Etaamb.openjustice.be
Decreet van 14 februari 2003
gepubliceerd op 24 maart 2003

Decreet houdende de ondersteuning en de stimulering van het gemeentelijk, het intergemeentelijk en het provinciaal jeugd- en jeugdwerkbeleid

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2003035285
pub.
24/03/2003
prom.
14/02/2003
ELI
eli/decreet/2003/02/14/2003035285/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

14 FEBRUARI 2003. - Decreet houdende de ondersteuning en de stimulering van het gemeentelijk, het intergemeentelijk en het provinciaal jeugd- en jeugdwerkbeleid (1)


Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : Decreet houdende de ondersteuning en de stimulering van het gemeentelijk, het intergemeentelijk en het provinciaal jeugd- en jeugdwerkbeleid.

TITEL I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.

Art. 2.In dit decreet wordt verstaan onder : 1° jeugd : kinderen en jongeren van drie tot vijfentwintig jaar;2° jeugdwerk : groepsgericht sociaal-cultureel werk op basis van niet-commerciële doelen voor of door de jeugd, die daaraan deelneemt op vrijwillige basis, in de sfeer van de vrije tijd, onder educatieve begeleiding en georganiseerd door particuliere jeugdverenigingen, of door gemeentelijke of provinciale openbare besturen;3° particulier jeugdwerk : het jeugdwerk met een privaatrechtelijke status;4° jeugdwerker : elke persoon die verantwoordelijkheid op zich neemt in jeugdwerk en aantoonbare ervaring heeft, of inspanningen levert op het vlak van vorming met betrekking tot jeugdwerk;5° plaatselijk jeugdwerk : jeugdwerk dat zich hoofdzakelijk binnen de gemeente of het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad ontwikkelt;6° intergemeentelijk jeugdwerk : jeugdwerk dat voor een representatief aantal kinderen en jongeren uit een beperkt aantal aangrenzende gemeenten wordt opgezet en dat van dezelfde aard is als het plaatselijk jeugdwerk;7° bovenlokaal : a) wat niet van dezelfde aard is als het plaatselijk jeugdwerk of wat door de aard van de werking een beperkte doelgroep heeft in een groot recruteringsgebied;b) waarvan de belangen het gemeentelijk niveau te boven gaan en toch de belangen van de gehele Vlaamse gemeenschap niet zodanig raken dat een Vlaamse beslissingsbevoegdheid wenselijk is;8° provinciaal jeugdwerk : a) de bovenlokale of provinciale tussenstructuren van de landelijke jeugdorganisaties;b) de jeugdwerkinitiatieven met een bovenlokaal of provinciaal bereik;9° kadervorming : de samenhangende opleiding en begeleiding van de verantwoordelijke en toekomstig verantwoordelijke personen die ermee belast zijn jeugdwerkinitiatieven te animeren en te begeleiden;10° gemeentelijk jeugdwerkbeleid : het geheel van de beleidsmaatregelen van het gemeentebestuur ten aanzien van het plaatselijk of intergemeentelijk jeugdwerk;11° gemeentelijk jeugdbeleid : het geheel van de beleidsmaatregelen van het gemeentebestuur ten aanzien van alle levenssituaties van kinderen en jongeren; 12° gemeentelijke jeugdraad : de gemeentelijke jeugdraad zoals bepaald in artikelen 10 tot 15 van dit decreet;- 13° provinciaal jeugdwerkbeleid : het geheel van de beleidsmaatregelen van het provinciebestuur ten aanzien van het provinciaal jeugdwerk;14° provinciaal jeugdbeleid : het geheel van de beleidsmaatregelen van het provinciebestuur ten aanzien van alle levenssituaties van kinderen en jongeren : 15° provinciale jeugdraad : de provinciale jeugdraad zoals bepaald in artikelen 21 tot 26 van dit decreet;16° het decreet van 1997 : het decreet van 17 december 1997 houdende subsidiëring van provinciebesturen inzake het voeren van een jeugdwerkbeleid.

Art. 3.De in dit decreet bedoelde jeugdwerkinitiatieven moeten de rechten van het kind eerbiedigen, zoals die gewaarborgd zijn in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, aangenomen in New York op 20 november 1989, en goedgekeurd bij het decreet van 15 mei 1991.

Art. 4.Om voor subsidiëring in aanmerking te komen, moeten de jeugdwerkbeleidsplannen, bedoeld in artikelen 5 en 16, betrekking hebben op jeugdwerkinitiatieven die een kwaliteitsverbetering van de samenleving nastreven door een of meer van de volgende functies te vervullen : 1° ontmoeting;2° permanente groepsvorming;3° spel en recreatie;4° creativiteit;5° amateuristische kunstbeoefening;6° vorming;7° kadervorming;8° dienstverlening;9° werken aan maatschappelijke en politieke veranderingen. TITEL II. - Gemeentelijk jeugdwerkbeleid HOOFDSTUK I. - Gemeentelijke jeugdwerkbeleidsplannen, jaarplannen en werkingsverslagen

Art. 5.§ 1. De Vlaamse regering verleent onder de bij dit decreet bepaalde voorwaarden subsidies aan gemeentebesturen die een jeugdwerkbeleidsplan opmaken en uitvoeren.

Onder dezelfde voorwaarden worden aan de Vlaamse Gemeenschapscommissie subsidies verleend om een jeugdwerkbeleidsplan op te maken en uit te voeren voor het jeugdwerk dat onder de bevoegdheid valt van de Vlaamse Gemeenschap in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad. § 2. Het gemeentelijk jeugdwerkbeleidsplan omvat telkens een periode van drie jaar en moet goedgekeurd worden door de gemeenteraad tijdens het eerste en het vierde jaar van de bestuursperiode.

Het jeugdwerkbeleidsplan van de Vlaamse Gemeenschapscommissie omvat telkens een periode van 5 jaar en gaat in op 1 januari van het tweede jaar dat volgt op de installatie van de Vlaamse Gemeenschapscommissie.

Dat jeugdwerkbeleidsplan moet goedgekeurd worden door de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie tijdens het tweede jaar van de bestuursperiode. § 3. Het gemeentelijk jeugdwerkbeleidsplan moet minstens de volgende elementen bevatten en die gemotiveerd in aparte hoofdstukken beschrijven : 1° een maatschappelijk kader waarin de demografische gegevens en alle voorzieningen op het grondgebied van de gemeente voor of door de jeugd, en het plaatselijk of intergemeentelijk jeugdwerk worden geduid;2° de volgende beleidsmaatregelen : a) jeugdwerk ondersteunen : de uitgangspunten en de wijze waarop de financiële, materiële en andere ondersteuning van een zo gevarieerd mogelijk plaatselijk en intergemeentelijk jeugdwerkaanbod zal gebeuren;b) kadervorming : de uitgangspunten en de wijze waarop de ondersteuning van de kadervorming voor en door het plaatselijk en intergemeentelijk jeugdwerk zal worden georganiseerd;c) toegankelijkheid van het jeugdwerk : de uitgangspunten en de wijze waarop de toegankelijkheid van het plaatselijk en intergemeentelijk jeugdwerk zal worden ingevuld, waarbij bijzondere aandacht zal worden besteed aan groepen of individuen waarvan de participatie in het jeugdwerk bemoeilijkt wordt;d) participatie en terugkoppeling : de uitgangspunten en de wijze waarop de participatie van en de terugkoppeling naar de jeugd en het plaatselijk en intergemeentelijk jeugdwerk wordt georganiseerd bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van het jeugdwerkbeleidsplan;e) jeugdwerkinfrastructuur : de uitgangspunten en de wijze waarop het beleid inzake de gebouwen en terreinen met een specifieke functie ten behoeve van het plaatselijk en intergemeentelijk jeugdwerk zal worden gevoerd;f) geïntegreerd jeugdwerkbeleid : de uitgangspunten en de wijze waarop het gemeentelijk jeugdwerkbeleid aansluiting vindt bij andere beleidssectoren en overheden, zowel intra-, als inter- en bovengemeentelijk;g) ruimte voor de jeugd : de uitgangspunten en de wijze waarop het beleid inzake de totale ruimte voor de jeugd in de vrije tijd in de gemeente zal worden gevoerd;h) communicatie en informatie voor de jeugd de uitgangspunten en de wijze waarop de communicatie met en de informatie voor de jeugd in de gemeente gestalte zal krijgen. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels waaraan het gemeentelijk jeugdwerkbeleidsplan moet voldoen. § 4. De gemeenteraad keurt het jeugdwerkbeleidsplan goed na een inspraakprocedure waarbij betrokken worden : 1° de particuliere plaatselijke en intergemeentelijke jeugdwerkinitiatieven;2° kinderen en jongeren van drie tot vijfentwintig jaar;3° deskundigen inzake jeugdaangelegenheden. De Vlaamse regering bepaalt de voorwaarden waaraan deze inspraak moet voldoen. § 5. De bepalingen van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing op de Vlaamse Gemeenschapscommissie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. § 6. De gemeenteraad en het college van burgemeester en schepenen kunnen, voor de toepassing van dit decreet, bevoegdheden overdragen aan respectievelijk de districtsraden en de bureaus van de districtsraden. In dat geval moet het gemeentebestuur één gecoördineerd jeugdwerkbeleidsplan opmaken.

Art. 6.§ 1. Het plaatselijk of intergemeentelijk jeugdwerk kan zich richten tot specifieke doelgroepen of specifieke deelgebieden binnen de gemeente. Het jeugdwerkbeleidsplan kan jeugdwerkinitiatieven bevatten waarvan sommige activiteiten georganiseerd worden buiten het grondgebied van de eigen gemeente. § 2. Met het oog op een structurele samenwerking voor de gezamenlijke ontwikkeling of afstemming van beleidsmaatregelen zoals opgesomd in artikel 5, § 3, 2°, kunnen gemeenten een decretaal vastgesteld intergemeentelijk samenwerkingsverband met rechtspersoonlijkheid oprichten.

In dat geval beschrijven de deelnemende gemeentebesturen in hun jeugdwerkbeleidsplan de activiteiten die de projectvereniging zal opzetten voor alle deelnemende gemeenten.

Art. 7.§ 1. De gemeentebesturen kunnen de in artikel 8 vermelde subsidies ontvangen als de volgende documenten ingediend worden bij de Vlaamse regering : 1° een jeugdwerkbeleidsplan, opgemaakt zoals bepaald in artikel 5, § 2, § 3, § 4, § 5 en § 6;2° een jaarplan met opgave van de begrotingsposten van de gemeentelijke begroting die aangewend worden voor de uitvoering ervan;3° een werkingsverslag met opgave van de posten van de gemeentelijke rekening voor het uitgevoerde jaarplan. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels waaraan het jaarplan en het werkingsverslag moeten voldoen. § 2. Een gemeentebestuur dat niet binnen de door de Vlaamse regering vastgestelde termijn een jeugdwerkbeleidsplan indient, wordt door de Vlaamse regering aangemaand om dat alsnog te doen. Aan de gemeentelijke jeugdraad wordt een afschrift van die aanmaning gestuurd.

Als het gemeentebestuur na deze schriftelijke aanmaning toch in gebreke blijft, kunnen de plaatselijke en intergemeentelijke jeugdwerkinitiatieven met een bereik of actieve werking in de gemeente in kwestie samen een jeugdwerkbeleidsplan indienen bij de Vlaamse regering. In dit laatste geval wordt de subsidie rechtstreeks uitbetaald aan deze plaatselijke en intergemeentelijke jeugdwerkinitiatieven met dien verstande dat het totale subsidiebedrag per gemeente slechts 80 procent kan zijn van het bedrag dat normaal aan het gemeentebestuur uitbetaald zou worden.

Wat de beschrijving van de beleidsmaatregelen betreft, kan dit jeugdwerkbeleidsplan beperkt worden tot de aangelegenheden vermeld in artikel 5, § 3, 2°, a) tot d). § 3. De bepalingen van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing op de Vlaamse Gemeenschapscommissie. HOOFDSTUK II. - Subsidiëring voor de opmaak en de uitvoering van gemeentelijke jeugdwerkbeleidsplannen

Art. 8.§ 1. Het krediet dat op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap ter uitvoering van dit decreet voor de gemeentebesturen en de Vlaamse Gemeenschapscommissie wordt uitgetrokken, werd voor 2003 bepaald op zestien miljoen driehonderd veertigduizend negenhonderd vijfenzestig euro. Het wordt jaarlijks aangepast aan de stijging van de gezondheidsindex. § 2. Het krediet dat wordt uitgetrokken voor de gemeentebesturen en de Vlaamse Gemeenschapscommissie wordt verdeeld volgens de volgende criteria : 1° 6 procent wordt toegekend aan de Vlaamse Gemeenschapscommissie ter uitvoering van het jeugdwerkbeleidsplan in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, voorzover dit plan voldoet aan de criteria die gesteld worden in dit decreet;2° 94 procent wordt toegekend aan de gemeentebesturen van het Vlaamse Gewest ter uitvoering van de gemeentelijke jeugdwerkbeleidsplannen, voorzover die plannen voldoen aan de criteria die gesteld worden in dit decreet;3° van het in 2° genoemde bedrag wordt ten hoogste 20 procent en ten minste twee miljoen achthonderd eenenvijftigduizend euro op basis van sociaal-geografische indicatoren verdeeld onder de gemeentebesturen voor de ondersteuning van jeugdwerkinitiatieven die de toegankelijkheid van het jeugdwerk verhogen voor alle kinderen en jongeren en waarin gewerkt wordt met kinderen en jongeren die zich in een sociaal-cultureel of sociaal-economisch zwakke positie bevinden, onder de voorwaarden, bepaald door de Vlaamse regering.De Vlaamse regering bepaalt uiterlijk in de maand januari voor het eerste jaar van elke jeugdwerkbeleidsplanperiode dit deel van het krediet; 4° van het saldo wordt 80 procent verdeeld onder de gemeentebesturen op basis van het aantal inwoners jonger dan vijfentwintig jaar;5° van het saldo wordt 20 procent voorbehouden aan de gemeentebesturen, om tegemoet te komen aan een of meer prioriteiten die voor een periode van minstens drie jaar worden vastgesteld door de Vlaamse regering.De Vlaamse regering stelt deze prioriteiten uiterlijk in de maand januari vast voor het eerste jaar van elke jeugdwerkbeleidsplanperiode. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels voor de verdeling van dit gedeelte van het krediet. § 3. Wanneer een gemeentebestuur of, bij ontstentenis van een gemeentelijk jeugdwerkbeleidsplan, het jeugdwerk geen of slechts gedeeltelijk aanspraak maakt op de subsidies, dan kan de Vlaamse regering deze middelen aanwenden voor andere doelen binnen het jeugdwerkbeleid.

Deze doelen moeten steeds het gemeentelijk of het intergemeentelijk jeugdwerkbeleid ten goede komen.

Art. 9.§ 1. De subsidies die de gemeentebesturen en de Vlaamse Gemeenschapscommissie krachtens dit decreet ontvangen, kunnen uitsluitend aangewend worden voor de ondersteuning van plaatselijke of intergemeentelijke jeugdwerkinitiatieven.

Deze jeugdwerkinitiatieven moeten hun zetel hebben in het Nederlandse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad.

Op de zetel moeten in het Nederlands de gegevens over de werking, de leden, de vorming van de begeleiders en het financieel beheer aanwezig zijn.

De plaatselijke of intergemeentelijke jeugdwerkinitiatieven die gevestigd zijn in het Nederlandse taalgebied of in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad komen voor subsidiëring in aanmerking als ze het Nederlands gebruiken bij hun werking.

Komen in aanmerking voor subsidiëring : 1° de werkingskosten van plaatselijke en intergemeentelijke jeugdwerkinitiatieven;2° de kosten voor de bouw, de verbouwing, de verwerving of het onderhoud van particuliere plaatselijke en intergemeentelijke jeugdwerkinfrastructuur. § 2. De gemeentebesturen zorgen ervoor dat de subsidies verdeeld worden op grond van een subsidiereglement, goedgekeurd in de gemeenteraad of, uitzonderlijk, een inschrijving op naam in de gemeentebegroting. § 3. Gemeentebesturen kunnen intergemeentelijke jeugdwerkinitiatieven ondersteunen als die jeugdwerkinitiatieven een bereik van een representatief aantal kinderen en jongeren of een actieve werking kunnen aantonen binnen het grondgebied van de gemeente in kwestie. § 4. De invoering of de afschaffing van de subsidiëring van wedden van het educatief personeel van plaatselijke of intergemeentelijke jeugdwerkinitiatieven moet door de gemeentebesturen bijzonder gemotiveerd worden in het gemeentelijk Jeugdwerkbeleidsplan. De nadere regels hierover worden bepaald door de Vlaamse regering. HOOFDSTUK III. - Organisatie van het overleg en de advisering van het gemeentelijk jeugdbeleid

Art. 10.§ 1. Met het oog op de organisatie van het overleg en de inspraak bij de voorbereiding en de uitvoering van het jeugdbeleid, inzonderheid de opmaak en de uitvoering van een gemeentelijk jeugdwerkbeleidsplan, erkent of richt elke gemeenteraad van het Vlaamse Gewest een of meer jeugdraden op.

Er kunnen afzonderlijke jeugdraden worden opgericht voor delen van de gemeente in kwestie. In dat geval moet een overkoepelende jeugdraad worden geïnstalleerd waarin ten minste een vertegenwoordiger van alle erkende jeugdraden is opgenomen. Die overkoepelende jeugdraad krijgt de naam 'gemeentelijke jeugdraad'. Ook als de gemeenteraad slechts één jeugdraad erkent, wordt die zo genoemd. § 2. In het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad moeten door de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie een of meer plaatselijke jeugdraden erkend en zo nodig opgericht worden.

De Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie kan daartoe jeugdraden erkennen die opgericht of erkend zijn door gemeenten van het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, voorzover die raden het Nederlandstalige jeugdwerk bevorderen en hoofdzakelijk zijn samengesteld uit de vertegenwoordigers van de geïnteresseerde Nederlandstalige jeugdwerkinitiatieven en Nederlandstalige kinderen en jongeren uit deze gemeenten.

Wanneer de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie dergelijke jeugdraden erkent, dan moet een overkoepelende jeugdraad worden geïnstalleerd waarin ten minste één vertegenwoordiger van alle erkende jeugdraden is opgenomen.

De artikels in dit decreet betreffende de gemeentelijke jeugdraad zijn van overeenkomstige toepassing op de overkoepelende jeugdraad die geïnstalleerd is door de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie. § 3. De bepalingen van artikelen 11 tot 15 van dit decreet zijn van overeenkomstige toepassing op de jeugdraden, erkend of opgericht door de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, op de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie en op het College van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, met dien verstande dat de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie de bevoegdheden van de gemeenteraad waarneemt en het College van de Vlaamse Gemeenschapscommissie de bevoegdheden van het college van burgemeester en schepenen.

Art. 11.§ 1. Zijn lid van de gemeentelijke jeugdraad : 1° de afgevaardigden van de geïnteresseerde plaatselijke of intergemeentelijke jeugdwerkinitiatieven die een actieve werking of rekrutering kunnen aantonen binnen het grondgebied van de gemeente in kwestie;2° geïnteresseerde jeugd uit de gemeente, gecoöpteerd door de gemeentelijke jeugdraad. § 2. Politieke mandatarissen kunnen geen lid zijn van de gemeentelijke jeugdraad. § 3. Het lidmaatschap van de gemeentelijke jeugdraad kan niet als voorwaarde voor subsidiëring worden gesteld.

Art. 12.Het college van burgemeester en schepenen wijst een of meer ambtenaren van de gemeente aan om de vergaderingen van de gemeentelijke jeugdraad bij te wonen en het secretariaat ervan waar te nemen.

Art. 13.§ 1. Het college van burgemeester en schepenen moet advies vragen aan de gemeentelijke jeugdraad over alle aangelegenheden inzake het jeugdbeleid, zoals bedoeld in artikel 4, 7° van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen. § 2. De gemeentelijke jeugdraad kan op eigen initiatief advies uitbrengen over alle aangelegenheden die betrekking hebben op de jeugd of het jeugdwerk. § 3. Het college van burgemeester en schepenen moet bij het nemen van beslissingen eventuele afwijkingen op de uitgebrachte adviezen motiveren.

Art. 14.De gemeenteraden bepalen de nadere voorwaarden van de werking van de gemeentelijke jeugdraad, en in elk geval : 1° de maatregelen waarmee het recht op informatie van de jeugdraad ten aanzien van het college van burgemeester en schepenen wordt gewaarborgd;2° de termijn waarin het college van burgemeester en schepenen een gemotiveerd standpunt over de uitgebrachte adviezen inneemt;3° maatregelen met betrekking tot de openbaarheid van de werkzaamheden van de jeugdraad.

Art. 15.De gemeentelijke jeugdraad moet uiterlijk zes maanden na de installatie van een nieuwe gemeenteraad opnieuw worden erkend of opgericht. Het college van burgemeester en schepenen brengt de afdeling Jeugd en Sport hiervan op de hoogte binnen 20 dagen.

TITEL III. - Provinciaal jeugdwerkbeleid HOOFDSTUK I. - Provinciale jeugdwerkbeleidsplannen, jaarplannen en werkingsverslagen

Art. 16.§ 1. De Vlaamse regering verleent onder de bij dit decreet bepaalde voorwaarden, subsidies aan provinciebesturen die een jeugdwerkbeleidsplan opmaken en uitvoeren. § 2. Het jeugdwerkbeleidsplan omvat telkens een periode van zes jaar en moet goedgekeurd worden door de provincieraad voor het einde van het eerste kalenderjaar dat volgt op de start van een nieuwe provinciale bestuursperiode. § 3. In het derde jaar van de jeugdwerkbeleidsplanperiode is er een consultatieronde bij de particuliere provinciale jeugdwerkinitiatieven, deskundigen inzake jeugdaangelegenheden, de gemeentebesturen uit de provincie en de gemeentelijke jeugdraden uit de provincie, om de doelstellingen en concrete acties van het jeugdwerkbeleidsplan te evalueren, nieuwe behoeften en verzuchtingen te bundelen, en, indien nodig, het plan bij te sturen. § 4. Het jeugdwerkbeleidsplan moet minstens de volgende elementen bevatten en die gemotiveerd in aparte hoofdstukken beschrijven : 1° een maatschappelijk kader waarin de demografische gegevens en alle provinciale voorzieningen voor of door de jeugd in de vrije tijd en het jeugdwerk worden geduid;2° de volgende beleidsmaatregelen : a) jeugdwerk ondersteunen : de uitgangspunten en de wijze waarop de financiële, materiële en andere ondersteuning van een zo gevarieerd en zo gespreid mogelijk provinciaal jeugdwerk zal gebeuren;b) kadervorming : de uitgangspunten en de wijze waarop de ondersteuning van de kadervorming voor en door het provinciaal jeugdwerk zal gebeuren;c) toegankelijkheid van het jeugdwerk : de uitgangspunten en de wijze waarop de toegankelijkheid van het provinciaal jeugdwerk zal worden ingevuld, waarbij bijzondere aandacht zal worden besteed aan groepen of individuen waarvan de participatie in het jeugdwerk bemoeilijkt wordt;d) participatie en terugkoppeling : de uitgangspunten en de wijze waarop de participatie van en de terugkoppeling naar de jeugd, het provinciaal jeugdwerk én de gemeentebesturen wordt georganiseerd bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van het jeugdwerkbeleidsplan;e) jeugdruimte : de uitgangspunten en de wijze waarop het beleid inzake de gebouwen en terreinen van provinciaal belang of met een specifieke functie ten behoeve van het provinciaal jeugdwerk zal worden gevoerd, alsook de uitgangspunten en de wijze waarop het beleid inzake de gebouwen en terreinen, eigendom van de provinciale overheid, ten behoeve van de jeugd in de vrije tijd zal worden gevoerd;f) communicatie en informatie : de uitgangspunten en de wijze waarop de communicatie met en de informatie voor de jeugd en het provinciaal jeugdwerk gestalte zal krijgen;g) begeleiden en informeren van het gemeentelijk jeugd(werk)beleid : de uitgangspunten en de wijze waarop de provinciebesturen, in samenwerking met de deskundige en relevante actoren, de gemeentebesturen zullen begeleiden en informeren bij de opmaak van een gemeentelijk jeugdwerkbeleidsplan en het voeren van een geïntegreerd gemeentelijk jeugd(werk)beleid;h) geïntegreerd jeugdwerkbeleid : de uitgangspunten en de wijze waarop het provinciaal jeugdwerkbeleid aansluiting vindt bij andere beleidssectoren en overheden, zowel intraals interprovinciaal. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels waaraan het provinciaal jeugdwerkbeleidsplan moet voldoen. § 5. Het jeugdwerkbeleidsplan kan tevens een extra hoofdstuk bevatten betreffende het provinciaal jeugdwerk dat in hoge mate gericht is op het werken met gehandicapte jeugd. Dat extra hoofdstuk sluit aan bij het hoofdstuk c) toegankelijkheid van het jeugdwerk, bepaald in § 4, 2°. Het bevat de uitgangspunten en de wijze waarop de financiële, materiële en andere ondersteuning zal gebeuren van een zo gevarieerd en zo gespreid mogelijk provinciaal jeugdwerk dat in hoge mate gericht is op het werken met gehandicapte jeugd. De opmaak en uitvoering van dit extra hoofdstuk is verplicht als de provinciebesturen de in artikel 19, § 3, bedoelde subsidie willen ontvangen. § 6. De provincieraad keurt het jeugdwerkbeleidsplan goed na een inspraakprocedure waarbij betrokken worden : 1° de particuliere provinciale jeugdwerkinitiatieven;2° deskundigen inzake jeugdaangelegenheden;3° de gemeentebesturen uit de provincie;4° de gemeentelijke jeugdraden uit de provincie.De Vlaamse regering bepaalt de voorwaarden waaraan deze inspraak moet voldoen.

Art. 17.§ 1. Het provinciaal jeugdwerk kan zich richten tot specifieke doelgroepen. Het jeugdwerkbeleidsplan kan jeugdwerkinitiatieven bevatten waarvan sommige activiteiten georganiseerd worden buiten het grondgebied van de eigen provincie. § 2. De provinciebesturen kunnen tijdelijk en op verzoek van de gemeentebesturen intergemeentelijke jeugddiensten of de in artikel 6, § 2, bedoelde samenwerkingsverbanden subsidiëren.

Art. 18.§ 1. De provinciebesturen kunnen de in artikel 19 vermelde subsidies ontvangen als de volgende documenten ingediend worden bij de Vlaamse regering : 1° een jeugdwerkbeleidsplan, opgemaakt zoals bepaald in artikel 16, § 2, § 3, § 4 en § 5;2° een jaarplan met opgave van de begrotingsposten van de provinciale begroting die aangewend worden voor de uitvoering ervan;3° een werkingsverslag met opgave van de posten van de provinciale rekening voor het uitgevoerde jaarplan;4° bij het jaarplan voor het vierde jaar een verslag van de consultatieronde en een opsomming van de bijgestuurde doelstellingen en concrete acties. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels waaraan het jaarplan, het werkingsverslag en het evaluatieverslag moeten voldoen. § 2. Een provinciebestuur dat niet binnen de door de Vlaamse regering vastgestelde termijn een jeugdwerkbeleidsplan indient, wordt door de Vlaamse regering aangemaand om dat alsnog te doen. Aan de provinciale jeugdraad wordt een afschrift van die aanmaning toegestuurd. HOOFDSTUK II. - Subsidiëring voor de opmaak en de uitvoering van provinciale leugdwerkbeleidsplannen

Art. 19.§ 1. Het krediet dat op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap ter uitvoering van dit decreet ten behoeve van de provinciebesturen wordt uitgetrokken, wordt voor 2003 bepaald op één miljoen tweehonderd vijftigduizend euro. Het wordt jaarlijks aangepast aan de stijging van de gezondheidsindex. § 2. 80 procent van dit krediet wordt, op basis van het aantal inwoners jonger dan vijfentwintig jaar, verdeeld onder de provinciebesturen van het Vlaamse Gewest, ter uitvoering van de provinciale jeugdwerkbeleidsplannen, voorzover die plannen voldoen aan de criteria die gesteld worden in dit decreet. § 3. 20 procent van dit krediet wordt, op basis van het aantal inwoners jonger dan vijfentwintig jaar, verdeeld onder die provinciebesturen van het Vlaamse Gewest die een extra hoofdstuk, zoals bepaald in artikel 16, § 5, opmaken en uitvoeren. Het volgens deze paragraaf aan de provincies toegekende bedrag moet integraal aangewend worden voor de ondersteuning van jeugdwerk dat in hoge mate gericht is op het werken met gehandicapte jeugd. § 4. Het aandeel van de provinciebesturen die geen extra hoofdstuk, zoals bepaald in artikel 16, § 5, opmaken en uitvoeren, wordt, op basis van het aantal inwoners jonger dan vijfentwintig jaar, verdeeld onder alle provinciebesturen van het Vlaamse Gewest. Dit herverdeelde aandeel moet niet worden aangewend voor de ondersteuning van jeugdwerk dat in hoge mate gericht is op het werken met gehandicapte jeugd.

Art. 20.§ 1. De subsidies die de provinciebesturen krachtens dit decreet ontvangen, kunnen uitsluitend aangewend worden voor de ondersteuning van provinciale jeugdwerkinitiatieven. Die jeugdwerkinitiatieven moeten hun zetel hebben in het Nederlandse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad. Op de zetel moeten in het Nederlands de gegevens over de werking, de leden, de vorming van de begeleiders en het financieel beheer aanwezig zijn. De jeugdwerkinitiatieven die gevestigd zijn in het Nederlandse taalgebied of het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad komen voor subsidiëring in aanmerking als ze het Nederlands gebruiken bij hun werking.

De subsidies kunnen alleen gebruikt worden voor de subsidiëring van : 1° de werkingskosten van particuliere provinciale jeugdwerkinitiatieven binnen de provincie;2° de kosten voor de bouw, de verbouwing, de verwerving of het onderhoud van particuliere provinciale jeugdwerkinfrastructuur. § 2. De provinciebesturen zorgen ervoor dat de subsidies verdeeld worden op grond van een subsidiereglement, goedgekeurd in de provincieraad, of, uitzonderlijk, een inschrijving op naam in de begroting. § 3. Provinciebesturen kunnen voor de ondersteuning van jeugdwerkinitiatieven die de provinciegrenzen overschrijden onderling overeenkomsten sluiten. § 4. De invoering of de afschaffing van de subsidiëring van wedden van het educatief personeel van jeugdwerkinitiatieven moet door de provinciebesturen bijzonder gemotiveerd worden in het jeugdwerkbeleidsplan. HOOFDSTUK III. - Organisatie van het overleg en de advisering van het provinciaal jeugdbeleid

Art. 21.§ 1. Met het oog op de organisatie van het overleg en de inspraak bij de voorbereiding en de uitvoering van het jeugdbeleid, inzonderheid de opmaak en de uitvoering van een provinciaal jeugdwerkbeleidsplan, erkent of richt elke provincieraad uit het Vlaamse Gewest een of meer jeugdraden op. § 2. Er kunnen afzonderlijke jeugdraden worden opgericht voor delen van de provincie in kwestie. In dat geval moet een overkoepelende jeugdraad worden geïnstalleerd waarin ten minste een vertegenwoordiger van alle erkende jeugdraden is opgenomen. Die overkoepelende jeugdraad krijgt de naam 'provinciale jeugdraad'. Ook als de provincieraad slechts één jeugdraad erkent, wordt die zo genoemd.

Art. 22.1. Zijn lid van de provinciale jeugdraad : 1° de afgevaardigden van de geïnteresseerde provinciale jeugdwerkinitiatieven die een actieve werking kunnen aantonen binnen het grondgebied van de provincie in kwestie;2° geïnteresseerde vertegenwoordigers van de gemeentelijke jeugdraden uit de provincie in kwestie, gecoöpteerd door de provinciale jeugdraad;3° geïnteresseerde jeugd uit de provincie, gecoopteerd door de provinciale jeugdraad. § 2. Politieke mandatarissen kunnen geen lid zijn van de provinciale jeugdraad. § 3. Het lidmaatschap van de provinciale jeugdraad kan niet als voorwaarde voor subsidiëring worden gesteld.

Art. 23.De bestendige deputatie wijst een of meer ambtenaren van de provincie aan om de vergaderingen van de provinciale jeugdraad bij te wonen en het secretariaat ervan waar te nemen.

Art. 24.§ 1. De bestendige deputatie moet advies vragen aan de provinciale jeugdraad over alle aangelegenheden inzake het jeugdwerkbeleid, zoals bedoeld in artikel 4, 7°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen. § 2. De provinciale jeugdraad kan op eigen initiatief advies uitbrengen over alle aangelegenheden die de jeugd of het jeugdwerk aanbelangen. § 3. De bestendige deputatie moet bij het nemen van beslissingen eventuele afwijkingen op de uitgebrachte adviezen motiveren.

Art. 25.De bestendige deputatie bepaalt de nadere voorwaarden van de werking van de provinciale jeugdraad en in elk geval : 1° de maatregelen waarmee het recht op informatie van de jeugdraad ten aanzien van de bestendige deputatie wordt gewaarborgd;2° de termijn waarin de bestendige deputatie een gemotiveerd standpunt over de uitgebrachte adviezen inneemt;3° maatregelen met betrekking tot de openbaarheid van de werkzaamheden van de jeugdraad.

Art. 26.De provinciale jeugdraad moet uiterlijk zes maanden na de installatie van een nieuwe provincieraad opnieuw worden erkend of opgericht. De bestendige deputatie brengt de Vlaamse Gemeenschap hiervan op de hoogte binnen 20 dagen.

TITEL IV. - Bevoegdheden van de Vlaamse regering

Art. 27.De Vlaamse regering bepaalt de procedure en de regels met betrekking tot : 1° de aanvragen tot subsidiëring door de gemeentebesturen en de Vlaamse Gemeenschapscommissie, respectievelijk de provinciebesturen, ter uitvoering van dit decreet;2° de wijze waarop ieugdwerkinitiatieven, gemeentelijke en provinciale jeugdraden, bezwaar kunnen aantekenen bij de Vlaamse regering tegen de goedkeuring van het jeugdwerkbeleidsplan, het jaarplan of het werkingsverslag door de gemeenteraad, respectievelijk de provincieraad;3° de controle op de aanwending van subsidies;4° de wijze waarop de subsidies worden uitbetaald. TITEL V. - Opheffingsbepalingen, overgangsbepalingen en bepalingen over de inwerkingtreding

Art. 28.De volgende decreten worden opgeheven : 1° het decreet van 9 juni 1993 houdende subsidiëring van gemeentebesturen en de Vlaamse Gemeenschapscommissie inzake het voeren van een jeugdwerkbeleid, gewijzigd bij de decreten van 22 november 1995, 20 december 1996,12 mei 1998, 22 december 1999, 6 juli 2001 en 5 juli 2002;2° het decreet van 17 december 1997 houdende subsidiëring van provinciebesturen inzake het voeren van een jeugdwerkbeleid, gewijzigd bij de decreten van 19 december 1998 en 22 december 2000, met uitzondering van artikel 9, 2°bis, dat wordt opgeheven op 31 december 2008.

Art. 29.De jeugdwerkbeleidsplannen die werden ingediend in uitvoering van het decreet van 9 juni 1993 houdende subsidiëring van gemeentebesturen en de Vlaamse Gemeenschapscommissie inzake het voeren van een jeugdwerkbeleid, voldoen aan de bepalingen van titel 11. Dit geldt voor de gemeentelijke jeugdwerkbeleidsplannen 2002-2004 en het jeugdwerkbeleidsplan van de Vlaamse Gemeenschapscommissie 2002-2005.

Art. 30.§ 1. De jeugdwerkbeleidsplannen die werden ingediend in uitvoering van het decreet van 17 december 1997 moeten worden vervangen door jeugdwerkbeleidsplannen die voldoen aan de bepalingen van dit decreet. In afwijking van artikel 16, § 2, zullen deze jeugdwerkbeleidsplannen gelden voor de periode 2003-2007.

Deze jeugdwerkbeleidsplannen moeten worden ingediend bij de afdeling Jeugd en Sport uiterlijk 6 maanden na de inwerkingtreding van het decreet, volgens de procedure die door de Vlaamse regering wordt bepaald. Vooraf moeten geen ontwerpjeugdwerkbeleidsplannen worden opgemaakt, dit in afwijking van artikel 4 van het besluit van de Vlaamse regering van 17 december 1997 tot uitvoering van het decreet van 17 december 1997.

Tijdens de overgangsperiode en uiterlijk tot 31 december 2002 hebben de provinciebesturen recht op de subsidie zoals bepaald in artikel 16, § 1, op basis van het jeugdwerkbeleidsplan 2002 en het werkingsverslag 2002 dat zij in uitvoering van het decreet van 17 december 1997 hebben ingediend. § 2. In afwijking van artikel 19, § 2, § 3 en § 4, van dit decreet, worden voor de jeugdwerkbeleidsplanperiode 2003-2007 de volgende maatregelen genomen : 1° van het krediet, bepaald in artikel 19, § 1, wordt in 2003 vijf zesde, in 2004 vier zesde, in 2005 drie zesde, in 2006 twee zesde en in 2007 een zesde van het totale bedrag dat door de provinciebesturen verplicht toegekend is op basis van het decreet van 1997, artikel 9, 2°bis, voorafgenomen;2° het in 1° voorafgenomen bedrag wordt verdeeld onder de provinciebesturen die, op basis van het decreet van 1997, artikel 9, 2°bis , gesubsidieerde jeugdwerkinitiatieven op hun grondgebied hebben.De verdeling gebeurt in verhouding tot de subsidies die in 2002 door de provinciebesturen aan deze jeugdwerkinitiatieven verplicht werden toegekend; 3° het na 1° verkregen saldo wordt voor de jeugdwerkbeleidsplanperiode 2003-2007, als volgt verdeeld onder de provinciebesturen : a) 80 procent wordt onder de provinciebesturen van het Vlaamse Gewest verdeeld op basis van het aantal inwoners jonger dan vijfentwintig jaar;b) 20 procent van dit krediet wordt, op basis van het aantal inwoners jonger dan vijfentwintig jaar, verdeeld onder de provinciebesturen van het Vlaamse Gewest die een extra hoofdstuk, zoals bepaald in artikel 16, § 5, hebben opgemaakt en uitgevoerd;c) het aandeel van de provinciebesturen die geen extra hoofdstuk, zoals bepaald in artikel 16, § 5, opmaken en uitvoeren, wordt, op basis van het aantal inwoners jonger dan vijfentwintig jaar, verdeeld onder alle provinciebesturen van het Vlaamse Gewest.4° voor de ondersteuning van het jeugdwerk dat in hoge mate gericht is op het werken met gehandicapte jeugd moet, voor de jeugdwerkbeleidsplanperiode 2003-2007, jaarlijks minstens het hoogste van de volgende bedragen worden aangewend : a) in 2003 een zesde, in 2004 twee zesde, in 2005 drie zesde, in 2006 vier zesde, in 2007 vijf zesde van het bedrag zoals bepaald in 3°, b);b) het in 1° bepaalde bedrag. § 3. In afwijking van artikel 26 van dit decreet, krijgen de provincieraden, die nog geen jeugdraad conform artikelen 21 tot 25 van dit decreet hebben erkend of opgericht, na de inwerkingtreding van dit decreet, zes maanden de tijd om de bestaande adviesraad aan te passen aan de bepalingen van dit decreet of om een nieuwe provinciale jeugdraad op te richten. De bestendige deputatie brengt de afdeling Jeugd en Sport hiervan op de hoogte binnen 20 dagen.

Art. 31.Dit decreet treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad .

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 14 februari 2003.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, P. VAN GREMBERGEN _______ Nota (1) Zitting 2002-2003 : Stukken : - Ontwerp van decreet :1459 - Nr.1. - Amendementen : 1459 - Nr. 2. - Verslag hoorzitting : 1459 - Nr. 3. - Verslag : 1459 - Nr. 4. - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering : 1459 - Nr. 5.

Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergaderingen van 5 februari 2003.

^