Etaamb.openjustice.be
Decreet van 12 mei 2004
gepubliceerd op 21 juni 2004

Decreet betreffende diverse maatregelen inzake de strijd tegen het vroegtijdig verlaten van de school, de uitsluiting en het geweld op school en, onder meer, de oprichting van het herscholings- en herintegratiecentrum van de Franse Gemeenschap

bron
ministerie van de franse gemeenschap
numac
2004029216
pub.
21/06/2004
prom.
12/05/2004
ELI
eli/decreet/2004/05/12/2004029216/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

12 MEI 2004. - Decreet betreffende diverse maatregelen inzake de strijd tegen het vroegtijdig verlaten van de school, de uitsluiting en het geweld op school en, onder meer, de oprichting van het herscholings- en herintegratiecentrum van de Franse Gemeenschap (1)


Het Parlement van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Een middel in de strijd tegen het vroegtijdig verlaten van de school, de uitsluiting en het geweld op school bestaande uit zes maatregelen inzake het duurzame karakter en de versterking van de ombudsdiensten voor het onderwijs, de oprichting van mobiele ploegen, de oprichting van een administratieve coördinatiecel voor preventieve acties inzake het vroegtijdig verlaten van de school en geweld op school, de beklemtoning van de permanente vorming inzake de preventie van geweld op school, de oprichting van een herscholings- en herintegratiecentrum, het voorzien van onderwijsmiddelen voor een succesvolle terugkeer naar school van leerlingen die zijn opgenomen in structuren buiten het oorspronkelijke onderwijs, wordt ingesteld voor de instellingen van het basisonderwijs en het gewone secundair onderwijs.

Art. 2.In het kader van dit decreet wordt begrepen onder : 1) Ombudsdienst : de ombudsdiensten voor het onderwijs zoals bepaald door de artikelen 34 tot 39 van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie;2) Mobiele ploegen : geheel van gespecialiseerde personen in de interventie met betrekking tot de strijd tegen het vroegtijdig verlaten van de school of het geweld in de instellingen van het basisonderwijs en van het gewone en het gespecialiseerde secundaire onderwijs;3) Cel : de administratieve coördinatiecel voor de preventieve acties inzake het vroegtijdig verlaten van de school en geweld op school, opgericht in titel IV van dit decreet;4) Waarnemingscentrum voor Kind, Jeugd en Hulpverlening aan de Jeugd : orgaan opgericht door het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 8 juni 1998 betreffende het Waarnemingscentrum voor Kind, Jeugd en Hulpverlening aan de Jeugd;5) Vorming : de permanente vorming tijdens de carrière gericht op de strijd tegen het vroegtijdig verlaten van de school, de uitsluiting en het geweld op school;6) Begeleidingscommissie : de commissie die werd opgericht door het decreet van 27 maart 2002 - betreffende de begeleiding van het onderwijssysteem van de Franse Gemeenschap.7) Onderwijsmiddelen voor een succesvolle terugkeer naar school : extra middelen die worden toegekend aan de onderwijsinstellingen die een leerling inschrijven die de toepassing van de artikelen 30, 31 of 31bis van het eerder genoemde decreet van 30 juni 1998 of van de titel VI van dit decreet heeft kunnen genieten om zijn integratie of zijn herintegratie in het schoolsysteem te bevorderen.8) Herscholings- en herintegratiecentrum : afzonderlijke beheersdienst die tot doel heeft de herscholing en de herintegratie te bewerkstelligen van minderjarige leerlingen die het centrum ten laste neemt. TITEL II. - Over de ombudsdienst voor het onderwijs

Art. 3.In artikel 5, § 1, alinea 6, 4de van het eerdergenoemde decreet van 30 juni 1998 worden de termen « controle uit te voeren op de ombudsdienst bedoeld in artikel 34 » vervangen door de termen « advies te verlenen en voorstellen te doen inzake de ombudsdiensten voor het onderwijs bedoeld in artikel 34 ».

Art. 4.In artikel 10, 1e alinea van het eerdergenoemde decreet van 30 juni 1998 moet tussen de termen « die maatregelen voor positieve discriminatie genieten » en « Dit bedrag wordt jaarlijks aangepast » de volgende zin worden ingevoegd : « Dit bedrag wordt verhoogd met 415.000 EUR in 2005, 830.000 EUR in 2006 en 1.245.000 EUR in 2007. ».

Art. 5.In de titel van hoofdstuk V van titel I van het eerdergenoemde decreet van 30 juni 1998 worden de termen « in het secundair onderwijs » verwijderd.

Art. 6.Aan het artikel 34 van het eerdergenoemde decreet van 30 juni 1998 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1) tussen de eerste alinea en alinea 2, die alinea 3 wordt, wordt een alinea 2 ingevoegd die luidt als volgt : « Wanneer de uitzonderlijke omstandigheden als dusdanig worden erkend door de Regering, na advies van de Algemene directie van het wettelijk verplichte onderwijs, de interventie noodzaken van een persoon extern aan de school en op vraag van het instellingshoofd voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap en door de Inrichtende macht voor het gesubsidieerde onderwijs, zal de ombudsdienst bedoeld in de vorige alinea kunnen optreden in een gewone basisonderwijsinstelling. ». 2) in alinea 3, die alinea 4, wordt worden de woorden « de Commissie voor Positieve discriminatie » vervangen door de woorden « de Algemene directie van het wettelijk verplicht onderwijs ».

Art. 7.Het artikel 35 van het eerdergenoemde decreet van 30 juni 1998 wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 35.De ombudsdienst omvat ombudsmannen die vrijgestelde personeelsleden zijn overeenkomstig artikel 6 van het bovenvermelde decreet van 24 juni 1996, ombudsmannen-ambtenaren van de Diensten van de Regering die worden vrijgesteld voor de dienst overeenkomstig de artikelen 5 en volgende van het koninklijk besluit van 13 november 1967 betreffende de administratieve toestand van Staatsambtenaren die met een bijzondere opdracht worden belast of ombudsmannen die aangeworven zijn met een contract.

De ombudsdienst omvat drie coördinatoren. Het zijn personeelsleden die worden vrijgesteld voor een bijzondere opdracht overeenkomstig het artikel 6 van het bovenvermelde decreet van 24 juni 1996, ombudsmannen-ambtenaren van de Diensten van de Regering die worden vrijgesteld voor de dienst overeenkomstig de artikelen 5 en volgende van het Koninklijk Besluit van 13 november 1967 betreffende de administratieve toestand van Staatsambtenaren die met een bijzondere opdracht worden belast of ombudsmannen die aangeworven zijn met een contract.

De ombudsmannen en de coördinatoren worden aangesteld door de Regering.

Twee van deze coördinatoren zijn verantwoordelijk voor de ombudsdienst voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de derde coördinator is verantwoordelijk voor de ombudsdienst in het Waalse Gewest.

De ombudsdienst krijgt advies en voorstellen van de Ombudsraad, voorgezeten door de Directeur-generaal van het wettelijk verplicht onderwijs en bestaande uit hemzelf, de drie coördinatoren en 4 leden aangesteld door de Regering op voorstel van de Algemene Overlegraad voor het secundair onderwijs. Hij kan eveneens een vertegenwoordiger omvatten van de partijen bedoeld in artikel 2, 1e, c) met een adviserende stem.

De Regering kan aanvullende modaliteiten vastleggen voor de werking van de ombudsdienst. ».

Art. 8.Aan het artikel 36, § 1, van het eerdergenoemde decreet van 30 juni 1998, wordt tussen de eerste alinea en alinea 2, die alinea 3 wordt, een alinea 2 ingevoegd met de volgende inhoud : « Dit bedrag wordt verhoogd met 415.000 EUR in 2005, 830.000 EUR in 2006 en 1.245.000 EUR in 2007. ».

Art. 9.In het artikel 37, § 1, 1e alinea van het eerdergenoemde decreet van 30 juni 1998 worden de termen « van de Voorzitter van de Commissie voor Positieve Discriminatie » vervangen door de termen « van de Algemene directie van het wettelijk verplicht onderwijs ».

TITEL III. - Mobiele ploegen

Art. 10.§ 1. Binnen de Algemene directie van het wettelijk verplicht onderwijs wordt een dienst mobiele ploegen opgericht. § 2. De mobiele ploegen komen tussen op vraag van de Inrichtende macht voor het gesubsidieerde onderwijs of op vraag van het hoofd van de onderwijsinstelling in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap : - als een leerling in crisis is zoals bedoeld in artikel 31 van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen van positieve discriminatie; - als een leerling in crisis is zoals bedoeld in titel VI van dit decreet; - preventief, met de bedoeling in te spelen op te voorziene spanningen; - om toe te laten de dialoog te hernemen binnen de onderwijsinstelling die het voorwerp heeft uitgemaakt van een crisissituatie.

De mobiele ploegen bieden, op vraag van het hoofd van de instelling, sensibiliseringsacties om dergelijke crisissen te beheersen. § 3. De onmiddellijke en aangepaste hulp van de mobiele ploegen heeft tot doel het pedagogische team van de betrokken onderwijsinstelling te versterken, in voorkomend geval in overleg met het psycho-medische centrum van de instelling en met andere betrokken diensten.

De interventie heeft eveneens de bedoeling de leerlingen bedoeld in § 2 in de betrokken instelling te houden.

Art. 11.De dienst mobiele ploegen bestaat uit een dertigtal interveniërende personen aangeduid door de Minister van het Openbaar Ambt.

Art. 12.Het artikel 27 van het hierboven genoemde decreet van 30 juni 1998 wordt hierbij herroepen.

TITEL IV. - De administratieve coördinatiecel voor de preventieve acties inzake het vroegtijdig verlaten van de school en het geweld op school

Art. 13.§ 1. Binnen de Algemene directie van het wettelijk verplicht onderwijs wordt een administratieve coördinatiecel opgericht voor de preventieve acties inzake het vroegtijdig verlaten van de school en het geweld op school. Deze coördinatiecel is als volgt samengesteld : 2 ambtenaren van niveau 1; 1 ambtenaar van niveau 2+; 1 ambtenaar van niveau 2. § 2. De cel is belast met : 1° de coördinatie van de preventieve acties inzake het vroegtijdig verlaten van de school en het geweld op school, waaronder onder meer de onderwijsombudsdienst bedoeld in hoofdstuk V van titel I van het eerdergenoemde decreet van 30 juni 1998 en de juridische en/of psychologische bijstand bedoeld in het artikel 28 van hetzelfde decreet;2° het verzekeren van de administratieve opvolging van de mobiele ploegen bedoeld in titel III van dit decreet;3° in overleg met het Waarnemingscentrum voor Kind, Jeugd en Hulpverlening aan de Jeugd, het onderzoek van de fenomenen van geweld en vroegtijdig verlaten van de school bij de oudere minderjarigen in het schoolmilieu, via onder meer een slachtofferenquête en de opvolging van de acties van de gesubsidieerde diensten in het kader van de artikelen 30 en 31 van het eerdergenoemde decreet van 30 juni 1998;4° het formuleren van aanbevelingen aan de Begeleidingscommissie, voor de 15de september van elk jaar, voor de jaarlijkse definitie van de richtingen en de prioritaire thema's van de opleidingen in het kader van de opdracht bedoeld in het artikel 3, punt 4 van het decreet van 27 maart 2002 betreffende de begeleiding van het onderwijssysteem van de Franse Gemeenschap;5° de coördinatie en de ondersteuning van de leerlingendelegaties teneinde de jongeren voor te bereiden deel te nemen aan de preventie van geweld op school;6° het om de drie jaar opmaken van een evaluatierapport van de algemene bepalingen opgenomen in dit decreet.Het eerste rapport zal worden opgemaakt voor 31 december 2007.

Art. 14.Het artikel 84, eerste alinea, van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren, wordt aangevuld met de woorden « en bij de Algemene directie van het wettelijk verplicht onderwijs wanneer de leerling meer dan 30 halve dagen onwettig afwezig is ».

Art. 15.Het artikel 92, eerste alinea van het eerdergenoemde decreet van 24 juli 1997 wordt aangevuld met de woorden « en bij de Algemene directie van het wettelijk verplicht onderwijs wanneer de leerling meer dan 30 halve dagen onwettig afwezig is ».

Art. 16.In het artikel 10 van het Koninklijk Besluit van 20 augustus 1957 betreffende de gecoördineerde wetten inzake het lager onderwijs wordt, tussen alinea 2 en alinea 3, die alinea 4 wordt, een nieuwe hierna volgende alinea 3 ingevoegd : « De kantonnale inspecteur signaleert aan de Algemene directie van het wettelijk verplicht onderwijs welke minderjarige leerlingen ingeschreven in het basisonderwijs meer dan 20 halve dagen ongewettigd afwezig zijn.

TITEL V. - Over de opleiding inzake de preventie en het beheer van crisissituaties in het schoolmilieu

Art. 17.In het artikel 3, punt 4 van het eerdergenoemde decreet van 27 maart 2002, wordt, tussen alinea 1 en alinea 2, die alinea 3 wordt, een alinea 2 ingevoegd die luidt als volgt : « Hiervoor zal de administratieve coördinatiecel voor preventieve acties inzake het vroegtijdig verlaten van de school en geweld op school, opgericht door het decreet van 12 mei 2004, voor 15 september van elk jaar haar aanbevelingen met betrekking tot de vorming inzake de preventie en het beheer van crisissituaties in het schoolmilieu aan de Begeleidingscommissie doorgeven. » TITEL V. - De oprichting van een herscholings- en een herintegratiecentrum HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Art. 18.§ 1. Er wordt een Herscholings- en herintegratiecentrum opgericht, verder genoemd « het Centrum » onder het statuut afzonderlijke beheerde Staatsdienst, overeenkomstig de Herstelwet van 31 juli 1984 en de wet van 17 juli 1991 betreffende de staatsboekhouding. Het Centrum heeft als missie de herscholing en de herintegratie van de minderjarige leerlingen die het ten laste neemt. § 2. Het Centrum beschikt over gedecentraliseerde diensten verdeeld over vier sites waarvan één zich bevindt in het tweetalige Brussels Hoofdstedelijk gewest en de drie andere in verschillende gemeentes in het Waals gewest.

De regering legt de zetel van het Centrum vast. De inplantingsplaatsen van de vier gedecentraliseerde diensten, hieronder genoemd « Relaiscentra » worden in een latere fase vastgelegd door de Regering na overleg met het Directiecomité van het Centrum. Elk Relaiscentrum heeft een maximale capaciteit van 25 leerlingen. HOOFDSTUK II. - Organisatie en werking

Art. 19.§ 1. Het Directiecomité van het Centrum bestaat uit tien leden en is als volgt samengesteld : 1° 5 leden vertegenwoordigen het secundair onderwijs;2° 5 leden vertegenwoordigen de sector Hulpverlening aan de Jeugd § 2.De leden van het Directiecomité worden door de Regering aangeduid op voorspraak van de Algemene directeur van de Hulpverlening aan de Jeugd en de Algemene directeur van het wettelijk verplicht onderwijs.

Ze hebben een mandaat van vier jaar. Dit mandaat kan worden verlengd. § 3. De voorzitter van het Directiecomité wordt aangeduid door de Regering en gekozen uit die leden van het Directiecomité die het secundair onderwijs vertegenwoordigen.

Art. 20.§ 1. Het Directiecomité komt minstens vier keer per jaar samen en wordt samengeroepen door de voorzitter. § 2. Tijdens de eerste vergadering maakt het Directiecomité een reglement van intern orde op dat ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de Regering. § 3. Het Directiecomité kan slechts geldig beslissen als minstens de helft van de leden aanwezig is. Beslissingen worden bij consensus genomen. Als er geen consensus kan worden bereikt, komt het Directiecomité binnen de 8 dagen opnieuw samen en worden de beslissingen genomen bij absolute meerderheid van de aanwezige leden.

Indien geen absolute meerderheid kan worden bereikt, legt de voorzitter van het Directiecomité de vraag voor aan de Regering die binnen de twee weken een uitspraak doet.

Art. 21.Het Directiecomité beschikt over een permanent secretariaat.

De samenstelling ervan zal door de Regering worden vastgelegd.

Art. 22.Elk Relaiscentrum in de zin van artikel 18 § 2 wordt beheerd door een directeur aangeduid overeenkomstig de bepalingen in hoofdstuk V. HOOFDSTUK III. - Opdrachten van het centrum

Art. 23.Het Centrum kan de volgende minderjarigen ten laste nemen : 1° die, ten gevolge van een definitieve uitsluiting, overeenkomstig de artikelen 82, alinea 4 en 90, § 2, alinea 5 van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren, niet meer kunnen worden ingeschreven in een instelling van het secundair onderwijs;2° die op reguliere wijze zijn ingeschreven in een instelling voor het secundair onderwijs, maar die zich in een crisissituatie bevinden.

Art. 24.§ 1. De minderjarigen bedoeld in artikel 23, 1e lid, worden in het Centrum ingeschreven en worden beschouwd als in orde met de verplichtingen inzake schoolplicht. § 2. Het voorstel tot inschrijving van de minderjarigen bedoeld in artikel 23, 1e lid, kan komen van de zonale Inschrijvingscommissie, de gedecentraliseerde commissie of, bij ontstentenis hiervan, van het vertegenwoordigend en coördinerend orgaan van de bevoegde inrichtende machten.

Het Directiecomité geeft deze aanvraag vervolgens door aan het Relaiscentrum dat het voorstelt. § 3. De aanvraag kan eveneens gezamenlijk worden ingediend door de minderjarige en zijn ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent.

De aanvraag wordt ingediend bij het Directiecomité dat deze ter advies doorstuurt naar de zonale Inschrijvingscommissie, de gedecentraliseerde commissie of, bij ontstentenis hiervan, naar het vertegenwoordigend en coördinerend orgaan van de bevoegde inrichtende machten.

Het Directiecomité stuurt deze aanvraag vervolgens, samen met het advies van de zonale Inschrijvingscommissie, de gedecentraliseerde commissie of, bij ontstentenis hiervan, van het vertegenwoordigend en coördinerend orgaan van de bevoegde inrichtende machten, door naar de directie van het voorgestelde Relaiscentrum. § 4. De directie van het Relaiscentrum, vergezeld van een lid van het pedagogische team, ontmoet de minderjarige met zijn ouders of met de persoon die de ouderlijke macht uitoefent teneinde de situatie te evalueren en samen met hen de mogelijkheid van de tenlasteneming van de minderjarige door de structuur te bekijken. § 5. De directie van het betrokken Relaiscentrum beslist over de al dan niet tenlasteneming van de minderjarige na overleg met het pedagogische team van de school waar de leerling van komt, na raadpleging van het eigen pedagogische team en na het akkoord van de minderjarige en zijn ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent. § 6. De directie betekent haar gemotiveerde beslissing aan de ouders van de betrokken minderjarige of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent. De directie maakt haar beslissing eveneens bekend aan de Algemene directie van het wettelijk verplicht onderwijs.

Art. 25.§ 1. De minderjarigen bedoeld in artikel 23, 2e lid, blijven ingeschreven in hun onderwijsinstelling. § 2. De tenlasteneming door het Centrum van de minderjarigen bedoeld in artikel 23, 2de lid, gebeurt op basis van een gezamenlijke aanvraag van de minderjarige, zijn ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent en het instellingshoofd van de school waar de minderjarige is ingeschreven voor het onderwijs van de Franse Gemeenschap of de Inrichtende macht of zijn afgevaardigde voor het gesubsidieerd onderwijs, na het advies te hebben ingewonnen van de klassenraad en het psycho-medisch-sociaal centrum.

Onder dezelfde voorwaarden kan de tenlasteneming eveneens worden voorgesteld door de bevoegde onderwijsombudsdienst. § 3. De aanvraag wordt ingediend bij het Directiecomité dat deze ter advies doorstuurt naar de zonale Inschrijvingscommissie, de gedecentraliseerde commissie of, bij ontstentenis hiervan, naar het vertegenwoordigend en coördinerend orgaan van de bevoegde inrichtende machten.

Het Directiecomité stuurt deze aanvraag vervolgens, samen met het advies van de zonale Inschrijvingscommissie, de gedecentraliseerde commissie of, bij ontstentenis hiervan, van het vertegenwoordigend en coördinerend orgaan van de bevoegde inrichtende machten, door naar de directie van het voorgestelde Relaiscentrum. § 4. De directie van het Relaiscentrum, vergezeld van een lid van het pedagogische team, ontmoet de minderjarige met zijn ouders of met de persoon die de ouderlijke macht uitoefent en neemt contact op met het pedagogische team van de school waar de leerling vandaan komt teneinde de situatie te evalueren en samen met hen de mogelijkheid van de tenlasteneming van de minderjarige door de structuur te bekijken. § 5. De directie van het betrokken Relaiscentrum beslist over de al dan niet tenlasteneming van de minderjarige na raadpleging van het eigen pedagogische team. § 6. De directie betekent haar gemotiveerde beslissing aan de ouders van de betrokken minderjarige of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent. De directie maakt haar beslissing eveneens bekend aan de Algemene directie van het wettelijk verplicht onderwijs.

Art. 26.§ 1. Er kan een toelaatbaarheidsattest worden afgeleverd aan een minderjarige bedoeld in het artikel 23, 1e lid, die het Centrum verlaat.

Dit attest kan worden afgeleverd in om het even welk jaar van het secundair onderwijs, behalve in het zesde en het zevende, in om het even welke vorm en voor om het even welke optie. § 2 Om een toelaatbaarheidsattest af te leveren worden de directie en het pedagogische team van het Relaiscentrum vergezeld door een afgevaardigde van de middenjury van de Franse Gemeenschap, aangeduid door het college van voorzitters van de verschillende secties van deze middenjury.

Er mag geen enkel toelaatbaarheidsattest worden afgeleverd indien de afgevaardigde van de middenjury zijn akkoord niet geeft. De directie en het pedagogische team van het Relaiscentrum kunnen in gemotiveerd beroep gaan bij het College van voorzitters van de verschillende secties die dan drie andere afgevaardigden sturen naar het Relaiscentrum. De beslissing bij meerderheid van deze drie afgevaardigden, die elk verplicht uitspraak moeten doen over de goedkeuring of de afwijzing van het toelaatbaarheidsattest uitgegeven door de directie en het pedagogische team, beslecht dit beroep.

Art. 27.Aan het einde van de tenlasteneming van de minderjarige bedoeld in artikel 23, 1ste lid, helpen de zonale Inschrijvingscommissie, de gedecentraliseerde Commissie of bij ontstentenis hiervan, het vertegenwoordigend en coördinerend orgaan van de bevoegde inrichtende machten, op vraag van de directie van het Relaiscentrum en indien dit nodig blijkt, de betrokkene om zich opnieuw in te schrijven bij een onderwijsinstelling.

Art. 28.§ 1. Het Directiecomité maakt het pedagogische project van het Centrum op en stuurt dit ter goedkeuring door naar de Regering.

Het pedagogische project bepaalt de pedagogische visie en de methodologische keuzes die het Centrum toelaten om het opvoedkundige project van de Franse Gemeenschap toe te passen overeenkomstig de artikelen 1 tot 4 van het decreet van 4 maart 1991 betreffende de Hulp aan de Jeugd en de Ethische gedragsregels code opgenomen in het besluit van 15 mei 1997 tot vaststelling van de ethische gedragsregels inzake hulpverlening aan de jeugd en tot instelling van de Commissie voor advies inzake ethische gedragsregels voor de hulpverlening aan de jeugd. Het pedagogische team mag echter alle informatie inzake het onderwijsverleden van de jongere verspreiden. § 2. De directie van elk Relaiscentrum maakt, in samenwerking met het pedagogische team een instellingsproject op met het geheel van de pedagogische keuzes en de bijzondere concrete acties die het pedagogische team van het relaiscentrum wenst in te zetten om het pedagogische project van het Centrum te realiseren conform het opleidingsproject van de Franse Gemeenschap bepaald in de artikelen 1 tot 4 van het decreet van 4 maart 1991 betreffende de Hulp aan de Jeugd en de Ethische gedragsregels code opgenomen in het eerdergenoemde besluit van 15 mei 1997. Het pedagogische team mag echter alle informatie inzake het onderwijsverleden van de jongere verspreiden.

De directie stuurt het project van zijn relaiscentrum door naar het Directiecomité dat kan vragen om hieraan de wijzigingen aan te brengen die het Directiecomité nuttig acht. § 3. De directie en het pedagogische team van het relaiscentrum waar de minderjarige ten laste is genomen maken samen met elke minderjarige een geïndividualiseerd pedagogisch project op, bestaande uit een geïndividualiseerd leerplan en een geïndividualiseerd sociaal plan.

Dit geïndividualiseerde pedagogische project heeft tot doel de optimale herintegratie van de minderjarige in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijs mogelijk te maken met inbegrip van een eventuele voorbereiding op de proeven van de middenjury van de Franse Gemeenschap.

Art. 29.§ 1. In afwijking van de wet van 19 juli 1971 betreffende de algemene structuur van het secundair onderwijs, volgen de minderjarigen die ten laste zijn genomen door het Centrum een uurrooster aangepast aan de doelstellingen bepaald in hun geïndividualiseerd pedagogisch project. § 2. Om de doelstellingen van het geïndividualiseerde pedagogische project te bereiken, kan het relaiscentrum, in voorkomend geval, samenwerken met een instelling voor secundair onderwijs, georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, voor technische cursussen en cursussen beroepspraktijk.

In dat geval zal de meewerkende instelling, die een leerling ten laste neemt die definitief werd uitgesloten vóór 15 januari, deze leerling in rekening brengen voor de toekenning van zijn Totaal aantal perioden/leerkrachten.

Art. 30.De minderjarige en zijn ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent sluiten met de directie van het relaiscentrum een overeenkomst af waarbij de minderjarige ten laste wordt genomen. Deze overeenkomst omvat het pedagogische project van het Centrum en het instellingsproject conform aan het opvoedingsproject van de Franse Gemeenschap bepaald in de artikelen 1 tot 4 van het decreet van 4 maart 1991 betreffende de Hulp aan de Jeugd en de Ethische gedragsregels code opgenomen in het eerdergenoemde besluit van 15 mei 1997. Het pedagogische team mag echter alle informatie inzake het onderwijsverleden van de jongere verspreiden. HOOFDSTUK IV. - Duur

Art. 31.§ 1. De duur van de tenlasteneming van de minderjarige door het Centrum mag nooit langer zijn dan een burgerlijk jaar. § 2. De directie en het pedagogische team van elk relaiscentrum voeren ten minste om de drie maanden, samen met de minderjarige een evaluatie uit met betrekking tot de naleving van het geïndividualiseerde pedagogische plan voorzien in artikel 28, § 3, en van de overeenkomst bepaald in artikel 30. De directie en het pedagogische team van elk relaiscentrum kunnen, op eigen initiatief, een overeenkomst opmaken met het pedagogische team van de school waar de leerling vandaan komt om deze te motiveren en op deze manier de wederzijdse samenwerkingsbanden te behouden.

Op basis van deze evaluatie beslist de directie over de al dan niet verdere tenlasteneming van de minderjarige.

Via aangetekend schrijven maakt de directie haar gemotiveerde beslissing bekend aan de ouders of aan de persoon die de ouderlijke macht uitoefent van de betrokken minderjarige. De directie maakt haar beslissing eveneens bekend aan de Algemene directie van het wettelijk verplicht onderwijs. § 3. Op vraag van de directie van het relaiscentrum en mits het akkoord van de ouders of van de persoon die de ouderlijke macht uitoefent van de minderjarige, kan het Directiecomité, uitzonderlijk, afwijken van de duurtijd van een jaar voorzien in § 1. De tenlasteneming mag nooit langer duren dan 18 maanden over de totaliteit van de schoolloopbaan van de minderjarige. HOOFDSTUK V. - Omkadering

Art. 32.§ 1. Het pedagogische team van elk relaiscentrum bestaat uit : 1° voor de helft onderwijzend personeel dat een functie heeft in het secundair onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap;2° voor de helft opvoeders, maatschappelijk werkers en psychologen. § 2. De Regering legt voor elk relaiscentrum het aantal leden van het pedagogische team vast. § 3. In elk relaiscentrum worden de minderjarigen door het Centrum ten laste genomen in groepen van maximum tien leerlingen omkaderd door twee leden van het pedagogische team. § 4. De leden van het onderwijzend personeel, bedoeld in § 1, 1ste lid, en de leden van het hulpopvoedingspersoneel die deel uitmaken van de opvoeders bedoeld in § 1, 2de lid, worden elk jaar aangeduid na een oproep tot kandidaatstelling ter kennisgeving gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. De volgende personen komen in aanmerking : a) vastbenoemde personeelsleden van de Franse gemeenschap; of b) tijdelijke personeelsleden of kandidaten voor een tijdelijke benoeming van groep één bedoeld in artikel 2 van het Koninklijk besluit van 22 juli 1969 betreffende de classificatieregels van kandidaten voor een tijdelijke benoeming in het Staatsonderwijs. Deze kennisgeving omvat : 1. de functie of functies en/of de specificiteit van de functie waarvoor de Regering overgaat tot een benoeming overeenkomstig dit artikel;2. de vormen en de termijnen binnen dewelke de kandidaten hun kandidatuur dienen te stellen.De kandidatuurstelling bevat onder andere de motivatie van de kandidaat om een functie uit te oefenen binnen een relaiscentrum.

Om de functie of de functies en/of de specificiteit van de functies te bepalen die in de oproep tot kandidaatstelling moet(en) worden vermeld, ontvangt de Regering van het Directiecomité een gemotiveerd voorstel in functie van de noden van het betreffende relaiscentrum. In uitzonderlijke omstandigheden, bepaald door de noden van het betreffende relaiscentrum, kan de Regering, op gemotiveerd voorstel van het Directiecomité, afwijken van § 1, 1ste lid, en de functie uitbreiden voor een lid van het onderwijzend personeel dat een functie uitoefent in het lager onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap.

De tewerkstellingsplaatsen worden bij voorkeur toegewezen aan kandidaten die vastbenoemd zijn in het onderwijs van de Franse Gemeenschap. Deze laatsten genieten een verlofregeling om tijdelijk een andere opdracht uit te voeren in het onderwijs vastgelegd in het artikel 14 van het Koninklijk besluit van 15 januari 1974 betreffende de toepassing van artikel 160 van het Koninklijk besluit van 22 maart 1969 met betrekking tot het statuut van de personeelsleden directeur en onderwijzend personeel, het hulpopvoedingspersoneel, het paramedisch personeel van de onderwijsinstellingen voor het kleuter-, lager, speciaal, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, de internaten die van deze instellingen afhangen en de personeelsleden van de inspectiediensten belast met de controle op deze instellingen.

Wanneer de Regering de tewerkstellingsplaats toekent aan een lid van het tijdelijk personeel of de kandidaten voor een tijdelijke benoeming geklasseerd in de eerste groep bedoeld in artikel 2 van het eerdergenoemde Koninklijk besluit van 22 juli 1969, wordt dit personeelslid beschouwd als tijdelijk benoemd in de functie waarin hij in de eerste groep is ingedeeld.

Het Directiecomité ontvangt de kandidaturen en klasseert deze volgens verdiensten, hierbij onder meer rekening houdend met de beoordelingsstaten van de vastbenoemde personeelsleden of de dienstprestatieverslagen van tijdelijken, inspectieverslagen, de dienstanciënniteit en de motivatie van de kandidaat om een functie uit te oefenen binnen een relaiscentrum.

De leden van het onderwijzend personeel en het hulpopvoedkundig personeel worden aangeduid door de Regering op voorstel van het Directiecomité.

Deze leden vallen niet onder de bevoegdheid van de Commissie voor ethische gedragsregels bedoeld in het eerdergenoemde besluit van 15 mei 1997. § 5. De opvoeders, maatschappelijk werkers en psychologen bedoeld in § 1, 2de lid, worden aangeworven : 1° via ter beschikking stelling van het relaiscentrum, ten gevolge van een oproep tot kandidatuurstelling, met terugbetaling van hun behandeling aan hun oorspronkelijke instelling indien zij ambtenaren zijn van openbare jeugdbeschermingsinstellingen van de Algemene directie van de Hulp aan de jeugd van het Ministerie van de Franse Gemeenschap en na advies van de hiërarchie;2° onder een arbeidsovereenkomst afgesloten met de directie van het relaiscentrum ten gevolge van een oproep tot kandidaatstelling via een kennisgeving in bijlage van het Belgisch Staatsblad ;3° door een aangegane conventie naar aanleiding van een openbare aanbesteding tot partnerschap tussen de directie van het relaiscentrum en : a.een dienst erkend door de Franse Gemeenschap in het kader van het hierboven genoemde decreet van 4 maart 1991; b. een dienst, gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, het Waals Gewest, de Federale staat, de Europese gemeenschap of elk publiekrechterlijk organisme erkend en aangeduid door de Commissie voor positieve discriminatie bedoeld in artikel 5, § 1, van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie. De oproep tot kandidaatstelling bedoeld in de eerste alinea, 1ste en 2de lid, vermeldt : 1. de functie of de functies waarvoor de directie van het relaiscentrum personeel wenst aan te werven.2. de vorm en de termijnen binnen dewelke de kandidaten hun kandidatuur dienen te stellen.De kandidatuurstelling bevat onder andere de motivatie van de kandidaat om een functie uit te oefenen binnen een relaiscentrum.

Het directiecomité bepaalt de functie of de functies die in de oproep tot kandidaatstelling moet(en) worden opgenomen in functie van de noden van het betreffende relaiscentrum.

Art. 33.§ 1. De directeurs worden aangeduid ten gevolge van een oproep tot kandidaatstelling ter kennisgeving gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad : 1° uit vastbenoemde personeelsleden directeurs en onderwijzend personeel van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap en die beantwoorden aan de volgende voorwaarden : a) definitief houder zijn van een functie in voltijds verband in het secundair onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap;b) drager zijn van de vereiste titel voor de functie waarvoor ze vastbenoemd zijn;c) een dienstanciënniteit bezitten zoals bedoeld in § 2, berekend overeenkomstig artikel 85, a, b, c, d, e en f van het hierboven genoemde Koninklijk besluit van 22 maart 1969;d) minstens de vermelding « goed » hebben gekregen in de laatste beoordelingsstaat en in het laatste inspectieverslag;e) zijn kandidatuur indienen in de vorm en binnen de termijn bepaald in de oproep tot kandidaatstelling. De personeelsleden bedoeld onder 1ste lid genieten een verlofstelsel voor de tijdelijke uitvoering van een andere opdracht in het onderwijs in toepassing van het artikel 14; § 1, 1e of 3e lid van het eerder genoemde koninklijk besluit van 15 januari 1974 betreffende de toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969; 2° onder de ambtenaren van de openbare jeugdbeschermingsinstellingen van de Algemene directie van de Hulp aan de jeugd van het Ministerie van de Franse Gemeenschap die een pedagogische, opvoedkundige, psychologische of sociale opdracht uitoefenen, na het advies van de hiërarchie, door terbeschikkingstelling met terugbetaling van de behandeling aan de oorspronkelijke entiteit;3° of onder de personeelsleden van de erkende diensten voor Hulp aan de Jeugd die voldoen aan de voorwaarden bepaald in bijlage 3, E 1ste a) of 3de van het Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap inzake de algemene erkennings- en toekenningsvoorwaarden van subsidies voor diensten bedoeld in artikel 43 van het eerder genoemde decreet van 4 maart 1991. § 2. Om te worden aangeduid voor de functie van directeur, moet worden gerekend met een dienstanciënniteit van minstens acht jaar in de instelling georganiseerd door de Franse Gemeenschap, in een openbare jeugdbeschermingsinstelling van de Algemene directie van de Hulp aan de jeugd van het Ministerie van de Franse Gemeenschap of in een als dusdanig erkende dienst vastgelegd in § 1, 3de lid. § 3. De oproep tot kandidaatstelling vermeldt de vereiste voorwaarden en de vormen en termijnen waarbinnen de kandidaten hun kandidatuur moeten indienen. De kandidatuur omvat onder meer de motivatie van de kandidaat om een directiefunctie uit te oefenen binnen een relaiscentrum. § 4. Het Directiecomité ontvangt de kandidaturen en klasseert deze volgens de verdiensten, hierbij onder meer rekening houdende met : a) voor personeelsleden directeur en onderwijzend personeel, de beoordelingsstaten, inspectieverslagen, de dienstanciënniteit en de motivatie van de kandidaat om een directiefunctie uit te oefenen in een relaiscentrum;b) voor ambtenaren van openbare jeugdbeschermingsinstellingen van de Algemene directie van de Hulp aan de jeugd van het Ministerie van de Franse Gemeenschap het evaluatierapport, de dienstanciënniteit en de motivatie van de kandidaat om een directiefunctie uit te oefenen in een relaiscentrum;c) voor de personeelsleden van de erkende diensten van de Hulp aan de Jeugd, het pedagogische inspectierapport van de Hulp aan de Jeugd, de dienstanciënniteit en de motivatie van de kandidaat om een directiefunctie uit te oefenen in een relaiscentrum.Het directiecomité stuurt de aldus opgemaakte rangschikking door naar de Regering die beslist.

Art. 34.§ 1. Voor de toepassing van de reglementaire statutaire bepalingen die niet tegengesteld zijn aan bovenstaande bepalingen, wordt het relaiscentrum gelijkgesteld met een opleidingsinstelling en wordt de directeur van dit relaiscentrum gelijkgesteld met het hoofd van een opleidingsinstelling, als deze valt onder de bevoegdheid van het onderwijs.

In dit verband : a) blijven de personeelsleden bedoeld in artikel 32, § 4, onderworpen aan de reglementaire bepalingen, die niet tegengesteld zijn aan bovenstaande bepalingen, inzake hun administratieve en geldelijke statuut dat van toepassing is voor onderwijzend personeel en hulppersoneel van de Franse Gemeenschap;b) blijven de ambtenaren van openbare jeugdbeschermingsinstellingen van de Algemene directie van de Hulp aan de jeugd van het Ministerie van de Franse Gemeenschap onderworpen aan de reglementaire bepalingen, die niet tegengesteld zijn aan bovenstaande bepalingen, voorzien in de Besluiten van de Regering van de Franse Gemeenschap van 22 juli 1996 inzake hun administratieve en geldelijke statuut van ambtenaren in dienst van de Regering van de Franse Gemeenschap;c) blijft de directeur, als deze valt onder de bevoegdheid van het onderwijs, onderworpen aan de reglementaire bepalingen, die niet tegengesteld zijn aan bovenstaande bepalingen, inzake het administratieve en geldelijke statuut dat van toepassing is voor de functie van studieprefect zoals voorzien in het decreet van 4 januari 1999 betreffende de promotie- en selectiefuncties. § 2 Voor de toepassing van artikel 32, § 4, alinea 4 en artikel 33, § 1, 1ste lid, alinea 2, wordt de activiteit uitgevoerd in een relaiscentrum gelijkgesteld met de uitoefening van een functie in de zin van het Besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 2 oktober 1968 ter bepaling en classificatie van de functies van de personeelsleden directeurs en onderwijzend personeel, hulpopvoedingspersoneel, het paramedisch personeel, het psychologisch personeel, het sociale personeel van de onderwijsinstellingen voor het kleuter-, lager, speciaal, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs en niet-universitair hoger onderwijs van de Franse Gemeenschap en de functies van de personeelsleden van de inspectiediensten belast met de controle op deze instellingen.

Art. 35.De directeur van het relaiscentrum die is aangeduid overeenkomstig dit hoofdstuk geniet van dezelfde verloningsschaal als de studieprefect. HOOFDSTUK VI. - Wijzigende bepalingen

Art. 36.Het artikel 39 van het eerdergenoemde Koninklijk besluit van 22 maart 1969 wordt als volgt aangevuld : f) worden mee opgenomen : de dagen gepresteerd in een relaiscentrum van het herscholings- en herintegratiecentrum zoals voorzien in het decreet van 12 mei 2004 ».

Art. 37.Het artikel 18 van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie, vervangen door het decreet van 27 maart 2002 en gewijzigd door het decreet van 19 december 2002 wordt aangevuld door de volgende alinea : « De termijn van minstens 10 jaar bedoeld in dit artikel wordt onderbroken wanneer een personeelslid bedoeld in de vorige alinea's geniet van een verlofstelsel om tijdelijk een andere opdracht uit te voeren overeenkomstig artikel 14 van het Koninklijk besluit van 15 januari 1974 betreffende de toepassing van artikel 160 van het Koninklijk besluit van 22 maart 1969 met betrekking tot het statuut van de personeelsleden directeur en onderwijzend personeel, het hulpopvoedingspersoneel, het paramedisch personeel van de onderwijsinstellingen voor het kleuter-, lager, speciaal, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, de internaten die van deze instellingen afhangen en de personeelsleden van de inspectiediensten belast met de controle op deze instellingen, bij een relaiscentrum overeenkomstig Hoofdstuk V van het decreet van 12 mei 2004 betreffende diverse maatregelen inzake de strijd tegen het vroegtijdig verlaten van de school, de uitsluiting en het geweld op school en, onder meer de oprichting van het herscholings- en herintegratiecentrum van de Franse Gemeenschap voor de duur van dit verlof.

Art. 38.In het artikel 2, alinea 4, van het Koninklijk besluit van 22 juli 1969 betreffende de classificatieregels van kandidaten voor een tijdelijke benoeming in het Staatsonderwijs, worden de woorden « en e) » vervangen door de woorden « e) en f) ».

TITEL VII. - Over de preventie inzake het vroegtijdig verlaten van de school

Art. 39.Het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie wordt aangevuld door een artikel 31bis, dat luidt als volgt : «

Artikel 31bis.In geval van een crisissituatie, op gemeenschappelijke vraag van de minderjarige en zijn ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent en na gunstig advies van de zonale Inschrijvingscommissie of de gedecentraliseerde commissie of bij ontstentenis hiervan van het vertegenwoordigend en coördinerend orgaan van de bevoegde inrichtenden machten, kan de minister een leerling toelaten ten laste te worden genomen voor een periode niet langer dan drie maanden, een keer te verlengen door : 1° diensten die hun bijdrage leveren aan de uitvoering van de individuele beslissingen in het kader van opgemaakte hulpprogramma's door de adviseur bij de Hulp aan de Jeugd of door de directeur van de Hulp aan de Jeugd, of door de Jeugdrechtbank;2° een erkende dienst aangeduid door de Commissie voor positieve discriminatie, gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap of door een openbare dienst bedoeld in artikel 2, 1e lid, c). De gelijkstelling van de tenlasteneming met betrekking tot de schoolplicht bedoeld in alinea 1 mag niet langer duren dan één jaar van de volledige schoolloopbaan van de minderjarige.

De adviseur bij de Hulp aan de Jeugd, de directeur van de Hulp aan de Jeugd, de Jeugdrechtbank of de diensten erkend door de Commissie voor positieve discriminatie geven aan de minister de begin- en einddatum door van de voorziene tenlasteneming. »

Art. 40.Het eerdergenoemde decreet van 30 juni 1998 wordt aangevuld door een artikel 31ter, dat luidt als volgt : «

Artikel 31ter.Om te kunnen antwoorden op de opdrachten voorzien in de artikelen 30, 31 en 31bis, subsidieert de Regering ten minste acht diensten, op voorwaarde dat : 1° deze erkend en aangeduid zijn door de Commissie voor positieve discriminatie;2° de populatie die door elke dienst ten laste wordt genomen over een schooljaar heen niet meer dan een derde van de minderjarigen zijn bedoeld in artikel 31bis, tenzij de Regering hierop een afwijking toestaat. De Regering bepaalt de toekenningsvoorwaarden van deze subsidies. » TITEL VIII. - Over het voorzien van onderwijsmiddelen voor een succesvolle terugkeer naar school

Art. 41.Aan de onderwijsinstelling die een leerling opneemt die heeft genoten van de toepassing van de artikelen 30, 31of 31bis van het eerder genoemde decreet van 30 juni 1998 en de bepalingen onder titel VI van dit decreet, worden extra menselijke middelen ter beschikking gesteld onder de vorm van lestijden-leerkracht.

Art. 42.De extra menselijke middelen worden toegekend aan de eerste onderwijsinstelling die de leerling onthaalt op het einde van de tenlasteneming voorzien in de artikelen 30, 31 of 31bis van het eerdergenoemde decreet van 30 juni 1998 en de bepalingen onder titel VI van dit decreet voor een periode van twee maanden zonder langer te kunnen zijn dan het einde van het lopende schooljaar.

Art. 43.De extra menselijke middelen laten toe om een lid van het onderwijzend personeel of een lid van het hulpopvoedend personeel tijdelijk toe te wijzen of tijdelijk aan te werven voor de duur van twaalf perioden voor de eerste leerling die wordt onthaald.

Een lid van het pedagogische team van de onderwijsinstelling kan worden toegewezen voor de begeleiding van de onthaalde leerling. De 12 extra lestijden-leerkracht worden dan bestemd voor de vervanging van dat personeelslid voor het gedeelte van de opdracht dat hij verlaat.

Wanneer de onderwijsinstelling of de inrichtende macht die de 12 lestijden-leerkracht geniet een tweede leerling aanvaardt die heeft genoten van de toepassing van de artikelen 30, 31 en 31bis van het eerdergenoemde decreet van 30 juni 1998 en de bepalingen onder titel VI van dit decreet, wordt deze leerling ook ten laste genomen door het aangeduide of aangeworven personeelslid in uitvoering van de eerste alinea, zonder nieuwe toekenning van extra lestijden-leerkracht. De tijdelijke toewijzing of het tijdelijke engagement van dit personeelslid wordt echter verlengd totdat deze tweede onthaalde leerling een begeleiding over een periode van twee maanden heeft kunnen genieten, zonder langer te kunnen zijn dan het einde van het lopende schooljaar.

De onderwijsinstelling die een derde of een vierde leerling aanvaardt die de toepassing van de artikelen 30, 31 en 31bis van het eerdergenoemde decreet van 30 juni 1998 en de bepalingen onder titel VI van dit decreet heeft genoten, krijgt een 12 extra lestijden-leerkracht toegewezen onder dezelfde voorwaarden als deze bepaald in de vorige alinea's. Hetzelfde mechanisme wordt toegepast voor elke volgende schijf van één of twee leerlingen die extra worden onthaald.

TITEL IX. - Overgangsbepalingen en eindbepalingen

Art. 44.Voor wat betreft Titel III van dit decreet, worden vijftien interveniërende personen aangeduid door de Regering voor 1 januari 2004. De vijftien andere interveniërende personen zullen door de Regering worden aangeduid voor 1 september 2004. Voor wat betreft Titel VIII van dit decreet kan de Regering voor het schooljaar 2004-2005 een afwijking voorzien betreffende de toekenning van extra menselijke middelen voorzien in artikel 41. De begeleiding van de leerlingen die hebben genoten van de toepassing van de artikelen 30, 31 en 31bis van het eerdergenoemde decreet van 30 juni 1998 en de bepalingen onder titel VI van dit decreet, wordt in dat geval toevertrouwd aan de mobiele ploegen bedoeld in titel III van dit decreet.

Art. 45.Dit decreet treedt in werking op 1 januari 2004, met uitzondering van Titel VIII die in werking treedt op 1 september 2004.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, op 12 mei 2004 De Minister-President, belast met Internationale Betrekkingen, H. HASQUIN De Minister van Cultuur, Ambtenarenzaken, Jeugdzaken en Sport, C. DUPONT De Minister van Kinderwelzijn, belast met het Basisonderwijs, de Opvang en de Opdrachten toegewezen aan de « O.N.E. », J.M. NOLLET De Minister van Secundair Onderwijs en Buitengewoon Onderwijs, P. HAZETTE De Minister van Begroting, M. DAERDEN De Minister van Kunsten en Letteren en van de Audiovisuele Sector, O. CHASTEL De Minister van Hoger Onderwijs, Onderwijs voor Sociale Promotie en Wetenschappelijk Onderzoek Mevr. F. DUPUIS De Minister van Hulpverlening aan de Jeugd en Gezondheid, Mevr. N. MARECHAL. _______ Nota (1) Zitting 2003-2004. Documenten van de Raad. - Ontwerp van decreet nr. 535-1. - Amendementen van de commissie, nr. 535-2. - Verslag nr. 535-3. - Amendementen tijdens de zitting, nr. 535-4.

Volledig verslag. - Discussie en goedkeuring. - Zitting van 5 mei 2004.

^