op of in de bodem brengen van stikstof uit meststof type 3 op overkapte landbouwgronden is steeds toegelaten. § 7. De opslag van vaste dierlijke mest of andere meststoffen op landbouwgrond is toegestaan, indien voldaan is aan de volgende voorwaarden: 1° de meststof is opgeslagen om te worden uitgespreid op het perceel waarop de mest opgeslagen is;2° de afstand van de opslag tot de perceelsgrens en oppervlaktewater bedraagt ten minste 10 meter;3° de afstand van de opslag tot woningen van derden bedraagt ten minste 100 meter. De opslag van vaste dierlijke mest: 1° is verboden in de periode van 16 november tot en met 15 januari;2° gebeurt maximaal gedurende twee maanden vóór het spreiden. Opslag van dierlijke mest of andere meststoffen op landbouwgrond die niet voldoet aan de voorwaarden vermeld in deze paragraaf is verboden.

De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen.

De Vlaamse Regering kan in afwijking van het tweede lid, na verder onderzoek en mits goedkeuring van de Europese Commissie, bepalen dat de opslag van vaste dierlijke mest op landbouwgrond in de periode van 16 november tot en met 15 januari toegelaten wordt of toegelaten wordt voor een langere periode dan vermeld in het tweede lid, 2°, en kan aan deze toelating voorwaarden verbinden. § 8. Voor de toepassing van dit artikel wordt, op percelen met als hoofdteelt grasland, het scheuren van de hoofdteelt grasland beschouwd als het oogsten van de hoofdteelt.

Voor de toepassing van dit artikel worden percelen grasland, waar het grasland geteeld wordt voor zaaizaadvermeerdering, als akkers beschouwd. § 9. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de toepassing van dit artikel.

In afwijking van § 2, derde lid, 2°, en § 3, eerste lid, b), kan de Vlaamse Regering in geval van uitzonderlijke weersomstandigheden bepalen dat het vanggewas of de specifieke teelt slechts moet worden ingezaaid uiterlijk op 10 september van hetzelfde jaar.

In afwijking van § 2, eerste lid, 2°, en § 3, eerste lid, kan de Vlaamse Regering in geval van uitzonderlijke weersomstandigheden bepalen dat voor de betreffende types meststoffen, het toegestaan wordt om deze op te brengen tot en met 10 september. De Vlaamse Regering kan aan deze verlenging van de bemestingsperiode voorwaarden verbinden.

De Vlaamse Regering kan bepalen dat ingeval van maatregelen genomen in toepassing van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987, educatieve demonstraties en wetenschappelijke proefnemingen, er afgeweken mag worden van de bepalingen van dit artikel en van artikel 14, § 9.

De Vlaamse Regering kan extra voorwaarden aan deze afwijkingen verbinden en kan deze afwijkingen onder meer beperken tot bepaalde gebieden.".

Art. 6.In artikel 9 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 wordt de zinsnede "dient ten laatste op 31 december 2011 te beschikken" vervangen door het woord "beschikt";2° in paragraaf 2 wordt de zinsnede "ten laatste op 1 januari 2011" opgeheven.

Art. 7.Artikel 12 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 19 december 2008, 23 december 2010, 6 mei 2011, 1 maart 2013 en 28 februari 2014, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 12.§ 1. Meststoffen mogen enkel opgebracht worden op landbouwgrond of groeimedium en mogen niet geloosd of gestort worden in openbare rioleringen, in oppervlaktewateren, in grondwater, op openbare wegen, op bermen en op alle andere plaatsen die geen landbouwgrond of groeimedium zijn. De meststoffen moeten op landbouwgrond of op groeimedium op een milieukundig verantwoorde manier opgebracht worden overeenkomstig de codes van goede landbouwpraktijken.

In afwijking van het eerste lid mogen bij de bemesting van de plantput bij aanplantingen langs wegen of bij bosaanplantingen volgende meststoffen toch opgebracht worden: 1° stalmest;2° champost;3° traagwerkende meststoffen. In afwijking van het eerste lid mogen bij het aanleggen en het onderhouden van tuinen, parken en plantsoenen, volgende meststoffen toch opgebracht worden: 1° stalmest;2° champost;3° kunstmest;4° traagwerkende meststoffen;5° andere vaste dierlijke meststoffen dan stalmest en champost, mits ze gehygiëniseerd werden en afkomstig zijn uit installaties die erkend zijn overeenkomstig verordening nr.1069/2009; 6° gedroogde andere meststof afkomstig van een vergistingsinstallatie. In de gevallen, vermeld in het tweede en het derde lid, is de hoeveelheid meststoffen die mag opgebracht worden, voor stikstof beperkt tot 170 kg N/ha en voor wat betreft fosfaat beperkt tot de overeenkomstige bemestingsnorm voor "Overige teelten met inbegrip van voederkool en bladrammenas" als vermeld in artikel 13, § 3, tiende lid.

In afwijking van het eerste lid is bemesting toegestaan op bermen en andere percelen die geen landbouwgrond zijn, op voorwaarde dat bemesting beperkt wordt tot bemesting door rechtstreekse uitscheiding bij begrazing, waarbij maximaal twee GVE per hectare op jaarbasis worden toegestaan.

De Vlaamse Regering kan extra voorwaarden verbinden aan de afwijkingen, vermeld in het tweede, derde en vijfde lid. De Vlaamse Regering kan nader bepalen welke meststoffen bedoeld zijn in het derde lid, 5° en 6°. De Vlaamse Regering kan nader bepalen op welke wijze landbouwers die gebruikmaken van de afwijking, vermeld in het vijfde lid, dat aan de Mestbank moeten melden. § 2. In afwijking van paragraaf 1 kan de Mestbank, bij gemotiveerd verzoek, de opbrenging van dierlijke mest toestaan bij de heraanleg van de bouw voor in het kader van infrastructuurwerken of andere cultuurtechnische werken. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen. § 3. Het gebruik van slib van rioolwaterzuiveringsinstallaties op landbouwgrond is verboden.".

Art. 8.Artikel 13 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 19 december 2008, 23 december 2010, 6 mei 2011, 1 maart 2013 en 28 februari 2014, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 13.§ 1. De hoeveelheid nutriënten die met meststoffen per jaar op landbouwgrond mag opgebracht worden, met inbegrip van de uitscheiding door dieren bij begrazing, moet zodanig beperkt worden dat de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen zowel in grond- als in oppervlaktewater kleiner blijft dan 50 mg nitraat per liter en de eutrofiëring van natuurlijke zoetwatermeren, andere zoetwatermassa's, estuaria, kustwater en zeewater vermeden wordt en verdere verontreiniging van die aard voorkomen wordt.

De hoeveelheid nutriënten die met meststoffen mag opgebracht worden, met inbegrip van de rechtstreekse uitscheiding door dieren bij begrazing, moet rekening houden met de bodemvoorraad en de mineralisatie.

Per jaar mag op de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond maximaal een hoeveelheid nutriënten opgebracht worden, die overeenkomt met de som van de maximale hoeveelheid nutriënten die op de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond mag opgebracht worden, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet. § 2. De stikstofbemestingsnormen, uitgedrukt respectievelijk in kg N uit dierlijke mest per hectare en per jaar en in kg werkzame N per hectare en per jaar voor teelten op zandgronden of op niet-zandgronden worden vermeld in onderstaande tabel: Tabel 2. Stikstofbemestingsnormen voor teeltgroepen

Teeltgroep

Op zandgronden

Op niet-zandgronden

kg N

kg

kg N

kg

uit dierlijke

werkzame

uit dierlijke

werkzame

mest/ha

N/ha

mest/ha

N/ha

Grasland dat enkel gemaaid wordt, met inbegrip van de graszodenteelt

170

300

170

310

Grasland dat niet enkel gemaaid wordt

170

235

170

245

Wintertarwe of triticale

100

160

100

175

Wintergerst of andere granen

100

110

100

125

Suikerbieten

170

135

170

150

Voederbieten

170

235

170

260

Aardappelen

170

190

170

210

Maïs

170

135

170

150

Groente van groep I

170

225

170

250

Groente van groep II

170

160

170

180

Groente van groep III

170

115

170

125

Sierteelt en boomkweek

170

160

170

180

Aardbeien

170

160

170

160

Spruitkool

170

225

170

250

Teelten met lage stikstofbehoefte

125

115

125

125

Leguminosen met uitzondering van erwten en bonen

120

70

125

75

Overige teelten met inbegrip van voederkool en bladrammenas

170

130

170

145


In afwijking van het eerste lid kunnen voor de teeltcombinaties, vermeld in de onderstaande tabel, de stikstofbemestingsnormen, uitgedrukt respectievelijk in kg N uit dierlijke mest per hectare en per jaar en in kg werkzame N per hectare en per jaar op zandgronden of op niet-zandgronden, verhoogd worden tot de hoeveelheden vermeld in onderstaande tabel: Tabel 3. Stikstofbemestingsnormen voor teeltcombinaties

Teeltcombinatie

Op zandgronden

Op niet-zandgronden

kg N

kg

kg N

kg

uit dierlijke

werkzame

uit dierlijke

werkzame

mest/ha

N/ha

mest/ha

N/ha

Wintertarwe gevolgd door een nateelt of triticale gevolgd door een nateelt

170

180

170

195

Wintergerst gevolgd door een nateelt of andere granen gevolgd door een nateelt

170

130

170

145

Maïs voorafgegaan door een snede gras of door een snede snijrogge

170

200

170

230

2 teelten groenten van groep I

170

315

170

350

Een groente van groep I en een groente van groep II

170

270

170

300

Een groente van groep I en een groente van groep III

170

250

170

275

2 teelten groenten van groep II

170

250

170

275

Een groente van groep II en een groente van groep III

170

205

170

225

2 teelten groenten van groep III

170

180

170

200

3 teelten groenten waarvan minstens een groente van groep II

170

250

170

275

3 teelten groenten waarvan geen enkele een groente van groep II

170

180

170

200


§ 3. Landbouwgronden worden ingedeeld in vier klassen, afhankelijk van de hoeveelheid plantbeschikbare fosfaat in de bodem uitgedrukt in mg P per 100 gr luchtdroge grond. Voor de indeling in klassen maakt men een onderscheid tussen akkers en grasland. Voor elk van de verschillende klassen worden de volgende criteria onderscheiden:

Klasse

Plantbeschikbare fosfaat in akker (mg P per 100 g luchtdroge grond)

Plantbeschikbare fosfaat in grasland (mg P per 100 g luchtdroge grond)

I

kleiner dan of gelijk aan 12

kleiner dan of gelijk aan 19

II

groter dan 12 en kleiner dan of gelijk aan 18

groter dan 19 en kleiner dan of gelijk aan 25

III

groter dan 18 en kleiner dan of gelijk aan 40

groter dan 25 en kleiner dan 50

IV

groter dan 40

groter dan 50


De hoeveelheid plantbeschikbare fosfaat in de bodem wordt bepaald via een bodemanalyse, uitgevoerd door een erkend laboratorium als vermeld in artikel 61, § 7, in opdracht van de Mestbank of van de betrokken landbouwer. De bodemanalyse moet de X-Y-coördinaten vermelden van het perceel dat geanalyseerd is.

De bodemanalyse wordt aan de Mestbank overgemaakt via een door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket. De bodemanalyse is op het moment dat ze overgemaakt wordt aan de Mestbank maximaal vijf jaar oud. Voor bodemanalyses uitgevoerd in het kalenderjaar 2017 of later, wordt enkel rekening gehouden met de analyseresultaten van de monsternemingen die voorafgaand zijn aangemeld bij de Mestbank, via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. Het erkend laboratorium bezorgt van elke aangemelde monsterneming de analyseresultaten aan de Mestbank.

De kosten van de bodemanalyse zijn ten laste van de overheid, als voldaan is aan al de volgende voorwaarden: 1° de bodemanalyse is uitgevoerd in het kalenderjaar 2015 of later;2° op basis van de bodemanalyse wordt het perceel in klasse I of II als vermeld in het eerste lid, ingedeeld;3° het perceel wordt, in het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de bodemanalyse is uitgevoerd, op basis van de betreffende bodemanalyse, ingedeeld in een klasse die lager is dan de klasse waarin het, zonder deze bodemanalyse, ingedeeld zou zijn. De Vlaamse Regering stelt nadere regels en kan onder meer de kosten van de bodemanalyse forfaitair bepalen.

Op basis van de hoeveelheid plantbeschikbare fosfaat in de bodem, die op basis van de bodemanalyse is bepaald, en op basis van de hoofdteelt die in het jaar waarin de bodemanalyse is uitgevoerd, op het perceel werd geteeld, wordt het perceel in één van de vier klassen als vermeld in het eerste lid, ingedeeld. Als voor eenzelfde perceel er meerdere bodemanalyses ter bepaling van de hoeveelheid plantbeschikbare fosfaat zijn uitgevoerd, gebeurt de indeling in één van de vier klassen op basis van de meest recente analyse.

De indeling in één van de vier klassen gaat in: 1° als de bodemanalyse bezorgd is aan de Mestbank uiterlijk op 31 augustus van een bepaald jaar, vanaf het jaar dat volgt op het jaar waarin de bodemanalyse aan de Mestbank werd bezorgd;2° als de bodemanalyse bezorgd is aan de Mestbank na 31 augustus van een bepaald jaar, vanaf het tweede jaar dat volgt op het jaar waarin de bodemanalyse aan de Mestbank werd bezorgd. De indeling in één van de vier klassen vervalt, uiterlijk op 1 januari van het zesde jaar volgend op het jaar waarin de bodemanalyse, op basis waarvan de indeling in één van de vier klassen is gebeurd, uitgevoerd werd.

In afwijking van het achtste lid, wordt, als een perceel op basis van de bodemanalyse was ingedeeld in klasse I als vermeld in het eerste lid, dat perceel: 1° in het zesde tot en met het tiende kalenderjaar, volgend op het kalenderjaar waarin de bodemanalyse, op basis waarvan de indeling in klasse I is gebeurd, uitgevoerd werd, ingedeeld in klasse II als vermeld in het eerste lid;2° in het elfde tot en met het vijftiende kalenderjaar, volgend op het kalenderjaar waarin de bodemanalyse, op basis waarvan de indeling in klasse I is gebeurd, uitgevoerd werd, ingedeeld in klasse III als vermeld in het eerste lid. In afwijking van het achtste lid, wordt, als een perceel op basis van de bodemanalyse was ingedeeld in klasse II als vermeld in het eerste lid, dat perceel in het zesde tot en met het tiende kalenderjaar, volgend op het kalenderjaar waarin de bodemanalyse, op basis waarvan de indeling in klasse II is gebeurd, uitgevoerd werd, ingedeeld in klasse III als vermeld in het eerste lid.

Landbouwgronden die niet ingedeeld zijn in een klasse, op basis van een bodemanalyse, worden in de jaren 2015 en 2016 als klasse III beschouwd en vanaf het jaar 2017 als klasse IV beschouwd.

De fosfaatbemestingsnormen, uitgedrukt in kg P2O5 per hectare en per jaar voor teelten en teeltcombinaties worden vermeld in de onderstaande tabel: Tabel 4. Fosfaatbemestingsnormen

Teeltgroep of teeltcombinatie

Toegestane hoeveelheid, uitgedrukt in kg P2O5 per ha en per jaar voor klasse I gronden

Toegestane hoeveelheid, uitgedrukt in kg P2O5 per ha en per jaar voor klasse II gronden

Toegestane hoeveelheid, uitgedrukt in kg P2O5 per ha en per jaar voor klasse III gronden

Toegestane hoeveelheid, uitgedrukt in kg P2O5 per ha en per jaar voor klasse IV gronden

Grasland dat enkel gemaaid wordt, met inbegrip van graszodenteelt

115

95

90

70

Grasland dat niet enkel gemaaid wordt

115

95

90

70

Wintertarwe of triticale

95

75

70

55

Wintergerst of andere granen

95

75

70

55

Suikerbieten

85

65

55

45

Voederbieten

85

65

55

45

Aardappelen

95

75

70

55

Maïs voorafgegaan door een snede gras of door een snede snijrogge

115

95

90

70

Maïs niet voorafgegaan door een snede gras of door een snede snijrogge

100

80

70

55

Groente van groep I

85

65

55

45

Groente van groep II

85

65

55

45

Groente van groep III

85

65

55

45

Sierteelt en boomkweek

85

65

55

45

Aardbeien

85

65

55

45

Spruitkool

85

65

55

45

Teelten met lage stikstofbehoefte

85

65

55

45

Leguminosen met uitzondering van erwten en bonen

85

65

55

45

Overige teelten met inbegrip van voederkool en bladrammenas

85

65

55

45


§ 4. De Vlaamse Regering kan, in afwijking van dit artikel, en ter uitvoering van een besluit van de Europese Commissie tot verlening van een door de lidstaat België op grond van de Nitraatrichtlijn gevraagde derogatie, de stikstofbemestingsnormen voor dierlijke mest wijzigen onder de voorwaarden bepaald in de beschikking van de Commissie. Deze voorwaarden kunnen afwijken van de bepalingen van dit decreet. § 5. Als de landbouwer gecertificeerde gft- of groencompost op een perceel gebruikt, wordt, in afwijking van de bepalingen van dit decreet, slechts 50 % van de hoeveelheid P2O5, afkomstig van de gecertificeerde gft- of groencompost, als opgebracht beschouwd.

Op landbouwgronden die, overeenkomstig paragraaf 3, als klasse I of klasse II zijn ingedeeld, wordt in afwijking van de bepalingen van dit decreet, slechts 50 % van de hoeveelheid P2O5, afkomstig van stalmest of boerderijcompost, als opgebracht beschouwd. § 6. Een niet-focusbedrijf als vermeld in artikel 14, § 3, kan in het jaar X een aanvraag indienen voor een verhoging van de bemestingsnormen, uitgedrukt in kg werkzame N/ha, vermeld in paragraaf 2.

Een niet-focusbedrijf kan enkel een aanvraag voor een verhoging van de stikstofbemestingsnormen, vermeld in paragraaf 2, indienen, als voldaan is aan de volgende voorwaarden: 1° in het geval dat het bedrijf in het jaar X-1 verplicht was om een nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau uit te voeren in uitvoering van artikel 14 of omdat het bedrijf in het jaar X-1 eveneens een aanvraag had ingediend als vermeld in deze paragraaf, moet het bedrijf, bij de beoordeling van deze nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau op basis van de overeenkomstige nitraatresidudrempelwaarden voor focusbedrijven, als categorie nul beoordeeld zijn als vermeld in artikel 15;2° in het jaar X-1, is: a) hetzij door de betrokken landbouwer, hetzij op het betrokken bedrijf of op de tot het bedrijf behorende landbouwgronden, geen overtreding van de bepalingen van de artikelen 8, 12, 13, 20, 21 of 22, begaan;b) aan de betrokken landbouwer geen maatregel, correctie, andere mestsamenstelling, beperking van de afvoer, bijkomende mestverwerking of reductie als vermeld in artikel 62, opgelegd, en is geen administratieve geldboetes als vermeld in artikel 63, § 1 tot en met § 3, of § 5, opgelegd. De landbouwer die een verhoging van de stikstofbemestingsnormen wil verkrijgen, vraagt dit aan de Mestbank. De aanvraag wordt uiterlijk op 15 februari van het jaar X bij de Mestbank ingediend via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. In afwijking hiervan, worden landbouwers die in het jaar X-1 een verhoging van de stikstofbemestingsnormen hebben verkregen, in uitvoering van deze paragraaf, en die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in het tweede lid, van rechtswege geacht om terug een aanvraag in te dienen voor het jaar X. De landbouwer kan tot uiterlijk 1 juni van het jaar X zijn aanvraag, vermeld in het derde lid, intrekken via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket.

Na 1 juni duidt de Mestbank de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond aan waarop de landbouwer de nitraatresidubepalingen moet laten uitvoeren. Een landbouwer die uiterlijk op 1 juni van het jaar X zijn aanvraag tot verhoging van de stikstofbemestingsnormen niet heeft ingetrokken, is verplicht om de nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau uit te voeren. De beoordeling van de nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau gebeurt overeenkomstig de bepalingen van artikel 15.

Voor landbouwers die een niet-ingetrokken aanvraag ingediend hebben en voldoen aan de voorwaarden, wordt, in afwijking van dit artikel, op de tot het betrokken bedrijf behorende landbouwgronden, de hoeveelheid werkzame stikstof die in het jaar X mag opgebracht worden, overeenkomstig dit artikel, met 10 % verhoogd.

Voor de voorwaarden, vermeld in het tweede lid, 2°, wordt enkel rekening gehouden met feiten begaan in het jaar 2015 of later. § 7. Voor percelen waarop in volle grond sierteelt of boomkweek, groenten van groep I of groenten van groep II, of aardbeien worden geteeld, geldt de toegelaten stikstofbemestingsnorm, vermeld in paragraaf 2, enkel als de landbouwer tot wiens bedrijf er percelen landbouwgrond behoren waarop sierteelt of boomkweek, groenten van groep I of groenten van groep II, of aardbeien worden geteeld, een voldoende aantal stikstofanalyses met bijhorend bemestingsadvies laat uitvoeren.

Als de landbouwer tot wiens bedrijf er percelen landbouwgrond behoren waarop sierteelt of boomkweek, groenten van groep I of groenten van groep II, of aardbeien worden geteeld, in een bepaald jaar, niet de nodige stikstofanalyses met bijhorend bemestingsadvies laat uitvoeren, wordt voor de betreffende landbouwer het volgende jaar, de toegelaten stikstofbemestingsnorm, vermeld in paragraaf 2, met 20 % verminderd, voor percelen waarop in dat volgende jaar sierteelt of boomkweek, groenten van groep I of groenten van groep II, of aardbeien worden geteeld. In afwijking hiervan wordt, voor percelen waarop in dat volgende jaar een teeltcombinatie geteeld wordt waarbij minstens één van de teelten van deze teeltcombinatie sierteelt of boomkweek, groenten van groep I of groenten van groep II, of aardbeien betreft, de toegelaten stikstofbemestingsnorm, vermeld in paragraaf 2, verminderd tot de hoeveelheid die op basis van tabel 2, vermeld in paragraaf 2, tweede lid, op dat perceel mag opgebracht worden op basis van de hoofdteelt die op dat perceel geteeld wordt.

De Vlaamse Regering bepaalt hoeveel staalnames met bijhorend bemestingsadvies een voldoende aantal zijn als vermeld in het eerste lid, en kan, in afwijking van deze paragraaf, een regeling uitwerken waarbij landbouwers kunnen kiezen om zich te laten begeleiden in plaats van een voldoende aantal stikstofanalyses met bijhorend bemestingsadvies te laten uitvoeren. De Vlaamse Regering kan bepalen dat deze paragraaf niet van toepassing is voor bepaalde, door de Vlaamse Regering aan te duiden, specifieke teeltmethodes. § 8. Voor de toepassing van dit artikel wordt, voor het bepalen van de stikstofbemestingsnorm van een perceel: 1° een teeltcombinatie van een hoofdteelt die niet behoort tot de teeltgroep groente van groep I, groente van groep II of groente van groep III, met een nateelt of voorteelt die behoort tot de teeltgroep groente van groep I, gelijkgesteld met een teeltcombinatie van twee teelten behorende tot de teeltgroep groente van groep I;2° een teeltcombinatie van een hoofdteelt die niet behoort tot de teeltgroep groente van groep I, groente van groep II of groente van groep III, met een nateelt of voorteelt die behoort tot de teeltgroep sierteelt of boomkweek, groente van groep II of aardbeien, gelijkgesteld met een teeltcombinatie van een teelt behorende tot de teeltgroep groente van groep I en een teelt behorende tot de teeltgroep groente van groep II;3° een teeltcombinatie van een hoofdteelt die niet behoort tot de teeltgroep groente van groep I, groente van groep II of groente van groep III, met een nateelt of voorteelt die behoort tot de teeltgroep groente van groep III, gelijkgesteld met een teeltcombinatie van een teelt behorende tot de teeltgroep groente van groep I en een teelt behorende tot de teeltgroep groente van groep III. De gelijkstelling, vermeld in het eerste lid, geldt niet voor percelen landbouwgrond waar de bemesting beperkt wordt, in toepassing van paragraaf 7, tweede lid.

Als op een perceel, een hoofdteelt die behoort tot de teeltgroep "wintertarwe of triticale" of "wintergerst of andere granen" gevolgd wordt door een teelt behorende tot de teeltgroep sierteelt of boomkweek, groente van groep I, groente van groep II, groente van groep III of aardbeien, geldt de regeling vermeld in deze paragraaf en zijn de stikstofbemestingsnormen voor de hoofdteeltcombinaties "wintertarwe gevolgd door een nateelt of triticale gevolgd door een nateelt" en voor "wintergerst gevolgd door een nateelt of andere granen gevolgd door een nateelt" niet van toepassing. In afwijking hiervan geldt voor een dergelijk perceel dat de stikstofbemestingsnormen voor de hoofdteeltcombinaties "wintertarwe gevolgd door een nateelt of triticale gevolgd door een nateelt" en voor "wintergerst gevolgd door een nateelt of andere granen gevolgd door een nateelt" van toepassing zijn in het jaar waarin er voor de landbouwer tot wiens bedrijf het betreffende perceel behoort, een bemestingsbeperking als vermeld in paragraaf 7, tweede lid, van toepassing is. § 9. Het is verboden om in een bepaald jaar meststoffen op te brengen op percelen landbouwgrond die gedurende dat volledige jaar braak liggen.

Op een individueel perceel landbouwgrond, mag een hoeveelheid stikstof opgebracht worden, die maximaal gelijk is aan het dubbele van de hoeveelheid stikstof die op dat perceel mag opgebracht worden, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet. In afwijking hiervan wordt, op percelen landbouwgrond waar de hoeveelheid nutriënten die opgebracht mag worden, beperkt wordt door de toepassing van de artikelen 16, 41bis of 41ter of door een beheerovereenkomst, de hoeveelheid nutriënten die opgebracht mag worden, beperkt tot de hoeveelheid die overeenkomstig de artikelen 16, 41bis of 41ter of overeenkomstig de op dat perceel van toepassing zijnde beheerovereenkomst, op dat perceel mag opgebracht worden. § 10. De Vlaamse Regering kan de nadere regels bepalen voor de toepassing van dit artikel.

De Vlaamse Regering kan de teelt of teelten bepalen die onder een bepaalde teeltgroep of teeltcombinatie vallen. De Vlaamse Regering kan hierbij een onderscheid maken op basis van de teeltmethode of de bijkomende bestemmingen. De op een perceel toegelaten hoeveelheid meststoffen wordt bepaald op basis van de teeltgroep waartoe de hoofdteelt, die op dat perceel wordt verbouwd, behoort.

De Vlaamse Regering kan bepalen dat voor de teelt op groeimedium die gebeurt op niet permanent overkapte landbouwgronden, onder bepaalde voorwaarden, afgeweken kan worden van de bemestingsnormen voor kunstmest, vermeld in dit artikel.

De Vlaamse Regering kan, in afwijking van paragraaf 3, derde lid, een andere werkwijze opleggen voor de bepaling van het perceel dat geanalyseerd wordt.

De Vlaamse Regering kan bepalen dat op landbouwgronden die permanent overkapt zijn, er, in afwijking van dit artikel, kunstmest opgebracht mag worden tot de hoeveelheden opgenomen in de bemestingsadviezen, opgemaakt voor de percelen landbouwgrond in kwestie.

De Vlaamse Regering kan bepalen dat op landbouwgronden met een beperkte oppervlakte, er onder bepaalde voorwaarden mag afgeweken worden van de bepalingen van paragraaf 3.

De Vlaamse Regering kan bepalen dat onder welbepaalde voorwaarden voor wetenschappelijke proefnemingen de toelating gegeven kan worden om af te wijken van de bemestingsnormen, vermeld in dit decreet.".

Art. 9.Artikel 14 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 12 december 2008, 30 april 2009, 6 mei 2011, 1 maart 2013 en 28 februari 2014, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 14.§ 1. Onverminderd de bepalingen van artikel 13 en van de artikelen 61 tot en met 72 worden, met het oog op het begeleiden van landbouwers tot het behalen van de waterkwaliteitsdoelstellingen geformuleerd in artikel 2, nitraatresidudrempelwaarden vastgesteld.

De volgende 9 types nitraatresidudrempelwaarden worden onderscheiden:

Nitraat- residu type

Teelttype

Bodemtype

Focusbedrijf

Niet-focusbedrijf

eerste

tweede drempel- waarde

eerste drempel- waarde

tweede drempel- waarde

1

Gras

Zand of Niet-zand

70

200

90

260

2

Maïs

Zand

70

140

90

180

3

Maïs

Niet-Zand

80

160

90

180

4

Granen

Zand

70

155

90

200

5

Granen

Niet-Zand

80

180

90

200

6

Aard- appelen

Zand of Niet-zand

85

155

90

165

7

Specifieke teelten

Zand of Niet-zand

85

190

90

200

8

Overige teelten met inbegrip van voederkool en bladrammenas

Zand

70

155

90

200

9

Overige teelten met inbegrip van voederkool en bladrammenas

Niet-zand

80

180

90

200


Het teelttype als vermeld in de tabel in het tweede lid betreft de hoofdteelt die op het betrokken perceel, overeenkomstig de verzamelaanvraag, geteeld zal worden, tenzij de hoofdteelt in dat jaar wordt gevolgd door een specifieke teelt of door de teelt van aardappelen. In voorkomend geval wordt voor de toepassing van de tabel, vermeld in het tweede lid, rekening gehouden met de specifieke teelt of de teelt van aardappelen, die op dat perceel als nateelt uitgevoerd zal worden.

Jaarlijks worden er, op basis van de gegevens aangaande de waterkwaliteit, focusgebieden aangeduid. De aanduiding van focusgebieden is van belang om te bepalen of een bedrijf focusbedrijf is.

De bemonsteringen voor de nitraatresidubepalingen, uitgevoerd in toepassing van dit decreet, gebeuren in de periode van 1 oktober tot en met 15 november. De nitraatresidubepalingen worden uitgevoerd door een erkend laboratorium als vermeld in artikel 61, § 7, overeenkomstig de bepalingen van het methodenboek als vermeld in artikel 61, § 8. § 2. De Mestbank laat jaarlijks het nitraatresidu bepalen op percelen landbouwgrond gelegen in het Vlaamse Gewest.

De Mestbank zorgt ervoor dat de landbouwer tot wiens bedrijf het betreffende perceel behoort minstens een week voor de bemonstering in kennis wordt gesteld van de dag waarop de bemonstering zal uitgevoerd worden en van het perceel waarop de nitraatresidubepaling zal gebeuren. Bij betwistingen aangaande deze inkennisstelling kan de landbouwer de nietigheid van het resultaat van de uitgevoerde nitraatresidubepaling niet inroepen.

De landbouwer kan in zijn opdracht en op zijn kosten door een erkend laboratorium naar zijn keuze een nitraatresidubepaling laten uitvoeren op het perceel waarop een nitraatresidubepaling wordt uitgevoerd in opdracht van de Mestbank als vermeld in het eerste lid. In voorkomend geval wordt het laagste resultaat van de nitraatresidubepalingen in aanmerking genomen. Deze nitraatresidubepaling moet gebeuren in de periode van 1 oktober tot en met 15 november in hetzelfde jaar als de nitraatresidubepaling in opdracht van de Mestbank.

Onverminderd de nitraatresidubepalingen opgelegd in uitvoering van § 4, § 5, § 6, § 7 en § 8, kan de Mestbank een landbouwer opleggen in opdracht en op kosten van de landbouwer in kwestie door een erkend laboratorium op één of meerdere percelen landbouwgrond die behoren tot zijn bedrijf, een nitraatresidubepaling te laten uitvoeren. De Mestbank kan de verplichting tot het laten uitvoeren van één of meerdere nitraatresidubepalingen of van een nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau opleggen aan de volgende landbouwers: 1° landbouwers die op hun bedrijf gebruikmaken van de mogelijkheden die voortvloeien uit de uitvoering van een besluit van de Europese Commissie tot verlening van een door de lidstaat België op grond van de Nitraatrichtlijn gevraagde derogatie;2° landbouwers aan wie één of meerdere administratieve geldboetes of strafrechtelijke veroordelingen zijn opgelegd wegens overtreding van één of meerdere bepalingen van dit decreet;3° landbouwers van wie het bedrijf niet beschikt over voldoende mestopslagcapaciteit als vermeld in artikel 9;4° landbouwers aan wie een maatregel, correctie, andere mestsamenstelling, beperking van de afvoer, bijkomende mestverwerking of reductie als vermeld in artikel 62, werd opgelegd, of één of meerdere administratieve geldboetes als vermeld in artikel 63, § 1 tot en met § 3, of § 5. § 3. Een bedrijf is hetzij een focusbedrijf, hetzij een niet-focusbedrijf. Er zijn drie types van focusbedrijven, met name een focusbedrijf met maatregelen van categorie 1, een focusbedrijf met maatregelen van categorie 2 en een focusbedrijf met maatregelen van categorie 3.

Een bedrijf wordt in een betreffend jaar omwille van zijn ligging als focusbedrijf gekwalificeerd als vermeld in het derde lid, 1°, als meer dan 50 % van de in het vorige jaar tot zijn bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond gelegen is in een gebied dat in het betreffende jaar als focusgebied is afgebakend. Voor het bepalen van het percentage van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond die gelegen is in focusgebied, wordt geen rekening gehouden met landbouwgrond die permanent overkapt is of met landbouwgronden waarop een teelt van de teeltgroep houtachtige gewassen wordt verbouwd.

Een bedrijf krijgt in een bepaald jaar de kwalificatie focusbedrijf met maatregelen van categorie 1, hetzij: 1° omwille van zijn ligging in focusgebied, tenzij het bedrijf over een niet ingetrokken vrijstelling als vermeld in paragraaf 5 beschikt;2° omdat het betrokken bedrijf in het betrokken jaar als categorie I is geclassificeerd als vermeld in artikel 15, § 5;3° omdat het betrokken bedrijf in het vorige jaar een nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau moest uitvoeren, en deze niet uitgevoerd heeft;4° omdat het een bedrijf als vermeld in paragraaf 4, derde lid, betreft;5° omwille van het in het voorgaande jaar niet-laten uitvoeren van één of meerdere nitraatresidubepalingen die het in uitvoering van paragraaf 2 of paragraaf 4 moest uitvoeren of omwille van het hinderen in het voorgaande jaar van de uitvoering van één of meerdere nitraatresidubepalingen. Een bedrijf krijgt in een bepaald jaar de kwalificatie focusbedrijf met maatregelen van categorie 2, omdat het betrokken bedrijf hetzij: 1° in het betrokken jaar als categorie II is geclassificeerd als vermeld in artikel 15, § 5;2° in het vorige jaar een focusbedrijf met maatregelen van categorie 1 was, en in het vorige jaar de maatregelen, vermeld in paragraaf 6, niet uitgevoerd heeft;3° in het vorige jaar en in het betrokken jaar als categorie I is geclassificeerd als vermeld in artikel 15, § 5;4° in het vorige jaar een focusbedrijf met maatregelen van categorie 1 was, dat in het vorige jaar een nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau moest uitvoeren in toepassing van paragraaf 4, en deze nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau niet uitgevoerd heeft. Een bedrijf krijgt in een bepaald jaar de kwalificatie focusbedrijf met maatregelen van categorie 3, omdat het betrokken bedrijf hetzij: 1° in het betrokken jaar als categorie III is geclassificeerd als vermeld in artikel 15, § 5;2° in het vorige jaar een focusbedrijf met maatregelen van categorie 2 was, en: a) ofwel in het vorige jaar de maatregelen, vermeld in paragraaf 7, niet uitgevoerd heeft;b) ofwel in het betrokken jaar in categorie II is geclassificeerd als vermeld in artikel 15, § 5;3° in het vorige jaar een focusbedrijf met maatregelen van categorie 3 was, en: a) ofwel in het vorige jaar de maatregelen, vermeld in paragraaf 8, niet uitgevoerd heeft;b) ofwel in het vorige jaar en in het betrokken jaar in categorie II is geclassificeerd als vermeld in artikel 15, § 5. Als een bedrijf, in een bepaald jaar, meerdere van bovenstaande kwalificaties krijgt, geldt enkel de hoogste kwalificatie. § 4. Als op een niet-focusbedrijf in een bepaald jaar X op een tot het bedrijf behorend perceel landbouwgrond een nitraatresidu wordt gemeten dat hoger is dan de overeenkomstige eerste nitraatresidudrempelwaarde doch de overeenkomstige tweede nitraatresidudrempelwaarde niet overschrijdt, moet de betrokken landbouwer in het jaar X+1 in zijn opdracht en op zijn kosten op één door de Mestbank aangeduid perceel S een nitraatresidubepaling laten uitvoeren. Als het nitraatresidu van het perceel landbouwgrond in jaar X meerdere malen bepaald werd, dan wordt het laagste resultaat van de nitraatresidubepalingen in aanmerking genomen.

Als in het jaar X+1 bij de nitraatresidubepaling op het perceel S een nitraatresidu wordt gemeten dat hoger is dan de overeenkomstige eerste nitraatresidudrempelwaarde doch de overeenkomstige tweede nitraatresidudrempelwaarde niet overschrijdt, moet de betrokken landbouwer in het jaar X+2 in zijn opdracht en op zijn kosten een nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau als vermeld in artikel 15, laten uitvoeren.

Als in het jaar X+1 bij de nitraatresidubepaling op het perceel S een nitraatresidu wordt gemeten dat hoger is dan de overeenkomstige tweede nitraatresidudrempelwaarde, of als de landbouwer de nitraatresidubepaling die hij in het jaar X+1 moet laten uitvoeren, niet uitvoert, moet de betrokken landbouwer in het jaar X+2 in zijn opdracht en op zijn kosten een nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau als vermeld in artikel 15 laten uitvoeren en is het bedrijf in het jaar X+2 focusbedrijf.

Als in een bepaald jaar X op een niet-focusbedrijf op een tot het bedrijf behorend perceel landbouwgrond een nitraatresidu wordt gemeten dat hoger is dan de overeenkomstige tweede nitraatresidudrempelwaarde of als op een focusbedrijf op een tot het bedrijf behorend perceel landbouwgrond een nitraatresidu wordt gemeten dat hoger is dan de overeenkomstige eerste nitraatresidudrempelwaarde moet de betrokken landbouwer in het jaar X+1 in zijn opdracht en op zijn kosten een nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau als vermeld in artikel 15, laten uitvoeren.

Als in een bepaald jaar op een bedrijf een nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau moet gebeuren, is deze paragraaf niet van toepassing.

Als het nitraatresidu van het perceel S in jaar X+1 meerdere malen bepaald werd, dan wordt het laagste resultaat van de nitraatresidubepalingen in aanmerking genomen. § 5. Een bedrijf kan een vrijstelling van de kwalificatie als focusbedrijf krijgen.

De landbouwer die een vrijstelling van de kwalificatie als focusbedrijf wil verkrijgen, vraagt dit aan de Mestbank. De aanvraag wordt uiterlijk op 1 juni van het jaar bij de Mestbank ingediend via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. In afwijking hiervan wordt elke landbouwer die in een bepaald jaar een nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau moet uitvoeren, van rechtswege aanzien als een landbouwer die een vrijstelling van de kwalificatie als focusbedrijf wil verkrijgen.

Een landbouwer kan tot uiterlijk 1 juni een ingediende aanvraag intrekken. Elke landbouwer die op 2 juni een niet-ingetrokken aanvraag tot het bekomen van een vrijstelling van de kwalificatie als focusbedrijf heeft, is verplicht om de nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau uit te voeren. Na 1 juni duidt de Mestbank de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond aan waarop de landbouwer de nitraatresidubepalingen moet laten uitvoeren. De beoordeling van de nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau gebeurt overeenkomstig de bepalingen van artikel 15.

Een bedrijf ontvangt een vrijstelling als voldaan is aan de volgende voorwaarden: 1° bij de nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau, wordt het bedrijf, bij een beoordeling op basis van de overeenkomstige nitraatresidudrempelwaarden voor focusbedrijven, als categorie nul beoordeeld als vermeld in artikel 15;2° in het jaar van de aanvraag of in het jaar voorafgaand aan het jaar van de aanvraag, is: a) hetzij door de betrokken landbouwer, hetzij op het betrokken bedrijf of op de tot het bedrijf behorende landbouwgronden, geen overtreding van de bepalingen van artikel 8, 12, 13, 20, 21 of 22, begaan;b) aan de betrokken landbouwer geen maatregel, correctie, andere mestsamenstelling, beperking van de afvoer, bijkomende mestverwerking of reductie als vermeld in artikel 62, opgelegd en is geen administratieve geldboetes als vermeld in artikel 63, § 1 tot en met § 3, of § 5. Als voldaan is aan al de voorwaarden, vermeld in het vierde lid, krijgt het bedrijf een vrijstelling van de kwalificatie als focusbedrijf vanaf 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin de nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau uitgevoerd is.

De vrijstelling van de kwalificatie als focusbedrijf wordt in de volgende situaties ingetrokken: 1° het bedrijf wordt bij een nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau niet als categorie nul beoordeeld als vermeld in artikel 15;2° in het jaar van vrijstelling of in het jaar voorafgaand aan het jaar van vrijstelling, is: a) hetzij door de betrokken landbouwer, hetzij op het betrokken bedrijf of op de tot het bedrijf behorende landbouwgronden, een overtreding van de bepalingen van artikel 8, 12, 13, 20, 21 of 22, begaan;b) aan de betrokken landbouwer een maatregel, correctie, andere mestsamenstelling, beperking van de afvoer, bijkomende mestverwerking of reductie als vermeld in artikel 62, opgelegd of een administratieve geldboete als vermeld in artikel 63, § 1 tot en met § 3, of § 5, opgelegd. De intrekking van de vrijstelling gebeurt op 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin: 1° de nitraatresidubepalingen in het kader van de nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau die niet als categorie nul is beoordeeld als vermeld in artikel 15, zijn genomen of hadden moeten worden genomen;2° een proces-verbaal of inspectieverslag werd opgemaakt wegens één of meerdere van de feiten, vermeld in het zesde lid, 2°, a);3° een maatregel of boete als vermeld in het zesde lid, 2°, b), werd opgelegd. De Vlaamse Regering kan de nadere regels bepalen en kan bepalen dat een vrijstelling ook ingetrokken wordt als deze niet langer representatief is voor het betrokken bedrijf.

Voor het beoordelen van een aanvraag, vermeld in het vierde lid, wordt enkel rekening gehouden met feiten als vermeld in het zevende lid, die zich voordeden in het jaar 2015 of later. § 6. Een landbouwer van wie het bedrijf in een bepaald jaar als focusbedrijf met maatregelen van categorie 1 is gekwalificeerd, moet in dat jaar de volgende maatregelen naleven: 1° als de teelt en de bodem in kwestie het toelaten moet de landbouwer een vanggewas telen op elk perceel landbouwgrond dat tot zijn bedrijf behoort.Het vanggewas moet tijdig ingezaaid worden en moet geruime tijd op het perceel aanwezig zijn; 2° de voorwaarden voor het op of in de bodem brengen van meststoffen, vermeld in paragraaf 9, naleven;3° als het bedrijf, in toepassing van § 3, tweede lid, 2°, 3°, 4° of 5°, als focusbedrijf met maatregelen van categorie 1 is gekwalificeerd, een nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau als vermeld in artikel 15 laten uitvoeren. § 7. Een landbouwer van wie het bedrijf in een bepaald jaar als focusbedrijf met maatregelen van categorie 2 is gekwalificeerd, moet in dat jaar de volgende maatregelen naleven: 1° een nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau als vermeld in artikel 15 laten uitvoeren;2° de voorwaarden voor het op of in de bodem brengen van meststoffen, vermeld in paragraaf 9, naleven;3° als de teelt en de bodem in kwestie het toelaten moet de landbouwer een vanggewas telen op elk perceel landbouwgrond dat tot zijn bedrijf behoort.Het vanggewas moet tijdig ingezaaid worden en moet geruime tijd op het perceel aanwezig zijn; 4° de toegelaten bemesting in kg N uit dierlijke mest en in kg werkzame N wordt beperkt tot 90 % van de hoeveelheid die mag opgebracht worden met toepassing van dit decreet en de van toepassing zijnde beheerovereenkomsten die de hoeveelheid meststoffen die op een perceel mogen opgebracht worden verminderen;5° elk vervoer van dierlijke mest of andere meststoffen vanuit een tot het bedrijf behorende exploitatie of naar een tot het bedrijf behorende exploitatie, dat gebeurt in uitvoering van artikel 49, § 1, 3°, b), c), d), e), f) of g), moet voorgemeld en nagemeld worden bij de Mestbank;6° een bemestingsplan bijhouden;7° een verplichte bodembalans voor tuinbouw. § 8. Een landbouwer van wie het bedrijf in een bepaald jaar als focusbedrijf met maatregelen van categorie 3 is gekwalificeerd, moet in dat jaar de volgende maatregelen naleven: 1° een nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau als vermeld in artikel 15 laten uitvoeren;2° de voorwaarden voor het op of in de bodem brengen van meststoffen, vermeld in paragraaf 9, naleven;3° een vanggewas telen op minimaal 20 % van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond.Voor het bepalen van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond wordt geen rekening gehouden met landbouwgrond die permanent overkapt is of met landbouwgronden waarop een blijvende teelt wordt verbouwd. Het vanggewas moet tijdig ingezaaid worden en moet geruime tijd op het perceel aanwezig zijn; 4° de toegelaten bemesting in kg N uit dierlijke mest en in kg werkzame N wordt beperkt tot 80 % van de hoeveelheid die mag opgebracht worden met toepassing van dit decreet en de van toepassing zijnde beheerovereenkomsten die de hoeveelheid meststoffen die op een perceel mogen opgebracht worden verminderen;5° elk vervoer van dierlijke mest of andere meststoffen vanuit een tot het bedrijf behorende exploitatie of naar een tot het bedrijf behorende exploitatie, met inbegrip van het vervoer vanuit een bepaalde exploitatie naar de landbouwgronden van dezelfde exploitatie, gebeurt door een erkende mestvoerder;6° een bemestingsplan bijhouden;7° een verplichte bodembalans voor tuinbouw. Als een bedrijf twee of meer jaren na elkaar als focusbedrijf type 3 is gekwalificeerd, wordt het percentage van de toegelaten bemesting als vermeld in het eerste lid, 4°, telkens met 10 verlaagd ten opzichte van het vorige jaar en wordt het percentage van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond waarop een vanggewas geteeld moet worden telkens met 10 verhoogd ten opzichte van het vorige jaar.

Als een bedrijf in een bepaald jaar als focusbedrijf met maatregelen van categorie 3 is gekwalificeerd, en op dat bedrijf één of meerdere beheerovereenkomsten gelden als vermeld in artikel 42, die de hoeveelheid meststoffen die op een perceel mag opgebracht worden, verminderen, worden deze beheerovereenkomsten van rechtswege beëindigd. § 9. Voor focusbedrijven geldt, in afwijking van artikel 8, § 2, § 3 en § 4, de onderstaande regeling.

Op niet permanent overkapte landbouwgronden is het verboden om meststoffen type 2 op te brengen: 1° op akkers op zware kleigronden vanaf 16 oktober tot en met 28 februari.De hoeveelheid meststoffen die in een bepaald jaar na 31 augustus opgebracht wordt, is beperkt tot 100 kg werkzame stikstof per hectare; 2° op andere percelen dan vermeld in 1°, vanaf 16 augustus tot en met 28 februari;3° na de oogst van de hoofdteelt, tenzij na de oogst van de hoofdteelt en uiterlijk op 31 juli een nateelt ingezaaid wordt. In afwijking van het tweede lid, 1° en 2°, is het voor grasland en beteeld akkerland toegelaten om meststoffen type 2 op te brengen vanaf 16 februari.

Het op of in de bodem brengen van meststoffen type 3 op niet permanent overkapte landbouwgronden is verboden: 1° op akkers vanaf 16 augustus;2° op grasland vanaf 1 september;3° op grasland en beteelde akkers tot en met 15 februari;4° op niet-beteelde akkers tot en met 28 februari;5° na de oogst van de hoofdteelt, tenzij na de hoofdteelt: a) hetzij uiterlijk op 31 juli een nateelt ingezaaid wordt;b) hetzij na 31 juli en uiterlijk op 15 augustus een specifieke teelt ingezaaid wordt. In afwijking van het vierde lid, is het voor specifieke teelten, andere dan fruit, toegelaten om meststoffen type 3 op te brengen: 1° in de periode vanaf 16 augustus tot en met 15 november op voorwaarde dat aan de volgende twee voorwaarden is voldaan: a) de hoeveelheid meststoffen die in deze periode opgebracht wordt, is beperkt tot 100 kg werkzame stikstof per hectare en de hoeveelheid die binnen een periode van twee weken opgebracht wordt, is beperkt tot 60 kg werkzame stikstof per hectare;b) voorafgaand aan het opbrengen van de meststoffen is een bodemanalyse met bijhorende bemestingsadvies uitgevoerd.De hoeveelheid meststoffen die in de periode vanaf 16 augustus tot en met 15 november opgebracht mag worden, is beperkt tot de hoeveelheid opgenomen in het bemestingsadvies; 2° vanaf 16 januari tot en met 15 februari op voorwaarde dat de hoeveelheid meststoffen type 3 die in deze periode opgebracht wordt, beperkt wordt tot 50 kg werkzame stikstof per hectare. In afwijking van het vierde lid, is het voor fruit toegelaten om meststoffen type 3 op te brengen vanaf 16 augustus tot en met 15 november op voorwaarde dat de hoeveelheid meststoffen die in deze periode opgebracht wordt, beperkt wordt tot 40 kg werkzame stikstof per hectare.

In afwijking van het vierde lid, is het voor een focusbedrijf met maatregelen van categorie 1 toegelaten op akkerland met meststoffen type 3, waarvan de stikstofinhoud laag is, 30 kg stikstof per hectare waarvan maximaal 10 kg minerale stikstof op te brengen: 1° na de oogst van de hoofdteelt en ten laatste op 31 augustus, op voorwaarde dat uiterlijk op 31 augustus een vanggewas ingezaaid wordt. In afwijking hiervan kan de Vlaamse Regering in geval van uitzonderlijke weersomstandigheden bepalen dat het vanggewas slechts moet worden ingezaaid voor 10 september van hetzelfde jaar; 2° in de periode van 16 augustus tot en met 15 november en vanaf 16 januari tot en met 15 februari op voorwaarde dat er een gewas aanwezig is.In afwijking hiervan mogen in de periode vanaf 1 september tot en met 15 oktober deze meststoffen opgebracht worden als er een gewas ingezaaid wordt uiterlijk de zevende dag na het opbrengen van de meststoffen.

In afwijking van het vierde lid, is het voor een focusbedrijf met maatregelen van categorie 1 toegelaten meststoffen type 3, waarvan de stikstofinhoud laag is op te brengen op grasland in de periode van 1 september tot 15 november en vanaf 16 januari tot en met 15 februari.

De hoeveelheid meststoffen type 3 waarvan de stikstofinhoud laag is, die in de periode vanaf 1 september tot en met 15 november opgebracht wordt, samen met de hoeveelheid die in de daarop volgende periode vanaf 16 januari tot en met 15 februari opgebracht wordt, is beperkt tot 30 kg stikstof per hectare waarvan maximaal 10 kg minerale stikstof.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt, op percelen met als hoofdteelt grasland, het scheuren van de hoofdteelt grasland beschouwd als het oogsten van de hoofdteelt.

Voor de toepassing van deze paragraaf worden percelen grasland, waar het grasland geteeld wordt voor zaaizaadvermeerdering, als akkers beschouwd. § 10. De kwalificaties als focusbedrijf met maatregelen van categorie 1, van categorie 2 of van categorie 3 als vermeld in paragraaf 3, en de toekenning van vrijstellingen als vermeld in paragraaf 5 gebeuren van rechtswege. De Mestbank vermeldt de kwalificaties en de vrijstellingen op het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. De landbouwer kan tegen deze kwalificaties en deze vrijstellingen bezwaar indienen uiterlijk op 15 maart van het betrokken jaar. In afwijking hiervan wordt, als voor een bepaald bedrijf op 15 februari van een bepaald jaar de kwalificatie of vrijstelling nog niet vermeld wordt op het door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket, voor de betrokken landbouwer de termijn om bezwaar in te dienen verlengd tot de dertigste dag nadat de kwalificatie of vrijstelling voor zijn bedrijf op het internetloket vermeld werd. Het bezwaar moet per aangetekende brief gericht worden aan het afdelingshoofd van de Mestbank.

Het afdelingshoofd van de Mestbank neemt een beslissing binnen 90 dagen vanaf de afgifte op de post van de aangetekende brief, vermeld in het eerste lid. De beslissing wordt aan de indiener van het bezwaar ter kennis gebracht via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. De indiening van een bezwaar schorst de aangevochten beslissing niet. § 11. De Vlaamse Regering kan nadere regels voor de toepassing van dit artikel stellen, onder meer met betrekking tot de inhoud van de verschillende maatregelen, vermeld in paragraaf 6 tot en met 8, en de wijze waarop de naleving van deze maatregelen gestaafd moet worden, de wijze waarop een bemestingsplan als vermeld in paragraaf 7, 6°, en paragraaf 8, 6°, en een bodembalans voor tuinbouw als vermeld in paragraaf 7, 7°, en paragraaf 8, 7°, moet opgemaakt, onderbouwd en bijgehouden worden, en op welke wijze de resultaten van de nitraatresidubepalingen aan de Mestbank overgemaakt moeten worden.

De Vlaamse Regering kan bepalen dat, in het kader van de verplichting van het inzaaien van een vanggewas als vermeld in paragraaf 8, 3°, voor het bepalen van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, er ook geen rekening gehouden wordt met andere types landbouwgrond dan landbouwgronden die permanent overkapt zijn of waarop een blijvende teelt wordt verbouwd. § 12. De Vlaamse Regering kan bepalen dat bij een overdracht, een overname, een opsplitsing of een wijziging van de bedrijfsstructuur van een bedrijf, de kwalificaties als focusbedrijf met maatregelen van categorie 1, van categorie 2 of van categorie 3 als vermeld in paragraaf 3, en de toekenning van een vrijstelling als vermeld in paragraaf 5, aan beide bedrijven of aan één van beide bedrijven toegekend worden.".

Art. 10.Artikel 15 van hetzelfde decreet, opgeheven door het decreet van 6 mei 2011, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing: "

Art. 15.§ 1. Voor het uitvoeren van een nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau moeten er in een bepaald jaar op een minimaal aantal tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond nitraatresidubepalingen uitgevoerd worden. De resultaten van de in dat jaar uitgevoerde nitraatresidubepalingen worden vervolgens getoetst aan drie criteria. Op basis van deze drie toetsingscriteria wordt het bedrijf in een bepaalde categorie ingedeeld.

De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing op alle nitraatresidu-evaluaties op bedrijfsniveau die uitgevoerd moeten worden in uitvoering van dit decreet. § 2. Een bedrijf dat, in een bepaald jaar, een nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau uitvoert, laat in dat jaar: 1° op minimaal drie tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond, het nitraatresidu bepalen.Voor bedrijven met minder dan drie tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond, die samen een oppervlakte hebben van minder dan vier hectare, volstaat het om het nitraatresidu te bepalen op alle tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond; 2° minimaal op één perceel het nitraatresidu bepalen, per nitraatresidutype als vermeld in de tabel in artikel 14, § 1, tweede lid, dat op het betreffende bedrijf in het betreffende jaar van toepassing is. Een bedrijf dat, in een bepaald jaar, een nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau uitvoert, laat in dat jaar een aantal nitraatresidubepalingen uitvoeren dat minimaal gelijk is aan de vierkantswortel van het aantal hectares landbouwgrond die in het betreffend jaar tot het bedrijf behoren. Als het resultaat van de vierkantswortel geen geheel getal is wordt er afgerond naar het lagere gehele getal. § 3. De Mestbank duidt de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond aan waarvan het nitraatresidu moet bepaald worden.

Voor het beoordelen van de nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau wordt enkel rekening gehouden met de resultaten van de door de Mestbank aangeduide percelen en met de resultaten van de nitraatresidubepalingen die de Mestbank heeft laten uitvoeren op de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond. Als bij een landbouwer het nitraatresidu is bepaald van al zijn tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond, wordt, in afwijking hiervan, voor het beoordelen van de nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau, rekening gehouden met de resultaten van al de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond.

Als op een door de Mestbank aangeduid perceel meerdere nitraatresidubepalingen uitgevoerd worden, dan wordt met al deze nitraatresidubepalingen rekening gehouden bij de evaluatie. § 4. De resultaten van de uitgevoerde nitraatresidubepalingen worden beoordeeld op basis van de volgende drie criteria: 1° het gewogen gemiddelde van de nitraatresidubepalingen vergeleken met het gewogen gemiddelde van de eerste en tweede nitraatresidudrempelwaarden overeenkomstig de nitraatresidutypes als vermeld in de tabel in artikel 14, § 1, tweede lid, die op het betreffende bedrijf in het betreffende jaar van toepassing zijn;2° het aantal nitraatresidubepalingen die de tweede nitraatresidudrempelwaarde overschrijden;3° het aantal teelttypes als vermeld in de tabel in artikel 14, § 1, tweede lid, waarvoor het gemiddelde van alle nitraatresidubepalingen voor het betreffende teelttype de tweede nitraatresidudrempelwaarde overschrijdt. Voor elk nitraatresidutype dat op het betreffende bedrijf in het betreffende jaar van toepassing is, wordt het aantal hectares, tot op twee cijfers na de komma, bepaald waarop dat nitraatresidutype van toepassing is. Dit getal wordt vermenigvuldigd met het resultaat van de nitraatresidubepaling uitgevoerd op een perceel waarop dit nitraatresidutype van toepassing is. Als voor één nitraatresidutype er meerdere nitraatresidubepalingen zijn uitgevoerd op percelen waarop dit nitraatresidutype van toepassing is, wordt eerst het gemiddelde bepaald van de verschillende nitraatresidumetingen, alvorens dit te vermenigvuldigen met het aantal betrokken hectares. Nadat voor elk van de nitraatresidutypes die op het betreffende bedrijf in het betreffende jaar van toepassing zijn, de vermenigvuldiging is gebeurd, worden de bekomen getallen opgeteld en vervolgens gedeeld door het aantal hectares landbouwgrond die in het betreffende jaar tot het bedrijf behoren. Het resultaat van deze deling is het gewogen gemiddelde van de nitraatresidubepalingen als vermeld in het eerste lid, 1°.

Voor elk van de nitraatresidutypes die op het betreffende bedrijf in het betreffende jaar van toepassing zijn, wordt het aantal hectares, tot op twee cijfers na de komma, bepaald waarop dat nitraatresidutype van toepassing is. Dit getal wordt vermenigvuldigd met de overeenkomstige eerste nitraatresidudrempelwaarde voor het betrokken nitraatresidutype. Nadat voor elk van de nitraatresidutypes die op het betreffende bedrijf in het betreffende jaar van toepassing zijn, de vermenigvuldiging is gebeurd, worden de bekomen getallen opgeteld en vervolgens gedeeld door het aantal hectares landbouwgrond die in het betreffende jaar tot het bedrijf behoren. Het resultaat van deze deling is de gewogen gemiddelde eerste nitraatresidudrempelwaarde van het betrokken bedrijf in het betreffende jaar als vermeld in het eerste lid, 1°.

Voor elk van de nitraatresidutypes die op het betreffende bedrijf in het betreffende jaar van toepassing zijn, wordt het aantal hectares, tot op twee cijfers na de komma, bepaald waarop dat nitraatresidutype van toepassing is. Dit getal wordt vermenigvuldigd met de overeenkomstige tweede nitraatresidudrempelwaarde voor het betrokken nitraatresidutype. Nadat voor elk van de nitraatresidutypes die op het betreffende bedrijf in het betreffende jaar van toepassing zijn, de vermenigvuldiging is gebeurd, worden de bekomen getallen opgeteld en vervolgens gedeeld door het aantal hectares landbouwgrond die in het betreffende jaar tot het bedrijf behoren. Het resultaat van deze deling is de gewogen gemiddelde tweede nitraatresidudrempelwaarde van het betrokken bedrijf in het betreffende jaar als vermeld in het eerste lid, 1°.

Als er voor een nitraatresidutype dat op het betreffende bedrijf in het betreffende jaar van toepassing is, geen resultaat van een nitraatresidubepaling uitgevoerd op een perceel waarop dit nitraatresidutype van toepassing is, beschikbaar is, wordt voor het bepalen van het gewogen gemiddelde van de nitraatresidubepalingen en van de gewogen gemiddelde eerste en tweede nitraatresidudrempelwaarde voor het betrokken bedrijf, geen rekening gehouden met het aantal hectares, tot op twee cijfers na de komma, waarop dat nitraatresidutype van toepassing is.

Als er voor eenzelfde teelttype twee nitraatresidutypes op het betreffende bedrijf in het betreffende jaar van toepassing zijn, wordt het gemiddelde van alle nitraatresidubepalingen, uitgevoerd op een perceel waarop dit teelttype van toepassing is, bepaald. Vervolgens wordt voor elk van beide nitraatresidutypes, het aantal nitraatresidubepalingen uitgevoerd op een perceel waarop het betreffende nitraatresidutype van toepassing is, vermenigvuldigd met de overeenkomstige tweede nitraatresidudrempelwaarde. Beide getallen worden opgeteld en gedeeld door het aantal nitraatresidubepalingen uitgevoerd op een perceel waarop dit teelttype van toepassing is. Als het resultaat van deze deling lager is dan het gemiddelde van alle nitraatresidubepalingen uitgevoerd op een perceel waarop dit teelttype van toepassing is, is er voor het betreffende teelttype een overschrijding van de tweede nitraatresidudrempelwaarde. § 5. De beoordeling van de nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau, op basis van de drie criteria, vermeld in paragraaf 4, leidt tot een classificatie van de betrokken bedrijven, in vier categorieën, met name categorie nul, categorie I, categorie II en categorie III. Een bedrijf wordt in een bepaald jaar als categorie nul geclassificeerd als het gewogen gemiddelde van de in het vorige jaar bepaalde nitraatresidu 's kleiner dan of gelijk is aan de gewogen gemiddelde eerste nitraatresidudrempelwaarde van het bedrijf.

Een bedrijf wordt in een bepaald jaar als categorie I geclassificeerd als, voor wat betreft de in het vorige jaar bepaalde nitraatresidu's, voldaan is aan de volgende voorwaarden: 1° het gewogen gemiddelde van de nitraatresidubepalingen is groter dan de gewogen gemiddelde eerste nitraatresidudrempelwaarde van het bedrijf en kleiner dan of gelijk aan de gewogen gemiddelde tweede nitraatresidudrempelwaarde van het bedrijf;2° maximaal een derde van de nitraatresidubepalingen overschrijden de overeenkomstige tweede nitraatresidudrempelwaarde en voor maximaal één teelttype overschrijdt het gemiddelde van de overeenkomstige nitraatresidubepalingen de overeenkomstige tweede nitraatresidudrempelwaarde. Een bedrijf wordt in een bepaald jaar als categorie II geclassificeerd als, voor wat betreft de in het vorige jaar bepaalde nitraatresidu's, voldaan is aan de volgende voorwaarden: 1° het gewogen gemiddelde van de nitraatresidubepalingen is groter dan de gewogen gemiddelde eerste nitraatresidudrempelwaarde van het bedrijf en kleiner dan of gelijk aan de gewogen gemiddelde tweede nitraatresidudrempelwaarde van het bedrijf;2° er is niet voldaan aan de voorwaarde, vermeld in het vorige lid, 2°. Een bedrijf wordt in een bepaald jaar als categorie III geclassificeerd als het gewogen gemiddelde van de in het vorige jaar bepaalde nitraatresidu's groter is dan de gewogen gemiddelde tweede nitraatresidudrempelwaarde van het bedrijf. § 6. De classificaties in de categorieën nul, I, II en III als vermeld in paragraaf 5, gebeuren van rechtswege. De Mestbank vermeldt de classificaties op het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. De landbouwer kan tegen deze classificaties bezwaar indienen uiterlijk op 15 maart van het betrokken jaar. In afwijking hiervan wordt, als voor een bepaald bedrijf op 15 februari van een bepaald jaar de classificatie nog niet vermeld wordt op het door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket, voor de betrokken landbouwer de termijn om bezwaar in te dienen, verlengd tot de dertigste dag nadat de classificatie voor zijn bedrijf op het internetloket vermeld werd. Het bezwaar moet per aangetekende brief gericht worden aan het afdelingshoofd van de Mestbank.

Het afdelingshoofd van de Mestbank neemt een beslissing binnen 90 dagen vanaf de afgifte op de post van de aangetekende brief, vermeld in het eerste lid. De beslissing wordt aan de indiener van het bezwaar ter kennis gebracht via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. De indiening van een bezwaar schorst de aangevochten beslissing niet. § 7. Voor de toepassing van de artikelen 14 en 15 wordt rekening gehouden met alle nitraatresidubepalingen die, in uitvoering van dit decreet of een andere wetgeving, uitgevoerd zijn op een perceel of op percelen waarop, in toepassing van de artikelen 14 en 15, een nitraatresidubepaling wordt genomen of moet worden genomen.

Het erkend laboratorium dat een nitraatresidubepaling uitvoert, in toepassing van de artikelen 14 en 15, stelt de Mestbank, uiterlijk de werkdag voor de bemonstering, hiervan in kennis, via de door de Mestbank ter beschikking gestelde webapplicatie. § 8. De Vlaamse Regering kan nadere regels voor de toepassing van dit artikel stellen, onder meer met betrekking tot de wijze waarop de resultaten van de nitraatresidubepalingen aan de Mestbank overgemaakt moeten worden.

De Vlaamse Regering kan bepalen dat bij een overdracht, een overname, een opsplitsing of een wijziging van de bedrijfsstructuur van een bedrijf, de classificaties in de categorieën nul, I, II en III als vermeld in paragraaf 5, aan beide bedrijven of aan één van beide bedrijven toegekend worden.".

Art. 11.Artikel 17 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 23 december 2010 en 6 mei 2011, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 17.§ 1. De fosfaatbemestingsnorm voor landbouwgronden gelegen in fosfaatverzadigde gebieden bedraagt 40 kg P2O5 per hectare en per jaar. § 2. De Vlaamse Regering bakent de fosfaatverzadigde gebieden af op basis van een inventarisatie van de bemonstering van percelen waarvoor met een probabiliteit van 95 % de kritische grenswaarde voor fosfaatdoorslag van 35 % profielgemiddelde fosfaatverzadigingsgraad overschreden is. § 3. Voor een perceel gelegen in een fosfaatverzadigd gebied waarvan op grond van een analyse zou blijken dat het niet fosfaatverzadigd is, gelden de bepalingen van paragraaf 1 niet. In dit geval vallen de kosten van de analyse ten laste van de Mestbank. § 4. Als voor een perceel gelegen in een fosfaatverzadigd gebied, een bodemanalyse is uitgevoerd, voor de bepaling van de hoeveelheid plantbeschikbare fosfaat in de bodem, op basis waarvan het betreffend perceel als klasse III of lager is ingedeeld, overeenkomstig artikel 13, § 3, wordt het perceel als niet fosfaatverzadigd beschouwd en gelden de bepalingen van paragraaf 1 niet. § 5. De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast en bepaalt de wijze waarop de resultaten van de analyse als vermeld in paragraaf 3, aan de Mestbank overgemaakt moeten worden.".

Art. 12.In artikel 18, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten 19 december 2008 en 6 mei 2011, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt: "Op landbouwgronden die voor een deel gelegen zijn in meerdere gebieden met verschillende bemestingsregels of bemestingsnormen of die in verschillende klassen als vermeld in artikel 13, § 3, ingedeeld zijn, worden voor het bepalen van de van toepassing zijnde bemestingsregels en voor de beperkingen voor fosfaat, werkzame stikstof, stikstof, stikstof uit dierlijke mest, stikstof uit andere meststoffen en stikstof uit kunstmest, de bepalingen die van toepassing zijn op het grootste gedeelte van het perceel van toepassing op het volledige perceel.".

Art. 13.Artikel 19 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 6 mei 2011 en 28 februari 2014, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 19.Op steile hellingen moeten meststoffen op de volgende wijze op of in de bodem gebracht worden: 1° op beteelde steile hellingen is voor het op of in de bodem brengen van vloeibare dierlijke mest of vloeibare andere meststoffen, zode-injectie of mestinjectie verplicht;2° op niet-beteelde steile hellingen is voor het op of in de bodem brengen van dierlijke mest, andere meststoffen en kunstmest, mestinjectie of directe onderwerking in één werkgang verplicht.In afwijking hiervan moeten vaste dierlijke mest, vaste andere meststoffen en kunstmest in vaste vorm binnen het uur na de aanwending ondergewerkt worden.

Het op of in de bodem brengen van meststoffen, met uitzondering van rechtstreekse uitscheiding door begrazing, is verboden op percelen landbouwgrond met een gemiddeld stijgingspercentage hoger dan of gelijk aan 15 %.

De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen.".

Art. 14.In artikel 22, § 1, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 28 februari 2014, worden het derde tot en met het vijfde lid vervangen door wat volgt: "In afwijking van het tweede lid, worden de volgende meststoffen niet-emissiearm opgebracht: 1° spuistroom, gft-compost of groencompost;2° vloeibare dierlijke mest en vloeibare andere meststoffen met een drogestofgehalte van maximaal 2 % die een lager gehalte hebben aan ammoniakale stikstof dan 1 kg NH4-N per 1 000 l of 1 kg NH4-N per 1 000 kg;3° stalmest of champost die: a) op grasland opgebracht wordt;b) gebruikt wordt voor bepaalde houtige teelten;c) in het voorjaar opgebracht wordt op landbouwgronden waarop wintergranen geteeld worden;4° vaste dierlijke mest arm aan ammoniakale stikstof en vaste andere meststoffen arm aan ammoniakale stikstof die gebruikt wordt voor bepaalde houtachtige teelten. In afwijking van het tweede lid, 3°, worden de vaste dierlijke mest en vaste andere meststoffen die arm zijn aan ammoniakale stikstof binnen 24 uur na de opbrenging ingewerkt.

Om gebruik te maken van de afwijking, vermeld in het derde lid, 2°, moet de Mestbank een attest hebben afgegeven dat bij de toediening van de meststoffen aanwezig is. Het attest wordt alleen afgegeven voor meststoffen waarvan het gehalte aan ammoniakale stikstof, vermeld in het derde lid, 2°, bewezen is volgens een analyse, uitgevoerd door een erkend laboratorium. De kosten van de analyse zijn voor rekening van de aanvrager.".

Art. 15.In artikel 23 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 12 december 2008, 23 december 2010, 6 mei 2011 en 28 februari 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in § 1, eerste lid, wordt punt 1° vervangen door wat volgt: "1° de landbouwer die: a) een bedrijf heeft met een productie aan dierlijke mest groter dan of gelijk aan 300 kg P2O5;b) een bedrijf heeft waarvan op de verschillende exploitaties die deel uitmaken van het bedrijf, in het jaar in kwestie op een bepaald ogenblik gezamenlijk meer dan 300 kg P2O5 uit dierlijke mest opgeslagen was;c) een bedrijf heeft waarvan de verschillende exploitaties die deel uitmaken van het bedrijf, in het kalenderjaar in kwestie op een bepaald ogenblik gezamenlijk een oppervlakte landbouwgrond groter dan of gelijk aan 2 ha in gebruik hebben;d) een bedrijf heeft waarvan de verschillende exploitaties die deel uitmaken van het bedrijf, in het kalenderjaar in kwestie op een bepaald ogenblik gezamenlijk een effectieve oppervlakte groeimedium voor het telen van gewassen groter dan of gelijk aan 50 a hebben;e) een bedrijf heeft waarvan de verschillende exploitaties die deel uitmaken van het bedrijf, in het jaar in kwestie op een bepaald ogenblik gezamenlijk een oppervlakte permanent overkapte landbouwgrond groter dan of gelijk aan 50 a in gebruik hebben; f) als actieve landbouwer gekend is in het GBCS, vermeld in artikel 2, 14°, van het decreet van 22 december 2006 houdende inrichting van een gemeenschappelijke identificatie van landbouwers, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid, en geen verklaring heeft ingediend als vermeld in paragraaf 3, waaruit blijkt dat zijn bedrijf niet voldoet aan de voorwaarden, vermeld in a) tot en met e);"; 2° in § 1, tweede lid, wordt het woord "c)" vervangen door het woord "d)"; 3° in paragraaf 3 wordt het eerste lid vervangen door wat volgt: "De Vlaamse Regering kan bepaalde landbouwers, die niet aangifteplichtig zijn overeenkomstig paragraaf 1, verplichten om een verklaring af te leggen."; 4° de paragrafen 5 tot en met 7 worden vervangen door wat volgt: " § 5.Elke aangifteplichtige landbouwer als vermeld in paragraaf 1, eerste lid, doet elk jaar, per exploitatie, aangifte van de volgende gegevens: 1° het aantal standplaatsen van de dieren, vermeld in artikel 27, die konden gehouden worden op 1 januari van het lopende kalenderjaar;2° per diercategorie, het gemiddeld aantal dieren vermeld in artikel 27, die gehouden zijn in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar van aangifte.De dieren die behoren tot de diersoort rundvee moeten niet vermeld worden; 3° de opslagcapaciteit van mest op 1 januari van het lopende kalenderjaar, uitgedrukt in m®;4° de opgeslagen hoeveelheid mest op 1 januari van het lopende kalenderjaar uitgedrukt in m® en de samenstelling ervan uitgedrukt in kg stikstof en difosforpentoxide;5° het gebruik van kunstmest op eigen landbouwgronden gelegen in het Vlaamse Gewest, in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar van aangifte uitgedrukt in kg stikstof en difosforpentoxide;6° de aanduiding op cartografisch materiaal van al de tot de exploitatie behorende landbouwgronden, woningen, inrichtingsgebouwen en daarbij horende voorzieningen;7° een aanduiding, in de verzamelaanvraag, van al de tot de exploitatie behorende landbouwgronden, van de gebouwen en andere verharde oppervlakten, en van de volledige tot de exploitatie behorende oppervlakte groeimedium;8° alle elementen die nodig zijn voor de onderbouwing van de nutriëntenbalans met betrekking tot het kalenderjaar voorafgaand aan de aangifte, als de landbouwer, in dat kalenderjaar, gebruikgemaakt heeft van een nutriëntenbalansstelsel als vermeld in artikel 25;9° de hoeveelheid dierlijke mest, inclusief rechtstreekse uitscheiding bij begrazing, andere meststoffen en kunstmest, uitgedrukt in kg stikstof en difosforpentoxide, die in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar van aangifte, is afgezet op eigen landbouwgrond buiten het Vlaamse Gewest;10° de productie aan voedingswater uitgedrukt in m® en de samenstelling ervan uitgedrukt in kg stikstof en difosforpentoxide in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar van aangifte;11° de productie aan spuistroom uitgedrukt in m® en de samenstelling ervan uitgedrukt in kg stikstof en difosforpentoxide in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar van aangifte. De Vlaamse Regering kan deze lijst aanvullen of wijzigen. § 6. De personeelsleden van de Vlaamse Landmaatschappij, de door haar erkende mestvoerders, de derden waarop de Vlaamse Landmaatschappij voor de uitoefening van haar taken een beroep doet, alsmede eenieder die in welke hoedanigheid ook kennis krijgen van de gegevens en inlichtingen, verzameld in uitvoering van dit decreet, zijn gehouden tot geheimhouding ervan. Deze geheimhoudingsverplichting doet geen afbreuk aan de regeling inzake openbaarmaking van milieu-informatie, vermeld in hoofdstuk II Passieve Openbaarheid, van het decreet van 26 maart 2004 betreffende de openbaarheid van bestuur. Deze geheimhoudingsverplichting is niet van toepassing voor uitwisselingen van gegevens met instanties als vermeld in artikel 4, § 1, 2°, van het decreet van 26 maart 2004 betreffende de openbaarheid van bestuur.

De Vlaamse Landmaatschappij mag de gegevens met betrekking tot de gemiddelde veebezetting als vermeld in paragraaf 1, 1°, overmaken aan de OVAM, die deze gegevens mag gebruiken in het kader van haar bevoegdheden rond de ophaling en verwerking van krengen. § 7. De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast betreffende de aangifte, vermeld in dit artikel, en stelt onder meer vast welke gegevens aangegeven dienen te worden, de wijze waarop deze gegevens aangegeven dienen te worden en de wijze waarop de gemiddelde veebezetting berekend wordt. De Vlaamse Regering kan hiervoor ook binnen eenzelfde type van aangifteplichtigen als vermeld in paragraaf 1, eerste lid, een onderscheid maken. De Vlaamse Regering kan de verplichting tot aangifte als vermeld in paragraaf 1, 6°, beperken tot bepaalde producenten, invoerders of verkopers van diervoeders. De Vlaamse Regering kan de verplichting tot aangifte als vermeld in paragraaf 1, 5°, beperken tot bepaalde producenten, verdelers, importeurs of exporteurs van kunstmest.".

Art. 16.In artikel 24 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 19 december 2008, 23 december 2010 en 28 februari 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° aan paragraaf 1 wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "In afwijking van het eerste en het tweede lid kan de Vlaamse Regering ook voor andere dieren dan runderen bepalen dat er geen of slechts een beperkt register moet bijgehouden worden of dat voor het bepalen van de gemiddelde veebezetting andere informatiebronnen dan louter het register, vermeld in het eerste lid, gebruikt worden."; 2° aan paragraaf 5 wordt de volgende zin toegevoegd: "De Vlaamse Regering kan de verplichting tot het bijhouden van de in dit artikel bedoelde registers, beperken tot bepaalde types registerplichtigen als vermeld in dit decreet.".

Art. 17.In artikel 26 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 19 december 2008, wordt paragraaf 4 opgeheven.

Art. 18.In artikel 27 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 12 december 2008, 19 december 2008, 6 mei 2011 en 28 februari 2014 en bij het besluit van de Vlaamse Regering van 3 april 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in de tabel, vermeld in paragraaf 1, wordt voor zoogkoeien als vermeld onder punt 1° RUNDVEE, b) Mestvee, het getal "28" vervangen door het getal "25";2° paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt: " § 3.De Vlaamse Regering kan de lijst, vermeld in paragraaf 1, aanvullen of wijzigen.".

Art. 19.Artikel 28 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 12 december 2008 en 23 december 2010, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 28.§ 1. Als de landbouwer overeenkomstig de bepalingen van artikel 25, heeft geopteerd voor het forfaitaire stelsel, wordt voor een bepaald kalenderjaar, voor een bedrijf het mestoverschot bepaald als de som van de mestoverschotten van de verschillende exploitaties die tot het bedrijf behoren. Hierbij houdt men eveneens rekening met de negatieve mestoverschotten van de exploitaties.

Het mestoverschot van een bepaalde exploitatie: 1° uitgedrukt in kg P2O5, wordt bepaald als de op de exploitatie geproduceerde hoeveelheid P2O5 uit dierlijke mest, verminderd met de hoeveelheid P2O5 uit dierlijke mest die op basis van de gegevens in de verzamelaanvraag voor dat kalenderjaar op de oppervlakte landbouwgronden van de exploitatie, mocht worden opgebracht als vermeld in dit decreet.De op de exploitatie geproduceerde hoeveelheid P2O5 uit dierlijke mest, is het product van de gemiddelde veebezetting in de exploitatie gedurende dat kalenderjaar met de overeenkomstige productie per dier, berekend overeenkomstig artikel 27, uitgedrukt in kg P2O5. Bij het bepalen van de hoeveelheid P2O5 uit dierlijke mest die op basis van de gegevens in de verzamelaanvraag voor dat kalenderjaar op de oppervlakte landbouwgronden van de exploitatie, mocht worden opgebracht als vermeld in dit decreet, wordt eveneens rekening gehouden met beheerovereenkomsten die de hoeveelheid meststoffen die op een perceel mag opgebracht worden, beperken; 2° uitgedrukt in kg N, wordt bepaald als de netto op de exploitatie geproduceerde hoeveelheid N uit dierlijke mest, verminderd met de hoeveelheid N uit dierlijke mest die op basis van de gegevens in de verzamelaanvraag voor dat kalenderjaar op de oppervlakte landbouwgronden van de exploitatie, mocht worden opgebracht als vermeld in dit decreet.De netto op de exploitatie geproduceerde hoeveelheid N uit dierlijke mest, is de op de exploitatie geproduceerde hoeveelheid N uit dierlijke mest, verminderd met de stikstofverliezen, bepaald overeenkomstig artikel 27, § 5. De op de exploitatie geproduceerde hoeveelheid N uit dierlijke mest is het product van de gemiddelde veebezetting in de exploitatie gedurende dat kalenderjaar met de overeenkomstige productie per dier, berekend overeenkomstig artikel 27, uitgedrukt in kg N. Bij het bepalen van de hoeveelheid N uit dierlijke mest die op basis van de gegevens in de verzamelaanvraag voor dat kalenderjaar op de oppervlakte landbouwgronden van de exploitatie, mocht worden opgebracht als vermeld in dit decreet, wordt eveneens rekening gehouden met beheerovereenkomsten die de hoeveelheid meststoffen die op een perceel mag opgebracht worden, beperken.

Als in de loop van een bepaald kalenderjaar een exploitatie overgelaten wordt met bijhorende gronden kunnen de overlatende landbouwer en de overnemende landbouwer overeenkomen dat voor dat kalenderjaar het bedrijf van de overlatende landbouwer en het bedrijf van de overnemende landbouwer als één gemeenschappelijk bedrijf worden beschouwd om: 1° het vervoer van meststoffen vast te leggen;2° het aantal kg geproduceerde melk per jaar per melkkoe vast te stellen;3° de administratieve geldboete, vermeld in artikel 63, § 1, en de straffen, vermeld in artikel 71, § 2, 1° en 2°, op te leggen. De overnemende en de overlatende landbouwer kunnen bepalen dat een van hen aansprakelijk is voor het gemeenschappelijk bedrijf. Bij gebrek aan een dergelijke bepaling zijn zij allebei hoofdelijk aansprakelijk voor het gemeenschappelijk bedrijf.

De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen en kan de situaties waarvoor twee bedrijven kiezen om als één gemeenschappelijk bedrijf te worden beschouwd als vermeld in het derde lid, 1° tot en met 3°, uitbreiden. § 2. Als de landbouwer heeft geopteerd voor het nutriëntenbalansstelsel, wordt het mestoverschot van een bedrijf voor een bepaald kalenderjaar berekend overeenkomstig de methode bepaald in paragraaf 1, met dien verstande dat nu de reële uitscheidingshoeveelheden, bepaald overeenkomstig artikel 26, of de reële stikstofverliezen in rekening worden gebracht.

De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen. § 3. De Mestbank maakt jaarlijks, voor elk bedrijf, voor de nutriënten N en P2O5, een mestbalans op, op basis van de berekening als vermeld in artikel 62bis.

De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen.".

Art. 20.Artikel 29 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 12 december 2008 en 19 december 2008, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 29.§ 1. Er wordt een mestverwerkingsplicht opgelegd, die berekend wordt in functie van de gemeentelijke productiedruk van dierlijke mest, uitgedrukt in kg N per hectare, van de gemeente of gemeenten waar het bedrijf, geheel of gedeeltelijk, gelegen is.

De Vlaamse Regering stelt de gemeentelijke productiedruk vast op basis van de netto productie van stikstof uit dierlijke mest en de afzetmogelijkheden van dierlijke mest. § 2. Het bedrijf verwerkt een percentage van het netto stikstofoverschot, berekend overeenkomstig artikel 28, § 1, 2°, of § 2.

Het te verwerken percentage in een bepaald jaar bedraagt 0,60 % per volle schijf van 1000 kg netto stikstofoverschot van het bedrijf van dat jaar, vermeerderd met volgende percentages: 1° in gemeenten met een gemeentelijke productiedruk kleiner of gelijk aan 170 kg N per hectare: 10 %;2° in gemeenten met een gemeentelijke productiedruk groter dan 170 kg stikstof per hectare en lager of gelijk aan 340 kg stikstof per hectare: 20 %;3° in gemeenten met een gemeentelijke productiedruk groter dan 340 kg stikstof per hectare: 30 %. Het te verwerken percentage in een bepaald jaar is maximaal gelijk aan 60 % van het netto stikstofoverschot van het bedrijf van dat jaar.

Indien de te verwerken hoeveelheid per bedrijf minder dan 5000 kg netto stikstof bedraagt is het bedrijf van deze verplichting ontheven.

Voor bedrijven die in meer dan één gemeente zijn gelokaliseerd, geldt een globale verwerkingsplicht die bepaald wordt op basis van het gewogen gemiddelde van de verwerkingsplicht overeenkomstig de dierlijke mestproductie in elke gemeente en de in die gemeente geldende mestverwerkingsplicht.

De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen. § 3. Voor de verwerking van stikstof wordt een systeem van mestverwerkingscertificaten vastgesteld.

De Mestbank reikt mestverwerkingscertificaten uit aan verwerkingseenheden voor de hoeveelheid stikstof uit dierlijke mest die ze hebben verwerkt.

De Mestbank reikt eveneens mestverwerkingscertificaten uit aan bedrijven die hun productie van dierlijke mest, geheel of gedeeltelijk, exporteren, en aan mestverzamelpunten, die dierlijke mest die in hun mestverzamelpunt opgeslagen is, exporteren. Er worden geen mestverwerkingscertificaten uitgereikt voor het exporteren van meststoffen vanuit een bepaald bedrijf naar landbouwgronden die behoren tot datzelfde bedrijf en die meegerekend worden voor het berekenen van het bedrijfsmatig mestoverschot, vermeld in artikel 28.

De mestverwerkingscertificaten als vermeld in het tweede en derde lid worden enkel toegekend voor de verwerking of de export van dierlijke mest, die geproduceerd werd op een in het Vlaamse Gewest gelegen exploitatie.

De door de Mestbank uitgereikte mestverwerkingscertificaten als vermeld in het tweede en derde lid, zijn overdraagbaar. Deze overdrachten van mestverwerkingscertificaten worden geregistreerd bij de Mestbank.

De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast. § 4. Om in een bepaald productiejaar aan de mestverwerkingsplicht, vermeld in paragraaf 2, te voldoen, moet het bedrijf mestverwerkingscertificaten verkrijgen. Deze mestverwerkingscertificaten dienen afgeleverd te zijn voor mest die in dat productiejaar verwerkt werd. De mestverwerkingscertificaten mogen voor maximaal 5 000 kg netto stikstof afkomstig zijn van pluimveemest die werd geproduceerd door een ander bedrijf.

De Vlaamse Regering kan, in afwijking van het eerste lid, vaststellen dat in bepaalde gevallen mestverwerkingscertificaten gebruikt mogen worden die afgeleverd zijn voor mest die na dat productiejaar, verwerkt werd.

De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast.".

Art. 21.In artikel 34 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 12 december 2008, 1 maart 2013 en 28 februari 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in § 1, eerste lid, 1°, wordt de zinsnede ", van de bedrijfsgroep waartoe het bedrijf behoort" opgeheven;2° in § 1, eerste lid, 2°, wordt punt e) opgeheven.

Art. 22.In artikel 35, eerste lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 12 december 2008 en 23 december 2010, wordt punt 1° vervangen door wat volgt: "1° de nutriëntenbalans in het Vlaamse Gewest moet in evenwicht zijn zoals ook moet blijken uit een significante verbetering van de resultaten van de metingen van de relevante parameters.De Vlaamse Regering stelt nadere voorwaarden met betrekking tot de te bereiken milieuresultaten vast.

De Vlaamse Regering kan uitzonderingen toestaan voor een bedrijf dat in het jaar X aan haar mestverwerkingsplicht als vermeld in artikel 29, heeft voldaan en dat daarenboven 25 % van de netto uitbreiding heeft verwerkt en in de mate dat er in het Vlaamse Gewest meer dan 13 miljoen kg N wordt verwerkt, zoals vastgesteld op basis van de door de Mestbank uitgereikte mestverwerkingscertificaten als vermeld in artikel 29, § 3. Zij kunnen deze mestverwerking niet invullen door het verwerken of laten verwerken van mest afkomstig van een ander bedrijf.

Vanaf het jaar X+1 kent de Mestbank niet-overdraagbare nutriënten-emissierechtenmestverwerking toe, uitgedrukt in NER-MVWr, NER-MVWv, NER-MVWp of NER-MVWa, die alleen kunnen worden aangewend voor de diersoort waarin ze zijn gespecificeerd, uitgezonderd de NER-MVWa, die ook kunnen worden gehouden voor de diersoort paarden.

Vanaf het jaar X+1 moet het bedrijf zijn mestverwerkingsplicht als vermeld in artikel 29 voldoen en daarenboven 25 % van de gehele uitbreiding plus de gehele uitbreiding, verwerken;".

Art. 23.In artikel 41bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 december 2008, en gewijzigd bij de decreten van 23 december 2010, 6 mei 2011 en 28 februari 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 wordt in het tweede lid de zinsnede "natuurrichtplannen, zoals bedoeld in § 5 van dit artikel" vervangen door de zinsnede "plannen, vermeld in paragraaf 5"; 2° in paragraaf 1 wordt tussen het tweede en het derde lid een lid ingevoegd, dat luidt als volgt: "Als op percelen waar een bemestingsverbod als vermeld in het eerste lid geldt, geen grasland als hoofdteelt of als nateelt aanwezig is, wordt voor de toepassing van dit decreet, voor het betrokken perceel nul als bemestingsnorm toegekend."; 3° paragraaf 5 wordt vervangen door wat volgt: " § 5.In plannen conform artikel 48 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu kan in functie van het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur en het natuurlijk milieu, gemoduleerd ontheffing worden verleend van het verbod op bemesting zoals bedoeld in § 1 tot maximum de bemestingsnormen, vermeld in artikel 13.

In deze plannen kunnen de bemestingsnormen ter stimulering van verdergaande stappen inzake het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur en het natuurlijk milieu mits vergoeding van de inkomstenverliezen, gemoduleerd verstrengd worden."; 4° paragraaf 7 wordt opgeheven.

Art. 24.In hetzelfde decreet wordt een artikel 41ter ingevoegd, dat luidt als volgt: "

Art. 41ter.§ 1. Met het oog op het behoud en de versterking van natuurwaarden is op landbouwgronden gelegen in natuurgebieden, natuurontwikkelingsgebieden of natuurreservaten zoals aangeduid op de plannen vastgesteld met toepassing van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996, elke vorm van bemesting verboden met uitzondering van bemesting door rechtstreekse uitscheiding bij begrazing, waarbij twee grootvee-eenheden (GVE)per ha op jaarbasis worden toegelaten.

Als op percelen waar een bemestingsverbod als vermeld in het eerste lid geldt, geen grasland als teelt aanwezig is, wordt voor de toepassing van dit decreet, voor het betrokken perceel nul als bemestingsnorm toegekend.

Tot de vaststelling van de plannen, vermeld in paragraaf 4, kan in afwijking van het eerste lid op de potentieel belangrijke graslanden een supplementaire bemesting van maximaal 100 kg stikstof uit kunstmest per ha per jaar toegestaan worden, op voorwaarde dat daarover een beheerovereenkomst wordt afgesloten tussen de betrokken landbouwer en de Vlaamse Landmaatschappij, na advies van het Agentschap Natuur en Bos. Die beheerovereenkomst kan nog nadere beperkingen specificeren omtrent de toedieningsperiode van de kunstmest. § 2. Er wordt ontheffing van het verbod, bedoeld in paragraaf 1, gegeven voor die percelen die op 1 januari 2015 een ontheffing hadden, in uitvoering van artikel 15ter, § 2, van het meststoffendecreet. Deze ontheffingen zijn eenmalig overdraagbaar, overeenkomstig de bepalingen van artikel 41bis, § 4, met dien verstande dat voor het beoordelen van de overdraagbaarheid van de ontheffingen rekening wordt gehouden met overdrachten van de ontheffingen die in het verleden gebeurd zijn, in toepassing van artikel 15ter van het meststoffendecreet. § 3. Er wordt ontheffing van het verbod, bedoeld in § 1, gegeven voor die percelen die op 1 januari 2015 een ontheffing hadden, in uitvoering van artikel 15ter, § 7. § 4. In plannen conform artikel 48 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu kan gemoduleerd ontheffing worden verleend van het verbod op bemesting zoals bedoeld in paragraaf 1 tot maximum de bemestingsnormen, bedoeld in artikel 13.

In deze plannen kunnen de bemestingsnormen ter stimulering van verdergaande stappen inzake het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur en het natuurlijk milieu mits vergoeding van de inkomstenverliezen, gemoduleerd verstrengd worden.".

Art. 25.Artikel 42 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 42.In de kwetsbare zone water, vermeld in artikel 6, kan de Vlaamse Regering beheerovereenkomsten met landbouwers sluiten ter stimulering van verdere maatregelen ter verbetering van de milieukwaliteit. Het betreft de beheerovereenkomsten gericht op het verbeteren van de waterkwaliteit.

Deze maatregelen betreffen maatregelen die verder gaan dan de dwingende voorschriften, vermeld in artikel 28, derde lid, van de verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad.

Binnen de perimeter van de speciale beschermingszones aangewezen door de Vlaamse Regering in toepassing van de richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand en van de richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna en binnen de kwetsbare zone water kan de Vlaamse Regering beheerovereenkomsten sluiten ter stimulering van bemestingspraktijken die een positieve impact hebben op de milieukwaliteit.

De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast.".

Art. 26.Artikel 44 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 6 mei 2011, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 44.§ 1. De Vlaamse Landmaatschappij maakt jaarlijks een digitaal rapport op dat een stand van zaken geeft van het voorbije kalenderjaar voor wat betreft: 1° de nutriëntenemissierechten op niveau van het Vlaamse Gewest;2° de invulling van de nutriëntenemissierechten op niveau van het Vlaamse Gewest;3° de nutriëntenaanpak aan de bron;4° de verwerkingscapaciteit van dierlijke mest en andere meststoffen;5° de hoeveelheid dierlijke mest die verwerkt is geworden;6° de export van dierlijke mest;7° de uitgevoerde controles;8° de uitgevoerde begeleiding;9° de oplegging en inning van de boetes;10° de kwaliteit van het oppervlakte- en het grondwater;11° de evolutie van de gemeten nitraatresiduwaarden in de landbouwgronden;12° de evolutie van de ammoniakemissies en de ammoniakdeposities. Het rapport, vermeld in het eerste lid, wordt jaarlijks te laatste op 15 oktober van het betreffende jaar aan de Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu voorgelegd, waarna de minister de goedkeuring geeft om het rapport te publiceren op de website van de Vlaamse Landmaatschappij.

De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen.".

Art. 27.In hetzelfde decreet wordt hoofdstuk X, dat bestaat uit de artikelen 45 en 46, opgeheven.

Art. 28.In artikel 47 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 23 december 2010 en 6 mei 2011, wordt paragraaf 1 vervangen door wat volgt: " § 1. De landbouwer moet de meststoffen op een milieukundig verantwoorde wijze en overeenkomstig de bepalingen van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten afzetten.

In het kader van haar knipperlichtfunctie geeft de Mestbank via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket aan de betrokken personen een overzicht van de verschillende bij de Mestbank geregistreerde mestverhandelingen. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen.

De exploitant kan een aantal van zijn dieren gedurende een bepaalde periode op landbouwgronden van een andere exploitant laten grazen. In dat geval moet er een overeenkomst, het inscharingscontract, opgemaakt worden tussen beide exploitanten. Dit inscharingscontract geldt als bewijs van mestafzet ten gunste van de exploitant, wiens dieren op landbouwgronden van een andere exploitant grazen en als bewijs van mestafname voor de exploitant, die op zijn landbouwgronden dieren van een andere exploitant laat grazen. De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast.".

Art. 29.In artikel 48, § 3, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 19 december 2008 en 6 mei 2011, wordt aan het vijfde lid de volgende zin toegevoegd: "De gegevens van het systeem van onlinepositiebepaling worden door de AGR-GPS-dienstverlener aan de Mestbank overgemaakt.".

Art. 30.In artikel 49, § 1, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 6 mei 2011 en gewijzigd bij de decreten van 1 maart 2013 en 28 februari 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het derde lid wordt tussen de woorden "bepalingen van dit decreet" en de woorden ", voor het vervoer" de zinsnede "of aan wie na een doorlichting als vermeld in artikel 62, één of meerdere maatregelen opgelegd worden als vermeld in artikel 62" ingevoegd; 2° er wordt een vijfde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "De Vlaamse Regering kan, in afwijking van het eerste lid, 3°, c) tot en met g), voor één of meerdere van de gevallen, vermeld in het eerste lid, 3°, c) tot en met g), een ander afstandscriterium bepalen."; 3° er wordt een zesde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: ``De Vlaamse Regering kan de types van vervoer als vermeld in het eerste lid, 3°, uitbreiden met het vervoer van dierlijke mest of andere meststoffen vanuit een exploitatie naar een andere exploitatie en bepaalt de voorwaarden die nageleefd moeten worden opdat dit type van vervoer niet uitgevoerd moet worden door een erkende mestvoerder. Voor dit type van vervoer zijn de beide exploitaties gelegen in dezelfde gemeente of een aangrenzende gemeente, tenzij de Vlaamse Regering een ander afstandscriterium bepaalt. De Vlaamse Regering kan deze uitbreiding beperken tot bepaalde soorten dierlijke mest of andere meststoffen.".

Art. 31.In artikel 50, § 2, van hetzelfde decreet, toegevoegd bij het decreet van 19 december 2008 en gewijzigd bij de decreten van 23 december 2010 en 1 maart 2013, wordt de zinsnede "Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten, of gehygiëniseerde eindproducten afkomstig uit installaties die erkend zijn overeenkomstig dezelfde Verordening (EG) nr. 1774/2002" vervangen door de zinsnede "verordening nr. 1069/2009 of gehygiëniseerde eindproducten afkomstig uit installaties die erkend zijn overeenkomstig verordening nr. 1069/2009".

Art. 32.In artikel 54 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 23 december 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste en het vierde lid wordt de zinsnede "verordening (EG) nr.1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten" vervangen door de zinsnede "verordening nr. 1069/2009"; 2° het tweede lid wordt vervangen door wat volgt: "Als de Mestbank vermoedt dat op een bedrijf, mestverzamelpunt, bewerkingseenheid of verwerkingseenheid de bepalingen van dit decreet niet correct nageleefd worden of dat de meststoffen op een onoordeelkundige wijze gebruikt worden, kan ze opleggen dat elke aanvoer of afvoer van dierlijke mest of andere meststoffen naar dat bedrijf, mestverzamelpunt, bewerkingseenheid of verwerkingseenheid verboden is, behalve na voorafgaande en schriftelijke toestemming van de Mestbank.".

Art. 33.In artikel 56 van hetzelfde decreet wordt de zinsnede "verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten" vervangen door de zinsnede "verordening nr. 1069/2009".

Art. 34.Artikel 59 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 23 december 2010 en 6 mei 2011, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 59.Op de documenten die het transport van meststoffen steeds moeten vergezellen, vermeld in deze afdeling, dient meegedeeld te worden hoeveel kilogram meststoffen er vervoerd worden en wat de stikstof- en fosforsamenstelling van de vervoerde meststoffen is.

Voor het bepalen van de stikstof- en fosforsamenstelling van meststoffen, zijn er verschillende mogelijkheden. Men kan gebruik maken van forfaitaire stikstof- en fosforsamenstellingcijfers. Men kan de analyseresultaten van een of meerdere mestanalyses, uitgevoerd door een krachtens artikel 61, § 7, erkend laboratorium, gebruiken.

In afwijking van het eerste lid kan, als de stikstof- en fosforsamenstelling van de meststoffen bepaald wordt op basis van een analyse van de betrokken meststoffen, uitgevoerd door een krachtens artikel 61, § 7, erkend laboratorium, waarvan de resultaten op het moment van het transport nog niet bekend waren, op het document dat altijd gevoegd is bij het transport van meststoffen, vermeld worden dat de stikstof- en fosforsamenstelling van de vervoerde meststoffen later meegedeeld wordt.

De Vlaamse Regering kan voor het bepalen van de samenstelling van meststoffen andere methodes voor het bepalen van de mestsamenstelling mogelijk maken. De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast voor de toepassing van dit artikel, met inbegrip van een regeling voor het bepalen van de forfaitaire samenstellingscijfers, en kan in bepaalde omstandigheden of voor bepaalde aanbieders of afnemers van meststoffen één of meerdere van hoger vermelde mogelijkheden voor het bepalen van de samenstelling van de vervoerde meststoffen, verplicht maken en kan hieraan extra voorwaarden verbinden. De Vlaamse Regering kan bepalen dat analyseresultaten die extreem afwijken van de forfaitaire samenstellingscijfers niet of slechts onder bepaalde voorwaarden gebruikt kunnen worden. De Vlaamse Regering kan de mogelijkheid voorzien om gebruik te maken van een bedrijfsforfaitaire mestsamenstelling en kan de nadere regels hieromtrent vaststellen.".

Art. 35.Artikel 60bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 30 april 2009 en gewijzigd bij de decreten van 6 mei 2011 en 28 februari 2014, wordt opgeheven.

Art. 36.Artikel 61 van hetzelfde decreet, opgeheven door het decreet van 30 april 2009, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing: "

Art. 61.§ 1. Met behoud van de toepassing van § 2, worden voor dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten het uitoefenen van toezicht, het opleggen van bestuurlijke maatregelen, het onderzoeken van milieu-inbreuken, het opleggen van bestuurlijke geldboeten, het innen en invorderen van verschuldigde bedragen, het opsporen van milieumisdrijven, het strafrechtelijk bestraffen van milieumisdrijven en het opleggen van veiligheidsmaatregelen, uitgevoerd volgens de regels in hoofdstuk III, IV, V, Vbis, VI en VII van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid. § 2. In afwijking van wat in paragraaf 1 bepaald is, zijn de artikelen 16.3.22 tot en met 16.6.5 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid niet van toepassing op de personen die vallen onder het toepassingsgebied van artikel 63. § 3. De toezichthouders, die in uitvoering van artikel 16.3.9, § 2, eerste lid, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid aangewezen zijn om toezicht te houden op het Mestdecreet en zijn uitvoeringsbesluiten, zijn bevoegd om in geval van overtreding proces-verbaal met bewijswaarde tot het tegendeel bewezen is, op te stellen. § 4. Als de in § 3 vermelde toezichthouders vaststellen dat dit decreet of zijn uitvoeringsbesluiten dreigt overtreden te worden, kunnen zij alle raadgevingen geven die zij nuttig achten om dat te voorkomen. § 5. Als de in § 3 vermelde toezichthouders bij de uitoefening van hun toezichtopdracht een overtreding op dit decreet of zijn uitvoeringsbesluiten vaststellen, kunnen zij de vermoedelijke overtreder en eventuele andere betrokkenen aanmanen om de nodige maatregelen te nemen om deze overtreding te beëindigen, de gevolgen ervan geheel of gedeeltelijk ongedaan te maken of een herhaling ervan te voorkomen. § 6. De in § 3 vermelde toezichthouders kunnen een bevel geven aan de vermoedelijke overtreder om maatregelen te nemen om de overtreding te beëindigen, de gevolgen ervan ongedaan te maken of herhaling te voorkomen. § 7. Alle staalnames en analyses, die ter uitvoering van dit decreet verricht worden, moeten gebeuren door daartoe erkende laboratoria. De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast met betrekking tot de voorwaarden voor de erkenning van laboratoria en de manier waarop deze erkenning wordt aangevraagd, verleend en geheel of gedeeltelijk kan worden opgeheven of geschorst. De Vlaamse Regering kan ook een bedrag aan de aanvrager van de erkenning opleggen ter delging van de kosten. § 8. De staalnames en de analyses in het kader van dit decreet moeten gebeuren overeenkomstig het door de Mestbank beheerde "methodenboek met bemonsterings- en analysemethodes voor meststoffen, bodem en diervoeders in het kader van het Mestdecreet". De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de wijze waarop de staalnames en de analyses, die ter uitvoering van dit decreet verricht worden, moeten uitgevoerd worden.

De Vlaamse Regering kan bepalen dat een erkend laboratorium dat een staalname of een analyse uitvoert, in het kader van dit decreet, de Mestbank uiterlijk de werkdag voor de staalname of de analyse hiervan in kennis stelt via een door de Mestbank ter beschikking gestelde webapplicatie.".

Art. 37.Artikel 62 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 30 april 2009, 23 december 2010 en 6 mei 2011, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 62.§ 1. De Mestbank kan bij eenieder die activiteiten uitoefent die vallen onder het toepassingsgebied van dit decreet, een doorlichting uitvoeren.

De Mestbank kan bij de uitvoering van deze doorlichting maatregelen opleggen aan betrokkenen, onder meer om een betere opvolging te krijgen van de activiteiten van betrokkenen, om de meststoffen op een meer oordeelkundige manier te gebruiken of om de naleving van het Mestdecreet en zijn uitvoeringsbesluiten te verzekeren.

De Mestbank kan de betrokkene uitnodigen om de voorlopige resultaten van de doorlichting en in voorkomend geval de voorgenomen maatregelen, te bespreken. De Mestbank beslist vervolgens, in voorkomend geval rekening houdend met de aspecten die tijdens de bespreking met betrokkene werden aangehaald, welke maatregelen worden opgelegd. § 2. Als de Mestbank, in het kader van een doorlichting, vermoedt dat de gegevens, vermeld op de aangifte, vermeld in artikel 23, of vermeld op de documenten, vermeld in hoofdstuk XI, die de aanvoer of afvoer naar de betreffende exploitatie of uitbating regelen, niet correct zijn, kan ze de betrokkene hiermee confronteren en extra stavingsstukken en gegevens vragen bij de betrokkene of bij derden die over nuttige gegevens beschikken.

De Mestbank kan, op basis van al de bekomen gegevens, de aangiftegegevens, zoals onder meer de gemiddelde veebezetting, of de gegevens, vermeld op de documenten, vermeld in hoofdstuk XI, die de aanvoer of afvoer naar de betreffende exploitatie of uitbating regelen, corrigeren. § 3. Als de Mestbank, in het kader van een doorlichting, vermoedt dat voor een exploitatie of een uitbating, in de aangifte, vermeld in artikel 23, of op een van de documenten, vermeld in hoofdstuk XI, die de aanvoer of afvoer naar de betreffende exploitatie of uitbating regelen, een mestsamenstelling wordt vermeld die niet representatief is, kan de Mestbank een andere mestsamenstelling opleggen voor één of meerdere van de volgende gevallen: 1° voor toepassing in de aangifte, vermeld in artikel 23;2° voor toepassing op alle of bepaalde van de documenten, vermeld in hoofdstuk XI, die de aanvoer of afvoer naar de betreffende exploitatie of uitbating regelen.Deze andere mestsamenstelling kan enkel naar de toekomst uitwerking hebben; 3° voor de gehele of gedeeltelijke herrekening van de aanvoer of de afvoer. § 4. Als de Mestbank, in het kader van een doorlichting, op basis van de gegevens, vermeld op de documenten, vermeld in hoofdstuk XI, vaststelt dat er vanuit een bepaalde exploitatie of uitbating voor een bepaalde mestsoort meer afvoer is van deze mestsoort dan er op basis van de gegevens uit de aangifte, vermeld in artikel 23, en uit de documenten, vermeld in hoofdstuk XI, aanwezig is op deze exploitatie of uitbating, dan kan de afvoer van deze mestsoort voor de betreffende exploitatie of uitbating beperkt worden tot de hoeveelheid die op deze exploitatie of uitbating aanwezig was.

Voor het bepalen van de hoeveelheid die van een bepaalde mestsoort op een exploitatie of uitbating aanwezig was, wordt rekening gehouden met de hoeveelheden van deze mestsoort die, op basis van de gegevens uit de aangifte, vermeld in artikel 23, en uit de documenten, vermeld in hoofdstuk XI, in voorkomend geval na aanpassing van de gegevens overeenkomstig paragraaf 3 of 4, naar de betrokken exploitatie of uitbating aangevoerd werden en op de betrokken exploitatie of uitbating geproduceerd of opgeslagen werden. § 5. De Mestbank kan een bijkomende mestverwerkingsplicht opleggen, aan het bedrijf waarvoor in het kader van een doorlichting is gebleken dat in de aangifte, vermeld in artikel 23, een te lage gemiddelde veebezetting is vermeld. De bijkomende mestverwerkingsplicht is van toepassing in het jaar volgend op het jaar waarin het bedrijf een administratieve geldboete, vermeld in artikel 63, § 1 tot en met § 3, heeft gekregen, die onder meer het gevolg was van het vermelden van een te lage gemiddelde veebezetting in de aangifte.

Als er een bijkomende mestverwerkingsplicht opgelegd wordt, moet het bedrijf 125 % verwerken van de netto dierlijke stikstofproductie die niet aangegeven werd.

Om aan deze bijkomende mestverwerkingsplicht te voldoen, moet het bedrijf mestverwerkingscertificaten verkrijgen. Deze mestverwerkingscertificaten zijn afgeleverd voor mest die in dat productiejaar verwerkt werd. De verwerking moet gebeuren met dierlijke mest, geproduceerd op het eigen bedrijf, tenzij de volledige bedrijfseigen productie reeds verwerkt wordt. In voorkomend geval mag de verwerking betrekking hebben op dierlijke mest afkomstig van een ander bedrijf.

De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen. § 6. Als een bedrijf, na een doorlichting, een administratieve geldboete als vermeld in artikel 63, § 1 tot en met § 3, opgelegd heeft gekregen, en binnen de vijf jaar na de oplegging van deze boete, na een nieuwe doorlichting, terug een administratieve geldboete als vermeld in artikel 63, § 1 tot en met § 3, opgelegd krijgt voor haar activiteiten in een ander jaar, kunnen één of meerdere van de volgende maatregelen opgelegd worden: 1° een gehele of gedeeltelijke reductie van de nutriëntenemissierechten waarover de betrokken landbouwer beschikt;2° een gehele of gedeeltelijke reductie van de hoeveelheid nutriënten die op de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond mag opgebracht worden, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet. De reducties, vermeld in het eerste lid, zijn hetzij tijdelijk, voor één of meerdere kalenderjaren, hetzij permanent. De hoogte van de reducties, de keuze om één van beide of beide reducties tegelijk op te leggen, en de beslissing aangaande het permanente of tijdelijke karakter van de reducties, gebeurt proportioneel, rekening houdend met de ernst van de betreffende inbreuken als vermeld in het eerste lid.

De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen. § 7. De betrokkene wordt met een aangetekende brief op de hoogte gebracht van het opleggen van maatregelen als vermeld in paragraaf 1, van het corrigeren van de gemiddelde veebezetting als vermeld in paragraaf 2, van het opleggen van een andere mestsamenstelling als vermeld in paragraaf 3, van het opleggen van een beperking van de afvoer als vermeld in paragraaf 4, van het opleggen van een bijkomende mestverwerking als vermeld in paragraaf 5, en van het opleggen van een reductie, vermeld in paragraaf 6.

Binnen een termijn van dertig kalenderdagen, vanaf de derde werkdag die volgt op de dag waarop de brief, vermeld in het eerste lid, aan de postdiensten werd overhandigd, kan de betrokkene per aangetekend schrijven, bezwaar indienen. Dit bezwaar is gericht aan de ambtenaren, vermeld in artikel 67, § 1.

De behandeling van dit bezwaar gebeurt overeenkomstig de bepalingen van artikel 67, § 2 en § 3.

De indiening van een bezwaar schorst de aangevochten beslissing niet. § 8. De Vlaamse Regering kan een regeling uitwerken zodat bij een overdracht, een overname, een opsplitsing of een wijziging van de bedrijfsstructuur van een bedrijf of een uitbating, waaraan maatregelen, vermeld in paragraaf 1, een bijkomende mestverwerkingsplicht, vermeld in paragraaf 5, of een reductie, vermeld in paragraaf 6, zijn opgelegd, deze maatregelen, bijkomende mestverwerkingsplicht of reducties, ofwel aan beide bedrijven of uitbatingen toegekend worden, ofwel verdeeld worden tussen beide bedrijven of uitbatingen. § 9. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de toepassing van dit artikel.".

Art. 38.Artikel 62bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 30 april 2009, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 62bis.§ 1. De Mestbank gaat in het kader van een doorlichting, vermeld in artikel 62, na of de betrokkene de nutriënten uitgedrukt in werkzame stikstof, stikstof uit dierlijke mest en fosfaat, heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet.

Ze houdt hierbij, in voorkomend geval, rekening met de toepassing van een correctie, een andere mestsamenstelling, een beperking van de afvoer, een bijkomende mestverwerking of een reductie als vermeld in artikel 62. § 2. Voor een landbouwer wordt de hoeveelheid werkzame stikstof die niet is afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, berekend door de som te maken van de netto dierlijke mest, uitgedrukt in kg werkzame N als vermeld in paragraaf 3, de netto andere meststoffen, uitgedrukt in kg werkzame N als vermeld in paragraaf 8, en de netto kunstmest, uitgedrukt in kg werkzame N. Deze som wordt vervolgens verminderd met de afzetmogelijkheid op eigen landbouwgronden, uitgedrukt in kg werkzame N. De netto kunstmest, uitgedrukt in kg werkzame N als vermeld in het eerste lid, is de hoeveelheid kunstmest, uitgedrukt in kg N, die de landbouwer op basis van zijn aangifte, vermeld in artikel 23, voor dat productiejaar, gebruikt heeft.

De afzetmogelijkheid op eigen landbouwgronden, uitgedrukt in kg werkzame N als vermeld in het eerste lid, is de hoeveelheid werkzame N die op basis van de gegevens in de verzamelaanvraag voor dat productiejaar op de oppervlakte landbouwgronden van het bedrijf, mocht worden opgebracht, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet.

Hierbij wordt eveneens rekening gehouden met beheerovereenkomsten die de hoeveelheid meststoffen die op een perceel mag opgebracht worden, beperken. § 3. Voor het berekenen van de netto dierlijke mest, uitgedrukt in kg werkzame N, worden eerst de netto mestverwerkingseffluenten, uitgedrukt in kg N als vermeld in paragraaf 4, de netto vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N als vermeld in paragraaf 5, de netto vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N als vermeld in paragraaf 6, en de netto bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N als vermeld in paragraaf 7, bepaald.

Als de netto mestverwerkingseffluenten, uitgedrukt in kg N, de netto vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, de netto vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N en de netto bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N, allen een positief getal zijn, bedraagt de netto dierlijke mest, uitgedrukt in kg werkzame N, de som van de netto mestverwerkingseffluenten, uitgedrukt in kg N, vermenigvuldigd met 100 %, de netto vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, vermenigvuldigd met 60 %, de netto vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, vermenigvuldigd met 30 % en de netto bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N, vermenigvuldigd met 20 %.

Als de netto mestverwerkingseffluenten, uitgedrukt in kg N, de netto vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, de netto vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N of de netto bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N, een negatief getal is, en de som van deze vier getallen, eveneens een negatief getal is, dan bedraagt de netto dierlijke mest nul.

Als de netto mestverwerkingseffluenten, uitgedrukt in kg N, de netto vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, de netto vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N of de netto bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N, een negatief getal is, terwijl de som van deze vier getallen, een positief getal is, dan wordt eerst het negatieve getal of de negatieve getallen verrekend. De verrekening gebeurt als volgt: 1° als de netto mestverwerkingseffluenten, uitgedrukt in kg N, negatief is, dan wordt dit getal eerst in mindering gebracht op de netto vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N.Als het resultaat negatief is, dan wordt het resultaat vervolgens in mindering gebracht op de netto vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N. Als het resultaat nog steeds negatief is, dan wordt het resultaat ten slotte in mindering gebracht op de netto bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N; 2° als de netto vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, negatief is, dan wordt dit getal eerst in mindering gebracht op de netto mestverwerkingseffluenten, uitgedrukt in kg N.Als het resultaat negatief is, dan wordt het resultaat vervolgens in mindering gebracht op de netto vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N. Als het resultaat nog steeds negatief is, dan wordt het resultaat ten slotte in mindering gebracht op de netto bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N; 3° als de netto vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, negatief is, dan wordt dit getal eerst in mindering gebracht op de netto mestverwerkingseffluenten, uitgedrukt in kg N.Als het resultaat negatief is, dan wordt het resultaat vervolgens in mindering gebracht op de netto vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N. Als het resultaat nog steeds negatief is, dan wordt het resultaat ten slotte in mindering gebracht op de netto bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N; 4° als de netto bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N, negatief is, dan wordt dit getal eerst in mindering gebracht op de netto vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N.Als het resultaat negatief is, dan wordt het resultaat vervolgens in mindering gebracht op de netto mestverwerkingseffluenten, uitgedrukt in kg N. Als het resultaat nog steeds negatief is, dan wordt het resultaat ten slotte in mindering gebracht op de netto vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N. Na verrekening van de negatieve getallen wordt er vervolgens omgerekend naar werkzame stikstof. Dit gebeurt door het resterende getal of de resterende getallen te vermenigvuldigen met de overeenkomstige percentages aan werkzame stikstof, zijnde 20 % voor de netto bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N, 30 % voor de netto vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, 60 % voor de netto vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, en 100 % voor de netto mestverwerkingseffluenten. Het resultaat van deze vermenigvuldiging of van deze vermenigvuldigingen wordt vervolgens opgeteld en dit resultaat is de netto dierlijke mest, uitgedrukt in kg werkzame N. § 4. De netto mestverwerkingseffluenten, uitgedrukt in kg N, worden berekend overeenkomstig deze paragraaf.

De netto mestverwerkingseffluenten, uitgedrukt in kg N is de som van de netto geproduceerde mestverwerkingseffluenten, uitgedrukt in kg N, de netto aangevoerde mestverwerkingseffluenten, uitgedrukt in kg N en het opslagverschil mestverwerkingseffluenten, uitgedrukt in kg N. De netto geproduceerde mestverwerkingseffluenten, uitgedrukt in kg N, is de hoeveelheid mestverwerkingseffluenten, uitgedrukt in kg N, die overeenkomstig de aangifte, vermeld in artikel 23, op het bedrijf werd geproduceerd door het bewerken of verwerken van dierlijke mest.

De netto aangevoerde mestverwerkingseffluenten, uitgedrukt in kg N is de totale aanvoer van mestverwerkingseffluenten in dat productiejaar, uitgedrukt in kg N, via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60, verminderd met de totale afvoer van mestverwerkingseffluenten in dat productiejaar, uitgedrukt in kg N, via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60.

Het opslagverschil van mestverwerkingseffluenten is de hoeveelheid mestverwerkingseffluenten, uitgedrukt in kg N die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van dat productiejaar verminderd met de hoeveelheid mestverwerkingseffluenten, uitgedrukt in kg N die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van het volgende productiejaar. § 5. De netto vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, wordt berekend overeenkomstig deze paragraaf.

De netto vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N is de som van de netto geproduceerde vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, de netto aangevoerde vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N en het opslagverschil vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N. De netto geproduceerde vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, is de som van de geproduceerde vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, van elk van de diercategorieën, vermeld in artikel 27, § 1, waarvan de betrokken landbouwer in het betrokken jaar dieren heeft gehouden.

De geproduceerde vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, van een diercategorie, wordt berekend door de geproduceerde dierlijke mest in stallen, uitgedrukt in kg N, van de betrokken diercategorie te vermenigvuldigen met het percentage van deze productie dat overeenkomstig de gegevens, vermeld in de aangifte als vermeld in artikel 23, gebeurd is onder de vorm van vloeibare dierlijke mest.

De netto aangevoerde vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N is de totale aanvoer van vloeibare dierlijke mest andere dan mestverwerkingseffluenten in dat productiejaar, uitgedrukt in kg N, via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60, verminderd met de totale afvoer van vloeibare dierlijke mest andere dan mestverwerkingseffluenten in dat productiejaar, uitgedrukt in kg N, hetzij via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60 hetzij via het verwerken in dat productiejaar van vloeibare dierlijke mest andere dan mestverwerkingseffluenten op het eigen bedrijf, vermeld in artikel 29 en volgende, en eveneens verminderd met de hoeveelheid vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, bekomen na het bewerken van vloeibare dierlijke mest andere dan mestverwerkingseffluenten op het eigen bedrijf als vermeld op de aangifte, vermeld in artikel 23.

Het opslagverschil van vloeibare dierlijke mest andere dan mestverwerkings-effluenten is de hoeveelheid vloeibare dierlijke mest andere dan mestverwerkingseffluenten, uitgedrukt in kg N die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van dat productiejaar verminderd met de hoeveelheid vloeibare dierlijke mest andere dan mestverwerkingseffluenten, uitgedrukt in kg N die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van het volgende productiejaar. § 6. De netto vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, wordt berekend overeenkomstig deze paragraaf.

De netto vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N is de som van de netto geproduceerde vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, de netto aangevoerde vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N en het opslagverschil vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N. De netto geproduceerde vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, is de som van de geproduceerde vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, van elk van de diercategorieën, vermeld in artikel 27, § 1, waarvan de betrokken landbouwer in het betrokken jaar dieren heeft gehouden.

De geproduceerde vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, van een diercategorie, wordt berekend door de geproduceerde dierlijke mest in stallen, uitgedrukt in kg N, van de betrokken diercategorie te vermenigvuldigen met het percentage van deze productie dat overeenkomstig de gegevens, vermeld in de aangifte als vermeld in artikel 23, gebeurd is onder de vorm van vaste dierlijke mest.

De netto aangevoerde vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N is de totale aanvoer van vaste dierlijke mest in dat productiejaar, uitgedrukt in kg N, via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60, vermeerderd met de hoeveelheid vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, bekomen na het bewerken van vloeibare dierlijke mest op het eigen bedrijf als vermeld op de aangifte vermeld in artikel 23, en verminderd met de totale afvoer van vaste dierlijke mest in dat productiejaar, uitgedrukt in kg N, hetzij via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60 hetzij via het verwerken in dat productiejaar van vaste dierlijke mest op het eigen bedrijf, vermeld in artikel 29 en volgende.

Het opslagverschil van vaste dierlijke mest is de hoeveelheid vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van dat productiejaar verminderd met de hoeveelheid vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van het volgende productiejaar. § 7. De netto bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N, wordt berekend overeenkomstig deze paragraaf.

De netto bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N is de som van de netto geproduceerde bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N en de netto aangevoerde bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N. De netto geproduceerde bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N, is de som van de geproduceerde bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N, van elk van de diercategorieën, vermeld in artikel 27, § 1, waarvan de betrokken landbouwer in het betrokken jaar dieren heeft gehouden.

De geproduceerde bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N, van een diercategorie, wordt berekend door de gemiddelde veebezetting van de betrokken diercategorie in het betrokken jaar te vermenigvuldigen met het overeenkomstige uitscheidingscijfer, in voorkomend geval verminderd met de overeenkomstige stikstofverliezen bepaald overeenkomstig artikel 27, § 5, en met het percentage van de tijd dat de dieren van de betrokken diercategorie in het betrokken jaar grazend hebben doorgebracht, overeenkomstig de aangifte als vermeld in artikel 23.

De netto aangevoerde bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N, is de ontvangen dierlijke mest door inscharingscontracten als vermeld in artikel 47, § 1, tweede lid, verminderd met de afgevoerde dierlijke mest door inscharingscontracten als vermeld in artikel 47, § 1, tweede lid.

De geproduceerde dierlijke mest in stallen, uitgedrukt in kg N, van een diercategorie, wordt berekend door eerst de gemiddelde veebezetting van de betrokken diercategorie in het betrokken jaar te vermenigvuldigen met de overeenkomstige productie per dier als vermeld in artikel 26 of 27, en met het percentage van de tijd dat de dieren van de betrokken diercategorie in het betrokken jaar in een stal hebben doorgebracht. Het resultaat van deze vermenigvuldiging wordt vervolgens verminderd met de stikstofverliezen bepaald overeenkomstig artikel 27, § 5. § 8. De netto andere meststoffen, uitgedrukt in kg werkzame N, worden berekend overeenkomstig deze paragraaf.

De netto andere meststoffen, uitgedrukt in kg werkzame N is de som van de netto rest andere meststoffen, uitgedrukt in kg werkzame N, de netto gecertificeerde gft- en groencompost, uitgedrukt in kg werkzame N en de netto traagvrijkomende andere meststoffen, uitgedrukt in kg werkzame N. Rest andere meststoffen zijn alle andere meststoffen met uitzondering van gecertificeerde gft- en groencompost en met uitzondering van traagvrijkomende andere meststoffen.

De netto rest andere meststoffen, uitgedrukt in kg werkzame N, wordt berekend door de bruto rest andere meststoffen, uitgedrukt in kg N te vermenigvuldigen met 60 %. Dit getal is minstens nul.

De bruto rest andere meststoffen, uitgedrukt in kg N is de som van de netto-aanvoer van rest andere meststoffen, uitgedrukt in kg N, en van het opslagverschil van rest andere meststoffen, uitgedrukt in kg N. De nettoaanvoer van rest andere meststoffen, uitgedrukt in kg N is de totale aanvoer van rest andere meststoffen in dat productiejaar, uitgedrukt in kg N via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60, vermeerderd met de productie van andere meststoffen op het bedrijf, overeenkomstig de aangifte als vermeld in artikel 23 verminderd met de totale afvoer van rest andere meststoffen in dat productiejaar, uitgedrukt in kg N hetzij via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60, hetzij via het verwerken in dat productiejaar van rest andere meststoffen op het eigen bedrijf als vermeld in artikel 29 en volgende.

Het opslagverschil van rest andere meststoffen is de hoeveelheid rest andere meststoffen, uitgedrukt in kg N die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van dat productiejaar verminderd met de hoeveelheid rest andere meststoffen, uitgedrukt in kg N die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van het volgende productiejaar.

De netto gecertificeerde gft- en groencompost, uitgedrukt in kg werkzame N, wordt berekend door de bruto gecertificeerde gft- en groencompost, uitgedrukt in kg N te vermenigvuldigen met 15 %. Dit getal is minstens nul.

De bruto gecertificeerde gft- en groencompost, uitgedrukt in kg N is de som van de nettoaanvoer van gecertificeerde gft- en groencompost, uitgedrukt in kg N, en van het opslagverschil van gecertificeerde gft- en groencompost, uitgedrukt in kg N. De nettoaanvoer van gecertificeerde gft- en groencompost, uitgedrukt in kg N is de totale aanvoer van gecertificeerde gft- en groencompost in dat productiejaar, uitgedrukt in kg N via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60, verminderd met de totale afvoer van gecertificeerde gft- en groencompost in dat productiejaar, uitgedrukt in kg N hetzij via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60, hetzij via het verwerken in dat productiejaar van gecertificeerde gft- en groencompost op het eigen bedrijf als vermeld in artikel 29 en volgende.

Het opslagverschil van gecertificeerde gft- en groencompost is de hoeveelheid gecertificeerde gft- en groencompost, uitgedrukt in kg N die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van dat productiejaar verminderd met de hoeveelheid gecertificeerde gft- en groencompost, uitgedrukt in kg N die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van het volgende productiejaar.

De netto traagvrijkomende andere meststoffen, uitgedrukt in kg werkzame N, wordt berekend door de bruto traagvrijkomende andere meststoffen, uitgedrukt in kg N te vermenigvuldigen met 30 %. Dit getal is minstens nul.

De bruto traagvrijkomende andere meststoffen, uitgedrukt in kg N is de som van de nettoaanvoer van traagvrijkomende andere meststoffen, uitgedrukt in kg N, en van het opslagverschil van traagvrijkomende andere meststoffen, uitgedrukt in kg N. De nettoaanvoer van traagvrijkomende andere meststoffen, uitgedrukt in kg N is de totale aanvoer van traagvrijkomende andere meststoffen in dat productiejaar, uitgedrukt in kg N via documenten als vermeld in artikel 47 tot en met 60, vermeerderd met de productie van andere meststoffen op het bedrijf, overeenkomstig de aangifte als vermeld in artikel 23, verminderd met de totale afvoer van traagvrijkomende andere meststoffen in dat productiejaar, uitgedrukt in kg N hetzij via documenten als vermeld in artikel 47 tot en met 60, hetzij via het verwerken in dat productiejaar van traagvrijkomende andere meststoffen op het eigen bedrijf als vermeld in artikel 29 en volgende.

Het opslagverschil van traagvrijkomende andere meststoffen is de hoeveelheid traagvrijkomende andere meststoffen, uitgedrukt in kg N die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van dat productiejaar verminderd met de hoeveelheid traagvrijkomende andere meststoffen, uitgedrukt in kg N die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van het volgende productiejaar. § 9. Het aantal kg stikstof uit dierlijke mest die de landbouwer niet heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet is de som van de netto mestverwerkingseffluenten als vermeld in paragraaf 4, de netto vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N als vermeld in paragraaf 5, de netto vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N als vermeld in paragraaf 6, en de netto bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N als vermeld in paragraaf 7, verminderd met de afzetmogelijkheid van dierlijke mest op eigen landbouwgronden, uitgedrukt in kg N. De afzetmogelijkheid van dierlijke mest op eigen landbouwgronden, uitgedrukt in kg N, is de hoeveelheid N uit dierlijke mest, die op basis van de gegevens in de verzamelaanvraag voor dat productiejaar op de oppervlakte landbouwgronden van het bedrijf, mocht worden opgebracht, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet. Hierbij wordt eveneens rekening gehouden met beheerovereenkomsten die de hoeveelheid meststoffen die op een perceel mag opgebracht worden, beperken. § 10. Het aantal kg P2O5 die de landbouwer niet heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, is de som van de dierlijke mestproductie, uitgedrukt in kg P2O5, de nettoaanvoer van dierlijke mest en andere meststoffen, uitgedrukt in kg P2O5, de gebruikte hoeveelheid kunstmest, uitgedrukt in kg P2O5, het opslagverschil van dierlijke mest, uitgedrukt in kg P2O5, en het opslagverschil van andere meststoffen, uitgedrukt in kg P2O5, verminderd met de afzetmogelijkheid op eigen landbouwgronden, uitgedrukt in kg P2O5.

Als een landbouwer gecertificeerde gft- en groencompost gebruikt, wordt het resultaat van de berekening, vermeld in het eerste lid, verminderd met de helft van het nettogebruik van gecertificeerde gft- en groencompost, uitgedrukt in kg P2O5. Het nettogebruik van gecertificeerde gft- en groencompost, uitgedrukt in kg P2O5, is de som van de totale aanvoer in dat productiejaar van gecertificeerde gft- en groencompost, uitgedrukt in kg P2O5 via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60, verminderd met de totale afvoer in dat productiejaar van gecertificeerde gft- en groencompost, uitgedrukt in kg P2O5 via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60, vermeerderd met de hoeveelheid gecertificeerde gft- en groencompost, uitgedrukt in kg P2O5, die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van dat productiejaar en verminderd met de hoeveelheid gecertificeerde gft- en groencompost, uitgedrukt in kg P2O5, die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van het volgende productiejaar. Dit getal is minstens nul.

Als een landbouwer stalmest of boerderijcompost gebruikt, wordt het resultaat van de berekening, vermeld in het eerste lid, in voorkomend geval na een vermindering als vermeld in het tweede lid, verminderd met de helft van het netto-gebruik van stalmest en boerderijcompost, uitgedrukt in kg P2O5. Het nettogebruik van stalmest en boerderijcompost, uitgedrukt in kg P2O5, is de som van de totale productie van stalmest en boerderijcompost, op het eigen bedrijf, overeenkomstig de gegevens van de aangifte als vermeld in artikel 23, de totale aanvoer in dat productiejaar van stalmest en boerderijcompost, uitgedrukt in kg P2O5, via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60, verminderd met de totale afvoer van stalmest en boerderijcompost in dat productiejaar, uitgedrukt in kg P2O5 via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60, vermeerderd met de hoeveelheid stalmest en boerderijcompost, uitgedrukt in kg P2O5, die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van dat productiejaar en verminderd met de hoeveelheid stalmest en boerderijcompost uitgedrukt in kg P2O5, die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van het volgende productiejaar. Dit getal is minstens nul en maximaal gelijk aan het aantal kg P2O5 die overeenkomstig de bepalingen van dit decreet op basis van de gegevens in de verzamelaanvraag voor dat productiejaar mocht worden opgebracht, op de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgronden, die overeenkomstig artikel 13, § 3, als klasse I of klasse II ingedeeld zijn.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder: 1° de berekende dierlijke mestproductie, uitgedrukt in kg P2O5: de in dat productiejaar, op het bedrijf geproduceerde hoeveelheid P2O5 uit dierlijke mest, berekend overeenkomstig artikel 28;2° nettoaanvoer van dierlijke mest en andere meststoffen, uitgedrukt in kg P2O5: de totale aanvoer van dierlijke mest en andere meststoffen in dat productiejaar, uitgedrukt in kg P2O5 via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60, verminderd met de totale afvoer van dierlijke mest en andere meststoffen in dat productiejaar uitgedrukt in kg P2O5 hetzij via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60, hetzij via het verwerken in dat productiejaar van dierlijke mest en andere meststoffen op het eigen bedrijf als vermeld in artikel 29 en volgende;3° het opslagverschil van dierlijke mest: de hoeveelheid dierlijke mest, uitgedrukt in kg P2O5 die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van dat productiejaar verminderd met de hoeveelheid dierlijke mest, uitgedrukt in kg P2O5 die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van het volgende productiejaar;4° het opslagverschil van andere meststoffen: de hoeveelheid andere meststoffen, uitgedrukt in kg P2O5 die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van dat productiejaar verminderd met de hoeveelheid andere meststoffen, uitgedrukt in kg P2O5 die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van het volgende productiejaar;5° de gebruikte hoeveelheid kunstmest, uitgedrukt in kg P2O5: de hoeveelheid kunstmest, uitgedrukt in kg P2O5, die de landbouwer op basis van zijn aangifte als vermeld in artikel 23, voor dat productiejaar, gebruikt heeft;6° afzetmogelijkheid op eigen landbouwgronden, uitgedrukt in kg P2O5: de hoeveelheid P2O5 die op basis van de gegevens in de verzamelaanvraag voor dat productiejaar op de oppervlakte landbouwgronden van het bedrijf, mocht worden opgebracht, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet.Hierbij wordt eveneens rekening gehouden met beheerovereenkomsten die de hoeveelheid meststoffen die op een perceel mag opgebracht worden, beperken. § 11. Het aantal nutriënten dat een landbouwer niet heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, is de som van: 1° het aantal kg stikstof dat niet is afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet.Dit getal is minstens nul. Dit aantal is het hoogste van twee aantallen, zijnde: a) het aantal kg werkzame stikstof die de landbouwer niet heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, berekend overeenkomstig paragraaf 2, eerste lid;b) het aantal kg stikstof uit dierlijke mest die de landbouwer niet heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, berekend overeenkomstig paragraaf 9;2° het aantal kg P2O5 die de landbouwer niet heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, berekend overeenkomstig paragraaf 10.Dit getal is minstens nul. § 12. Als de doorlichting betrekking heeft op een persoon die geen landbouwer is, wordt het aantal nutriënten, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, bepaald die niet zijn afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet.

Voor de berekening van het aantal nutriënten, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, die niet zijn afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, zijn de bepalingen van de paragrafen 1 tot en met 11, van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat: 1° voor een producent, verdeler, importeur of exporteur van andere meststoffen, ook de hoeveelheid geproduceerde, verdeelde, geïmporteerde of geëxporteerde, andere meststoffen in rekening worden gebracht;2° voor een uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid, ook de hoeveelheid bewerkte of verwerkte meststoffen in rekening worden gebracht; 3° voor een producent, verdeler, importeur of exporteur van kunstmest, ook de hoeveelheid geproduceerde, verdeelde, geïmporteerde of geëxporteerde, kunstmest in rekening wordt gebracht.".

Art. 39.In hetzelfde decreet wordt een artikel 62ter ingevoegd, dat luidt als volgt: "

Art. 62ter.De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op de personen, vermeld in artikel 61, § 2.".

Art. 40.Artikel 63 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 12 december 2008, 19 december 2008, 30 april 2009, 23 december 2010, 6 mei 2011 en 28 februari 2014, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 63.§ 1. Onverminderd de bepalingen van artikel 71 en 72 wordt een administratieve geldboete opgelegd aan elke landbouwer, die de nutriënten niet heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet.

Het aantal nutriënten dat niet is afgezet overeenkomstig dit decreet, is de som van het aantal kg stikstof dat niet is afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet als vermeld in artikel 62bis, § 11, 1°, en het aantal kg P2O5 die de landbouwer niet heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet als vermeld in artikel 62bis, § 11, 2°.

De hoogte van de administratieve geldboete verschilt naargelang de soort mest die niet correct is afgezet. De administratieve geldboete bedraagt: 1° 5 euro voor elke op het bedrijf geproduceerde kg P2O5 of N uit rundermengmest die de landbouwer niet heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet;2° 2 euro voor elke op het bedrijf geproduceerde kg P2O5 of N uit rundermest andere dan rundermengmest die de landbouwer niet heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet;3° 3 euro voor elke op het bedrijf geproduceerde kg P2O5 of N uit varkensmest die de landbouwer niet heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet;4° 0,4 euro voor elke op het bedrijf geproduceerde kg P2O5 of N uit pluimveemest die de landbouwer niet heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet;5° 2,5 euro voor elke op het bedrijf geproduceerde kg P2O5 of N, andere dan deze vermeld onder 1° tot en met 4°, die de landbouwer niet heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet;6° 2 euro voor elke niet op het bedrijf geproduceerde kg P2O5 of N, die de landbouwer niet heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet. Als uit de doorlichting niet duidelijk is geworden, welke soort mest als vermeld in het derde lid, niet afgezet is overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, wordt het gedeelte van het aantal kg stikstof dat niet is afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet als vermeld in artikel 62bis, § 11, 1°, en het gedeelte van het aantal kg P2O5 die de landbouwer niet heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet als vermeld in artikel 62bis, § 11, 2°, waarvoor niet duidelijk is op welke soort mest als vermeld in het derde lid, het betrekking heeft, toegewezen aan een of meerdere van de soorten mest als vermeld in het derde lid.

Voor het toewijzen aan een soort mest als vermeld in het derde lid, wordt voor elke mestsoort, vermeld in het derde lid, 1° tot en met 5°, een balans gemaakt, voor respectievelijk N en P2O5, door de berekende dierlijke mestproductie, uitgedrukt respectievelijk in kg P2O5 en in kg N, van deze mestsoort, te verminderen met het opslagverschil, uitgedrukt respectievelijk in kg P2O5 en in kg N, van deze mestsoort en de nettoaanvoer van deze mestsoort, uitgedrukt respectievelijk in kg P2O5 en in kg N, met dien verstande dat de nettoaanvoer maximaal nul is. Men bekomt zo twee rundermengmestbalansen, twee rundermest-andere dan mengmestbalansen, twee varkensmestbalansen, twee pluimveemestbalansen en twee andere-mestbalansen, die uitgedrukt zijn respectievelijk in kg P2O5 en in kg N. Als het resultaat van een balans lager is dan nul, wordt het tot nul herleid.

Het gedeelte van het aantal kg stikstof dat niet is afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet als vermeld in artikel 62bis, § 11, 1°, en het gedeelte van het aantal kg P2O5 die de landbouwer niet heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet als vermeld in artikel 62bis, § 11, 2°, waarvoor niet duidelijk is op welke soort mest als vermeld in het derde lid, het betrekking heeft, wordt in de volgende volgorde, aan een of meerdere van de soorten mest als vermeld in het derde lid, toegewezen: 1° eerst aan de mestsoort, vermeld in het derde lid, 1°, voor het aantal kg P2O5 respectievelijk kg N, dat het resultaat is van de rundermengmestbalans.In voorkomend geval wordt het aantal kg P2O5 respectievelijk kg N, dat het resultaat is van de rundermengmestbalans verminderd met het aantal kg rundermengmest, uitgedrukt in kg P2O5 respectievelijk kg N, waarvan bij de doorlichting al was gebleken dat deze niet correct was afgezet; 2° dan aan de mestsoort, vermeld in het derde lid, 3°, voor het aantal kg P2O5 respectievelijk kg N, dat het resultaat is van de varkensmestbalans.In voorkomend geval wordt het aantal kg P2O5 respectievelijk kg N, dat het resultaat is van de varkensmestbalans verminderd met het aantal kg varkensmest, uitgedrukt in kg P2O5 respectievelijk kg N, waarvan bij de doorlichting al was gebleken dat deze niet correct was afgezet; 3° daarna aan de mestsoort, vermeld in het derde lid, 5°, voor het aantal kg P2O5 respectievelijk kg N, dat het resultaat is van de andere-mestbalans.In voorkomend geval wordt het aantal kg P2O5 respectievelijk kg N, dat het resultaat is van de andere-mestbalans verminderd met het aantal kg mest, andere dan deze vermeld in het derde lid, 1° tot en met 4°, uitgedrukt in kg P2O5 respectievelijk kg N, waarvan bij de doorlichting al was gebleken dat deze niet correct was afgezet; 4° vervolgens aan de mestsoort, vermeld in het derde lid, 2°, voor het aantal kg P2O5 respectievelijk kg N, dat het resultaat is van de rundermest-andere dan mengmestbalans.In voorkomend geval wordt het aantal kg P2O5 respectievelijk kg N, dat het resultaat is van de rundermest-andere dan mengmestbalans verminderd met het aantal kg rundermest-andere dan mengmest, uitgedrukt in kg P2O5 respectievelijk kg N, waarvan bij de doorlichting al was gebleken dat deze niet correct was afgezet; 5° ten slotte aan de mestsoort, vermeld in het derde lid, 5°, voor het aantal kg P2O5 respectievelijk kg N, dat het resultaat is van de pluimveemestbalans.In voorkomend geval wordt het aantal kg P2O5 respectievelijk kg N, dat het resultaat is van de pluimveemestbalans verminderd met het aantal kg pluimveemest, uitgedrukt in kg P2O5 respectievelijk kg N, waarvan bij de doorlichting al was gebleken dat deze niet correct was afgezet.

Als na de toewijzing, vermeld in het zesde lid, 5°, het aantal nutriënten dat niet is afgezet overeenkomstig dit decreet als vermeld in het tweede lid, nog niet volledig is toegewezen aan één of meerdere mestsoorten als vermeld in het derde lid, wordt het aantal kg P2O5 respectievelijk kg N dat nog niet is toegewezen, toegewezen aan de mestsoort, vermeld in het derde lid, 6°.

Bij herhaling van een overtreding binnen de 5 jaar na het opleggen, via het aangetekend schrijven, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid, van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, wordt het bedrag van de administratieve geldboete, berekend overeenkomstig deze paragraaf, verdubbeld. § 2. Onverminderd de bepalingen van artikel 71 en 72 wordt aan elke landbouwer die op zijn bedrijf op jaarbasis gemiddeld meer dieren houdt dan de toegekende nutriëntenemissierechten en tijdelijke nutriëntenemissierechten op jaarbasis voor die diersoort gemiddeld toelaten te houden, een administratieve geldboete opgelegd voor de dieren waarvoor de landbouwer niet beschikt over nutriëntenemissierechten.

De administratieve geldboete wordt berekend volgens de volgende formule: NER-D2 - NER-D1 x 1 euro = AGNER-D1; waarbij: NER-D2 = de som van de producten van het aantal gehouden dieren per diercategorie vermenigvuldigd met de waarden NER-D en TNER-D per diercategorie van de tabel voorzien in artikel 30, § 3;

NER-D1 = de som van de aan de landbouwer op basis van de artikelen 30, 32, 34 en 36 toegekende NER-D en TNER-D verminderd met de som van de overeenkomstig de artikelen 29, 31, 34, 37, 40, 47 en 62, geannuleerde of gereduceerde nutriëntenemissierechten;

AGNER-D1 = de administratieve geldboete.

Bij herhaling van een overtreding als vermeld in het eerste lid binnen de 5 jaar na het opleggen, via het aangetekend schrijven, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid, van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, bedraagt de administratieve geldboete: NER-D2 - NER-D1 x 2 euro = AGNER-D2;

AGNER-D2 = de administratieve geldboete voor een tweede of volgende overtreding.

De landbouwer kan opschorting van inning van de geldboete vragen, volgens de procedure als vermeld in de artikelen 67 en 68. Hiertoe dient hij zich te verbinden om, ten einde de bedrijfsbalans over een periode van twee jaar in evenwicht te brengen, in het daaropvolgende productiejaar de te houden veestapel te verminderen zodanig dat over de twee productiejaren heen de overschreden nutriëntenemissierechten gecompenseerd zijn. De geldboete blijft in dit geval opgeschort totdat door de Mestbank is nagegaan of aan deze verbintenis is voldaan.

In geval aan deze verbintenis niet blijkt voldaan te zijn, is de administratieve geldboete AGNER-D2 op grond van de NER-D waarmee over de periode van de twee opeenvolgende productiejaren heen bekeken, de nutriëntenemissierechten zijn overschreden. Bovendien kan de landbouwer de procedure van de opschorting van de betaling van de geldboete zoals bedoeld in het vierde lid niet meer aanvragen voor het productiejaar waarvoor hij zich had verbonden de veestapel te verminderen.

In geval aan deze verbintenis wel blijkt voldaan te zijn, wordt de vastgestelde boete definitief kwijtgescholden.

Bij herhaling van een overtreding als vermeld in het eerste lid binnen de 5 jaar na het opleggen, via het aangetekend schrijven, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid, van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, houdt men echter rekening met de definitief kwijtgescholden boete, en bedraagt de administratieve geldboete bijgevolg AGNER-D2. § 3. Onverminderd de bepalingen van artikel 71 en 72 wordt aan het bedrijf dat niet voldoet aan de mestverwerkingplicht, vermeld in artikel 29, aan de verwerking van de 25 % nutriëntenemissierechten als vermeld in artikel 34, § 1, 1°, tweede lid, of aan de bijkomende mestverwerkingsplicht, vermeld in artikel 62, § 5, een administratieve geldboete opgelegd.

Deze administratieve geldboete bedraagt 2 euro per kg stikstof, die niet is verwerkt overeenkomstig artikel 29.

Bij de vaststelling van een tweede en volgende overtreding, binnen de vijf jaren na het jaar waarin een eerdere overtreding werd begaan als vermeld in het eerste lid, bedraagt de administratieve geldboete 4 euro per kg stikstof. § 4. Lastens de producent, verdeler, importeur of exporteur van andere meststoffen, de uitbater van een mestverzamelpunt, een bewerkings- of een verwerkingseenheid, de erkende mestvoerder of de producent, verdeler, importeur of exporteur van kunstmest, die de door hen geproduceerde, verhandelde of overgedragen meststoffen niet afgezet of geëxporteerd hebben overeenkomstig de bepalingen van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten wordt een administratieve geldboete opgelegd van 5 euro per kg N en 5 euro per kg P2O5, waarvan op basis van de berekening, opgemaakt overeenkomstig artikel 62bis, § 12, niet blijkt dat deze afgezet is overeenkomstig de bepalingen van dit decreet.

Bij herhaling van een overtreding binnen de 5 jaar na het opleggen, via het aangetekend schrijven, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid, van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, wordt de administratieve geldboete berekend overeenkomstig de voorgaande leden, verdubbeld. § 5. Onverminderd de bepalingen van artikel 71 en 72 wordt een administratieve geldboete opgelegd aan eenieder bij wie tijdens een vaststelling ter plaatse wordt vastgesteld dat hij op een perceel meer meststoffen opbrengt of laat opbrengen dan toegelaten overeenkomstig de bepalingen van dit decreet.

De administratieve geldboete bedraagt 600 euro vermenigvuldigd met het aantal hectares landbouwgrond waarop er meer meststoffen opgebracht zijn dan toegelaten overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, met inbegrip van de verdubbeling die toegelaten is overeenkomstig artikel 13, § 9, tweede lid, met dien verstande dat de administratieve geldboete steeds minimaal 600 euro bedraagt.

In afwijking van het tweede lid, wordt, als men enkel meer heeft opgebracht of heeft laten opbrengen dan op dat perceel toegelaten overeenkomstig de artikelen 16, 41bis en 41ter van dit decreet, de administratieve geldboete berekend door het aantal hectares landbouwgrond waarop er meer meststoffen opgebracht zijn, dan toegelaten, overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 16, 41bis en 41ter, te vermenigvuldigen met 300, met dien verstande dat de administratieve geldboete steeds minimaal 300 euro bedraagt.

Bij herhaling van een overtreding binnen de 5 jaar na het opleggen, via het aangetekend schrijven, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid, van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, wordt het bedrag van de administratieve geldboete, berekend overeenkomstig het tweede lid, verdubbeld. § 6. Onverminderd de bepalingen van artikel 71 en 72 wordt een administratieve geldboete van 250 euro opgelegd, aan: 1° elke aangifteplichtige als vermeld in artikel 23 die, op de veertigste dag nadat de aangifte uiterlijk moest ingediend zijn en nadat hij werd herinnerd aan zijn aangifteplicht, nog steeds geen aangifte heeft ingediend;2° eenieder die de aangifte, vermeld in artikel 23, foutief heeft ingediend;3° eenieder die een register als vermeld in artikel 24, niet of foutief bijhoudt;4° eenieder die de balansen en de bijhorende stavingsstukken, vermeld in artikel 26, § 3, niet of foutief bijhoudt. De administratieve geldboete bedraagt 250 euro per aangifte, register of balans, die niet of foutief ingediend of bijgehouden wordt.

Bij herhaling van een overtreding binnen de 5 jaar na het opleggen, via het aangetekend schrijven, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid, van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, bedraagt de administratieve geldboete 500 euro. § 7. Onverminderd de bepalingen van artikel 71 en 72 wordt aan de landbouwer, die voor een of meerdere exploitaties, en voor een of meerdere diercategorieën, het nutriëntenbalansstelsel als vermeld in artikel 26, toepast en de nutriëntenbalans en de bijhorende stavingsstukken van deze balans niet kan voorleggen, een administratieve geldboete opgelegd.

Voor het berekenen van de administratieve geldboete wordt het verschil gemaakt tussen de forfaitaire uitscheiding, uitgedrukt respectievelijk in kg N en in kg P2O5, en de berekende uitscheiding, uitgedrukt respectievelijk in kg N en in kg P2O5.

De forfaitaire uitscheiding wordt bepaald door de gemiddelde veebezetting van de betrokken diercategorie of diercategorieën, te vermenigvuldigen met de overeenkomstige forfaitaire uitscheidingscijfers, vermeld in artikel 27, § 1. Voor de forfaitaire uitscheiding, uitdrukt in kg N, wordt het bekomen resultaat vervolgens verminderd met de stikstofverliezen, bepaald overeenkomstig artikel 27, § 5.

De berekende uitscheiding wordt bepaald door de gemiddelde veebezetting van de betrokken diercategorie of diercategorieën te vermenigvuldigen met de reële uitscheidingscijfers, bepaald overeenkomstig artikel 26. In afwijking hiervan wordt, als de reële uitscheidingscijfers in toepassing van artikel 62, § 2, gecorrigeerd zijn, de gemiddelde veebezetting van de betrokken diercategorie of diercategorieën, vermenigvuldigd met de in toepassing van artikel 62, § 2, gecorrigeerde uitscheidingscijfers. Voor de forfaitaire uitscheiding, uitdrukt in kg N, wordt het bekomen resultaat vervolgens verminderd met de stikstofverliezen, bepaald overeenkomstig artikel 27, § 5.

Voor de diersoort pluimvee bedraagt de administratieve geldboete 0,4 euro vermenigvuldigd met de som van: 1° het verschil tussen de forfaitaire uitscheiding, uitgedrukt in kg N, van de betrokken diercategorieën van de diersoort pluimvee en de berekende uitscheiding, uitgedrukt in kg N, van de betrokken diercategorieën van de diersoort pluimvee;2° het verschil tussen de forfaitaire uitscheiding, uitgedrukt in kg P2O5, van de betrokken diercategorieën van de diersoort pluimvee en de berekende uitscheiding, uitgedrukt in kg P2O5, van de betrokken diercategorieën van de diersoort pluimvee. Voor de diersoorten, andere dan de diersoort pluimvee, bedraagt de administratieve geldboete 3 euro vermenigvuldigd met de som van: 1° het verschil tussen de forfaitaire uitscheiding, uitgedrukt in kg N, van de betrokken diercategorieën die niet behoren tot de diersoort pluimvee en de berekende uitscheiding, uitgedrukt in kg N, van de betrokken diercategorieën die niet behoren tot de diersoort pluimvee;2° het verschil tussen de forfaitaire uitscheiding, uitgedrukt in kg P2O5, van de betrokken diercategorieën die niet behoren tot de diersoort pluimvee en de berekende uitscheiding, uitgedrukt in kg P2O5, van de betrokken diercategorieën die niet behoren tot de diersoort pluimvee. Bij herhaling van een overtreding binnen de 5 jaar na het opleggen, via het aangetekend schrijven, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid, van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, wordt het bedrag van de administratieve geldboete, berekend overeenkomstig deze paragraaf, verdubbeld. § 8. Onverminderd de bepalingen van artikel 71 en 72 wordt aan de landbouwer, vermeld in artikel 26, tweede lid, die voor een of meerdere exploitaties, en voor een of meerdere diercategorieën van de diersoort varkens, het nutriëntenbalansstelsel als vermeld in artikel 26, niet toepast of die het toepast en de nutriëntenbalans en de bijhorende stavingsstukken van deze balans niet kan voorleggen, een administratieve geldboete opgelegd.

De administratieve geldboete bedraagt 1 euro, vermenigvuldigd met de gemiddelde veebezetting van het aantal dieren van de diersoort varkens, die op de betrokken exploitatie of de betrokken exploitaties gedurende dat jaar werden gehouden.

Bij herhaling van een overtreding binnen de 5 jaar na het opleggen, via het aangetekend schrijven, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid, van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, bedraagt de administratieve geldboete 2 euro, vermenigvuldigd met de gemiddelde veebezetting van het aantal dieren van de diersoort varkens, die op de betrokken exploitatie of de betrokken exploitaties gedurende dat jaar werden gehouden. § 9. Lastens elke landbouwer die één of meerdere van de aan hem, in uitvoering van artikel 13, § 6, 14, § 2, vierde lid, § 4, § 5, derde lid, § 6, 3°, § 7, 1°, § 8, eerste lid, 1°, opgelegde nitraatresidubepalingen niet laat uitvoeren, wordt een administratieve geldboete opgelegd van 150 euro per nitraatresidubepaling, die hij niet of niet correct heeft laten uitvoeren.

Bij herhaling van een overtreding binnen de 5 jaar na het opleggen, via het aangetekend schrijven, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid, van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, bedraagt de administratieve geldboete 300 euro per aan hem, in uitvoering van artikel 13, § 6, 14, § 2, vierde lid, § 4, § 5, derde lid, § 6, 3°, § 7, 1°, § 8, eerste lid, 1°, opgelegde nitraatresidubepalingen die hij niet of niet correct heeft laten uitvoeren. § 10. Lastens elke landbouwer die de maatregelen, hem opgelegd in uitvoering van artikel 14, § 6, § 7, of § 8, of opgelegd in uitvoering van artikel 62, § 1, niet of niet correct heeft nageleefd, wordt een administratieve geldboete opgelegd.

De administratieve geldboete bedraagt: 1° 250 euro voor elk bemestingsplan als vermeld in artikel 14, § 7, 7°, of § 8, 7°, en elke bodembalans als vermeld in artikel 14, § 7, 8°, en § 8, 8°, die niet of niet correct is opgemaakt.Als voor de opmaak van een bemestingsplan of een bodembalans analyses vereist waren en de vereiste analyses niet genomen werden, wordt de boete verhoogd met 250 euro voor elke ontbrekende analyse; 2° 250 euro per hectare voor het aantal hectares landbouwgrond waar geen vanggewas ingezaaid werd hoewel er, in uitvoering van artikel 14, § 8, 3°, een vanggewas ingezaaid moest worden;3° 250 euro per keer dat een bedrijf, waaraan een verstrenging van de uitrijregeling werd opgelegd als vermeld in artikel 14, § 6, 2°, § 7, 2°, en 5°, of § 8, 2° of 5°, of een verstrenging van de vervoerregeling als vermeld in artikel 14, § 7, 6°, of § 8, 6°, deze verstrenging niet respecteerde;4° 250 euro per maatregel, opgelegd in uitvoering van artikel 62, § 1, die niet of niet correct is nageleefd.Als voor een maatregel, opgelegd in uitvoering van artikel 62, § 1, analyses vereist waren en de vereiste analyses niet genomen werden, wordt de boete verhoogd met 250 euro voor elke ontbrekende analyse. Als een maatregel, opgelegd in uitvoering van artikel 62, § 1, moet toegepast worden op een bepaald aantal hectares, bedraagt de boete 250 euro vermenigvuldigd met het aantal hectares, waarop de maatregel niet is toegepast, met dien verstande dat de boete minstens 250 euro bedraagt.

Bij herhaling van een overtreding binnen de 5 jaar na het opleggen, via het aangetekend schrijven, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid, van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, wordt de administratieve geldboete berekend overeenkomstig het tweede lid, verdubbeld. § 11. Onverminderd artikel 71 en 72 wordt aan iedere landbouwer aan wie een annulering met 25 % van de overgenomen nutriëntenemissierechten wordt opgelegd en die geen geldige melding doet als vermeld in artikel 34, § 1, derde lid, een administratieve geldboete opgelegd.

De administratieve geldboete, vermeld in het eerste lid, wordt berekend volgens de volgende formule: X: [(het aantal NER-Dred vermenigvuldigd met 2) vermenigvuldigd met M] en gedeeld door 365; waarbij: X = het bedrag van de administratieve geldboete, uitgedrukt in euro;

NER-Dred: het aantal NER-D dat met toepassing van artikel 34, § 1, eerste lid, 2°, door de Mestbank werd gereduceerd;

M: het aantal kalenderdagen tussen de datum van de toewijzing van een functie van zaakvoerder, beherende vennoot of bestuurder, of van een aandelenoverdracht, waarvoor met toepassing van artikel 34, § 1, eerste lid, 2°, een annulering met 25 % van de overgenomen nutriëntenemissierechten wordt opgelegd en de datum waarop de Mestbank de overgenomen nutriëntenemissierechten effectief heeft geannuleerd met toepassing van artikel 34, § 1, eerste lid, 2°. § 12. Onverminderd de bepalingen van artikel 71 en 72 wordt een administratieve geldboete opgelegd aan eenieder die hetzij als aanbieder, hetzij als ontvanger, hetzij als vervoerder, hetzij als AGR-GPS dienstverlener, hetzij in enige andere hoedanigheid betrokken is bij een transport van meststoffen, en een zware overtreding op de in het Mestdecreet en zijn uitvoeringsbesluiten opgenomen bepalingen rond het vervoer en het gebruik van meststoffen begaat.

De volgende personen begaan een zware overtreding op de in het Mestdecreet en zijn uitvoeringsbesluiten opgenomen bepalingen rond het vervoer en het gebruik van meststoffen als vermeld in het eerste lid: 1° de twee exploitanten die betrokken zijn bij een inscharing waarvoor geen inscharingscontract als vermeld in artikel 47, § 1, werd opgemaakt;2° de erkende mestvoerder die een transport foutief nameldt of afmeldt of die op de zestigste dag na de dag waarop er, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten, uiterlijk een namelding of afmelding van een transport moet gebeurd zijn, nog geen namelding of afmelding gedaan heeft;3° de erkend verzender die een transport foutief nameldt of afmeldt of die op de zestigste dag na de dag waarop er, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten, uiterlijk een namelding of afmelding van een transport moet gebeurd zijn, nog geen namelding of afmelding gedaan heeft;4° de landbouwer die een transport, vermeld in artikel 52, 2°, a), foutief nameldt of afmeldt of die op de zestigste dag na de dag waarop er, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten, uiterlijk een namelding of afmelding van een transport moet gebeurd zijn, nog geen namelding of afmelding gedaan heeft;5° de aanbieder en de afnemer van een vervoer als vermeld in artikel 49, § 1, eerste lid, f) en g), die een transport foutief nameldt of afmeldt of die op de zestigste dag na de dag waarop er, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten, uiterlijk een namelding of afmelding van een transport moet gebeurd zijn, nog geen namelding of afmelding gedaan heeft;6° de mestvoerder die meststoffen vervoert zonder dat de in dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten vereiste documenten opgemaakt zijn of zonder dat het transport voorafgaandelijk aan het transport aan de Mestbank gemeld is;7° de aanbieder en de afnemer van een vervoer als vermeld in artikel 49, § 1, eerste lid, b) tot en met g), waarvoor de in dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten vereiste documenten niet opgemaakt zijn of waarvoor de overeenkomst, vermeld in artikel 49, § 1, tweede lid, 1°, niet voorafgaandelijk aan het transport aan de Mestbank gemeld is;8° de erkend verzender die meststoffen aanbiedt zonder dat de in dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten vereiste documenten opgemaakt zijn of zonder dat het transport voorafgaandelijk aan het transport aan de Mestbank gemeld is;9° de aanbieder of de afnemer, die niet valt onder het toepassingsgebied van 7° of 8°, die meststoffen aanbiedt of ontvangt en die op het moment van het aanbieden of ontvangen wist of behoorde te weten dat de in dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten vereiste documenten niet opgemaakt zijn of dat het transport niet aan de Mestbank gemeld is voorafgaandelijk aan het transport;10° de erkende mestvoerder die een transport uitvoert waarvoor een systeem van onlinepositiebepaling moet gebruikt worden en waarbij: a) hetzij geen systeem van onlinepositiebepaling gebruikt wordt;b) hetzij het systeem van onlinepositiebepaling niet of niet correct gebruikt wordt, waardoor de traceerbaarheid van het transport niet langer gewaarborgd is;11° de AGR-GPS-dienstverlener die de gegevens van het systeem van online-positiebepaling niet of incorrect aan de Mestbank overmaakt;12° de aanbieder respectievelijk de afnemer die verplicht was om een bepaalde methode voor het bepalen van de samenstelling van de aangeboden respectievelijk afgenomen meststoffen toe te passen als vermeld in artikel 59, en waarbij op een transportdocument waarop hij als aanbieder, respectievelijk afnemer, vermeld is, de vermelde mestsamenstelling niet op basis van deze methode bepaald is;13° de mestvoerder die een transport uitvoert waarvan hij wist of behoorde te weten dat voor dat transport de mestsamenstelling op basis van een bepaalde methode bepaald moest worden en die op het betrokken transportdocument de vermelde mestsamenstelling niet op basis van deze methode bepaalt;14° de aanbieder of de afnemer die op een transportdocument waarop hij als aanbieder, respectievelijk afnemer, vermeld is, een mestsamenstelling laat vermelden die gebaseerd is op een niet-geldige analyse;15° de mestvoerder die een transport uitvoert waarbij op het bijhorende transportdocument een mestsamenstelling vermeld wordt, gebaseerd op een analyse, waarvan hij wist of behoorde te weten dat deze analyse niet geldig was;16° de aanbieder en de afnemer van een vervoer als vermeld in artikel 49, § 1, eerste lid, b) tot en met g), die meststoffen vervoeren of laten vervoeren met een trekkend voertuig waarvan noch de aanbieder, noch de afnemer, eigenaar is. Deze administratieve geldboete bedraagt 100 euro per vracht en per overtreding als vermeld in het tweede lid die werd begaan, met dien verstande dat: 1° voor overtredingen vermeld in het tweede lid, 6° tot en met 9°, en 10°, a), de administratieve geldboete 400 euro bedraagt per document, dat overeenkomstig dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten moest opgemaakt worden en niet opgemaakt is;2° de administratieve geldboete per transportdocument, begrensd wordt tot maximaal 400 euro. Bij herhaling van een overtreding binnen de vijf jaar na het opleggen van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, wordt het bedrag van de administratieve geldboete, berekend overeenkomstig het derde lid, verdubbeld. § 13. Onverminderd de bepalingen van artikel 71 en 72 wordt een administratieve geldboete opgelegd aan eenieder die hetzij als aanbieder, hetzij als ontvanger, hetzij als vervoerder, hetzij als AGR-GPS-dienstverlener, hetzij in enige andere hoedanigheid betrokken is bij een transport van meststoffen, en die in deze hoedanigheid een lichte overtreding op de in het Mestdecreet en zijn uitvoeringsbesluiten opgenomen bepalingen rond het vervoer en het gebruik van meststoffen begaat.

Elke overtreding op de in het Mestdecreet en zijn uitvoeringsbesluiten opgenomen bepalingen rond het vervoer en het gebruik van meststoffen, die niet vermeld is in paragraaf 12, tweede lid, wordt als een lichte overtreding op de in het Mestdecreet en zijn uitvoeringsbesluiten opgenomen bepalingen rond het vervoer en het gebruik van meststoffen als vermeld in het eerste lid, beschouwd.

Deze administratieve geldboete bedraagt 50 euro per vracht en per overtreding als vermeld in het eerste lid die werd begaan, met dien verstande dat de administratieve geldboete per transportdocument, begrensd wordt tot maximaal 200 euro.

Bij herhaling van een overtreding binnen de twee jaar na het opleggen van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, wordt het bedrag van de administratieve geldboete, berekend overeenkomstig het derde lid, verdubbeld.".

Art. 41.Artikel 64 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 19 december 2008 en 23 december 2010, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 64.§ 1. De administratieve geldboetes, vermeld in dit decreet, worden opgelegd door de door de Vlaamse Regering aangewezen ambtenaren. De administratieve geldboetes, vermeld in artikel 63, § 5 tot en met § 10, § 12 en § 13, worden opgelegd voor 1 november van het jaar volgend op het productiejaar waarin de overtreding werd begaan.

De betrokkene wordt van de beslissing tot het opleggen van de administratieve geldboete in kennis gesteld bij aangetekend schrijven.

De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast. § 2. De administratieve geldboetes, vermeld in dit decreet, worden geïnd door de Mestbank voor orde van het Minafonds. De opbrengst van de administratieve geldboetes wordt integraal aangewend voor landbouwers, meer bepaald in het kader van dit decreet. § 3. Als de administratieve geldboete wordt opgelegd aan een landbouwer die uit twee of meer exploitanten bestaat, dan zijn elk van deze exploitanten hoofdelijk gehouden tot het betalen van de gehele schuld. Als de exploitant op zijn beurt bestaat uit twee of meer natuurlijke personen of rechtspersonen, dan zijn elk van deze personen hoofdelijk gehouden tot het betalen van de gehele schuld. § 4. De ambtenaren, vermeld in paragraaf 1, houden bij de oplegging van de administratieve geldboete desgevallend rekening met de straf die de strafrechter voorafgaandelijk voor het feit in kwestie heeft opgelegd. § 5. Bij de oplegging van een administratieve geldboete, kan de ambtenaar, vermeld in paragraaf 1, aan de persoon of personen aan wie de administratieve geldboete wordt opgelegd, voorstellen om de gehele of de gedeeltelijke boete te laten vervallen mits de naleving van één of meerdere maatregelen of maatregelenpakketten.

De ambtenaar vermeldt: 1° de maatregelen of maatregelenpakketten die nageleefd moeten worden;2° voor elk van de maatregelen of maatregelenpakketten, vermeld in 1°, de termijn waarbinnen de naleving moet geschieden;3° voor elk van de maatregelen of maatregelenpakketten, vermeld in 1°, het gedeelte van de boete dat komt te vervallen bij naleving van de maatregel of het maatregelpakket. Als de persoon of personen aan wie de administratieve geldboete wordt opgelegd, ingaan op een voorstel, vermeld in het eerste lid, wordt de inning geschorst voor het gedeelte van de boete dat kan komen te vervallen, als de voorgestelde maatregelen of maatregelenpakketten worden nageleefd.

Als wordt vastgesteld dat een maatregel of maatregelenpakket niet correct wordt nageleefd, komt de schorsing van de inning, vermeld in het derde lid, geheel of gedeeltelijk te vervallen.

Als wordt vastgesteld dat een maatregel of maatregelenpakket correct is nageleefd, komt het overeenkomstige gedeelde van de boete te vervallen.

De Vlaamse Regering kan nadere regels stellen.".

Art. 42.In artikel 65 van hetzelfde decreet wordt het eerste lid vervangen door wat volgt: "Een administratieve geldboete vervalt vijf jaar na de vaststelling van de overtreding. De vaststelling van de overtreding gebeurt op het moment van de betekening van het dwangbevel, vermeld in artikel 68.".

Art. 43.Aan artikel 67 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 23 december 2010, wordt een paragraaf 4 toegevoegd, die luidt als volgt: " § 4. In zijn beslissing, vermeld in paragraaf 2, kan de ambtenaar, vermeld in artikel 66, voorstellen om de gehele of de gedeeltelijke boete te laten vervallen mits de naleving van één of meerdere maatregelen of maatregelenpakketten.

De ambtenaar vermeldt: 1° de maatregelen of maatregelenpakketten die nageleefd moeten worden;2° voor elk van de maatregelen of maatregelenpakketten, vermeld in 1°, de termijn waarbinnen de naleving moet geschieden;3° voor elk van de maatregelen of maatregelenpakketten, vermeld in 1°, het gedeelte van de boete dat komt te vervallen bij naleving van de maatregel of het maatregelpakket. Als de persoon of personen aan wie de administratieve geldboete wordt opgelegd, ingaan op een voorstel, vermeld in het eerste lid, wordt de inning geschorst voor het gedeelte van de boete dat kan komen te vervallen, als de voorgestelde maatregelen of maatregelenpakketten worden nageleefd.

Als wordt vastgesteld dat een maatregel of maatregelenpakket niet correct wordt nageleefd, komt de schorsing van de inning, vermeld in het derde lid, geheel of gedeeltelijk te vervallen.

Als wordt vastgesteld dat een maatregel of maatregelenpakket correct is nageleefd, komt het overeenkomstige gedeelde van de boete te vervallen.

De Vlaamse Regering kan nadere regels stellen.".

Art. 44.In artikel 70 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt: " § 1.Op grond van het uitvoerbaar verklaard dwangbevel en tot zekerheid van de voldoening van de administratieve geldboeten, vermeld in dit decreet, de bijhorende kosten en de andere kosten en vergoedingen die voortvloeien uit dit decreet, heeft de Vlaamse Landmaatschappij een algemeen voorrecht op alle roerende goederen van betrokkene en kan het een wettelijke hypotheek nemen op al de daarvoor vatbare en in het Vlaamse Gewest gelegen of geregistreerde goederen van betrokkene."; 2° aan paragraaf 4 wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "De ambtenaar, vermeld in artikel 68, § 1, tweede lid, is bevoegd om een ingeschreven hypotheek te laten handlichten of doorhalen.".

Art. 45.Artikel 71 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 30 april 2009, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 71.§ 1. Met gevangenisstraf van een maand tot een jaar en met een geldboete van honderd euro tot honderdduizend euro of met een van die straffen, wordt gestraft: 1° eenieder die de in uitvoering van artikel 14 of artikel 62, opgelegde maatregelen in meerdere jaren niet heeft nageleefd;2° eenieder die zich verzet tegen de uitvoering van de opdrachten van controle, toezicht en opsporing waarmee de in artikel 61, § 3, bedoelde personen belast zijn;3° eenieder die opzettelijk de bevelen opgelegd door de toezichthoudende ambtenaar, vermeld in artikel 61, § 3, niet uitvoert of de administratieve geldboeten niet betaalt. § 2. Met gevangenisstraf van acht dagen tot één jaar en met een geldboete van honderd euro tot honderdduizend euro, of met één van die straffen alleen, wordt gestraft: 1° eenieder die met overtreding van dit decreet de in zijn bedrijf geproduceerde dierlijke mest, andere meststoffen of kunstmest niet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet afzet, of het bewijs niet levert dat dit is geschied; 2° eenieder die op landbouwgrond een hoeveelheid dierlijke mest, andere meststoffen of kunstmest opbrengt of laat opbrengen, groter dan de in dit decreet toegelaten hoeveelheden.".

Art. 46.Aan artikel 84 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 6 mei 2011 en 28 februari 2014, worden een paragraaf 7 tot en met een paragraaf 21 toegevoegd, die luiden als volgt: " § 7. In afwachting van een vaststelling door de Vlaamse Regering van de nadere regels om vast te stellen welke meststoffen als traagwerkende meststof beschouwd worden en aangaande de wijze waarop aangetoond wordt dat een meststof een traagwerkende meststof is als vermeld in artikel 3, § 5, 21°, worden als traagwerkende meststof beschouwd, de andere meststoffen en bewerkte dierlijke mest die stikstof in dusdanige vorm bevatten, dat slechts een beperkt gedeelte van de totale stikstof vrijkomt in het jaar van opbrenging als vermeld in artikel 8, § 4, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 28 februari 2014. § 8. In afwachting van een bepaling door de Vlaamse Regering van de meststoffen die een meststof zijn waarvan de stikstofinhoud laag is als vermeld in artikel 8, § 4, derde lid, worden als meststoffen type 3 waarvan de stikstofinhoud laag is beschouwd, de andere meststoffen en bewerkte dierlijke mest waarvan de stikstofinhoud laag is als vermeld in artikel 8, § 4, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 28 februari 2014, met dien verstande dat bij het gebruik van deze meststoffen, er moet op toegezien worden dat de opgebrachte hoeveelheid in overeenstemming is met de bepalingen van artikel 8, § 4, derde lid, van dit decreet. § 9. Voor het jaar 2015 wordt voor de toepassing van artikel 8, § 4, derde lid, 15 november gelezen als 31 december. § 10. In afwijking van artikel 13, § 1 en § 2, kunnen landbouwers in het jaar 2015 nog opteren voor een systeem van bemestingsnormen, gebaseerd op de totale opgebrachte hoeveelheid stikstof als vermeld in artikel 13, § 1, vijfde lid, 1°, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 28 februari 2014. Een landbouwer die hiervoor opteert moet in het jaar 2015 zijn stikstofbemesting beperken tot de hoeveelheden, vermeld in artikel 13, § 2, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 28 februari 2014, met dien verstande dat voor het bepalen van de toegelaten hoeveelheden, sierteelt en boomkweek als een groente van groep II en dat aardbeien op zandgronden of op niet-zandgronden, aanzien worden als een groente van groep II op zandgronden.

De landbouwer die voor het jaar 2015 kiest voor het systeem van bemestingsnormen, gebaseerd op de totale opgebrachte hoeveelheid stikstof, deelt dit in het jaar 2016 mee bij de aangifte, vermeld in artikel 23.

Voor de landbouwer die in het jaar 2015 kiest voor het systeem van bemestingsnormen, gebaseerd op de totale opgebrachte hoeveelheid stikstof als vermeld in artikel 13, § 1, vijfde lid, 1°, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 28 februari 2014, wordt voor de berekening van de administratieve geldboete, vermeld in artikel 63, § 1, voor het kalenderjaar 2015, het aantal nutriënten dat niet is afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, bepaald als de som van het aantal kg N die niet is afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, berekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 63, § 1, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 28 februari 2014, en het aantal kg P2O5 die de landbouwer niet heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, berekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 63, § 2, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 28 februari 2014. § 11. In afwijking van artikel 13, § 3, tweede lid, kan de hoeveelheid plantbeschikbare fosfaat in de bodem ook bepaald worden op basis van een bodemanalyse die uitgevoerd is vóór 1 augustus 2015 en waarbij, hoewel de X-Y-coördinaten niet vermeld zijn, het geanalyseerde perceel toch op een eenduidige manier geïdentificeerd kan worden. § 12. In afwijking van artikel 13, § 3, derde lid, worden, in afwachting van de aanpassing van het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, mogen de bodemanalyses, vermeld in artikel 13, § 3, op een andere wijze aan de Mestbank overgemaakt worden. § 13. In afwachting van een bepaling door de Vlaamse Regering, van het aantal staalnames met bijhorend bemestingsadvies dat in een bepaald jaar minimaal uitgevoerd moet worden opdat er een voldoende aantal staalnames als vermeld in artikel 13, § 7, eerste lid, zou zijn, wordt het aantal staalnames met bijhorend bemestingsadvies dat in een bepaald jaar minimaal uitgevoerd moet worden bepaald als de som, afgerond naar het hogere geheel getal, van de volgende twee getallen: 1° één zesde van het aantal hectares landbouwgrond dat tot het bedrijf behoort, en waarop in het betreffende jaar, overeenkomstig de verzamelaanvraag, een blijvende teelt wordt geteeld, die behoort tot de teeltgroep sierteelt of boomkweek, groenten van groep I of groenten van groep II;2° de helft van het aantal hectares landbouwgrond dat tot het bedrijf behoort, en waarop in het betreffende jaar, overeenkomstig de verzamelaanvraag, een teelt wordt geteeld, die behoort tot de teeltgroep sierteelt of boomkweek, groenten van groep I of groenten van groep II of aardbeien en die geen blijvende teelt is. Het aantal hectares waarop in een bepaald jaar, overeenkomstig de verzamelaanvraag, zowel een teelt wordt geteeld, die behoort tot de teeltgroep sierteelt of boomkweek, groenten van groep I of groenten van groep II of aardbeien en die geen blijvende teelt is, als een teelt die behoort tot de teeltgroep sierteelt of boomkweek, groenten van groep I of groenten van groep II of aardbeien en die een blijvende teelt is, wordt enkel meegerekend voor het bepalen van het getal, vermeld in het eerste lid, 2°.

Als de som, vermeld in het eerste lid, groter is dan het aantal percelen waarop een teelt wordt geteeld, die behoort tot de teeltgroep sierteelt of boomkweek, groenten van groep I of groenten van groep II of aardbeien, dan wordt het aantal staalnames met bijhorend bemestingsadvies beperkt tot het aantal percelen waarop een teelt wordt geteeld, die behoort tot de teeltgroep sierteelt of boomkweek, groenten van groep I of groenten van groep II of aardbeien. § 14. Voor het jaar 2015 zijn de focusgebieden als vermeld in artikel 14, § 1, vierde lid, de focusgebieden, aangeduid op de kaart die als bijlage opgenomen is bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2012 tot bepaling van de nitraatresidudrempelwaarde, vermeld in artikel 14, § 1, vijfde lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006. § 15. In afwijking van artikel 14, § 5, tweede lid, moeten de aanvragen tot vrijstelling in het jaar 2015 uiterlijk op 1 augustus bij de Mestbank ingediend worden. § 16. In het jaar 2015 is de maatregel, vermeld in artikel 14, § 6, 2°, niet van toepassing. § 17. In afwachting van een vaststelling door de Vlaamse Regering van de nadere regels aangaande het bemestingsplan als vermeld in artikel 14, § 7, 7°, en § 8, eerste lid, 7°, is het bemestingsplan dat bijgehouden moet worden, een bemestingsplan als vermeld in artikel 14, § 4, eerste lid, 3°, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 28 februari 2014. § 18. In het jaar 2015 moet een nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau als vermeld in artikel 15 uitgevoerd worden door: 1° de landbouwer die in het jaar 2015 maatregelen als vermeld in artikel 14, § 4, § 5 of § 6, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 28 februari 2014, opgelegd kreeg;2° de landbouwer die in het jaar 2015 maatregelen als vermeld in artikel 14, § 3, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 28 februari 2014, opgelegd kreeg, en in het jaar 2015 omwille van zijn ligging, beschouwd wordt als een focusbedrijf, overeenkomstig de bepalingen van artikel 14, § 4, tweede lid, 1°. In het jaar 2015 moet een nitraatresidu-evaluatie uitgevoerd worden op één door de Mestbank aangeduid perceel landbouwgrond door de landbouwer die in het jaar 2015 maatregelen als vermeld in artikel 14, § 3, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 28 februari 2014, opgelegd kreeg, en in het jaar 2015 omwille van zijn ligging, niet beschouwd wordt als een focusbedrijf, overeenkomstig de bepalingen van artikel 14, § 4, tweede lid, 1°. § 19. Percelen die beschikken over een attest als vermeld in artikel 17, § 6, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 28 februari 2014, worden ingedeeld in klasse IV als vermeld in artikel 13, § 3, tenzij ze beschikken over een analyse op basis waarvan ze, in toepassing van artikel 13, § 3, in een lagere klasse ingedeeld worden. § 20. Voor het kalenderjaar 2015 of een eerder kalenderjaar wordt de mestverwerkingsplicht, vermeld in artikel 29, opgelegd aan bedrijfsgroepen als vermeld in artikel 29 van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 28 februari 2014, en wordt, bij het niet voldoen aan deze mestverwerkingsplicht, aan de bedrijfsgroep een administratieve geldboete als vermeld in artikel 63, § 21, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 28 februari 2014, opgelegd. § 21. Voor feiten, gepleegd in het kalenderjaar 2015 of een eerder kalenderjaar, worden de administratieve geldboetes opgelegd op basis van de bepalingen van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 28 februari 2014.

In afwijking hiervan worden gedragingen of feiten die betrekking hebben op het jaar 2015 en die vallen onder het toepassingsgebied van artikel 63, § 1, § 2, § 4, § 7, § 8 en § 9, opgelegd op basis van de bepalingen van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 12 juni 2015 tot wijziging van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen.".

Art. 47.Het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2011, wordt opgeheven.

Art. 48.In artikel 16.1.1, eerste lid, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007 en het laatst gewijzigd bij het decreet van 25 april 2014, worden in punt 19° de woorden "artikel 60bis, § 2," vervangen door de woorden "artikel 61, § 2".

Art. 49.Dit decreet heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2015, met uitzondering van artikel 21, 2°, dat in werking treedt op 1 januari 2016.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 12 juni 2015.

De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw, J. SCHAUVLIEGE _______ Nota (1) Zitting 2014-2015. Stukken. - Voorstel van decreet, 372 - Nr. 1. - Amendementen, 372 - Nr. 2. - Verslag van de hoorzitting, 372 - Nr. 3. - Verslag : 372 - Nr. 4. - Amendementen na verslag, 372 - Nr. 5. - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering, 372 - Nr. 6.

Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 10 juni 2015.

^