Etaamb.openjustice.be
Decreet van 16 maart 2006
gepubliceerd op 29 maart 2006

Decreet houdende instemming met het samenwerkingsakkoord van 30 mei 2005 tussen de federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en de Duitstalige Gemeenschap betreffende de meerwaardeneconomie

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
2006201062
pub.
29/03/2006
prom.
16/03/2006
ELI
eli/decreet/2006/03/16/2006201062/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

16 MAART 2006. - Decreet houdende instemming met het samenwerkingsakkoord van 30 mei 2005 tussen de federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en de Duitstalige Gemeenschap betreffende de meerwaardeneconomie (1)


De Waalse Gewestraad heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : Enig artikel. Het samenwerkingsakkoord van 30 mei 2005 tussen de federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en de Duitstalige Gemeenschap betreffende de meerwaardeneconomie wordt goedgekeurd.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Namen, 16 maart 2006.

De Minister-President, E. DI RUPO De Minister van Huisvesting, Vervoer en Ruimtelijke Ontwikkeling, A. ANTOINE De Minister van Begroting, Financiën, Uitrusting en Patrimonium, M. DAERDEN De Minister van Vorming, Mevr. M. ARENA De Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken, Ph. COURARD De Minister van Wetenschappelijk Onderzoek, Nieuwe Technologieën en Buitenlandse Betrekkingen, Mevr. M.-D. SIMONET De Minister van Economie en Tewerkstelling, J.-C. MARCOURT De Minister van Gezondheid, Sociale Actie en Gelijke Kansen, Mevr. Ch. VIENNE De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN. _______ Nota (1) Zitting 2005-2006: Stukken van de Raad 294 (2005-2006).Nrs. 1 en 2 Volledig verslag, openbare vergadering van 15 maart 2006 Bespreking - Stemmingen

Samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat, het Vlaamse, het Waalse en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de Duitstalige gemeenschap betreffende de meerwaardeneconomie Gelet op het artikel 35 van de Grondwet;

Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid artikelen 4, 6 en 92bis, § 1; ingevoegd bij de bijzondere wet van 8 augustus 1988, en gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993;

Gelet op de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, inzonderheid op artikel 42;

Gelet op de wet van 31 december 1983 tot hervorming van de instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, inzonderheid op artikel 55bis;

Gelet op het decreet van de Waalse Gewestraad van 6 mei 1999 en het decreet van de Duitstalige Gemeenschapsraad van 10 mei 1999 houdende de uitoefening door de Duitstalige Gemeenschap van de bevoegdheden van het Waalse Gewest inzake Tewerkstelling en Opgravingen;

Gelet op de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 17 juli 1991, inzonderheid op de artikelen 55 en 58;

Gelet op de wet van 26 juni 2001 betreffende de instemming met het samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat, het Vlaamse, het Waalse en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de Duitstalige Gemeenschap betreffende de sociale economie van 4 juli 2000;

Gelet op Europese werkgelegenheidsrichtsnoeren van 2003, bevestigd door de Europese Raad van 22 juli 2003 en herbevestigd door de Europese Raad van Brussel van 18 juni 2004, in het bijzonder de richtsnoeren 7 en 10;

Gelet op het federaal regeerakkoord van 8 juli 2003;

Gelet op de regeringsverklaring van de Duitstalige Gemeenschap van 13 september 2004;

Gelet op het Vlaams regeerakkoord van 20 juli 2004;

Gelet op het Waals regeerakkoord van 19 juli 2004;

Gelet op het Brussels regeerakkoord van 10 juli 2004;

Gelet op het advies van de Raad van State nummer 30.431/1 van 4 oktober 2000;

Gelet op het advies van de Raad van State nummer .....;

Overwegende dat de federale Staat, de Duitstalige Gemeenschap en de Gewesten van oordeel zijn dat de uitbouw van een sociale economie in het perspectief dient geplaatst van de uitbouw van een meerwaardeneconomie;

Overwegende dat de federale Staat, de Duitstalige Gemeenschap en de Gewesten hun gezamenlijk verbintenissen en ambities als bedoeld in het samenwerkingsakkoord voor sociale economie van 4 juli 2000, met het oog op een verdere versterking en uitbouw van de sociale economie en de meerwaardeneconomie wensen te herbevestigen en verder uit te bouwen;

Overwegende dat het belangrijk is de economie in haar globaliteit te beschouwen waarbij niet alleen economische maar ook sociale, ecologische en ethische doelstellingen worden geïntegreerd. Ervan uitgaande dat men moet er ook voor zorgen dat er projecten ontwikkeld worden die de sociale objectieven zoals begeleiding, vorming of integratie van kansengroepen in de maatschappij meer beklemtonen.

Onderstrepen de contracterende partijen de noodzaak aan nieuwe constructieve partnerships en een maatschappelijke dialoog voor de ontwikkeling van een zogenaamde meerwaardeneconomie.

Overwegende dat dit samenwerkingsakkoord de waarde beklemtoont van initiatieven die maatschappelijke doelstellingen combineren met een economische dynamiek. Deze maatschappelijke doelstellingen situeren zich zowel op het vlak van de socio-professionele integratie van kansengroepen als op het vlak van het behoud of het herstel van de sociale cohesie, het bevorderen van gelijke kansen, het streven naar een interculturele samenleving, het duurzaam omgaan met het leefmilieu, het versterken van de banden tussen Noord en Zuid, e.a.;

Overwegende dat deze doelstellingen ook kunnen beschouwd worden als een belangrijke uitdaging voor de economie in haar totaliteit en dat ondernemingen een belangrijke rol en verantwoordelijkheid te vervullen hebben in het streven naar een meer duurzame ontwikkeling;

Overwegende de synergieën tussen principes uit de reguliere en de sociale economie beter dienen te worden onderzocht, gesteund en gestimuleerd;

Overwegende dat er nood bestaat aan modellen en instrumenten die zowel de maatschappelijke als de economische meerwaarde van initiatieven binnen de sociale economie en binnen de reguliere economie op objectieve wijze in kaart brengen;

Overwegende dat de diverse overheden hun ondersteuningsbeleid moeten oriënteren rekening houdend met de resultaten van de hierboven vermelde analyses;

Overwegende dat het naleven van de concurrentieregels ook vanuit deze invalshoek dient belicht te worden;

Overwegende dat de verdere uitbouw en structurele verankering van buurt- en nabijheidsdiensten met het oog op het invullen van collectieve of individuele behoeften op lokaal vlak belangrijke groeikansen op het vlak van werkgelegenheid bieden, en tevens een belangrijke bijdrage leveren in het versterken van de sociale cohesie, voornamelijk door hun kenmerkende participatieve aanpak;

Overwegende dat de federale Staat, de Duitstalige Gemeenschap en de Gewesten vanuit hun respectievelijke bevoegdheden initiatieven in die zin kunnen en moeten ondersteunen;

Overwegende dat het derhalve wenselijk is dat de federale Staat, de Duitstalige Gemeenschap en de Gewesten in het kader van een wederzijdse afstemming van de beleidsmaatregelen, een gecoördineerde inzet van budgettaire middelen en een nauwgezette monitoring van de vooropgestelde doelstellingen, een samenwerkingsakkoord sluiten;

De federale Staat, vertegenwoordigd door de Vice-eerste Minister, Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, de Minister bevoegd voor Economie, de Minister bevoegd voor Werk, de Minister bevoegd voor Maatschappelijke Integratie en de Staatssecretaris bevoegd voor Sociale Economie;

De Duitstalige Gemeenschap, vertegenwoordigd door haar Regering, in de persoon van de Minister-President, en van de Duitstalige Minister bevoegd voor Werkgelegenheid;

De Vlaamse Gemeenschap, vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering, in de persoon van haar Minister-President en van de Vlaamse minister bevoegd voor Sociale Economie;

Het Waalse Gewest, vertegenwoordigd door de Waalse Regering, in de persoon van de Minister-President en van de Minister bevoegd voor Sociale Economie;

Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, vertegenwoordigd door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, in de persoon van haar Minister-President en van de Brusselse Minister bevoegd voor Economie en Tewerkstelling, Kwamen het volgende overeen : HOOFDSTUK I. - Algemene Doelstellingen en toepassingsgebied

Artikel 1.§ 1. De meerwaardeneconomie beschouwt de economie in haar globaliteit. Zij streeft niet alleen zuiver economische doelstellingen na, maar ook sociale, ecologische en ethische.

Dit samenwerkingsakkoord is gebaseerd op twee pijlers van de meerwaardeneconomie : sociale economie en maatschappelijk verantwoord ondernemen. § 2. De federale Staat, de Duitstalige Gemeenschap en de Gewesten verbinden zich ertoe om samen inspanningen te leveren op het vlak van onderzoek, informatieverzameling en bevordering van de meerwaardeneconomie, dit teneinde : 1° de ontwikkeling van sociale-economie-initiatieven en -bedrijven verder te ondersteunen; Sociale-economie-initiatieven en -bedrijven produceren goederen of leveren diensten die op de markt worden aangeboden, waarvoor een prijs wordt betaald en waarvoor een behoefte en cliënteel bestaat. Zij beogen continuïteit, rentabiliteit en duurzame ontwikkeling.

Deze initiatieven en bedrijven eerbiedigen de volgende basisprincipes : voorrang van arbeid op kapitaal, beheersautonomie, dienstverlening aan de leden, aan de gemeenschap en aan de stakeholders, democratische besluitvorming, duurzame ontwikkeling met respect voor het leefmilieu.

Binnen deze sociale-economie-initiatieven nemen de buurt- en nabijheidsdiensten een belangrijke plaats in. 2° de ondersteuning van het maatschappelijk verantwoord ondernemen, dit is een wijze van bedrijfsvoering waarbij in individuele ondernemingen en organisaties gestreefd wordt naar een duurzaam evenwicht tussen economisch succes en de sociale, ecologische en ethische aspecten waarmee ondernemingen in de sociale en reguliere economie geconfronteerd worden. § 3. De federale staat, de Gewesten en de Duitstalige Gemeenschap verbinden zich er toe de synergieën tussen de sociale economie en het maatschappelijk verantwoord ondernemen zo veel mogelijk te stimuleren en te bewerkstelligen. HOOFDSTUK II. - Gezamenlijke verbintenissen

Art. 2.§ 1. De contracterende partijen verbinden zich ertoe, elk binnen hun bevoegdheid, de nodige maatregelen te nemen en middelen vrij te maken met het oog op de ontwikkeling van de twee pijlers van de meerwaardeneconomie als bedoeld in artikel 1 van dit samenwerkingsakkoord. § 2. De contracterende partijen verbinden zich ertoe volwaardige en duurzame werkgelegenheid en maximale kansen voor de kansengroepen voorop te stellen in de verdere ontwikkeling van deze twee pijlers.

Hierbij zal naast de langdurig werkzoekenden, specifiek aandacht worden besteed aan de duurzame integratie van de groep van leefloongerechtigden en de gerechtigden op financiële steun vanuit een loopbaanperspectief.

Daarom verbinden de contracterende partijen zich ertoe om in de globaliteit van alle werkgelegenheidsmaatregelen een evenredige vertegenwoordiging van de groep van leefloongerechtigden en gerechtigden op financiële steun als objectief voorop te stellen en daarvoor maximale inspanningen te doen om dit te bereiken. De evenredigheid betreft het proportioneel aandeel van deze groep in de globale populatie van werkzoekenden.

Er zal een opvolgingssysteem worden opgezet dat halfjaarlijks de precieze aard van de tewerkstellingsplaatsen die door de leefloongerechtigden en gerechtigden op financiële steun worden ingenomen, in kaart brengt, evenals de verschillende tewerkstellingsmogelijkheden die via de sociale economie worden geboden. Dit opvolgingssysteem zal gecontroleerd worden in het kader van de informatieuitwisseling die zal gebeuren binnen het netwerk van de administraties, als bedoeld in artikel 5, § 6, van dit samenwerkingsakkoord. § 3. De contracterende partijen herbevestigen hun gezamenlijke verbintenissen aangegaan in het kader van de nationale werkgelegenheidsconferentie van oktober 2003 om 12.000 bijkomende arbeidsplaatsen te creëren voor oktober 2007.

Art. 3.§ 1. De contracterende partijen verbinden zich ertoe om zowel kwantitatieve als kwalitatieve operationele doelstellingen vast te stellen voor de twee pijlers van de meerwaardeneconomie Voor elk van de twee verbintenissen als bedoeld in artikel 2 van dit samenwerkingsakkoord zullen in overleg tussen de federale Staat, enerzijds, en één of meerdere Gewesten en/of de Duitstalige Gemeenschap, anderzijds, zowel kwantitatieve als kwalitatieve operationele doelstellingen worden vastgesteld. Er zal een systeem worden opgezet om het naleven van de wederzijdse verbintenissen en het behalen van de door de contracterende partijen vooropgestelde doelstellingen op regelmatige tijdstippen op te volgen, evalueren en controleren. Dit systeem zal binnen het overlegcomité, als bedoeld in artikel 5 van het samenwerkingsakkoord, worden vastgelegd. § 2. Elke overheid organiseert in haar schoot overleg met de verschillende stakeholders betreffende de meerwaardeneconomie.

Art. 4.Om de vermelde doelstellingen als bedoeld in artikel 3, § 1, van dit samenwerkingsakkoord, te realiseren verbinden de contracterende partijen zich ertoe de federale en de gewestelijke en gemeenschapsmaatregelen maximaal op elkaar af te stemmen zodat ze elkaar aanvullen en elkaar versterken. Hierbij zullen volgende principes gehanteerd worden : 1° effectiviteit of het streven naar een effectief bereik van de beoogde doelgroepen en invulling van de doelstelling;2° efficiëntie of het hanteren van een kosten-baten analyse op basis van zowel economische als maatschappelijke realisaties;3° eenvoud of het vereenvoudigen en verduidelijken van onder meer administratieve procedures, maatregelen, wettelijke bepalingen, formaliteiten en uitbetalingmodaliteiten en dit zowel voor de gebruikers als voor bedrijven als voor de overheidsinstanties;4° transparantie, hiermee informeren de contracterende partijen elkaar onderling en regelmatig, via de ingevolge artikel 5 opgezette structuren, over hun beslissingen en activiteiten;5° zekerheid waarmee onder meer duidelijke interpretaties en zekere toepassingsperiodes worden nagestreefd;6° opvolgingsmogelijkheid of duidelijke monitoring;7° eenduidigheid in de terminologie en dit zowel in het beleid als in de communicatie inzake meerwaardeneconomie;8° complementariteit of het onderling aanvullen en/of versterken van de verschillende maatregelen;9° gerichte communicatie en waar mogelijk afstemming en geïntegreerde inzet van middelen;10° participatie of het actief betrekken van alle stakeholders bij het uitstippelen van beleid en dit zowel op het niveau van de projecten als op beleidsniveau.

Art. 5.§ 1. De ondertekenende partijen verbinden zich om bij de ondertekening van dit akkoord over te gaan tot de onmiddellijke oprichting van het Interministerieel Overlegcomité Meerwaardeneconomie, hierna genoemd het "Overlegcomité". § 2. Het Overlegcomité functioneert in een geest van federale loyauteit en constructieve dialoog. Het is belast met : 1° de uitvoering en de opvolging van het samenwerkingsakkoord, inzonderheid het uitvaardigen en opvolgen van kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen;2° het evalueren en omzetten in uitvoeringsmodaliteiten van de principes als bedoeld in artikel 4 van dit samenwerkingsakkoord;3° de evaluatie van de uitvoering van het samenwerkingsakkoord en het geven van adviezen met betrekking tot de uitvoering van het samenwerkingsakkoord. § 3. In het Overlegcomité zetelen : Voor de federale overheid : de Minister bevoegd voor Sociale Economie, de Minister bevoegd voor Werk, de Minister bevoegd voor Economie, de Minister bevoegd voor Maatschappelijke Integratie, de Minister bevoegd voor Personen met een Handicap;

Voor de Vlaamse overheid : de Minister bevoegd voor Sociale Economie;

Voor de Waalse overheid : de Minister bevoegd voor Sociale Economie;

Voor de Brusselse overheid : de Ministers bevoegd voor Sociale Economie;

Voor de Duitstalige overheid : de Minister bevoegd voor Werkgelegenheid. § 4. Het secretariaat en de ermee verbonden werkingskosten van het Overlegcomité zijn ten laste van de federale Staat. § 5. 1° Het Overlegcomité komt minstens viermaal per jaar samen en rapporteert rechtstreeks aan de bevoegde regeringen. 2° Het Overlegcomité kan werkgroepen oprichten om de verbintenissen aangegaan in het kader van het huidige samenwerkingsakkoord, na te komen. § 6. Het Overlegcomité wordt bijgestaan door de federale cel sociale economie en door een op te richten werkgroep van de betrokken administraties, waar de in het kader van dit samenwerkingsakkoord noodzakelijke voorbereidingen, informatie-uitwisseling administratieve stroomlijning kan gebeuren.

Art. 6.§ 1. De contracterende partijen verbinden zich ertoe samen te werken op het vlak van de verzameling en de verwerking van relevante statistische informatie met het oog op een beter inzicht in de meerwaardeneconomie. § 2. De contracterende partijen verbinden zich ertoe gezamenlijke initiatieven te nemen om wetenschappelijke modellen en instrumenten uit te werken die op basis van feitelijke gegevens zowel de economische als bredere maatschappelijke meerwaarde van initiatieven binnen de reguliere en sociale economie in kaart brengen.

Art. 7.§ 1. De federale Staat, enerzijds, en één of meerdere Gewesten en/of de Duitstalige Gemeenschap, anderzijds, verbinden zich ertoe om samen inspanningen te leveren ter versterking van sociale-economie-initiatieven. Hierbij zal aandacht gaan naar proactieve, indien mogelijk tijdelijke, ondersteuning van startende sociale-economiebedrijven, naar de managementondersteuning en naar de informatieverstrekking. § 2. De contracterende partijen verbinden zich ertoe om samen inspanningen te leveren ter versterking van de meerwaardeneconomie in het bedrijfsleven. Hiertoe zullen onder andere impulsacties worden opgezet ter ondersteuning van vrijwillige innovaties inzake maatschappelijk verantwoord ondernemerschap. § 3. De contracterende partijen verbinden zich ertoe overleg te plegen omtrent de verdere uitbouw en afstemming van de ondersteuningsmechanismen ten behoeve van de in §§ 1 en 2 van dit artikel bedoelde projecten. Deze ondersteuningsmechanismen zullen verder de professionalisering van de sector van de sociale economie beogen. § 4. De contracterende partijen verbinden zich er toe bij te dragen tot een betere stroomlijning van de communicatie inzake meerwaardeneconomie, teneinde de meerwaardeneconomie in al haar facetten bij een ruimer publiek bekend te maken. Op basis van een onderbouwde strategie worden de sectormiddelen bestemd voor communicatie meer gericht en geïntegreerd ingezet. Weloverwogen en planmatig voorbereide sensibiliserings- en promotieacties zullen in overleg worden opgezet. § 5. De ondertekenende partijen verbinden er zich toe daar waar mogelijk, de in artikel 1 van dit samenwerkingsakkoord vermelde domeinen te promoten in het kader van overheidsopdrachten en dit binnen de mogelijkheden geboden door de Belgische en Europese wetgeving terzake. Deze mogelijkheden zullen door de ondertekenende partijen gezamenlijk worden gepromoot. § 6. 1° De contracterende partijen verbinden zich ertoe om op regelmatige tijdstippen hun verschillende respectievelijke reglementeringen te actualiseren, zodat onderlinge afstemming maximaal kan worden bewerkstelligd, onderlinge tegenspraak wordt tegengegaan en deze reglementeringen ondubbelzinnig en ononderbroken hun effect kunnen ressorteren. 2° De contracterende partijen verbinden zich tot het aanpassen van hun reglementeringen voorzover er tegenspraak zou ontstaan. § 7. De contracterende partijen verbinden zich tot een versterking van de structurele samenwerking tussen de lokale werkgelegenheidsactoren. § 8. De contracterende partijen verbinden zich er toe het aantal activiteitencoöperatieven tot minimaal 1 per provincie uit te breiden.

Een structurele erkenningsregeling voor de activiteitencoöperatieven zal worden uitgewerkt. § 9. De contracterende partijen verbinden zich tot het uitwerken van een actieplan ter bevordering, ondersteuning en promotie van het maatschappelijk verantwoord ondernemen.

Art. 8.§ 1. Onder de voorwaarden bepaald in artikel 9 van dit samenwerkingsakkoord wordt voor het begrotingsjaar 2005 door de federale overheid een bedrag van 13.117.000,00 EUR voorzien ter cofinanciering van gezamenlijke inspanningen te leveren met de betrokken gewesten en de Duitstalige Gemeenschap volgens de volgende verdeling : 1° 55,7 % van deze federale middelen ter beschikking voor gezamenlijke initiatieven met het Vlaamse Gewest;2° 33 % van deze federale middelen ter beschikking voor gezamenlijke initiatieven met het Waalse Gewest;3° 10 % van deze federale middelen ter beschikking voor gezamenlijke initiatieven met het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;4° 1,3 % van deze federale middelen ter beschikking voor gezamenlijke initiatieven met de Duitstalige Gemeenschap. § 2. Onder de voorwaarden bepaald in artikel 9 van dit samenwerkingsakkoord wordt voor het begrotingsjaar 2005 door de federale overheid bijkomend een bedrag van 2 miljoen EUR voorzien ter cofinanciering van gezamenlijke inspanningen te leveren in het kader van de buurt- en nabijheidsdiensten met de betrokken gewesten en de Duitstalige Gemeenschap volgens de volgende verdeling : 1° 55,7 % van deze federale middelen ter beschikking voor gezamenlijke initiatieven met het Vlaamse Gewest;2° 33 % van deze federale middelen ter beschikking voor gezamenlijke initiatieven met het Waalse Gewest;3° 10 % van deze federale middelen ter beschikking voor gezamenlijke initiatieven met het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;4° 1,3 % van deze federale middelen ter beschikking voor gezamenlijke initiatieven met de Duitstalige Gemeenschap. § 3. Vertrekkend vanuit de middelen zoals vastgelegd in het begrotingsjaar 2005 wordt voor de periode 2006-2008 in functie van de beschikbare begrotingsmiddelen een financieel schema vastgelegd. De effecten van dit samenwerkingsakkoord zullen worden geëvalueerd vooraleer de begrotingsbesprekingen 2006, 2007 en 2008 worden aangevat. § 4. 1° Onverminderd artikel 9, § 3, van dit samenwerkingsakkoord, worden de bedragen als bedoeld in artikel 8, §§ 1 en 2, van hetzelfde samenwerkingsakkoord bij koninklijk besluit aan de betrokken overheden overgemaakt op basis van afzonderlijke conventies, die jaarlijks uiterlijk voor eind maart worden afgesloten. Deze overheden zijn met het beheer en de verdere toewijzing van deze middelen belast, teneinde een correcte uitvoering van de jaarlijks afgesloten conventies te waarborgen en voor zover de middelen worden gebruikt voor initiatieven die zowel bij federale als bij gewestelijke bevoegdheden aansluiten. 2° de subsidieperiode voor projecten gefinancierd in 2005 in het kader van het onderhavig samenwerkingsakkoord kan van start gaan op 1 januari 2005 of op een latere datum, zonder afbreuk te doen aan de andere beschikkingen van onderhavig samenwerkingsakkoord en wetgeving op het toekennen van subsidies. § 5. De in artikel 8, §§ 1 en 2, bedoelde bedragen zijn ten laste van de Rijksdienst voor Arbeidsbemiddeling, die overeenkomstig het artikel 7, § 1, u), van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders de opdracht heeft deze, overeenkomstig de bepalingen opgenomen in het in artikel 8, § 4, als bedoeld koninklijk besluit, te verdelen over de regio's. § 6. De verdeling van de middelen over bedoelde acties is indicatief en kan mits akkoord van de federale Minister bevoegd voor Sociale Economie, door het betrokken gewest of Duitstalige Gemeenschap worden herschikt indien kan worden aangetoond dat dit de realisatie van de in artikel 2, §§ 2 en 3, bedoelde doelstellingen dichterbij brengt.

In voorkomend geval lichten de betrokken gewesten of de Duitstalige Gemeenschap de federale overheid voorafgaandelijk in over de geplande herschikkingen.

Art. 9.§ 1. Over de periode 2005-2008 voorzien de betrokken gewesten en de Duitstalige Gemeenschap ter cofinanciering van de gezamenlijke inspanningen vermeld in het artikel 8, § 1, van dit samenwerkingsakkoord, jaarlijks een ten opzichte van de begroting 1999 bijkomende financiële inspanning die minstens gelijk is aan het bedrag dat de federale overheid volgens de in artikel 8 van hetzelfde samenwerkingsakkoord bepaalde verdeelsleutel jaarlijks voorziet voor het in artikel 8, § 4, van hetzelfde samenwerkingsakkoord vermelde gezamenlijk programma in bedoelde periode. § 2. Voor het begrotingsjaar 2005 voorzien de gewesten en de Duitstalige Gemeenschap gezamenlijk een bijkomende financiële inspanning met betrekking tot de buurt- en nabijheidsdiensten ten opzichte van de voor het begrotingsjaar 2004 ingebrachte middelen in het samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat, de Gewesten en de Duitstalige Gemeenschap betreffende de sociale economie van 4 juli 2000, bekrachtigd door de wet van 26 juni 2001, ter cofinanciering van het in artikel 8, § 2, van dit samenwerkingsakkoord, vermelde bedrag. § 3. Het bedrag dat de federale overheid volgens de in artikel 8 van dit samenwerkingsakkoord bepaalde verdeelsleutel voor cofinanciering van de in artikel 8, § 4, van hetzelfde samenwerkingsakkoord, bedoelde gezamenlijke acties in de betrokken gewesten of de Duitstalige Gemeenschap in een gegeven begrotingsjaar van de periode 2005-2008 inzet, kan nooit groter zijn dan de door het betrokken gewest of de Duitstalige Gemeenschap feitelijk gerealiseerde bedrag in dit begrotingsjaar.

Uiterlijk op 31 oktober van ieder jaar leggen de gewesten en de Duitstalige Gemeenschap aan de federale overheid een raming voor van de financiële middelen, in functie van de initiatieven die zij wenst te besteden aan de uitvoering van het samenwerkingsakkoord tijdens het volgend begrotingsjaar. § 4. Uiterlijk op 28 februari van ieder jaar wordt door de Gewesten en de Duitstalige Gemeenschap aan de federale overheid een verslag en een overzicht bezorgd van de middelen vastgelegd in het afgelopen begrotingsjaar. Het verslag moet op een omstandige manier voor elk initiatief de tot stand gebrachte realisaties toelichten, alsook de graad waarin de vastgelegde doelstellingen werden bereikt en de resultaten die dankzij de uitwerking van het initiatief werden behaald. § 5. De federale overheid kan voorschotten toekennen aan de Gewesten en aan de Duitstalige Gemeenschap. Deze voorschotten kunnen niet hoger zijn dan de 80 % van de in artikel 8, van dit samenwerkingsakkoord, vermelde bedragen en conform de in artikel 8, §§ 1 en 2, van hetzelfde samenwerkingsakkoord, bedoelde verdeelsleutel. De niet-toegewezen bedragen zullen door de federale overheid worden teruggevorderd. De overige 20 % zal worden uitgekeerd na voorlegging van het in artikel 9, § 4, van dit samenwerkingsakkoord, bedoelde verslag en overzicht.

Art. 10.De contracterende partijen verbinden zich ertoe om met betrekking tot de overige financiële middelen die door hen worden ingezet ter ondersteuning van de in artikel 1, § 2, van dit samenwerkingsakkoord, bedoelde domeinen elkaar binnen het Overlegcomité te informeren teneinde de in artikel 4, van hetzelfde samenwerkingsakkoord, bedoelde principes te respecteren. HOOFDSTUK III. - Verbintenissen van de federale Staat

Art. 11.De federale Staat verbindt er zich toe om zijn verbintenissen van de federale Staat, als bedoeld in hoofdstuk 3 van het samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat, de Gewesten en de Duitstalige Gemeenschap betreffende de sociale economie van 4 juli 2000, bekrachtigd door de wet van 26 juni 2001, verder in te vullen, voor- zover deze nog niet werden ingevuld, en indien nodig te actualiseren.

Art. 12.De federale overheid verbindt zich er toe een structureel overlegorgaan te creëren waarin de sector, de betrokken overheden en andere stakeholders van de sociale economie op formele wijze kunnen overleggen. Dit orgaan zal de sector en andere betrokken stakeholders tegenover de federale overheid vertegenwoordigen en in die hoedanigheid advies verlenen met betrekking tot het federale beleid inzake sociale economie.

De Koning bepaalt de samenstelling van dit overlegorgaan.

Art. 13.§ 1. De federale staat zal instaan voor de financiering van de in artikel 7, § 8, van dit samenwerkingsakkoord, bedoelde activiteitencoöperatieven gedurende een opstartfase van één jaar. De federale Staat overlegt met de respectievelijke deelstaat over de op te starten initiatieven. § 2. De federale Staat verbindt zich ertoe een wettelijk kader voor het statuut van de "ondernemer in loondienst" uit te werken.

Art. 14.De federale Staat verbindt zich ertoe om in overleg met de deelstaten het statuut van de vennootschap met sociaal oogmerk te wijzigen. De federale overheid engageert zich eveneens tot het ontwikkelen van specifieke ondersteunende maatregelen voor dit soort vennootschap teneinde de sociale en maatschappelijke meerwaarde die zij genereren, te bezoldigen.

Art. 15.De federale Staat engageert zich tot het actualiseren van de definitie van sociale inschakelingseconomie zoals opgenomen in artikel 59 van de wet van 26 maart 1999, om te komen tot een effectieve weerspiegeling van de realiteit van de sociale economie in België.

Art. 16.De federale overheid engageert zich tot het oprichten van een steunpunt overheidsopdrachten. Dit steunpunt wordt belast met het informeren van de sociale-economie-ondernemingen over de mogelijkheden die geboden worden door overheidsopdrachten, en informeert de diverse overheden over de mogelijkheden die hen geboden worden om rekening te houden met het algemeen belang binnen hun openbare aanbestedingen. HOOFDSTUK IV. - Gezamenlijke verbintenissen van de Gewesten en de Duitstalige Gemeenschap

Art. 17.De Gewesten en de Duitstalige Gemeenschap verbinden zich ertoe om hun respectievelijke verbintenissen, zoals opgenomen in hoofdstuk 4 van het samenwerkingsakkoord tussen de Staat, de Gewesten en de Duitstalige Gemeenschap betreffende de sociale economie van 4 juli 2000, bekrachtigd door de wet van 26 juni 2001, verder in te vullen, voorzover deze nog niet werden ingevuld, en indien nodig te actualiseren.

Art. 18.De Gewesten en de Duitstalige Gemeenschap verbinden er zich ertoe om in het kader van hun bevoegdheden de voortzetting van de in artikel 7, § 8, van dit samenwerkingsakkoord, beoogde activiteitencoöperatieven te garanderen na afloop van de in artikel 13, § 1, van hetzelfde samenwerkingsakkoord, bedoelde periode van 1 jaar.

Art. 19.De Gewesten en de Duitstalige Gemeenschap verbinden er zich toe om een structurele oplossing te zoeken voor de problematiek van de buurt- en nabijheidsdiensten. Het karakter van buurt- en nabijheidsdiensten als dienstverlenende voorzieningen die de leefkwaliteit van de gebruikers verhogen door in te spelen op relevante collectieve en persoonlijke behoeften, die duurzame arbeidsplaatsen creëren voor alle medewerkers, en die medewerkers en belanghebbenden op participatieve wijze betrekken bij de interne organisatie en de externe dienstverlening, moet bewaard blijven.

Art. 20.De Gewesten en de Duitstalige Gemeenschap verbinden zich ertoe om mee te werken aan het actieplan betreffende maatschappelijk verantwoord ondernemen, als bedoeld in artikel 7, § 9, van dit samenwerkingsakkoord, alsook in de eigen regio een actieplan betreffende de ondersteuning en promotie van het maatschappelijk verantwoord ondernemen op te stellen.

Art. 21.De budgettaire inspanningen die door de contracterende partijen in het kader van de artikelen 8 en 9 van dit samenwerkingsakkoord worden gedaan kunnen tevens worden beschouwd als publieke cofinanciering in het kader van het Europees Sociaal Fonds en het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling.

Art. 22.De Staatssecretaris voor Sociale Economie is belast met de coördinatie en het beheer van onderhavig samenwerkingsakkoord.

Art. 23.Dit Samenwerkingsakkoord treedt in werking op 1 januari 2005.

Opgemaakt te Brussel, op 30 mei 2005 in ........ origine(e)l(e) exempla(a)r(en) (Nederlands, Frans, Duits) Voor de federale Staat : De Vice-Eerste Minister, Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, J. VANDE LANOTTE De Minister van Economie, M. VERWILGHEN De Minister van Werk, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Minister Maatschappelijke Integratie, Ch. DUPONT De Staatssecretaris voor Sociale Economie, Mevr. E. VAN WEERT Voor de Duitstalige Gemeenschap : De Minister-president van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap, K-H. LAMBERTZ Vice-minister-president, Minister voor Tewerkstelling, B. GENTGENS Voor het Vlaamse Gewest : De Minister-president van de Vlaamse Regering, Y. LETERME De Vlaams minister van Sociale Economie, Mevr. K. VAN BREMPT Voor het Waalse Gewest : De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Economie en Werk, J.-C. MARCOURT Voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest : De Minister-President van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, Ch. PICQUE De Minister van Tewerkstelling en Economie, B. CEREXHE

Bijlage Voor het begrotingsjaar 2005 belopen de bedragen : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^