Etaamb.openjustice.be
Decreet van 12 mei 1998
gepubliceerd op 21 juli 1998

Decreet houdende de erkenning van het landelijk georganiseerd jeugdwerk

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
1998035759
pub.
21/07/1998
prom.
12/05/1998
ELI
eli/decreet/1998/05/12/1998035759/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

12 MEI 1998. - Decreet houdende de erkenning van het landelijk georganiseerd jeugdwerk (1)


Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt: HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.

Art. 2.Voor de toepassing van dit decreet en de uitvoeringsbesluiten ervan wordt verstaan onder: 1° jeugd: kinderen en jongeren van 6 tot 30 jaar;2° jeugdwerk: sociaal-culturele initiatieven en voorzieningen voor de jeugd, gericht op de persoonlijke ontplooiing en op het functioneren in de samenleving als individu en als groep.Jeugdwerk wordt verricht onder educatieve begeleiding en is gesitueerd in de vrijetijdssfeer van de jeugd. Aan jeugdwerk wordt deelgenomen op vrijwillige basis; 3° landelijke jeugdvereniging: een privaatrechtelijke organisatie die blijkens haar doelstellingen en handelingen aan jeugdwerk doet in ten minste vier Vlaamse provincies. Voor de toepassing van dit decreet wordt het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad gelijkgesteld met een provincie; 4° jeugdwerkbegeleider: elke persoon die de verantwoordelijkheid op zich neemt voor een vorm van jeugdwerk en aantoonbare ervaring heeft en inspanningen levert op het vlak van scholing of vorming met betrekking tot de jeugdwerkopdracht;5° afdeling: een lokale of regionale entiteit die zelfstandig haar beleid en werking bepaalt;6° bijzondere doelgroepen: jeugd die door armoede, een lage scholingsgraad, een handicap of een allochtone herkomst minder kansen heeft om deel te nemen aan het maatschappelijk gebeuren;7° kadervorming: een samenhangende vorming en begeleiding van verantwoordelijken en kandidaat-verantwoordelijken die aan landelijke jeugdverenigingen zijn verbonden en die belast zijn of zullen worden met het animeren en begeleiden van deelnemers aan jeugdwerk of met het beheer van jeugdverenigingen;8° vormingsprogramma: door de landelijke jeugdvereniging zelf georganiseerde activiteiten, die aangepast zijn aan de jeugd en de vooropgestelde doelstelling en die erop gericht zijn om onder deskundige begeleiding een verandering te bewerkstelligen bij de deelnemers met betrekking tot hun kennis, houding, inzichten of vaardigheden;9° een werkjaar: de periode van 1 januari tot en met 31 december;10° jeugdraad: de Jeugdraad voor de Vlaamse Gemeenschap, bedoeld in het decreet van 24 maart 1982 houdende oprichting van een Jeugdraad voor de Vlaamse Gemeenschap. HOOFDSTUK II. - Erkenning Afdeling 1. - Algemene erkenningsvoorwaarden

Art. 3.§ 1. Om als landelijke jeugdvereniging erkend te worden, moet de vereniging aan de volgende algemene voorwaarden voldoen: 1° een werking ontplooien met jeugd uit het Nederlandse taalgebied of het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad;2° opgericht zijn overeenkomstig de wet van 27 juni 1921 waarbij aan de verenigingen zonder winstgevend doel en aan de instellingen van openbaar nut rechtspersoonlijkheid wordt verleend;3° volgens haar statuten het jeugdwerk als doel hebben;indien de vereniging zich richt tot een specifiek doelpubliek of een bijzondere doelgroep, moet zulks uit de statuten blijken; 4° in de werking en de statuten, de principes en de regels van de democratie aanvaarden en tevens het Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens en het Internationaal Verdrag betreffende de Rechten van het Kind onderschrijven;5° haar zetel hebben in het Nederlandse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad;6° geleid worden door een algemene vergadering van minstens negen leden en een raad van beheer van minstens vijf leden.Van die bestuursorganen dient de meerderheid van de leden jonger dan 35 jaar te zijn; 7° op alle uitvoerende niveaus geleid worden door verantwoordelijke personen die een geschikte opleiding voor hun taak hebben gekregen en die zich bijscholen;8° op zelfstandige wijze de financies beheren en het beleid bepalen. Dat veronderstelt dat de landelijke jeugdvereniging: a) over een eigen secretariaat beschikt dat duidelijk kan worden onderscheiden van elke andere vereniging;b) werkgever en opdrachtgever is van het personeel dat in het kader van dit decreet wordt gesubsidieerd;c) de programmering van de vereniging bepaalt en uitvoert;d) over een eigen post-en/of bankrekening beschikt;e) jeugdwerkactiviteiten organiseert of diensten verleent in naam van de vereniging zelf;9° de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van de vereniging, haar bestuurders en haar medewerkers, bedoeld in de artikelen 1382 tot en met 1386 van het Burgerlijk Wetboek, door een verzekering laten dekken.Bij landelijke jeugdverenigingen die de jeugd vrij laat toetreden tegen betaling van een eigen bijdrage, dient de polis ook de leden te dekken; 10° een boekhouding voeren en die zo organiseren dat de aanwending van de subsidies op elk ogenblik financieel kan worden gecontroleerd;11° toestaan dat de bevoegde dienst van de Vlaamse regering en het Rekenhof de werking en de boekhouding, eventueel ter plaatse, onderzoeken;12° jaarlijks de door de algemene vergadering goedgekeurde rekeningen en de balans van het voorbije jaar aan de bevoegde dienst van de Vlaamse regering voorleggen, samen met een verslag van een bedrijfsrevisor die lid is van het Instituut der Bedrijfsrevisoren of van een beëdigd accountant;13° jaarlijks de door de algemene vergadering goedgekeurde begroting en tweejaarlijks een beleidsnota aan de bevoegde dienst van de Vlaamse regering voorleggen;14° jaarlijks een door de algemene vergadering goedgekeurd werkingsverslag bij de bevoegde dienst van de Vlaamse regering indienen. § 2. Voor de bestuursorganen bedoeld in artikel 3, § 1, 6°, gelden volgende voorwaarden: 1° voor hoogstens één derde zijn samengesteld uit personeelsleden van de vereniging;2° de bevoegdheden die wettelijk toekomen aan de algemene vergadering of de raad van beheer, niet overdragen aan een ander orgaan van de vereniging of aan een derde;3° er voor zorgen dat in het Nederlands alle gegevens die verband houden met de algemene en bijzondere erkenningsvoorwaarden op de zetel voorhanden zijn en deze ter beschikking stellen voor onderzoek door de bevoegde dienst van de Vlaamse regering.

Art. 4.Op advies van de Jeugdraad bepaalt de Vlaamse regering de duur en de vorm van de bijscholing zoals bedoeld in artikel 3, § 1, 7°, en de vorm van de documenten bedoeld in artikel 3, § 1, 12°,13° en 14°, de vermeldingen die zij moeten bevatten, en de wijze waarop zij voorgelegd of ingediend worden. Afdeling 2. - Bijzondere erkenningsvoorwaarden

Onderafdeling A. - Algemeenheden

Art. 5.Om als landelijke jeugdvereniging erkend te worden, moet de vereniging naast het voldoen aan de algemene erkenningsvoorwaarden één van de volgende kerntaken behartigen: 1° begeleiding van lokale of regionale jeugdwerkinitiatieven;2° rechtstreekse werking met de jeugd;3° dienstverlening aan de jeugd en aan de jeugdverenigingen;4° coördineren van de werking van erkende landelijke jeugdverenigingen. Onderafdeling B. - Bijzondere erkenningsvoorwaarden voor de begeleiding van lokale of regionale jeugdwerkinitiatieven

Art. 6.§ 1. De kerntaak bedoeld in artikel 5, 1°, houdt voor de landelijke jeugdvereniging in dat ze: 1° aangesloten afdelingen ondersteunt, begeleidt, stimuleert en informeert; of 2° overleg en vorming organiseert, de belangen van aangesloten lokale of regionale jeugdwerkinitiatieven behartigt, informatie verstrekt en de dienstverlening verzorgt. § 2. Een landelijke jeugdvereniging waarvan de kerntaak bestaat uit de begeleiding van afdelingen of van lokale of regionale jeugdwerkinitiatieven: 1° telt in vier provincies telkens ten minste zes actieve afdelingen of lokale of regionale jeugdwerkinitiatieven, met een totaal van minstens 35;2° laat de jeugd of de afdelingen of de lokale of regionale jeugdwerkinitiatieven vrij toetreden op voorwaarde dat ze jaarlijks een eigen bijdrage aan de landelijke jeugdvereniging betalen; 3° realiseert jaarlijks ten minste 1.500 deelnemersuren kadervorming; 4° begeleidt jaarlijks gedurende 120 uur de jeugdwerkbegeleiders van de afdelingen of van de lokale of regionale jeugdwerkinitiatieven;5° geeft jaarlijks vier publicaties uit met artikelen die voornamelijk door de eigen redactie worden geschreven;6° ontwikkelt en promoot minimaal om de twee jaar één specifiek thema of project om de werking van de aangesloten afdelingen, of lokale of regionale jeugdwerkinitiatieven te stimuleren. § 3. Voor landelijke jeugdverenigingen waarvan de kerntaak bestaat uit de begeleiding van lokale of regionale jeugdwerkinitiatieven uit de bijzondere doelgroepen gelden volgende specifieke voorwaarden: 1° voor wat artikel 6, § 2, 1°, betreft: in vier provincies telkens ten minste vier actieve afdelingen of lokale of regionale jeugdwerkinitiatieven tellen, met een totaal van minstens 21 afdelingen; 2° voor wat artikel 6, § 2, 3°, betreft: jaarlijks ten minste 1.000 deelnemersuren kadervorming realiseren; 3° voor wat artikel 6, § 2, 4°, betreft: jaarlijks gedurende 72 uur de jeugdwerkbegeleiders van de afdelingen of van de lokale of regionale jeugdwerkinitiatieven begeleiden. Onderafdeling C. - Bijzondere erkenningsvoorwaarden voor het rechtstreeks werken met de jeugd

Art. 7.§ 1. De kerntaak bedoeld in artikel 5, 2°, houdt voor de landelijke jeugdvereniging in dat ze vormingsprogramma's, meerdaagse verblijven of activiteiten organiseert onder educatieve begeleiding. § 2. Een landelijke jeugdvereniging die als kerntaak heeft rechtstreeks te werken met de jeugd, moet een werkingspakket realiseren dat overeenstemt met ofwel ten minste drie al dan niet verschillende hoofdmodules en één bijmodule, ofwel tenminste twee al dan niet verschillende hoofdmodules en drie bijmodules.

Art. 8.§ 1. De hoofdmodules, bedoeld in artikel 7, § 2, zijn de volgende: 1° jaarlijks minstens 200 uur vormingsprogramma's zelf realiseren en begeleiden; 2° jaarlijks minstens 2.000 overnachtingen realiseren met ten minste zes meerdaagse verblijven van telkens minimaal vier overnachtingen; 3° jaarlijks minstens 200 uur activiteiten, waarvan de thematiek in de beleidsnota wordt toegelicht, zelf organiseren en begeleiden. § 2. Voor landelijke jeugdverenigingen die werken met bijzondere doelgroepen zijn de hoofdmodules, bedoeld in artikel 7, § 2, de volgende: 1° jaarlijks minstens 120 uur vormingsprogramma's zelf realiseren en begeleiden; 2° jaarlijks minstens 1.200 overnachtingen realiseren met ten minste zes meerdaagse verblijven van telkens minimaal vier overnachtingen; 3° jaarlijks minstens 120 uur activiteiten zelf organiseren en begeleiden. § 3. Binnen elk van de vereiste hoofdmodules moeten de deelnemers aan de vormingsprogramma's of de meerdaagse verblijven of de activiteiten voor minstens 15 procent uit elk van de vier vereiste provincies afkomstig zijn.

Voor het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad volstaat 10 procent.

Art. 9.De bijmodules, bedoeld in artikel 7, § 2, zijn de volgende: 1° jaarlijks vier publicaties uitgeven over de werking van de vereniging met artikelen die voornamelijk door de eigen redactie werden geschreven;2° jaarlijks een nieuw ondersteunend product ontwikkelen, promoten en er 50 uur begeleiding over organiseren;3° jaarlijks 50 uur kadervorming realiseren;4° jaarlijks een project met landelijke uitstraling organiseren waaraan minstens 200 jongeren actief deelnemen. Onderafdeling D Bijzondere erkenningsvoorwaarden voor de dienstverlening aan de jeugd en jeugdverenigingen

Art. 10.§ 1. De kerntaak bedoeld in artikel 5, 3°, houdt voor de landelijke jeugdvereniging in dat ze acties, producten of projecten ontwikkelt en begeleidt of dat ze informatie en documentatie verstrekt. § 2. Een landelijke jeugdvereniging die als kerntaak heeft, te zorgen voor dienstverlening aan de jeugd en jeugdverenigingen, moet een werkingspakket samenstellen dat overeenstemt met twee al dan niet verschillende hoofdmodules en drie bijmodules.

Art. 11.§ 1. De hoofdmodules, bedoeld in artikel 10, § 2, zijn de volgende: 1° jaarlijks minstens 200 uur begeleidingswerk of acties organiseren rond een specifiek thema of voor een specifieke doelgroep, gespreid over minstens vijftien activiteiten;2° jaarlijks gedurende minstens 40 uur begeleiden van twee producten die als hulpmiddel dienen voor jeugdverenigingen of de jeugd. Daarenboven minstens tweejaarlijks zelf één nieuw product aanmaken.

Deze hoofdmodule kan niet gecombineerd worden met de bijmodule bedoeld in artikel 12, 3°; 3° een gespecialiseerd documentatiecentrum openstellen gedurende minstens zestien uur per week waarvan ten minste vier uur in de vrije tijd van de jeugd. Het documentatiecentrum biedt minstens 350 informatiedragers aan en jaarlijks worden 20 nieuwe titels aangekocht. § 2. Binnen elk van de vereiste hoofdmodules moeten de deelnemers of gebruikers voor minstens 15 procent uit elk van de vier vereiste provincies afkomstig zijn.

Voor het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad volstaat 10 procent.

Art. 12.De bijmodules, bedoeld in artikel 10, § 2, zijn de volgende: 1° jaarlijks 100 uur vormingsprogramma's begeleiden voor de jeugd of jeugdverenigingen rond een specifiek thema en met een methodische aanpak;2° jaarlijks vier publicaties uitgeven met betrekking tot de werking en die voornamelijk door de eigen redactie worden geschreven;3° jaarlijks 60 uur eigen producten begeleiden die rechtstreeks worden aangewend voor de werking van de doelgroepen;4° jaarlijks een onderzoek uitvoeren dat van belang is voor het jeugdwerk en aantonen dat de resultaten ter beschikking worden gesteld van de jeugd of de jeugdverenigingen. Uit een registratiesysteem moet blijken dat ten minste 100 maal een beroep werd gedaan op dit aanbod; 5° onder begeleiding ter beschikking stellen van een gespecialiseerde databank voor het verstrekken van specifieke informatie en/of reservaties gedurende minimum 32 uur per week; of het ter beschikking stellen van een gespecialiseerde en interactieve site op internet, minimaal zesmaal per jaar bijgewerkt. De informatie vertoont coherentie en sluit aan bij de doelstellingen van de organisatie.

Onderafdeling E. - Bijzondere erkenningsvoorwaarden voor het coördineren van de werking van erkende landelijke jeugdverenigingen

Art. 13.§ 1. De kerntaak bedoeld in artikel 5, 4°, houdt voor de landelijke jeugdvereniging in dat ze beleidsvoorbereidend werk uitvoert, belangen behartigt, informeert en overleg en vorming organiseert. § 2. Een landelijke jeugdvereniging waarvan de kerntaak bestaat uit het coördineren van de werking van erkende landelijke jeugdverenigingen: 1° heeft beleidsstructuren die democratisch zijn samengesteld uit vertegenwoordigers van de aangesloten organisaties;2° coördineert minstens vier erkende landelijke jeugdverenigingen op basis van eenzelfde wereldbeschouwing, godsdienstige of filosofische overtuiging, sociale of politieke gezindheid of een gemeenschappelijke kerntaak;3° organiseert naast de bestuursvergaderingen minstens vijf coördinatievergaderingen per werkjaar;4° verspreidt per werkjaar minstens zes informatieve publicaties;5° realiseert per werkjaar minstens 200 uur vertegenwoordigingswerk;6° ontwikkelt per werkjaar minstens twee beleidsbepalende thema's die voor de aangesloten verenigingen resulteren in publicaties, vormende of actiegerichte initiatieven. Afdeling 3. - Gemeenschappelijke bepalingen

Art. 14.De Vlaamse regering bepaalt, na advies van de Jeugdraad, de nadere erkenningsvoorwaarden.

Art. 15.§ 1. De aanvragen tot erkenning van de landelijke jeugdverenigingen moeten schriftelijk worden ingediend uiterlijk op 1 september. De Vlaamse regering bepaalt na advies van de Jeugdraad de regels voor het indienen van de aanvraag tot erkenning. § 2. De bevoegde dienst van de Vlaamse regering onderzoekt de tijdigheid, de volledigheid en de ontvankelijkheid van de aanvraag tot erkenning.

Een aanvraag die onvolledig is, kan volledig gemaakt worden binnen een termijn te bepalen door de Vlaamse regering na advies van de Jeugdraad.

Een aanvraag is onontvankelijk indien ze niet tijdig werd ingediend, niet tijdig werd vervolledigd of indien na onderzoek door de bevoegde dienst van de Vlaamse regering blijkt uit de aanvraag tot erkenning dat de betrokken landelijke jeugdvereniging niet kan voldoen aan de algemene erkenningsvoorwaarden.

De Vlaamse regering bepaalt na advies van de Jeugdraad de termijn waarbinnen de bevoegde dienst van de Vlaamse regering de betrokken landelijke jeugdvereniging de onontvankelijkheid van de aanvraag moet melden.

Art. 16.§ 1. Indien een ontvankelijke aanvraag tot erkenning werd ingediend door een landelijke jeugdvereniging wordt de vereniging begeleid en opgevolgd door de bevoegde dienst van de Vlaamse regering.

De Vlaamse regering bepaalt na advies van de Jeugdraad de wijze van inspectie en begeleiding door de bevoegde dienst van de Vlaamse regering. § 2. De Vlaamse regering bepaalt na advies van de Jeugdraad de wijze waarop en de termijn waarbinnen de landelijke jeugdvereniging die een ontvankelijke aanvraag tot erkenning indiende, op de hoogte gebracht wordt van het voornemen van de Vlaamse regering om deze landelijke jeugdvereniging al dan niet te erkennen. § 3. De Vlaamse regering bepaalt na advies van de Jeugdraad de termijn waarbinnen een landelijke jeugdvereniging een gemotiveerd bezwaar kan indienen tegen het formeel betekende voornemen van de Vlaamse regering om de door de betrokken landelijke jeugdvereniging aangevraagde erkenning te weigeren.

Indien dit bezwaarschrift laattijdig of ongemotiveerd wordt ingediend dan is het bezwaar onontvankelijk. De Vlaamse regering bepaalt na advies van de Jeugdraad de termijn waarbinnen de landelijke jeugdvereniging op de hoogte wordt gebracht van de onontvankelijkheid van haar bezwaarschrift. § 4. De Vlaamse regering bepaalt na advies van de Jeugdraad de termijn waarbinnen en de wijze waarop de landelijke jeugdvereniging die een ontvankelijk bezwaar indiende tegen het voornemen van de Vlaamse regering om de door hun aangevraagde erkenning te weigeren, op de hoogte gebracht wordt van de beslissing van de Vlaamse regering met betrekking tot het ingediende bezwaar en de aangevraagde erkenning.

Deze termijn wordt gerekend vanaf het ogenblik waarop de landelijke jeugdvereniging haar ontvankelijk bezwaar indiende.

Art. 17.De erkenning van een landelijke jeugdvereniging wordt voor onbepaalde duur toegekend door de Vlaamse regering.

Art. 18.§ 1. Indien de bevoegde dienst van de Vlaamse regering vaststelt dat een erkende landelijke jeugdvereniging niet meer voldoet aan één of meer erkenningsvoorwaarden of als een erkende landelijke jeugdvereniging niet langer meewerkt aan de uitoefening van het toezicht, dan brengt de bevoegde dienst van de Vlaamse regering de betrokken erkende landelijke jeugdvereniging op de hoogte van de vastgestelde inbreuken. § 2. De betrokken erkende landelijke jeugdvereniging moet de reële mogelijkheid krijgen om haar standpunt aangaande deze inbreuken mee te delen. Slechts nadat deze mogelijkheid effectief geboden werd zal de bevoegde dienst van de Vlaamse regering een advies opstellen over de mogelijke sanctionering ervan. Dit advies moet op uitdrukkelijke en afdoende wijze gemotiveerd worden. § 3. De Vlaamse regering zal na kennisname van dit advies en, in voorkomend geval, van het meegedeelde standpunt van de erkende landelijke jeugdvereniging, het voornemen uiten om ofwel de erkenning van de betrokken landelijke jeugdvereniging te schorsen en haar een termijn toe te staan waarbinnen zij de vastgestelde inbreuken moet regulariseren, ofwel de erkenning in te trekken. De Vlaamse regering houdt hierbij rekening met de aard van de vastgestelde inbreuk en de mogelijkheid tot regularisatie van deze inbreuk.

Het voornemen van de Vlaamse regering wordt aan de betrokken erkende landelijke jeugdvereniging meegedeeld.

Indien de Vlaamse regering het voornemen formuleert om de erkenning te schorsen, dan wordt de toegestane regularisatietermijn vermeld in de brief waarmee het voornemen van de Vlaamse regering om de erkenning te schorsen meegedeeld wordt aan de betrokken erkende vereniging. Deze regularisatietermijn wordt bepaald in functie van de vastgestelde inbreuk en moet de betrokken erkende landelijke jeugdvereniging redelijkerwijze toelaten om deze inbreuk te regulariseren. § 4. De Vlaamse regering bepaalt na advies van de Jeugdraad de termijn waarbinnen de erkende landelijke jeugdvereniging bezwaar kan indienen tegen het formeel aan haar betekende voornemen van de Vlaamse regering.

Dit bezwaar moet schriftelijk en gemotiveerd zijn en moet ingediend worden bij de bevoegde dienst van de Vlaamse regering. § 5. Indien het ingediende bezwaarschrift niet gemotiveerd is of laattijdig werd ingediend, dan is het bezwaar onontvankelijk en wordt het voornemen van de Vlaamse regering van rechtswege omgezet in, naargelang van het geval, een beslissing van de Vlaamse regering tot schorsing van de erkenning of een beslissing van de Vlaamse regering tot intrekking van de erkenning. De Vlaamse regering bepaalt na advies van de Jeugdraad op welke wijze de tijdigheid van de ingediende bezwaren onderzocht en bepaald wordt.

Indien het ingediende bezwaar onontvankelijk is en het voornemen van de Vlaamse regering van rechtswege werd omgezet in, naargelang van het geval, een beslissing van de Vlaamse regering tot schorsing van de erkenning of een beslissing van de Vlaamse regering tot intrekking van de erkenning, dan brengt de bevoegde dienst van de Vlaamse regering de indiener van het bezwaar hiervan op de hoogte met vermelding van de reden waarom zijn bezwaar onontvankelijk werd verklaard. De Vlaamse regering bepaalt na advies van de Jeugdraad de termijn waarbinnen dit moet gebeuren.

Indien de betrokken landelijke jeugdvereniging geen bezwaar indient tegen het voornemen van de Vlaamse regering, dan wordt, naargelang van het geval, dit voornemen van de Vlaamse regering van rechtswege omgezet in een beslissing van de Vlaamse regering tot schorsing van de erkenning of een beslissing van de Vlaamse regering tot intrekking van de erkenning. De bevoegde dienst van de Vlaamse regering brengt de betrokken landelijke jeugdvereniging hiervan op de hoogte. De Vlaamse regering bepaalt na advies van de Jeugdraad de termijn waarbinnen dit moet gebeuren. § 6. De Vlaamse regering bepaalt na advies van de Jeugdraad de termijn waarbinnen en de wijze waarop de erkende landelijke jeugdvereniging, die een ontvankelijk bezwaar indiende tegen het voornemen van de Vlaamse regering om haar erkenning te schorsen of in te trekken, op de hoogte gebracht wordt van de beslissing van de Vlaamse regering met betrekking tot het ingediende bezwaar. Deze termijn wordt gerekend vanaf het ogenblik waarop de landelijke jeugdvereniging haar ontvankelijk bezwaar indiende. § 7. Indien de Vlaamse regering beslist om de erkenning van een landelijke jeugdvereniging te schorsen dan wordt de betrokken erkende landelijke jeugdvereniging hiervan op de hoogte gebracht. De erkenning van deze vereniging wordt geschorst vanaf de datum waarop deze brief naar haar werd verstuurd. In deze brief wordt tevens de termijn meegedeeld waarbinnen zij de vastgestelde inbreuken moet regulariseren.

Indien de bevoegde dienst van de Vlaamse regering vaststelt dat de landelijke jeugdvereniging na afloop van de in de brief gestelde termijn niet opnieuw voldoet aan alle erkenningsvoorwaarden of nog niet meewerkt aan de uitoefening van het toezicht, dan mag de Vlaamse regering onmiddellijk een beslissing nemen tot intrekking van de erkenning.

In afwijking van hetgeen bepaald wordt in § 8, tweede lid, van dit artikel heeft deze beslissing tot intrekking van de erkenning uitwerking met terugwerkende kracht vanaf de datum waarop de erkenning van de betrokken erkende landelijke jeugdvereniging werd geschorst.

Indien de bevoegde dienst van de Vlaamse regering vaststelt dat de landelijke jeugdvereniging tijdig de vastgestelde inbreuken regulariseerde, dan wordt de schorsing opgeheven. De betrokken landelijke jeugdvereniging wordt op de hoogte gebracht van de beslissing van de Vlaamse regering met betrekking tot de datum van opheffing van de schorsing. § 8. Indien de Vlaamse regering beslist om de erkenning van een landelijke jeugdvereniging in te trekken, dan wordt de betrokken erkende landelijke jeugdvereniging hiervan per gemotiveerde brief op de hoogte gebracht.

De beslissing van de Vlaamse regering tot intrekking van de erkenning heeft uitwerking vanaf 1 januari volgend op het jaar waarin de betrokken erkende landelijke jeugdvereniging op de hoogte gebracht werd van deze beslissing. § 9. In afwijking van hetgeen bepaald wordt in §§ 1 tot 8 van dit artikel mag de Vlaamse regering een erkenning onmiddellijk intrekken indien dit in het belang is van de Vlaamse Gemeenschap en door zwaarwegende feiten wordt verantwoord.

In dergelijk geval wordt de betrokken erkende vereniging per brief op de hoogte gebracht van de beslissing van de Vlaamse regering om haar erkenning onmiddellijk in te trekken. In deze brief wordt gemotiveerd waarom de erkenning onmiddellijk werd ingetrokken. De intrekking van de erkenning heeft uitwerking vanaf de datum waarop de brief naar de betrokken erkende landelijke jeugdvereniging werd verstuurd. HOOFDSTUK III. - Subsidiëringscriteria voor de algemene werking van de landelijke jeugdverenigingen

Art. 19.De Vlaamse regering verleent subsidies aan erkende landelijk georganiseerde jeugdverenigingen, voorzover de beschikbare begrotingskredieten strekken en onder de voorwaarden die in dit decreet zijn vastgelegd.

Art. 20.§ 1. De totale subsidie voor elke erkende landelijke jeugdvereniging bestaat uit: 1° een basissubsidie;2° een personeelssubsidie;3° een werkingssubsidie. § 2. De jeugdverenigingen leggen jaarlijks een begroting voor aan de Vlaamse regering, met verantwoording van de in artikelen 22, 23, 24 en 25 bedoelde uitgaven. § 3. De Vlaamse regering bepaalt na advies van de Jeugdraad welke procedure landelijke jeugdverenigingen moeten volgen voor het indienen van een begroting en hoe deze jeugdverenigingen bezwaar kunnen indienen tegen het subsidiebedrag dat hen werd toegekend op basis van de aanvaarde begroting.

Art. 21.De basissubsidie bedraagt 250.000 frank. Dit bedrag wordt jaarlijks aangepast aan het cijfer van de gezondheidsindex.

Art. 22.§ 1. Onverminderd de bepalingen van artikel 20 komen de salarissen van de volgende personen voor subsidiëring in aanmerking: enerzijds leden van het pedagogisch personeel met beleids- en opvoedingsverantwoordelijkheid die uit hoofde van deze taken zetelen in de landelijke overlegorganen, anderzijds leden van het administratief personeel die uitsluitend belast zijn met taken op landelijk niveau. § 2. De Vlaamse regering bepaalt jaarlijks, op basis van de ingediende begroting, voor elke vereniging het aantal voltijdse equivalenten die voor subsidiëring in aanmerking komen. Dit contingent kan ten aanzien van het vorige begrotingsjaar wijzigen op voorwaarde dat er een grondige motivatie wordt gegeven en dat er voldoende financiële middelen voorzien worden op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap.

Rekening houdend met de specificiteit van de betrokken landelijke jeugdvereniging kunnen de volgende beoordelingscriteria worden gehanteerd bij het toekennen van het personeelscontingent: a) het aantal aangesloten leden of bereikte deelnemers;b) het aantal activiteiten;c) de geografische spreiding van de activiteiten;d) het aantal vrijwillige medewerkers;e) het ontwikkelen van nieuwe projecten of initiatieven;f) de kwaliteit van de werking. De Vlaamse regering kan na advies van de Jeugdraad aanvullende beoordelingscriteria bepalen. § 3. Landelijke jeugdverenigingen die een eerste maal in aanmerking komen voor subsidiëring kunnen maximaal voor twee voltijdse equivalenten gesubsidieerd worden, op voorwaarde dat er voldoende financiële middelen voorzien worden op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap. § 4. De Vlaamse regering bepaalt na advies van de Jeugdraad de salarisschalen en de daaraan verbonden vereisten inzake diploma's of bekwaamheidsbewijzen.

Art. 23.§ 1. Voorzover het personeelsleden betreft als bedoeld in artikel 22, § 1, bedraagt de subsidie : 1° tot het eerste voltijdse equivalent : 90 procent van het bedrag bedoeld in artikel 24.Voor de organisaties die geen beroep kunnen doen op een gedetacheerde leerkracht in toepassing van de wet van 29 maart 1965 betreffende de terbeschikkingstelling van leden van het onderwijzend personeel ten behoeve van jeugdorganisatics, wordt het eerste voltijdse personeelsequivalent steeds aan 90 procent gesubsidieerd; 2° tot het tweede voltijdse equivalent : 75 procent van het bedrag bedoeld in artikel 24;3° vanaf de derde en volgende voltijdse equivalenten: 50 procent van het bedrag bedoeld in artikel 24. § 2. In afwijking van § 1, 1° en 2°, kan de Vlaamse regering na advies van de Jeugdraad beslissen dat landelijke jeugdverenigingen die vormingsprogramma's voor bijzondere doelgroepen organiseren, zoals bedoeld in artikel 8, § 2, 1°, voor méér dan één voltijdse equivalent een subsidie ten belope van 90 procent of 75 procent krijgen.

Art. 24.De subsidie voor salarissen wordt berekend op het bedrag dat door de landelijke jeugdvereniging voor het personeelslid wordt gedragen. Dit bedrag bestaat uit het brutosalaris, het vakantiegeld, de eindejaarsuitkering, de bijdrage in toepassing van het wettelijk stelsel van de sociale voorzieningen, de wettelijke verzekering en de wettelijk verplichte bijdrage in het woon-werkverkeer.

De landelijke jeugdverenigingen zijn ertoe gehouden de collectieve arbeidsovereenkomst(en) van toepassing voor hun vereniging na te leven. De verplichtingen van de werkgever, als gevolg van die afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst, kunnen, na akkoord van de Vlaamse regering, in de subsidie voor de salarissen opgenomen worden.

Art. 25.Onverminderd de bepalingen van artikel 20 wordt het totaal van de volgende werkingskosten voor 75 procent gesubsidieerd: 1° uitgaven met betrekking tot het uitgeven van tijdschriften of publicaties die ten minste vier maal per jaar verschijnen;2° uitgaven die voortvloeien uit de aanmaak van drukwerken;3° secretariaatskosten;4° reiskosten voortvloeiend uit opdrachten binnen de Benelux namens de vereniging uitgevoerd door personeelsleden, leden uit de bestuursorganen, en leden van de permanente overlegorganen die zich met hun eigen wagen of die van de vereniging of met het openbaar vervoer verplaatsen;5° kosten voortvloeiend uit de verplichting een verzekering af te sluiten die de burgerlijke aansprakelijkheid dekt;6° kadervormingskosten;7° kosten voortvloeiend uit activiteiten met bijzondere doelgroepen. In afwijking van het eerste lid van dit artikel worden deze werkingskosten voor 90 procent subsidieerbaar gesteld indien zij betrekking hebben op een samenwerkingsproject dat opgezet wordt door minstens drie erkende landelijke jeugdverenigingen. Dergelijk samenwerkingsproject telt niet mee om te voldoen aan de bijzondere erkenningsvoorwaarden.

Art. 26.De Vlaamse regering bepaalt, na advies van de Jeugdraad, de regels, normen en voorwaarden volgens welke de werkingskosten bedoeld in artikel 25 worden berekend en toegekend.

Art. 27.Voor de financiering van de in artikel 20, § 1, vermelde subsidies zal minimum 95 procent van het krediet dat op de basisallocatie voor het landelijk jeugdwerk in de begroting ingeschreven is, worden aangewend. Maximum vijf procent van dit krediet kan aangewend worden voor experimentele vernieuwing of ter ondersteuning van de activiteiten van landelijke jeugdverenigingen die in het prioriteitenbeleid passen zoals vastgelegd in de Beleidsnota Jeugd. De Beleidsnota Jeugd legt op voordracht van de bevoegde minister de beleidsvisie van de Vlaamse regering op het jeugdbeleid vast, bij het begin van elke kabinetsperiode en na advies van de Jeugdraad van de Vlaamse gemeenschap.

De Vlaamse regering bepaalt, na advies van de Jeugdraad, de regels en criteria waaraan deze activiteiten moeten voldoen.

Art. 28.Met uitzondering van de weddesubsidies bedoeld in artikel 23, § 2, kunnen de weddesubsidies voor een vereniging nooit meer dan 75 procent van de totale personeels- en werkingssubsidies uitmaken.

Art. 29.Onder voorbehoud dat de ingediende begroting van de landelijke jeugdvereniging voor het lopende begrotingsjaar werd goedgekeurd door de Vlaamse regering, wordt per trimester van het begrotingsjaar een voorschot uitbetaald.

Elk voorschot bedraagt 22,5 procent van de subsidies die toegekend werden voor het voorlaatste werkjaar voorafgaand aan het begrotingsjaar.

Voor verenigingen die minder dan twee jaar erkend zijn bij de aanvang van het lopende begrotingsjaar, bedraagt elk voorschot 20 procent van de subsidies waarop de vereniging aanspraak kan maken op basis van de ingediende begroting van het lopende begrotingsjaar.

Het saldo van de subsidie wordt uitbetaald vóór 1 juli van het jaar dat volgt op het gesubsidieerde activiteitenjaar,nadat de Vlaamse regering de uitgaven die in het voorbije jaar gedaan werden en de voorgelegde betalingsbewijzen heeft goedgekeurd.

Art. 30.Iedere gesubsidieerde landelijke jeugdvereniging dient mee te werken aan onderzoeken die door of namens de Vlaamse regering werden ingesteld en die gericht zijn op de evaluatie van de algemene werking of de activiteiten van het jeugdwerk. HOOFDSTUK IV. - Opheffingsbepalingen

Art. 31.De volgende regelingen worden opgeheven: 1° het decreet van 22 januari 1975 houdende erkenning en subsidiëring van het landelijk georganiseerd jeugdwerk, zoals gewijzigd bij decreten van 8 april 1987, 1 juli 1992, 21 december 1994 en 20 december 1996;2° de artikelen 9 en 10 van het decreet van 9 juni 1993 houdende subsidiëring van de gemeentebesturen en de Vlaamse Gemeenschapscommissie inzake het voeren van een jeugdwerkbeleid. HOOFDSTUK V. - Overgangsbepalingen

Art. 32.In 1998 kunnen uitsluitend de landelijke jeugdverenigingen worden erkend die op 1 januari 1998 door de Vlaamse regering erkend zijn als landelijk georganiseerd jeugdwerk op basis van het decreet van 22 januari 1975 houdende erkenning en subsidiëring van het landelijk georganiseerd jeugdwerk. Deze verenigingen krijgen een jaar de tijd om zich aan te passen aan de bepalingen van dit decreet: vanaf 1 januari 1999 moeten zij aan de algemene en bijzondere voorwaarden voldoen.

Verenigingen waarvan wordt vastgesteld dat zij op 1 januari 1999 niet aan de algemene en bijzondere voorwaarden voldoen, worden hiervan vóór 31 januari op de hoogte gebracht door de bevoegde dienst van de Vlaamse regering. Zij worden verder begeleid en opgevolgd door de bevoegde dienst van de Vlaamse regering. De procedure zoals beschreven in artikel 18, §§ 1 tot 8, kan, indien nodig, vanaf 1 juni 1999 worden opgestart.

Verenigingen die in het eerste jaar van toepassing van dit decreet besluiten over te gaan tot een fusie, krijgen een overgangsperiode van twee jaar en moeten vóór 1 januari 2000 aan alle erkenningsvoorwaarden van dit decreet voldoen.

In 1998 ontvangen de jeugdverenigingen minimaal dezelfde subsidies als verworven op basis van de aanvaarde begroting en het toegestane personeelscontingent van 1997. Dit bedrag wordt aangevuld met de subsidies verworven op basis van artikel 9 van het decreet van 9 juni 1993 houdende subsidiëring van gemeentebesturen en de Vlaamse Gemeenschapscommissie inzake het voeren van een jeugdwerkbeleid.

Vanaf 1 januari 1999 hebben verenigingen van wie het personeelscontingent minder dan één voltijdse equivalent bedraagt, recht op de subsidiëring van één voltijdse equivalent zoals bedoeld in artikel 23, § 1.

Art. 33.Dit decreet treedt in werking op 1 januari 1998.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 12 mei 1998.

De minister-president van de Vlaamse Gemeenschap, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, L. MARTENS _______ Nota (1) Zitting 1997-1998. Stukken. - Ontwerp van decreet: 967 - nr. 1. - Amendementen: 967 - nr. 2. - Verslag: 967 - nr.3 + Erratum. - Amendement: 967 - nr. 4.

Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergaderingen van 28 en 29 april 1998.

^