Etaamb.openjustice.be
Decreet van 13 oktober 2011
gepubliceerd op 08 november 2011

Decreet houdende wijziging van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt

bron
waalse overheidsdienst
numac
2011027202
pub.
08/11/2011
prom.
13/10/2011
ELI
eli/decreet/2011/10/13/2011027202/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

13 OKTOBER 2011. - Decreet houdende wijziging van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt (1)


Het Waals Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid wordt gedeeltelijk omgezet bij dit decreet.

Art. 2.In artikel D.2 van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° er wordt een punt 8° bis ingevoegd, luidend als volgt : « 8° bis « goede chemische toestand van oppervlaktewater » : de chemische toestand die vereist is om te voldoen aan de milieudoelstellingen voor oppervlaktewater, vastgesteld in artikel D.22, § 1, 1°, d.w.z. de chemische toestand van een oppervlaktewaterlichaam waarin de concentraties van verontreinigende stoffen niet boven de milieukwaliteitsnormen liggen die zijn vastgesteld door de Regering; »; 2° er wordt een punt 8° ter ingevoegd, luidend als volgt : « 8° ter « goede oppervlaktewatertoestand » : de toestand van een oppervlaktewaterlichaam waarvan zowel de ecologische als de chemische toestand ten minste « goed" zijn;»; 3° er wordt een punt 8° quater ingevoegd, luidend als volgt : « 8° quater « goede grondwatertoestand » : de toestand van een grondwaterlichaam waarvan zowel de kwantitatieve als de chemische toestand ten minste « goed » zijn krachtens de bepalingen van dit Wetboek;»; 4° er wordt een punt 8° quinquies ingevoegd, luidend als volgt : « 8° quinquies « goede ecologische toestand » : de toestand van een overeenkomstig bijlage VI van het decretale gedeelte als zodanig ingedeeld oppervlaktewaterlichaam;»; 5° punt 49° wordt aangevuld met de woorden « overeenkomstig bijlage VI van het decretale gedeelte;»; 6° punt 50° wordt aangevuld met de woorden « verkregen d.m.v. piëzometrische metingen ervan op lange termijn of op basis van andere parameters of gegevens, zoals hydrologische balansen van het grondwaterlichaam of de waterstanddebieten van de verenigde waterlopen; »; 7° punt 59° wordt aangevuld met de woorden « overeenkomstig de bepalingen van de artikelen D.17-1, § 1, D.22, § 7, en van bijlage V van het decretale gedeelte; »; 8° punt 62° wordt aangevuld met de woorden « zoals bepaald door de Regering;»; 9° punt 66° wordt vervangen als volgt : « 66° « verontreinigende stof » : iedere stof die tot verontreiniging kan leiden, met name de in bijlage VII van het decretale gedeelte genoemde stoffen waarvan de lijst door de Regering nader bepaald wordt voor oppervlakte- en grondwateren;»; 10° punt 68° wordt vervangen als volgt : « 68° « goed ecologisch potentieel » : de toestand van een sterk veranderd of kunstmatig waterlichaam, aldus ingedeeld overeenkomstig de bepalingen van bijlage VI van het decretale gedeelte;»; 11° tussen punt 71° en punt 71° bis wordt punt 71° ter ingevoegd, luidend als volgt : « 71° bis « beschikbare grondwatervoorraad » : het jaargemiddelde op lange termijn van de totale aanvulling van het grondwaterlichaam, verminderd met het jaargemiddelde op lange termijn van het debiet dat nodig is om voor bijbehorende oppervlaktewateren de doelstellingen van ecologische kwaliteit van artikel D.22 te bereiken, teneinde een significante verslechtering van de ecologische toestand van die wateren alsmede significante schade aan de bijbehorende terrestrische ecosystemen te voorkomen; »; 12° in punt 83° worden de woorden « vereist krachtens artikel D.17 » vervangen door de woorden « overeenkomstig de bepalingen van de artikelen D.17, D.17-1, D.17-2 en van bijlage V van het decretale gedeelte; ».

Art. 3.Artikel D.6 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met volgend lid : « De stroomgebiedautoriteit is vrij om de bepalingen van het eerste lid niet toepassen indien zulks conform is met gevestigde gebruiken voor een bepaalde vorm van watergebruik, voor zover het doel van dit Wetboek en het bereiken daarvan niet in het gedrang gebracht worden.

De stroomgebiedautoriteit motiveert in de stroomgebiedsbeheersplannen waarom zij het eerste lid niet onverkort toepast. »

Art. 4.Deel I van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met een Titel V, dat een artikel D.6-1 inhoudt, luidend als volgt : « TITEL V. - Uitvoering van de Europese verplichtingen Art. D.6-1. De Regering bepaalt, in de aangelegenheden waarop dit Wetboek slaat, alle maatregelen die nodig zijn voor de nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en uit de besluiten genomen door de bij dat Verdrag ingestelde autoriteiten, meer bepaald de besluiten tot uitvoering van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid. »

Art. 5.In artikel D.17 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 worden de woorden « In elk Waals stroomgebied » vervangen door de woorden « Overeenkomstig bijlage V bij het decretale gedeelte, in elk Waals stroomgebied »;2° de paragrafen 2 en 3 worden opgeheven.

Art. 6.Hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met een artikel D.17-1, luidend als volgt : « Art. D.17-1. § 1. Overeenkomstig bijlage V van het decretale gedeelte, heeft de analyse van de eigenschappen van de oppervlaktewateren betrekking op : 1° de indeling van de oppervlaktewaterlichamen in de categoriëen « rivieren », « meren » of als kunstmatig dan wel als sterk veranderd oppervlaktewaterlichaam;2° het onderscheid van de waterlichamen in typen voor elke oppervlaktewatercategorie met behulp van de waarden voor de verplichte descriptoren en die facultatieve descriptoren, of combinaties van descriptoren, welke nodig zijn voor een betrouwbare afleiding van de voor dat type specifieke biologische referentieomstandigheden;3° het onderscheid van kunstmatige en sterk veranderde oppervlaktewaterlichamen in typen met behulp van de descriptoren voor de oppervlaktewatercategorie die het meest lijkt op het betrokken sterk veranderde of kunstmatige waterlichaam, en 4° de bepaling van de referentievoorwaarden die kenmerkend zijn voor elk type oppervlaktewaterlichaam. § 2. De analyse van de eigenschappen van de grondwateren slaat met name op : 1° een eerste karakterisering van alle grondwaterlichamen om te beoordelen voor welke doeleinden zij gebruikt worden en in hoeverre zij gevaar lopen niet te voldoen aan de milieudoelstellingen zoals bedoeld in artikel 22;2° een nadere karakterisering van de grondwaterlichamen die de in artikel 22 bedoelde doelstellingen niet zouden halen om nauwkeuriger te kunnen beoordelen hoe groot het gevaar is hiervoor. Op grond van de eerste karakteriseringsanalyse, bedoeld in het eerste lid, 1°, wordt in ieder geval het volgende geïdentificeerd : 1° locatie en grenzen van de grondwaterlichamen;2° mogelijke vormen van belasting van het grondwaterlichaam of de grondwaterlichamen, zoals : a) diffuse bronnen van verontreiniging;b) verontreiniging uit puntbronnen;c) onttrekking van water;d) kunstmatige aanvulling;3° algemene aard van het superstraat in het stroomgebied waaruit het grondwaterlichaam wordt aangevuld;4° grondwaterlichamen waarbij rechtstreeks afhankelijke oppervlaktewaterecosystemen of terrestrische ecosystemen bestaan. De karakterisering bedoeld in het eerste lid, 2°, omvat relevante gegevens over de effecten van menselijke activiteiten en, voorzover dienstig, gegevens over : 1° geologische kenmerken van het grondwaterlichaam, met inbegrip van grootte en soort van de geologische eenheden;2° hydrogeologische kenmerken van het grondwaterlichaam, met inbegrip van doorlaatbaarheid, porositeit en begrenzing;3° kenmerken van de oppervlakteafzettingen en bodems in het stroomgebied waaruit het grondwaterlichaam wordt aangevuld, met inbegrip van dikte, porositeit, doorlaatbaarheid, en absorptie-eigenschappen van de afzettingen en bodems;4° stratificatiekarakteristieken van het grondwater in het grondwaterlichaam;5° een inventarisatie van de bijbehorende oppervlaktesystemen, met inbegrip van terrestrische ecosystemen en oppervlaktewaterlichamen waarmee het grondwaterlichaam dynamisch verbonden is;6° schattingen van richtingen en mate van de uitwisseling van water tussen het grondwaterlichaam en bijbehorende oppervlaktesystemen;7° voldoende gegevens om het jaarlijkse gemiddelde van de totale aanvulling op lange termijn te berekenen;8° kenmerken van de chemische samenstelling van het grondwater, inbegrepen de beschrijving van de bijdragen uit menselijke activiteiten.De stroomgebiedautoriteit kan bij de vastlegging van de natuurlijke achtergrondwaarden voor deze grondwaterlichamen gebruikmaken van typologieën voor de beschrijving van het grondwater § 3. Voor grensoverschrijdende grondwaterlichamen tussen twee of meer lidstaten of grondwaterlichamen waarvan bij de eerste karakterisering overeenkomstig § 2, eerste lid, 1°, en § 2, tweede lid, van hetzelfde artikel blijkt dat zij gevaar lopen niet te voldoen aan de krachtens artikel D.22 voor ieder lichaam vastgestelde doelstellingen, worden voor ieder grondwaterlichaam de volgende gegevens, voorzover relevant, vergaard en bijgehouden : a) de ligging van de punten in het grondwaterlichaam waar water wordt onttrokken, met uitzondering van : - punten voor de onttrekking van water die minder leveren dan gemiddeld 10 m3 per dag, of; - punten voor de onttrekking van water voor menselijke consumptie die minder leveren dan gemiddeld 10 m3 per dag of die minder dan 50 personen bedienen; b) de gemiddelde hoeveelheden water die jaarlijks aan die punten worden onttrokken;c) de chemische samenstelling van water dat uit het grondwaterlichaam wordt onttrokken;d) de ligging van de punten waar rechtstreeks water in het grondwaterlichaam wordt geloosd;e) de mate van lozing op die punten;f) de chemische samenstelling van de lozingen in het grondwaterlichaam en g) het bodemgebruik in het stroomgebied of de stroomgebieden waaruit het grondwaterlichaam wordt aangevuld, met inbegrip van het inbrengen van verontreinging en door de mens veroorzaakte veranderingen in de kenmerken van de aanvulling, zoals regenwater en afleiding van afstromend water door landafdichtingen, kunstmatige aanvulling, dammen of drainage. § 4. De stroomgebiedautoriteit bepaalt voor welke grondwaterlichamen uit hoofde van artikel D.22 lagere doelstellingen worden aangegeven, ook op grond van een beoordeling rekening houdend met de effecten van de toestand van het lichaam op : 1° oppervlaktewater en bijbehorende terrestrische ecosystemen;2° waterhuishouding, bescherming tegen overstromingen en drainage;3° menselijke ontwikkeling. Ze bepaalt voor welke grondwaterlichamen uit hoofde van artikel D.22, § 6, minder strenge doelstellingen worden vastgesteld, indien het grondwaterlichaam door de effecten van menselijke activiteiten, zoals bepaald in overeenstemming met artikel D.17, zo verontreinigd is dat het bereiken van een goede chemische toestand van grondwater niet haalbaar of buitensporig duur is. ».

Art. 7.Hetzelfde Wetboekt wordt aangevuld met een artikel D.17-2, luidend als volgt : « Art. D.17-2. § 1. De stroomgebiedautoriteit verzamelt informatie over soort en omvang van de significante antropogene belastingen waaraan oppervlaktewaterlichamen in elk stroomgebiedsdistrict onderhevig kunnen zijn, en houdt die informatie bij. Het betreft met name : 1° schatting en identificatie van significante verontreiniging uit puntbronnen, met name door in bijlage VII bedoelde stoffen, afkomstig van stedelijke, industriële, agrarische en andere installaties en activiteiten, onder meer gebaseerd op informatie die is vergaard krachtens : a) de artikelen 15 en 17 van Richtlijn 91/271/EEG van de raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater;b) de artikelen 9 en 15 van Richtlijn 2008/1/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 15 januari 2008 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging, en, voor de doeleinden van het eerste stroomgebiedsbeheersplan : c) artikel 10 van Richtlijn 2006/11/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 25 februari 2006 betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd;d) de Richtlijnen 2006/7/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 15 februari 2006 betreffende het beheer van de zwemwaterkwaliteit en tot intrekking van Richtlijn 76/160/EEG, 2006/44/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 6 september 2006 betreffende de kwaliteit van zoet water dat bescherming of verbetering behoeft teneinde geschikt te zijn voor het leven van vissen en 2006/113/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 12 december 2006 inzake de vereiste kwaliteit van schelpdierwater;2° schatting en identificatie van significante verontreiniging uit diffuse bronnen, met name door in bijlage VII bedoelde stoffen, afkomstig van stedelijke, industriële, agrarische en andere installaties en activiteiten, onder meer gebaseerd op informatie die is vergaard krachtens : a) de artikelen 3, 5 en 6 van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen;b) de artikelen 7 en 17 van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen;c) Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden, en, voor de doeleinden van het eerste stroomgebiedsbeheersplan : d) de Richtlijnen 2006/7/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 15 februari 2006 betreffende het beheer van de zwemwaterkwaliteit en tot intrekking van Richtlijn 76/160/EEG, 2006/11/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 25 februari 2006 betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd, 2006/44/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 6 september 2006 betreffende de kwaliteit van zoet water dat bescherming of verbetering behoeft teneinde geschikt te zijn voor het leven van vissen en 2006/113/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 12 december 2006 inzake de vereiste kwaliteit van schelpdierwater;3° schatting en identificatie van significante wateronttrekking voor stedelijk, industrieel, agrarisch en ander gebruik, met inbegrip van seizoenschommelingen en de totale vraag per jaar, en van het waterverlies in de distributiestelsels;4° schatting en identificatie van de effecten van significante regulering van de waterstroming, met inbegrip van overbrenging en omleiding van water, op de stromingskenmerken en waterbalansen in hun geheel;5° identificatie van significante morfologische veranderingen van waterlichamen;6° schatting en identificatie van andere significante antropogene invloeden op de toestand van oppervlaktewateren, en;7° schattingen van bodemgebruikspatronen, waaronder de identificatie van de belangrijkste stedelijke, industriële en agrarische gebieden en, voorzover relevant, visgronden en bossen. § 2. De stroomgebiedautoriteit beoordeelt in hoeverre de oppervlaktewatertoestand van lichamen gevoelig is voor de vormen van belasting vermeld in paragraaf 1.

De stroomgebiedautoriteit gebruikt de overeenkomstig paragraaf 1 verzamelde informatie en alle andere relevante informatie, met inbegrip van bestaande milieumonitoringsgegevens, om een beoordeling te maken van de kans dat oppervlaktewaterlichamen in het stroomgebiedsdistrict niet zullen voldoen aan de milieukwaliteitsdoelstellingen die artikel D.22 aan die lichamen stelt.

Voor lichamen waarvan is gebleken dat zij gevaar lopen niet te voldoen aan de milieukwaliteitsdoelstellingen moet, voorzover dienstig, een verdere karakterisering plaatsvinden om het ontwerp van de bij artikel D.19 voorgeschreven monitoringsprogramma's en de bij artikel D.23 voorgeschreven maatregelenprogramma's te optimaliseren. »

Art. 8.In artikel D.22 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, 1°, b), wordt aangevuld met de woorden « overeenkomstig de bepalingen van bijlage VI bij het decretale gedeelte;»; 2° § 1, 1°, c) wordt aangevuld met de woorden « overeenkomstig de bepalingen van bijlage VI bij het decretale gedeelte;»; 3° § 1, 2°, c), wordt aangevuld met de woorden « overreenkomstig de bepalingen van bijlage VI bij het decretale gedeelte;»; 4° § 2, tweede lid, wordt vervangen als volgt : « De Regering bepaalt voor de grondwaterlichamen de algemene criteria inzake de goede toestand en de grenzen tussen de kwantitatieve toestand « goed » en de kwantitatieve toestand « matig », alsook tussen de chemische toestand « goed » en de chemische toestand « matig ».De Regering bepaalt ook de regels voor de presentatie van de toestand van grondwater.

De Regering bepaalt voor elk type oppervlaktewaterlichaam de grenzen tussen de verschillende ecologische toestandsklassen op basis van de algemene criteria voor de goede toestand en van de normatieve definities van de ecologische toestandsklassen vermeld in bijlage VI bij het decretale gedeelte.

De Regering bepaalt de grenzen tussen de goede chemische toestand en een chemische toestand die niet goed is. De in bijlage VI omschreven regels inzake de presentatie van de ecologische toestand worden door de Regering ten uitvoer gelegd. »; 5° § 7, derde lid, wordt vervangen als volgt : « Wat de kunstmatige en sterk veranderde waterlichamen betreft, bepaalt de Regering de grenzen tussen de verschillende klassen ecologisch potentieel op basis van de algemene criteria voor het goede ecologische potentieel en van de normatieve definities van de klassen ecologisch potentieel vermeld in bijlage VI bij het decretale gedeelte.De in bijlage VI omschreven regels inzake de presentatie van ecologisch potentieel worden door de Regering ten uitvoer gelegd.

Wat de kunstmatige en sterk veranderde waterlichamen betreft, moet het ecologische potentieel, onder voorbehoud van de uitzonderingen bedoeld in de paragrafen 5, 6, 8 en 9, tegen 22 december 2015 bereikt worden. ».

Art. 9.In artikel D.23 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt aangevuld met de woorden « rekening houdend met de analyses bedoeld in artikel D.17. »; 2° paragraaf 3, 10°, wordt vervangen als volgt : « 10° maatregelen waarmee de doelstellingen gehaald kunnen worden in geval van belangrijke negatieve effecten geïdentificeerd via de beschrijving ervan, overeenkomstig artikel D.17 en bijlage V bij het decretale gedeelte, meer bepaald maatregelen om ervoor te zorgen dat de hydromorfologische toestand van de waterlichamen verenigbaar is met het bereiken van de vereiste ecologische toestand of een goed ecologisch potentieel in het geval van waterlichamen die aangemerkt zijn als kunstmatig of sterk veranderd. De desbetreffende controles kunnen de vorm aannemen van een voorafgaande machtigings- of registratievereiste gegrond op dwingende algemene regels. Die controles worden periodiek herzien en, in voorkomend geval, bijgewerkt; »; 3° paragraaf 7, 4°, wordt aangevuld met de woorden « volgens de procedures bedoeld in bijlage VI van het decretale gedeelte.»; 4° paragraaf 10 wordt aangevuld met volgende zin : « De nieuwe of de herziene maatregelen zijn operationeel uiterlijk drie jaar na de aanneming van de bijgewerkte maatregelenprogramma's.»

Art. 10.In artikel D.156, § 1, van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « voor bepaalde gebruiken » geschrapt;2° tussen het eerste en het tweede lid wordt een derde lid ingevoegd, luidend als volgt : « De Regering kan voorzien in bijzondere normen voor de bepaling van de kwaliteitsdoelstellingen waaraan oppervlaktewateren voor welbepaalde gebruiken moeten voldoen.».

Art. 11.Artikel D.170, eerste lid, 2°, van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met de woorden « op voorwaarde dat die injecties geen andere stoffen bevatten dan die welke het gevolg zijn van de hierboven genoemde activiteiten; ».

Art. 12.Het decretale gedeelte van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met een bijlage V die als bijlage I bij dit decreet gaat.

Art. 13.Het decretale gedeelte van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met een bijlage VI die als bijlage II bij dit decreet gaat.

Art. 14.Het decretale gedeelte van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met een bijlage VII die als bijlage III bij dit decreet gaat.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Namen, 13 oktober 2011.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Duurzame Ontwikkeling en Ambtenarenzaken, J.-M. NOLLET De Minister van Begroting, Financiën, Tewerkstelling, Vorming en Sport, A. ANTOINE De Minister van Economie, K.M.O.'s, Buitenlandse Handel en Nieuwe Technologieën, J.-C. MARCOURT De Minister van de Plaatselijke Besturen en de Stad, P. FURLAN De Minister van Gezondheid, Sociale Actie en Gelijke Kansen, E. TILLIEUX De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit, Ph. HENRY De Minister van Openbare Werken, Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Natuur, Bossen en Erfgoed, B. LUTGEN _______ Nota (1) Zitting 2010-2011. Stukken van het Waals Parlement, 437, nrs. 1 tot 3.

Bespreking.

Volledig verslag. Plenaire vergadering van 12 oktober 2011.

Stemming.

Bijlage I « Bijlage V 1. Identificatie van de ecoregio's en typen oppervlaktewaterlichamen 1.1. Rivieren

Vaste typering

Descriptoren

Alternatieve karakterisering

Fysische en chemische factoren die bepalend zijn voor de kenmerken van de rivier of een deel ervan en dientengevolge voor structuur en samenstelling van de biologische populatie

Verplichte factoren

Hoogte Breedtegraad Lengtegraad Geologie Grootte

Facultatieve factoren

Afstand van de bron van de rivier Stromingsenergie (functie van stroming en verval) Gemiddelde waterbreedte Gemiddelde waterdiepte Gemiddeld waterverval Vorm en profiel van de hoofdrivierbedding Rivierdebiet-(stromings-)categorie Vorm van het dal Vorm van het dal Zuurneutraliserend vermogen Gemiddelde samenstelling van het substraat Chloride Bereik van de luchttemperatuur Gemiddelde luchttemperatuur Neerslag


1.2. Meren

Alternatieve karakterisering

Fysische en chemische factoren die bepalend zijn voor de kenmerken van het meer en dientengevolge voor structuur en samenstelling van de biologische populatie

Verplichte factoren

Hoogte Breedtegraad Lengtegraad Geologie Grootte

Facultatieve factoren

Gemiddelde waterdiepte Vorm van het meer Verblijftijd Gemiddelde luchttemperatuur Bereik van de luchttemperatuur Mengkarakteristieken (bv. monomictisch, dimictisch, polymictisch Zuurneutraliserend vermogen Achtergrondtoestand van de nutriënten Gemiddelde samenstelling van het substraat Fluctuatie van het waterniveau


2. Vaststellen van typespecifieke referentieomstandigheden voor typen oppervlaktewaterlichamen a) Voor elk overeenkomstig artikel D.17-1 gekarakteriseerde type oppervlaktewaterlichaam worden typespecifieke hydromorfologische en fysisch-chemische omstandigheden bepaald die staan voor de waarden van de in punt 1 van bijlage VI van het decretale gedeelte genoemde hydromorfologische en fysisch-chemische kwaliteitselementen, welke voor dat type oppervlaktewaterlichaam behoren bij een zeer goede ecologische toestand zoals omschreven in de toepasselijke tabel in punt 2 van bijlage VI van het decretale gedeelte. Verder worden biologische referentieomstandigheden bepaald die staan voor de waarden van de in punt 1 van bijlage VI van het decretale gedeelte genoemde biologische kwaliteitselementen voor dat type oppervlaktewaterlichaam bij een zeer goede ecologische toestand zoals omschreven in de toepasselijke tabel in punt 2 van bijlage VI van het decretale gedeelte. b) Bij de toepassing van de in dit punt omschreven procedures op sterk veranderde of kunstmatige oppervlaktewaterlichamen worden verwijzingen naar zeer goede ecologische toestand opgevat als verwijzingen naar het maximale ecologische potentieel zoals omschreven in de tabel in punt 2.3 van bijlage VI van het decretale gedeelte. De waarden voor het maximale ecologische potentieel voor een waterlichaam worden om de zes jaar getoetst. c) Typespecifieke omstandigheden, zoals bedoeld in 2.a ) en 2.b ), en typespecifieke biologische referentieomstandigheden kunnen ruimtelijk of op modellen gebaseerd zijn, of worden afgeleid door een combinatie van die methoden te gebruiken. Wanneer het niet mogelijk is om die methoden te gebruiken, kan de stroomgebiedautoriteit voor het bepalen van dergelijke omstandigheden het advies van deskundigen inwinnen.

Voor het bepalen van een zeer goede ecologische toestand met betrekking tot de concentraties van specifieke synthetische verontreinigende stoffen gelden de detectielimieten die haalbaar zijn met de technieken welke beschikbaar zijn op het tijdstip dat de typespecifieke omstandigheden moeten worden bepaald. d) Voor op ruimte gebaseerde typespecifieke biologische referentieomstandigheden vormt de stroomgebiedautoriteit voor elk type oppervlaktewaterlichaam een referentienet.Het net bevat een voldoende aantal locaties met een zeer goede toestand zodat een voldoende betrouwbaarheidsgraad van de waarden voor de referentieomstandigheden kan worden bereikt, gelet op de variabiliteit van de waarden van de kwaliteitselementen die voor dat type oppervlaktewaterlichaam overeenkomen met een zeer goede ecologische toestand en de krachtens punt 2.e) toe te passen modelleringstechnieken. e) Op modellen gebaseerde typespecifieke biologische referentieomstandigheden kunnen worden afgeleid met voorspellingsmodellen of terugrekenmethoden.Bij die methoden worden historische, paleologische en andere beschikbare gegevens gebruikt. De betrouwbaarheidsgraad van de waarden voor de referentieomstandigheden moet voldoende hoog zijn opdat de aldus afgeleide omstandigheden consistent en geldig voor elk type oppervlaktewaterlichaam zijn. f) Wanneer het voor een kwaliteitselement in een type oppervlaktewaterlichaam niet mogelijk is om betrouwbaretypespecifieke referentieomstandigheden vast te stellen, omdat de natuurlijke variabiliteit in dat element hoog is, niet alleen ten gevolge van seizoensschommelingen, behoeft dat element niet te worden opgenomen in de beoordeling van de ecologische toestand voor dat type oppervlaktewater.In dat geval motiveren de stroomgebiedautoriteit die uitsluiting in het stroomgebiedsbeheersplan. »

Bijlage II « Bijlage VI Oppervlaktewatertoestand 1. Kwaliteitselementen voor de klasse-indeling van de ecologische toestand 1.1. Rivieren iologische elementen Samenstelling en abundantie van de waterflora Samenstelling en abundantie van de bentische ongewervelde fauna Samenstelling, abundantie en leeftijdsopbouw van de visfauna Hydromorfologische elementen die mede bepalend zijn voor de biologische elementen Hydrologisch regime : kwantiteit en dynamiek van de waterstroming verbinding met grondwaterlichamen Riviercontinuïteit Morfologie : variaties in rivierdiepte en -breedte structuur en substraat van de rivierbedding structuur van de oeverzone Chemische en fysisch-chemische elementen die mede bepalend zijn voor de biologische elementen Algemeen Thermische omstandigheden Zuurstofhuishouding Zoutgehalte Verzuringstoestand Nutriënten Specifieke verontreinigende stoffen Verontreiniging door alle prioritaire stoffen waarvan is vastgesteld dat zij in het waterlichaam worden geloosd Verontreiniging door andere stoffen waarvan is vastgesteld dat zij in significante hoeveelheden in het waterlichaam worden geloosd 1.2. Meren Biologische elementen Samenstelling, abundantie en biomassa van het fytoplankton Samenstelling en abundantie van de overige waterflora Samenstelling en abundantie van de bentische ongewervelde fauna Samenstelling, abundantie en leeftijdsopbouw van de visfauna Hydromorfologische elementen die mede bepalend zijn voor de biologische elementen Hydrologisch regime : kwantiteit en dynamiek van de waterstroming verblijftijd verbinding met het grondwaterlichaam Morfologie : variatie van de meerdiepte kwantiteit, structuur en substraat van de meerbodem Structuur van de meeroever Chemische en fysisch-chemische elementen die mede bepalend zijn voor de biologische elementen Algemeen Doorzicht Thermische omstandigheden Zuurstofhuishouding Zoutgehalte Verzuringstoestand Nutriënten Specifieke verontreinigende stoffen Verontreiniging door alle prioritaire stoffen waarvan is vastgesteld dat zij in het waterlichaam worden geloosd Andere stoffen waarvan is vastgesteld dat zij in significante hoeveelheden in het waterlichaam worden geloosd 1.3. Kunstmatige en sterk veranderde oppervlaktewaterlichamen Voor kunstmatige en sterk veranderde oppervlaktewaterlichamen gelden de kwaliteitselementen van één van de twee voornoemde categorieën natuurlijk oppervlaktewater, en wel die waarmee het betrokken sterk veranderde of kunstmatige waterlichaam de grootste overeenkomst vertoont. 2. Normatieve definities van ecologische toestandsklassen Algemene definitie voor rivieren en meren. In de volgende tekst wordt een algemene definitie gegeven van ecologische kwaliteit. Ten behoeve van de klasse-indeling staan de waarden voor de kwaliteitselementen van de ecologische toestand voor elke categorie oppervlaktewater onder de punten 2.1 en 2.2 hieronder.

Element

Zeer goed

Goed

Matig

Algemeen

Er zijn geen of slechts zeer geringe antropogene wijzigingen in de waarden van de fysisch- chemische en hydromorfologische kwaliteitselementen voor het type oppervlaktewaterlichaam ten opzichte van wat normaal is voor dat type in onverstoorde staat.

De waarden van de biologische kwaliteitselementen voor het oppervlaktewaterlichaam zijn normaal voor dat type in onverstoorde staat, en er zijn geen of slechts zeer geringe tekenen van verstoring.

Dit zijn de typen specifieke omstandigheden en gemeenschappen.

De waarden van de biologische kwaliteitselementen voor het type oppervlaktewaterlichaam vertonen een geringe mate van verstoring ten gevolge van menselijke activiteiten, maar wijken slechts licht af van wat normaal is voor voor het type oppervlaktewaterlichaam in onverstoorde staat.

De waarden van de biologische kwaliteitselementen voor het type oppervlaktewaterlichaam wijken matig af van wat normaal is voor het type oppervlaktewaterlichaam in onverstoorde staat. De waarden vertonen matige tekenen van verstoring ten gevolge van menselijke activiteiten enzijn significant meer verstoord dan bij een goede toestand.

Wateren waarvan de toestand minder dan matig is, worden als ontoereikend of slecht ingedeeld.

Wateren die tekenen van sterke wijzigingen vertonen in de waarden van de biologische kwaliteitselementen voor het type oppervlaktewaterlichaam en waarin de relevante biologische gemeenschappen sterk afwijken van wat normaal is voor dat type oppervlaktewaterlichaam in onverstoorde staat, worden als ontoereikend ingedeeld.

Wateren die tekenen van zeer sterke wijzigingen vertonen in de waarden van de biologische kwaliteitselementen voor het type oppervlaktewaterlichaam en waarin grote delen van de relevante biologische gemeenschappen die normaal zijn voor dat type oppervlaktewaterlichaam in onverstoorde staat ontbreken, worden als slecht ingedeeld. 2.1. Definities voor zeer goede, goede en matige ecologische toestand in rivieren Biologische kwaliteitselementen

Element

Zeer goed

Goed

Matig

Fytoplankton

De taxonomische samenstelling van fytoplankton komt geheel of vrijwel geheel overeen met de onverstoorde staat.

De gemiddelde abundantie van fytoplankton komt geheel overeen met de typespecifieke fysisch-chemische omstandigheden en is niet zodanig dat het typespecifieke doorzicht significant is gewijzigd.

Planktonbloei treedt op met een frequentie en intensiteitdie overeenkomt met de typespecifieke fysisch-chemische omstandigheden.

Er zijn lichte veranderingen in samenstelling en abundantie van de planktontaxa in vergelijking met de typespecifieke gemeenschappen.

Die veranderingen wijzen niet op een versnelde groei van algen die leidt tot ongewenste verstoringen van het evenwicht van de in het waterlichaam aanwezige organismen of de fysisch-chemische kwaliteit van het water of sediment.

Er kan zich een lichte stijging voordoen in de frequentie en intensiteit van de systeemeigen planktonbloei.

De samenstelling van planktontaxa verschilt matig van de systeemeigen gemeenschap.

De abundantie is matig verstoord en kan van dien aard zijn dat een significante ongewenste verstoring optreedt in de waarden van andere biologische en fysisch-chemische kwaliteitselementen.

Er kan zich een matige stijging voordoen in de frequentie en intensiteit van planktonbloei.

In de zomermaanden kan aanhoudende bloei voorkomen.

Macrofyten en fytobenthos

De taxonomische samenstelling komt geheel of vrijwel geheel overeen met de onverstoorde staat.

Er zijn geen waarneembare veranderingen in de gemiddelde abundantie van macrofyten en fytobenthos.

Er zijn lichte veranderingen in samenstelling en abundantie van de macrofytische en fytobentische taxa in vergelijking met de typespecifieke gemeenschappen. Die veranderingen wijzen niet op een versnelde groei van fytobenthos of hogere vormen van plantaardig leven die leiden tot ongewenste verstoringen van het evenwicht van de in het waterlichaam aanwezige organismen of de fysisch-chemische kwaliteit van het water of sediment.

De fytobentische gemeenschap wordt niet negatief beïnvloed door bacterievlokken en -lagen ten gevolge van menselijke activiteiten.

De samenstelling van macrofytische en fytobentische taxa verschilt matig van de systeemeigen gemeenschap en is significant meer verstoord dan bij een goede toestand.

Matige veranderingen in de gemiddelde abundantie van macrofyten en fytobenthos zijn aantoonbaar. De fytobentische gemeenschap kan verstoord en in sommige gebieden verdrongen worden door bacterievlokken en -lagen ten gevolge van menselijke activiteiten.

Bentische ongewervelde fauna

Taxonomische samenstelling en abundantie komen geheel of vrijwel geheel overeen met de onverstoorde staat.

De verhouding tussen voor verstoring gevoelige taxa en ongevoelige taxa wijkt niet af van de onverstoorde niveaus.

De diversiteit van ongewervelde taxa wijkt niet af van de onverstoorde niveaus.

Er zijn lichte veranderingen in samenstelling en abundantie van ongewervelde taxa ten opzichte van de typespecifieke gemeenschappen.

De verhouding tussen voor verstoring gevoelige taxa en ongevoelige taxa wijkt licht af van de typespecifieke niveaus.

De diversiteit van ongewervelde taxa wijkt licht af van de typespecifieke niveaus.

Samenstelling en abundantie van ongewervelde taxa verschillen matig van de typespecifieke gemeenschappen.

Belangrijke taxonomische groepen van de typespecifieke gemeenschap ontbreken.

De verhouding tussen voor verstoring gevoelige taxa en ongevoelige taxa en niveau van diversiteit zijn aanzienlijk lager dan het typespecifieke niveau en significant lager dan bij een goede toestand.

Visfauna

Samenstelling en abundantie van de soorten komen geheel of vrijwel geheel overeen met de onverstoorde staat.

Alle typespecifieke voor verstoring gevoelige soorten zijn aanwezig.

De leeftijdsopbouw van de visgemeenschappen vertoont weinig tekenen van antropogene verstoring en wijst niet op een verstoring in de voortplanting of ontwikkeling van een bepaalde soort.

Er zijn lichte veranderingen in samenstelling en abundantie van de soorten ten opzichte van de typespecifieke gemeenschappen ten gevolge van antropogene invloeden op de fysisch-chemische en hydromorfologische kwaliteitselementen.

De leeftijdsopbouw van de visgemeenschappen vertoont tekenen van verstoring ten gevolge van antropogene invloeden op de fysisch-chemische of hydro-morfologische kwaliteitselementen en wijst in enkele gevallen op een zodanige verstoring in de voortplanting of ontwikkeling van een bepaalde soort dat sommige leeftijdsklassen kunnen ontbreken.

Samenstelling en abundantie van vissoorten verschillen matig van die van typespecifieke gemeenschappen ten gevolge van antropogene invloeden op de fysisch-chemische of hydromorfologische kwaliteitselementen.

De leeftijdsopbouw van de visgemeenschappen vertoont duidelijke tekenen van zodanige antropogene verstoringen dat een matig deel van de typespecifieke soorten ontbreekt of een zeer lage abundantie heeft.

Hydromorfologische kwaliteitselementen

Element

Zeer goed

Goed

Matig

Hydrologisch regime

Stromingskwantiteit en -dynamiek en de daaruit voortvloeiende verbindingen met het grondwater weerspiegelen geheel of vrijwel geheel de onverstoorde staat.

Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt.

Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt.

Rivier- continuïteit

De continuïteit van de rivier wordt niet verstoord door menselijke activiteiten en een onverstoorde migratie van waterorganismen en sedimenttransport is mogelijk.

Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt.

Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt.

Morfologische omstandigheden

Kanaalpatronen, breedte- en dieptevariaties, stroomsnelheden, substraatomstandigheden en zowel de structuur als de toestand van de oeverzones komen geheel of vrijwel geheel overeen met de onverstoorde staat.

Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt.

Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt.

Fsisch-chemische kwaliteitselementen (1)

Element

Zeer goed

Goed

Matig

Algemene omstandigheden

De waarden van de fysisch-chemische elementen komen geheel of vrijwel geheel overeen met de onverstoorde staat.

De nutriëntenconcentraties blijven binnen de grenzen die normaal zijn voor de onverstoorde staat.

Zoutgehalte, pH, zuurstofbalans, zuurneutraliserend vermogen en temperatuur vertonen geen tekenen van antropogene verstoring en blijven binnen de grenzen die normaal zijn voor de onverstoorde staat.

Temperatuur, zuurstofbalans, pH, zuurneutraliserend vermogen en zoutgehalte bereiken geen niveau dat buiten de grenzen ligt die zijn vastgesteld om te waarborgen dat het typespecifieke ecosysteem functioneert en dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen worden bereikt.

De nutriëntenconcentraties liggen niet boven het vastgestelde niveau waarbij het ecosysteem functioneert en waarbij de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen worden bereikt.

Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt.

Specifieke synthetische verontreinigende stoffen

Concentraties van bijna nul en ten minste onder de detectielimieten van de meest geavanceerde analysetechnieken die algemeen worden gebruikt.

De concentraties liggen niet boven de normen die zijn vastgesteld volgens de procedure van punt.2.4, onverminderd de Richtlijnen 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en 98/8/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (< mkn).

Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt.

Specifieke niet-synthetische verontreinigende stoffen

Concentraties blijven binnen de grenzen die normaal zijn voor de onverstoorde staat (an).

De concentraties liggen niet boven de normen die zijn vastgesteld volgens de procedure van punt 2.4 (2), onverminderd de Richtlijnen 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en 98/8/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (< mkn).

Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt.


(1) Afkortingen : an = achtergrondniveau, mkn = milieukwaliteitsnorm.(2) Voor de toepassing van de uit hoofde van dit protocol afgeleide normen is geen verlaging van de concentraties van verontreinigende stoffen tot onder het achtergrondniveau nodig (mkn > an). 2.2. Definities voor zeer goede, goede en matige ecologische toestand in meren.

Biologische kwaliteitselementen

Element

Zeer goed

Goed

Matig

Fytoplankton

De taxonomische samenstelling van fytoplankton komt geheel of vrijwel geheel overeen met de onverstoorde staat.

De gemiddelde abundantie van fytoplankton komt overeen met de typespecifieke fysisch-chemische omstandigheden en is niet zodanig dat het typespecifieke doorzicht significant gewijzigd is.

Er is planktonbloei met een frequentie en intensiteit die overeenkomt met de typespecifieke fysisch-chemische omstandigheden

Er zijn lichte veranderingen in samenstelling en abundantie van de planktontaxa in vergelijking met de typespecifieke gemeenschappen. Die veranderingen wijzen niet op een versnelde groei van algen die leidt tot ongewenste verstoringen van het evenwicht van de in het waterlichaam aanwezige organismen of de fysisch-chemische kwaliteit van het water of sediment.

Er kan zich een lichte stijging voordoen in de frequentie en intensiteit van de typespecifieke planktonbloei.

Samenstelling en abundantie van planktontaxa verschillen matig van de typespecifieke gemeenschappen.

De biomassa is matig verstoord en kan van dien aard zijn dat een significante ongewenste verstoring optreedt in de toestand van andere biologische kwaliteitselementen en de fysisch-chemische kwaliteit van het water of sediment.

Er kan zich een matige stijging voordoen in de frequentie en intensiteit van planktonbloei. In de zomermaanden kan persistente bloei voorkomen

Macrofyten en fytobenthos

De taxonomische samenstelling komt geheel of vrijwel geheel overeen met de onverstoorde staat.

Er zijn geen waarneembare veranderingen in de gemiddelde macrofytische en fytobentische abundantie.

Er zijn lichte veranderingen in samenstelling en abundantie van de macrofytische en fytobentische taxa in vergelijking met de typespecifieke gemeenschappen. Die veranderingen wijzen niet op een versnelde groei van fytobenthos of hogere vormen van plantaardig leven die leiden tot ongewenste verstoringen van het evenwicht van de in het waterlichaam aanwezige organismen of de fysisch-chemische kwaliteit van het water.

De fytobentische gemeenschap wordt niet negatief beïnvloed door bacterievlokken en -lagen ten gevolge van menselijke activiteiten.

De samenstelling van macrofytische en fytobentische taxa verschilt matig van de typespecifieke gemeenschappen en is significant meer verstoord dan bij een goede kwaliteit.

Matige veranderingen in de gemiddelde abundantie van macrofyten en fytobenthos zijn aantoonbaar.

De fytobentische gemeenschap kan gehinderd en in sommigegebieden verdrongen worden door bacterievlokken en -lagen ten gevolge van menselijke activiteiten.

Bentische ongewervelde fauna

De taxonomische samenstelling en abundantie komt geheel of vrijwel geheel overeen met de onverstoorde staat.

De verhouding tussen voor verstoring gevoelige taxa en ongevoelige taxa wijkt niet af van de onverstoorde niveaus.

De diversiteit van ongewervelde taxa wijkt niet af van het onverstoorde niveau.

Er zijn lichte veranderingen in samenstelling en abundantie van ongewervelde taxa ten opzichte van de typespecifieke gemeenschappen.

De verhouding tussen voor verstoring gevoelige taxa en ongevoelige taxa wijkt licht af van de typespecifieke niveaus.

De diversiteit van ongewervelde taxa wijkt licht af van de typespecifieke niveaus.

Samenstelling en abundantie van ongewervelde taxa verschillen matig van de typespecifieke toestanden.

Belangrijke taxonomische groepen van de typespecifieke gemeenschap ontbreken.

De verhouding tussen voor verstoring gevoelige taxa en ongevoelige taxa en de mate van diversiteit zijn aanzienlijk lager dan het typespecifieke niveau en significant lager dan bij een goede toestand.

Visfauna

Samenstelling en abundantie van de soorten komen geheel of vrijwel geheel overeen met de onverstoorde omstandigheden.

Alle typespecifieke voor verstoring gevoelige soorten zijn aanwezig.

De leeftijdsstructuur van de visgemeenschappen vertoont weinig tekenen van antropogene verstoring en wijst niet op een storing in de voortplanting of ontwikkeling van een bepaalde soort.

Er zijn lichte veranderingen in samenstelling en abundantie van de soorten ten opzichte van de typespecifieke gemeenschappen ten gevolge van antropogene invloeden op de fysisch-chemische en hydromorfologische kwaliteitselementen.

De leeftijdsstructuur van de visgemeenschappen vertoont tekenen van verstoring ten gevolge van antropogene effecten op de fysisch-chemische of hydromorfologische kwaliteitselementen en wijst in enkele gevallen op een zodanige storing in de voortplanting of ontwikkeling van een bepaalde soort dat sommige leeftijdsklassen kunnen ontbreken.

Samenstelling en abundantie van vissoorten verschillen matig van die van de typespecifieke gemeenschappen ten gevolge van antropogene invloeden op de fysisch-chemische of hydromorfologische kwaliteitselementen.

De leeftijdsstructuur van de visgemeenschappen vertoont op fysisch-chemische of hydromorfologische kwaliteitselementen duidelijke tekenen van zodanige antropogene verstoringen dat een matig deel van de typespecifieke soorten ontbreekt of een zeer lage abundantie heeft.

Hydromorfologische kwaliteitselementen

Element

Zeer goed

Goed

Matig

Hydrologisch regime

Stromingskwantiteit en -dynamiek, niveau, verblijftijd en de daaruit voortvloeiende verbinding met het grondwater weerspiegelen geheel of vrijwel geheel de onverstoorde staat.

Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt.

Omstandigheden die kloppen met de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen.

Morfologische omstandigheden

Variatie van de meerdiepte, kwantiteit en structuur van het substraat en zowel de structuur als de toestand van de meeroeverzone komen geheel of vrijwel geheel overeen met de onverstoorde staat.

Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt..

Omstandigheden die kloppen met de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen.

Fysisch-chemische kwaliteitselementen (1)

Element

Zeer goed

Goed

Matig

Algemene omstandigheden

De waarden van de fysisch-chemische elementen komen geheel of vrijwel geheel overeen met de onverstoorde staat.

De nutriëntenconcentraties blijven binnen de grenzen die normaal zijn voor de onverstoorde staat.

Zoutgehalte, pH, zuurstofbalans, zuurneutraliserend vermogen, doorzicht en temperatuur vertonen geen tekenen van antropogene verstoring en blijven binnen de grenzen die normaal zijn voor de onverstoorde staat.

Temperatuur, zuurstofbalans, pH, zuurneutraliserend vermogen, doorzicht en zoutgehalte bereiken geen niveau dat buiten de vastgestelde grenzen ligt waarbij het ecosysteem functioneert en waarbij de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen worden bereikt.

De nutriëntenconcentraties liggen niet boven het niveau dat is vastgesteld om te waarborgen dat het ecosysteem functioneert en dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen worden bereikt.

Omstandigheden die kloppen met de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen.

Specifieke synthetische verontreinigende stoffen

Concentraties van bijna nul en ten minste onder de detectielimieten van de meest geavanceerde analysetechnieken die algemeen worden gebruikt.

De concentraties liggen niet boven de normen die zijn vastgesteld volgens de procedure van punt 2.4, onverminderd de Richtlijnen 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en 98/8/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (< mkn).

Omstandigheden die kloppen met de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen.

Specifieke niet-synthetische verontreinigende stoffen

De concentraties blijven binnen de grenzen die normaal zijn voor de onverstoorde staat (an).

De concentraties liggen niet boven de normen die zijn vastgesteld volgens de procedure van punt 2.4. (2) onverminderd de Richtlijnen 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en 98/8/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (< mkn).

Omstandigheden die kloppen met de ovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen.


(1) Afkortingen : an = achtergrondniveau, mkn = milieukwaliteitsnorm.(2) Voor de toepassing van de uit hoofde van dit protocol afgeleide normen is geen verlaging van de concentraties van verontreinigende stoffen tot onder het achtergrondniveau nodig (mkn > bgl). 2.3. Definities voor maximaal, goed en matig ecologisch potentieel voor sterk veranderde of kunstmatige waterlichamen

Element

Maximaal ecologisch potentieel

Goed ecologisch potentieel

Matig ecologisch potentieel

Biologische kwaliteitselementen

De waarden van de relevante biologische kwaliteitselementen zijn zoveel mogelijk normaal voor het meest vergelijkbare type oppervlaktewaterlichaam, gegeven de fysische omstandigheden die voortvloeien uit de kunstmatige of sterk veranderde kenmerken van het waterlichaam.

Er zijn lichte veranderingen in de waarden van de relevante biologische kwaliteitselementen ten opzichte van de waarden bij maximaal ecologisch potentieel.

Er zijn matige veranderingen in de waarden van de relevante biologische kwaliteitselementen ten opzichte van de waarden bij maximaal ecologisch potentieel.

Deze waarden zijn aanzienlijk meer verstoord dan bij goede kwaliteit.

Hydromorfologische elementen

De hydromorfologische omstandigheden zijn zodanig als verwacht mag worden wanneer het oppervlaktewaterlichaam alleen de effecten ondergaat die voortvloeien uit de kunstmatige of sterk veranderde kenmerken van het waterlichaam, nadat alle uitvoerbare kwaliteitsverbeteringsmaatregelen zijn genomen om te zorgen voor het beste ecologische continuum, met name voor wat betreft de migratie van fauna en geschikte paaigronden en kraamkamers.

Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt.

Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt.

Fysisch-chemische elementen


Algemene omstandigheden

De fysisch-chemische elementen komen geheel of vrijwel geheel overeen met de onverstoorde staat die normaal is voor het type oppervlaktewaterlichaam dat het meest vergelijkbaar is met het betrokken kunstmatige of sterk veranderde waterlichaam.

De nutriëntenconcentraties blijven binnen de grenzen die normaal zijn voor de onverstoorde staat.

Temperatuur, zuurstofbalans en pH komen overeen met die welke worden aangetroffen in de meest vergelijkbare typen oppervlaktewaterlichamen in onverstoorde staat.

De waarden voor de fysisch-chemische elementen blijven binnen de grenzen die zijn vastgesteld om te waarborgen dat het ecosysteem functioneert en dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen worden bereikt.

Temperatuur en PH bereiken geen niveau dat buiten de grenzen ligt die zijn vastgesteld om te waarborgen dat het ecosysteem functioneert en dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen worden bereikt.

De nutriëntenconcentraties liggen niet boven het niveau dat is vastgesteld om te waarborgen dat het ecosysteem functioneert en dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen worden bereikt.

Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt.

Specifieke synthetische verontreinigende stoffen

Concentraties van bijna nul en ten minste onder de detectielimieten van de meest geavanceerde analysetechnieken die algemeen worden gebruikt.

De concentraties liggen niet boven de normen die zijn vastgesteld volgens de procedure van punt 2.4, onverminderd de Richtlijnen 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en 98/8/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (< mkn).

De concentraties liggen niet boven de normen die zijn vastgesteld volgens de procedure van punt.

Specifieke niet-synthetische verontreinigende stoffen

De concentraties blijven binnen de grenzen die normaal zijn voor de onverstoorde staat in het type oppervlaktelichaam dat het meest vergelijkbaar is met het betrokken kunstmatige of sterk veranderde waterlichaam (an).

De concentraties liggen niet boven de normen die zijn vastgesteld volgens de procedure van punt 2.4. (1), onverminderd de Richtlijnen 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en 98/8/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (< mkn).

Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt..


(1) Voor de toepassing van de uit hoofde van dit protocol afgeleide normen is geen verlaging van de concentraties van verontreinigende stoffen tot onder het achtergrondniveau nodig. 2.4. Procedure voor de vaststelling van chemische kwaliteitsnormen door de stroomgebiedautoriteit Bij de afleiding van milieukwaliteitsnormen voor de in de punten 1-9 van bijlage VII bedoelde verontreinigende stoffen ten behoeve van de bescherming van aquatische biota handelt de stroomgebiedautoriteit overeenkomstig de volgende bepalingen. Er kunnen normen worden vastgesteld voor water, sedimenten of biota..

Waar mogelijk moeten zowel acute als chronische gegevens worden verzameld voor de onderstaande taxa die relevant zijn voor het betrokken type waterlichaam, en voor elk ander watertaxon waarvoor gegevens beschikbaar zijn.

De « standaardreeks » van taxa zijn : - algen en/of macrofyten; - daphnia of voor zout water representatieve organismen; - vis.

Vaststelling van de milieukwaliteitsnorme Voor de vaststelling van een maximum voor het jaargemiddelde van de concentratie geldt de volgende procedure : a) de stroomgebiedautoriteit bepaalt geschikte veiligheidsfactoren die steeds moeten stroken met de aard en kwaliteit vande beschikbare gegevens en de richtsnoeren in punt 3.3.1 van deel II van de Technische handleiding bij Richtlijn 93/67/EEG van de Commissie inzake de beoordeling van de risico's van nieuw aangemelde stoffen en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie inzake de beoordeling van de risico's van bestaande stoffen. en de veiligheidsfactoren in de onderstaande tabel :

Veiligheidsfactor

Ten minste een acute L(E)C50 van elk van de drie trofische niveaus van de standaardreeks

1 000

Een chronische NOEC (vis of daphnia of een voor zout water representatief organisme)

100

Twee chronische NOEC's van soorten die twee trofische niveaus vertegenwoordigen (vis en/of daphnia of voor zout water een representatief organisme en/of algen)

50

Chronische NOEC's van ten minste drie soorten (gewoonlijk vis, daphnia of een voor zout water representatief organisme en algen) die drie trofische niveaus vertegenwoordigen

10

Andere gevallen, inclusief veldgegevens of modelecosystemen, waarmee nauwkeuriger veiligheidsfactoren berekend en toegepast kunnen worden

Evaluatie per geval


b) Indien er gegevens over persistentie en bioaccumulatie beschikbaar zijn, worden die in aanmerking genomen bij de afleiding van de eindwaarde van de milieukwaliteitsnorm;c) De aldus afgeleide norm wordt vergeleken met gegevens uit veldstudies.Bij abnormale resultaten wordt de afleiding getoetst met het oog op de berekening van een nauwkeuriger veiligheidsfactor; d) De afgeleide norm wordt onderworpen aan een toetsing door vakgenoten en publieke inspraak, onder meer om de berekening van een nauwkeuriger veiligheidsfactor mogelijk te maken. 3. Indeling en presentatie van de ecologische toestand 3.1. Vergelijkbaarheid van de biologische monitoringsresult aten a) De stroomgebiedautoriteit stelt monitoringssystemen in om de waarden van de voor elke oppervlaktewatercategorie of voor sterk veranderde en kunstmatige oppervlaktewaterlichamen gespecifieerde biologische kwaliteitselementen te schatten.Bij toepassing van de navolgende procedure op sterk veranderde of kunstmatige waterlichamen gelden verwijzingen naar de ecologische toestand als verwijzingen naar het ecologische potentieel. Deze systemen mogen gebruikmaken van specifieke soorten of groepen van soorten die representatief zijn voor het kwaliteitselement in zijn geheel. b) Om de vergelijkbaarheid van de monitoringssystemen te waarborgen, worden de resultaten van de door de afzonderlijke lidstaten gebruikte systemen uitgedrukt in ecologische kwaliteitscoëfficiënten met het oog op de indeling naar ecologische toestand.Die coëfficiënten geven de verhouding aan tussen de waarden van de voor een bepaald oppervlaktewaterlichaam vastgestelde biologische parameters en de waarden van die parameters onder de voor dat lichaam geldende referentieomstandigheden. De coëfficiënt wordt uitgedrukt in een getalswaarde tussen nul en één, waarbij waarden in de buurt van één op een zeer goede ecologische toestand wijzen en waarden in de buurt van nul op een slechte ecologische toestand. c) De stroomgebiedautoriteit verdeelt de schaal van de ecologische kwaliteitscoëfficiënt voor zijn monitoringssysteem voor elke oppervlaktewatercategorie in vijf klassen, gaande van een « zeer goede » tot een « slechte » ecologische toestand, zoals gedefinieerd in punt 2, door aan de grenzen tussen de klassen een getalswaarde toe te kennen. De getalswaarde voor de grens tussen de klassen « zeer goede » toestand en « goede toestand » en de getalswaarde voor de grens tussen de klassen « goede » toestand en « matige » toestand worden vastgesteld volgens de door de Europese Commissie ingevoerde intercalibratie. 3..2. Presentatie van de monitoringsresultaten en klassenindeling van ecologische toestand en ecologisch potentieel. a) Voor oppervlaktewatercategorieën wordt de indeling van het waterlichaam naar ecologische toestand weergegeven met de laagste waarde van de resultaten van de biologische en fysisch-chemische monitoring van de toepasselijke kwaliteitselementen, overeenkomstig de eerste kolom van de navolgende tabel.De stroomgebiedautoriteit verstrekt voor elk stroomgebiedsdistrict een kaart met de indeling van elk waterlichaam naar ecologi-sche toestand, met gebruikmaking van de kleurcodering in de tweede kolom van de tabel, om de indeling naar ecologische toestand van het waterlichaam aan te geven :

Indeling naar ecologische toestand

Kleurcode

Zeer goed

Blauw

Goed

Groen

Matig

Geel

Ontoereikend

Oranje

Slecht

Rood


b) Voor sterk veranderde en kunstmatige waterlichamen wordt de indeling van het waterlichaam naar ecologisch potentieel weergegeven met de laagste waarde van de resultaten van de biologische en fysisch-chemische monitoring van de relevante kwaliteitselementen overeenkomstig de eerste kolom van de navolgende tabel.De stroomgebiedautoriteit verstrekt voor elk stroomgebiedsdistrict een kaart met de indeling van elk waterlichaam naar ecologisch potentieel waarbij voor kunstmatige waterlichamen gebruik wordt gemaakt van de kleurcodering in de tweede kolom van de tabel hieronder, en voor sterk veranderde waterlichamen van de kleurcodering in de derde kolom van die tabel :

Indeling naar ecologisch potentieel

Kleurcode

Kunstmatige waterlichamen

Sterk veranderde waterlichamen

Goed en hoger

Gelijke groene en lichtgrijze strepen

Gelijke groene en donkergrijze strepen

Matig

Gelijke gele en lichtgrijze strepen

Gelijke gele en donkergrijze strepen

Ontoereikend

Gelijke oranje en lichtgrijze strepen

Gelijke oranje en donkergrijze strepen

Slecht

Gelijke rode en lichtgrijze strepen

Gelijke rode en donkergrijze strepen


c) Tevens geeft de stroomgebiedautoriteit met een zwarte stip op de kaart de waterlichamen aan die geen goede toestand of geen goed ecologisch potentieel bereiken omdat zij niet voldoen aan één of meer van de milieukwaliteitsnormen die voor dat waterlichaam zijn vastgesteld voor synthetische en niet-synthetische verontreinigende stoffen. 3.2. Presentatie van de monitoringsresultaten en klassenindeling van chemische toestand Indien een waterlichaam voldoet aan alle door de stroomgebiedautoriteit vastgelegde milieukwaliteitsnormen, wordt voor dat waterlichaam een goede chemische toestand geregistreerd. Zo niet, dan wordt geregistreerd dat de chemische toestand van het water niet goed is.

De stroomgebiedautoriteit verstrekt voor elk stroomgebiedsdistrict een kaart met de indeling van elk waterlichaam naar chemische toestand met gebruikmaking van de kleurcodering in de tweede kolom van de navolgende tabel om de indeling naar chemische toestand van het waterlichaam aan te geven :

Indeling naar chemische toestand

Kleurcode

Goed

Blauw

Niet goed

Rood


Bijlage III « Bijlage VII Indicatieve lijst van de belangrijkste verontreinigende stoffen 1. Organische halogeenverbindingen en stoffen die in water dergelijke verbindingen kunnen vormen.2. Organische fosforverbindingen.3. Organische tinverbindingen.4. Stoffen en preparaten, of de afbraakproducten daarvan, waarvan is aangetoond dat zij carcinogene of mutagene eigenschappen hebben, of eigenschappen die in of via het aquatische milieu gevolgen kunnen hebben voor steroïdogene functies, schildklierfuncties, de voortplanting of andere hormonale functies.5. Persistente koolwaterstoffen en persistente en bioaccumuleerbare organische toxische stoffen.6. Cyaniden.7. Metalen en metaalverbindingen.8. Arseen en arseenverbindingen.9. Biociden en gewasbeschermingsmiddelen.10. Stoffen in suspensie.11. Stoffen die bijdragen tot de eutrofiëring (met name nitraten en fosfaten). 12. Stoffen die een ongunstige invloed uitoefenen op de zuurstofbalans (en die kunnen worden gemeten met behulp van parameters zoals BZV, CZV, enz.).

^